Algemeen | De verplichting tot het opstellen van een financieringsstatuut vloeit voort uit artikel 212 van de Gemeentewet. Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegde orgaan voor de vaststelling van dit financieringsstatuut op basis van de Financiële verordening, artikel 20 Financiële organisatie, lid d. Bij het opstellen van dit financieringsstatuut is rekening gehouden met: |
| 1. het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten; |
| 2. het Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden; |
| 3. de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden; |
| 4. de Regeling Uitzettingen en Derivaten Decentrale Overheden. |
Artikel 2 | In artikel 2 worden de doelstellingen van de financieringsfunctie van de gemeente weergegeven. Hieronder worden deze afzonderlijk toegelicht. |
Artikel 2, lid 1 | In de eerste plaats dient de financieringsfunctie ervoor te zorgen dat de gemeente “duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities”. De financieringsfunctie dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (ten minste marktconform) te zijn. |
Artikel 2, lid 2 | De uitvoering van de programma's binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting mag geen stagnatie ondervinden. Het is daarom van belang tijdig voldoende financiële middelen beschikbaar te hebben. |
Artikel 2, lid 3 | De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico, koersrisico, kredietrisico, interne liquiditeitenrisico en valutarisico. Het is de taak van de financieringsfunctie om dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In de artikelen 4 tot en met 8 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd. |
Artikel 2, lid 4 | De gemeente streeft er naar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat, maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten), zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de financieringsfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s. De financieringsfunctie is immers géén winstgerichte activiteit (“profit center”). Binnen het acceptabele risicoprofiel, zoals vastgesteld in de Wet fido en dit financieringsstatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten. |
Artikel 2, lid 5 | Een doelstelling van de financieringsfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan onder andere uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de financieringsfunctie het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren. |
Artikel 3, lid 1 | De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot financieringsactiviteiten. Dit betreft de “publieke taak” waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het “prudente karakter” van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen “uit hoofde van de publieke taak” en het uitzetten van middelen “uit hoofde van financiering”. De publieke taak zelf wordt in de wet niet nader omschreven. Dit om recht te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van openbare lichamen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om te bepalen of sprake is van een publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak. |
Artikel 3, lid 2 | Conform de Wet fido, dienen uitzettingen “uit hoofde van financiering” (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben. In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet fido). Bankachtige activiteiten, zoals het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen, zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit financieringsstatuut vallen binnen de kaders van de Wet fido. |
Artikel 3, lid 3 | Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. In de Wet fido en Ruddo is bepaald dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Dit houdt in dat geen open posities worden ingenomen. Derivaten mogen alleen worden afgesloten met een onderneming die voldoet aan artikel 6. |
Artikel 3, lid 4 | Het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties is een activiteit waar grote (financiële) risico’s aan verbonden kunnen zijn. Dit lid stelt de gemeenteraad in staat om bij belangrijke beslissingen over dit werkgebied zijn standpunten en eventuele wensen en bedenkingen te kunnen uiten. Het college van burgemeester en wethouders neemt deze wensen en bedenkingen mee in zijn besluitvorming. |
Artikel 4, lid 1 | Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. |
Artikel 4, lid 2 | Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. |
Artikel 4, lid 3 | Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten, gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn. |
Artikel 4, lid 4 | Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële ondernemingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd, indien men een rentestijging verwacht. |
Artikel 4, lid 5 | Vaststelling van de (uitgangspunten voor de) rentevisie geschiedt in de kadernota en de paragraaf financiering in de begroting. |
Artikel 4, lid 6 | De gemeente past, waar dit raadzaam is, spreiding in de rentetypische looptijden van uitzettingen toe om het renterisico te verminderen. |
Artikel 5, lid 1 | Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van financiering, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). |
Artikel 6, lid 1 | De leden 1 tot en met 3 zijn overgenomen uit Ruddo. Ter beperking van debiteurenrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen kan uitzetten: een zogenoemde (credit)rating. Een rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een onderneming, die wordt verschaft door gespecialiseerde ratingbureau’s zoals Moody’s, Standard & Poor’s en Fitch. Er worden ratings toegekend voor korte en lange termijn. Hierbij wordt het risico van wanbetaling voor de korte respectievelijk de lange termijn geprognosticeerd. Vanaf 1 januari 2009 kent Ruddo een minimale credit rating voor het land van vestiging van de financiële onderneming binnen de EER. De geografische landenbeperking is aangevuld met een minimale credit-rating van AA, toegekend door minimaal twee ratingbureaus. Omdat risico’s toenemen naarmate uitzettingen langer uitstaan, is voor langer uitzetten een hogere rating vereist. Op basis van Ruddo is de gemeente indien zij voor een periode langer dan drie maanden wil uitzetten, aangewezen op een financiële onderneming die kan aantonen dat zij minimaal een credit-rating van AA minus bezit, afgegeven door minimaal twee van de ratingbureaus. Ruddo heeft met de grens van drie maanden de gebruikelijke grens van een jaar losgelaten (geldmarkt tot een jaar, kapitaalmarkt vanaf een jaar). |
Artikel 6, lid 2 | Het is op basis van Ruddo mogelijk om voor perioden tot en met drie maanden uit te zetten bij financiële ondernemingen die aantonen een A-rating te bezitten, afgegeven door minimaal twee van de hierboven genoemde ratingbureaus. |
Artikel 6, lid 3 | Deze bepaling is overgenomen uit Ruddo. Een solvabiliteitsratio van 0% ofwel een solvabiliteitsvrije status is een status die door een bancaire toezichthouder in een EU-lidstaat (bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een onderneming. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door overheden. Samenvattend betekent dit in de praktijk dat de gemeente middelen kan uitzetten bij andere overheden. |
Artikel 6, lid 4 | Bij het verstrekken van leningen en het aangaan van garanties bedingt het college waar mogelijk zekerheden, zoals het vestigen van een hypothecair recht op de eigendommen van de partij aan wie de lening of garantie wordt verstrekt. |
Artikel 7 | Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito), ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten. Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van vier jaar op te stellen. In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen. |
Artikel 8 | Het valutarisicobeheer richt zich op het beheersen van het risico dat de financiële resultaten van de gemeente negatief beïnvloed worden door wisselkoersschommelingen. |
Artikel 9, lid 1 | Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido nadrukkelijk niet toegestaan. De gemeente past het principe van totaalfinanciering toe: op basis van het saldo van de overtollige gelden en de liquiditeitsprognose van alle inkomsten en uitgaven en worden liquiditeiten aangetrokken en uitgezet. Een bekend (toegestaan) instrument bij het aantrekken van financieringen is een onderhandse lening. |
Artikel 9, lid 2 | Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel als mogelijk met intern beschikbare middelen gefinancierd. |
Artikel 9, lid 3 | Dit artikel beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijvoorbeeld te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. |
Artikel 9, lid 4 | Deze bepaling is opgenomen omdat de gemeente Ermelo enkel zaken wil doen met betrouwbare partners. Tevens regelt deze bepaling dat de gemeente middelen kan aantrekken van andere overheden. |
Artikel 10, lid 1 | Een langlopende uitzetting betreft het uitzetten van middelen (uit hoofde van financiering) voor een periode langer dan één jaar. In het onderdeel Risicobeheer (artikel 3 tot en met 8) is gedefinieerd op welke wijze de gemeente het prudente karakter van haar uitzettingen waarborgt. In dit artikel worden aanvullende richtlijnen met betrekking tot uitzettingen geformuleerd. |
Artikel 10, lid 2 | Dit artikel beoogt de marktconformiteit van uitzettingen te waarborgen, voor bijvoorbeeld het effectieve rendement, de hoogte van transactiekosten etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de actuele gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. |
Artikel 11 | Op het gebied van relatiebeheer beoogt de financieringsfunctie het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. Teneinde structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal eens in de vier jaar plaats moet hebben. Onderwerpen die met financiële ondernemingen of tussenpersonen besproken worden zijn: algemene gang van zaken, renteontwikkeling, (nieuwe) producten van de bank die van belang kunnen zijn voor de gemeente, klankbord op het gebied van financieringsactiviteiten. |
Artikel 12, lid 1 | Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken), teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren. |
Artikel 12, lid 2 | Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden. |
Artikel 13, lid 1 | Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend. Deze bepaling betekent niet dat er bij uitzettingen en aantrekkingen van gelden ook uitsluitend met deze onderneming(en) zaken (moet) worden gedaan. |
Artikel 13, lid 2 | Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn onder andere daggeld, kasgeldleningen en rekening courantkredieten. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette middelen voor onbepaalde tijd, die dagelijks opvraagbaar zijn. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening courant tegen vooraf overeengekomen condities. |
Artikel 13, lid 3 | Toegestane instrumenten bij het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn onder andere rekening courant, daggeld, spaarrekeningen en deposito’s. |
Artikel 13, lid 4 | Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de actuele gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. |
Artikel 14 | Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, is in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties. |
Artikel 15 | De verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het gebied van de financieringsfunctie van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders zijn in dit artikel beschreven. Teneinde niet onnodig te worden belast met de dagelijkse financieringsactiviteiten, draagt het college van burgemeester en wethouders een deel van haar bevoegdheden over aan de ambtelijke organisatie door middel van mandaten. |
Artikel 16, lid 1 | In dit lid wordt weergegeven op welke momenten en over welke aspecten het college van burgemeester en wethouders minimaal verslag uitbrengt aan de gemeenteraad over de financieringsfunctie. |
Artikel 17 | De gemeente Ermelo hecht er waarde aan om nadere regels te stellen voor het verstrekken van geldleningen en het afgeven van waarborgen en garantstellingen aan derden. Naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders moet er sprake zijn van een publiek belang. Indien de geldlening, waarborg of garantstelling een hoger bedrag dan € 100.000,00 bedraagt, dan dient de gemeenteraad in de mogelijkheid gesteld te worden om wensen of bedenkingen te uiten. Aan een eerder genomen besluit kunnen geen rechten voor de toekomst worden ontleend. Elk collegebesluit staat op zichzelf. |
Artikel 19 | Indien het college van burgemeester en wethouders het noodzakelijk acht om van dit financieringsstatuut af te wijken, is dit enkel mogelijk met een gemotiveerd besluit. |