Organisatie | Wormerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Jeugdhulp Wormerland 2016 |
Citeertitel | Verordening Jeugdhulp gemeente Wormerland |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | jeugdhulp |
art. 20 hardheidsclausule
- Besluit Jeugdhulp Wormerland 2016 Externe link
- Regeling jeugdhulpvoorzieningen Wormerland 2015-2016 Externe link
- Mandaatregeling Jeugdhulp Wormerland 2015Externe link
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-08-2016 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 19-04-2016 Gemeenteblad 2016, 108770 | * |
De raad van de gemeente Wormerland,
Gelet op artikel 2.9 en 2.12, 8.1.1. vierde lid en 12.4 tweede lid van de Jeugdwet en artikel 149 van de Gemeentewet,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 september 2014;
Overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp, zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen bij de gemeente heeft neergelegd waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
Overwegende dat waar de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders tekortschiet en aanvullende ondersteuning nodig is, de gemeente in haar beleid de uitgangspunten voor een zorgvuldige zorgtoewijzing, gebaseerd op daarvoor noodzakelijk deskundig advies heeft geformuleerd;
Overwegende dat dat de gemeente en degenen die de jeugdhulp verlenen de noodzakelijke verandering van de jeugdhulp niet alleen voor elkaar kunnen krijgen. Dat kan alleen als gemeente, Jeugdhulpverleners en burgers gezamenlijk invulling en uitvoering geven aan de Jeugdwet in de dagelijkse praktijk;
In aanmerking nemend dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, de toegang en toekenning van individuele voorzieningen, de afstemming met andere voorzieningen, de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
In aanvulling op de begrippen zoals gedefinieerd in de Jeugdwet wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
Gesprek: gesprek(ken)tussen de jeugdige en/of zijn ouders en een medewerker van het Jeugdteam in het kader van het onderzoek waarin de problemen, de hulpvraag en de mogelijke oplossingen daarvan met de jeugdige en/of diens ouders besproken wordt. Waar gewenst kan in overleg met de jeugdige in dit gesprek en onderzoek ook de informatie van (professionele) derden betrokken worden zodat tijdens het gesprek goed onderzocht kan worden aan welke ondersteuning een jeugdige behoefte heeft ;
Jeugdige: persoon die: (1) de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt; (2) de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is aangedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of (3) de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van de jeugdhulp die was aangevangen, of voor wie het college voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.
Artikel 7. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan /familiegroepsplan
Bij het vooronderzoek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het Jeugdteam alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een geldig identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Artikel 9. Verslag en ondersteuningsplan
Als een jeugdige en/of zijn ouders van mening zijn dat hij/zij in aanmerking komt voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp, dan kan hij/zij dat aangeven op het verslag. Indien het verslag tevens dient als aanvraag voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp (artikel 10) dient de jeugdige en/of zijn ouders het verslag te ondertekenen.
Artikel 15. Toezicht en handhaving
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen de jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden,waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders Jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren preventie, Jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
1.Het college draagt zorg voor een transparante en klantvriendelijke procedure voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntengroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende Jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende Jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief in te vullen.
Toelichting Verordening Jeugdhulp Wormerland
De Verordening Jeugdhulp Wormerland geeft uitvoering aan de Jeugdwet die op 18 februari 2014 is aangenomen door de Eerste Kamer. Deze wet gaat in op 1 mei 2016 en maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdhulp, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen.
Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdhulp en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente
worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdhulpstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van; De gemeente volgt grotendeels de modelverordening en werkt een aantal artikelen uit om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente.
Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Dat houdt dus in dat in de verordening geregeld is dat een cliënt een aan hem of haar verstrekt Pgb in kan zetten voor iemand uit eigen netwerk, onder de genoemde voorwaarden.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In het vast te stellen beleidskader ‘Koers in het sociale domein’, en het ‘Beleidsplan jeugdhulp Wormerland’ is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Toegang naar jeugdhulp en toeleiding naar specialistische
hulpverlening: het Wormerlandse stelstel
Wormerlandse inwoners kunnen op verschillende plekken terecht met hulpvragen op het gebied van jeugd. In de verordening wordt omschreven dat inwoners hun hulpvraag kunnen melden bij het college. In de praktijk zijn professionals gemandateerd door het college om deze taken uit te voeren. Bijvoorbeeld bij het Centrum Jong en het Jeugdteam. In de verordening is omschreven waar jeugdigen met hun hulpvragen terecht kunnen en hoe de gemeente hiermee omgaat (de toegang). Daarnaast is omschreven hoe de procedure verloopt als jeugdigen en hun ouders aanspraak willen maken op een individuele voorziening, die niet vrij toegankelijk is (de toeleiding). Deze twee onderdelen krijgen de meeste aandacht in de verordening.
Vrij toegankelijke, algemene voorzieningen
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen (vrij-toegankelijke (algemene) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk, dat wil zeggen dat er geen besluit van het college nodig is om toegang te krijgen tot deze voorzieningen. In de praktijk betreft dit het Centrum Jong, het
Jeugdteam en het Steunpunt Veilig Thuis. Deze voorzieningen leveren een breed aanbod van (digitale) ondersteuning. Dit aanbod bestaat ook uit de mogelijkheid voor jeugdigen om kosteloos en anoniem advies te krijgen over bijvoorbeeld psychische problemen, stoornissen, opvoedingsvragen enz. Voor een groot deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder (concreet: het Jeugdteam of het Centrum Jong wenden.
Het Centrum Jong is de plek waar ouders/verzorgers, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professionals terecht kunnen met al hun vragen over opvoeden en opgroeien. Het Centrum Jong is het Centrum voor Jeugd en Gezin in de regio Zaanstreek. Het Centrum Jong is vrij toegankelijk. De meest bekende diensten zijn het consultatiebureau en de onderzoeken in de schoolleeftijd. Daarnaast zijn er
in het Centrum Jong deskundigheden als logopedie en de opvoedingsondersteuning. Indien er meer problemen zijn kunnen de VTO-teams (Vroegtijdige onderkenning), VoorZorg of Video Home Training ingezet worden.
Het Jeugdteam is vrij toegankelijk, en bestaat uit specialisten op verschillende
Gebieden, die generalistisch werken. Zij beschikken over expertise op het gebied van onder meer: Jeugd- en opvoedhulp, (jeugd)gezondheidszorg. Jeugdhulpverlening, (jeugd)GGZ en jeugd met een verstandelijke beperking. De experts in de Jeugdteams hebben een generalistische kijk op mogelijke hulpbehoeften buiten hun eigen expertisegebied. Tijdens het gesprek met een medewerker van het Jeugdteam is aandacht voor de diverse omstandigheden waar een jeugdige zich in bevindt. De ondersteuning van het Jeugdteam kan bestaan uit het verhelderen van de hulpvraag, advisering over de beschikbare vormen van jeugdhulp en het zelf bieden van jeugdhulpverlening. Dit is omschreven in artikel 4 van de verordening.
Het Jeugdteams biedt advies en ondersteuning dichtbij huis en werkt nauw samen met maatschappelijke organisaties, met Centrum Jong, het Sociaal teams, het Onderwijs, de politie en andere relevante partners. De medewerkers van het Jeugdteam bieden bijvoorbeeld ambulante hulp en trainingen aan. Zij zijn het eerste aanspreekpunt voor gezinnen die ondersteuning nodig hebben. Indien nodig kan een medewerker van het Jeugdteam ook aanvullende hulp inzetten middels een individuele voorziening. De procedure is omschreven in de artikelen 3 tot en met 9 van de verordening.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder voor (specialistische) ondersteuning kan binnenkomen bij de gemeente, via het Jeugdteam. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette professional, de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken naar wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit middels een vrij toegankelijke voorziening is of middels een niet vrij toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dient de professional van het Jeugdteam, namens de jeugdige of zijn ouders, een aanvraag in en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken. De gemeente draagt zorg voor een beschikking, op basis van de aanvraag, om aanspraak te kunnen maken op deze hulp.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders voor individuele hulp die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de specialistische jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn deskundigheid na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contractrelatie. De afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en het Jeugdteam goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van één gezin – één regisseur – één plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden. Daarnaast zal de specialistische jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt dat niet vrij toegankelijke voorzieningen alleen via een besluit van het college toegankelijk zijn (zie artikel 2). Het college maakt nadere afspraken met de huisartsen en specialistische jeugdhulpaanbieders over het proces van verwijzen, het doen van een aanvraag en het afgeven van een beschikking. Het uitgangspunt hierin is dat jeugdigen en/of hun ouders zelf een aanvraag doen voor een beschikking.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening. De procedure loopt als volgt. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente.
Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde
instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke
gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen.
Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Ten slotte vormt ook het AMHK (ook wel Steunpunt Veilig Thuis genoemd) een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Ook deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Voor de zorgvuldigheid en volledigheid hebben we er voor gekozen om deze definities wel op te nemen in de verordening. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).
In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb). Een aanvraag is een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Een beschikking is een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Artikel 2. Vormen van Jeugdhulp in Wormerland
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en andere (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1.1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.
Binnen de gemeente Wormerland onderscheiden we twee vormen van Jeugdhulp:
1 - Jeugdhulp via algemene voorzieningen, die vrij toegankelijk is voor de doelgroep zoals omschreven in artikel 1.2. Er is geen formeel besluit nodig om aanspraak te kunnen maken op een algemene voorziening. Dit betreft laagdrempelige, vaak preventieve ondersteuning. Deze wordt in Wormerland onder meer geboden vanuit het Centrum Jong en het Jeugdteam. Dit is omschreven in artikel 2.1.
2 – Specialistische jeugdhulp middels individuele voorzieningen. Voor deze vorm van hulpverlening is een formeel besluit nodig om hier aanspraak op te kunnen maken. Dit is omschreven in artikel 2.2.
Omdat de ontwikkeling van jeugdhulp nog volop in ontwikkeling is kan het college bepalen dat de vrij toegankelijke Jeugdhulp aangepast of uitgebreid wordt. Dit is vastgelegd in artikel 2.3. Het volledige overzicht van vormen van jeugdhulp die worden aangeboden in Wormerland is dus niet omschreven, omdat de verwachting is dat dit aanbod dynamisch is en zal gaan veranderen. De gemeente zal het actuele aanbod publiceren op een digitaal platform, bijvoorbeeld via de site van het Jeugdteam.
Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrijtoegankelijke
(overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Zie ook de algemene toelichting.
Een jeugdige en/of zijn ouders kan met de verwijzing terecht bij de jeugdhulpaanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd. In de praktijk beoordeelt de jeugdhulpaanbieder zelf – in overleg met de jeugdige en zijn ouders - wat nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand komt (de omvang) en voor hoe lang (de duur). Juridisch is het niet noodzakelijk dat, als gebruik wordt gemaakt van de route via de (huis)-arts e.a., de gemeente in alle gevallen het oordeel van de jeugdhulpaanbieder in een schriftelijke beschikking vastlegt voor de jeugdige of zijn ouders, zolang de gemeente maar regelt dat de jeugdige of zijn ouders de naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder benodigde voorziening daadwerkelijk ontvangt. In Wormerland is echter de keuze gemaakt om in deze gevallen altijd wel een beschikking af te geven. Daar zijn een aantal argumenten voor aan te dragen. Ten eerste is in de contracten met de individuele jeugdhulpaanbieders afgesproken dat er pas hulp verleend kan worden als er een beschikking is. Hierdoor kan de gemeente zicht houden op het aantal opgestarte trajecten, en daarmee het budget monitoren. Verder hebben jeugdigen en hun ouders de mogelijkheid om bezwaar in te dienen, als zij het niet eens zijn met de inhoud van het besluit.
Tot slot is in lid 3 opgenomen dat het college nadere regels stelt over de procedure van het beschikken van een individuele voorziening na een verwijzing van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist. Het college maakt afspraken met de huisartsen, jeugdartsen, medisch specialisten en specialistische jeugdhulpaanbieders over de wijze van toegang en toeleiding. Deze afspraken zien erop toe hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en de omvang van het pakket. Zij gaan verder in op de wijze waarop artsen, jeugdhulpaanbieders en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een jeugdige, zodat de integrale benadering rond de jeugdige en/of zijn ouders en het principe van één gezin – één regisseur – één plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd.
Indien er sprake is van acute gevallen, dan kan van bovenstaande worden afgeweken.
Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente, aanmelding hulpvraag bij Jeugdteam
Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.
De gemeente heeft een Jeugdteam georganiseerd waar inwoners hun hulpvraag neer kunnen leggen. Een cliënt is voor melding van zijn hulpvraag gebonden aan het Jeugdteam van de gemeente. Via de procedure – uitgewerkt in de artikelen 2 tot en met 10 - is deze procedure uitgewerkt. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 6, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een individuele jeugdhulpvoorziening. In principe zal het Jeugdteam zoveel mogelijk ondersteuning zelf gaan leveren (zie algemene toelichting). Als blijkt dat er naast deze hulp nog aanvullende ondersteuning nodig is, zal hiervoor een aanvraag gedaan moeten worden.
Jeugdigen en hun ouders hebben onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en kunnen geen individuele aanspraken maken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit vloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. De verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen. Hier kan ten onrechte de schijn
gewekt worden dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratisch proces gaat. Dat is zeker niet de bedoeling. Zo kan een vooronderzoek (artikel 5), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Een cliënt kan hier ook de keuze maken om zelf een plan in te dienen. Er kan bovendien in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders in bepaalde gevallen van afgezien worden (net als het gesprek, artikel 6). Daartegenover staat dat, indien nodig, er ook sprake kan zijn van meerdere gesprekken. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. De schriftelijke verslaglegging en de aanvraag zijn ook in de verordening opgenomen, met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van zorgvuldige dossiervorming.
Artikel 5. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan/familiegroepsplan
Wat verstaan we onder vooronderzoek?
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd als zij een melding hebben gedaan.
Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht. Zo worden cliënten niet belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Ook is op die manier een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
De cliënt krijgt ook de mogelijkheid om – zoals ook gebruikelijk bij de Wmo – zijn eigen plan in te dienen, of een familiegroepsplan (zoals omschreven in de wet). Dit plan heeft dezelfde juridische status als het hulpverleningsplan. Om de procedure zo vlot mogelijk te laten verlopen is er een termijn verbonden aan de tijd tussen het melden van de hulpvraag en de afspraak voor het gesprek dat hierop volgt.
De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de wet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het Jeugdteam geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het Jeugdteam de jeugdige of zijn ouders om toestemming vragen om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek. Doordat hier sprake is van een ‘kan’ formulering wordt onnodige bureaucratie voorkomen.
Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders kan worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
In het derde lid is omschreven dat de informatie uit het vooronderzoek onderdeel is van het verslag, zoals omschreven in artikel 7. Hierdoor wordt de werkwijze van 1 gezin , 1 plan al op dit punt ingezet.
Het vierde lid biedt cliënten de mogelijkheid om in de fase van het vooronderzoek zelf al een plan in te dienen. Dit kan in de vorm van een persoonlijk plan, wat ook gebruikelijk is in de Wmo. Een andere mogelijk is om een Familiegroepsplan te overleggen, conform de formulering en definitie die in de wet wordt toegelicht. Juridisch heeft een dergelijk plan dezelfde status als het hulpverleningsplan.
Artikel 5. Jeugdhulp door Jeugdteam
In dit artikel is nader omschreven welke hulpverlening de cliënt mag verwachten vanuit het Jeugdteam (5.1 en 5.2). Dit artikel maakt duidelijk dat de Jeugdteams een divers aanbod hebben, op het preventieve vlak (voorlichting, training, advisering) als op het zelf bieden van jeugdhulp. De Jeugdteams betrekken het hele gezin, vanuit de gedachte van één gezin, één plan – één regisseur. Daarnaast maakt dit artikel duidelijk dat de Jeugdteams de cliënt waar nodig door kunnen verwijzen naar specialistische jeugdhulpaanbieders, en ook nazorg bieden. Doordat omschreven is welke diensten het Jeugdteam levert, is voor een burger ook transparant hoe het Jeugdteam zich verhoudt tot bijvoorbeeld het Sociaal team en het Centrum Jong. Voor de burger is duidelijk waar hij of zij met de vraag terecht kan. Dit vloeit ook voort uit de wet, waarin bepaald is dat de gemeente inzicht moet geven hoe de toegang wordt afgestemd met andere voorzieningen.
Artikel 6. Cliëntondersteuning
Niet elke jeugdige en/of zijn ouders zal voldoende in staat zijn om zelf een goede hulpvraag te formuleren, of in de gelegenheid zijn om zelf een plan op te stellen. Daar kunnen allerlei persoonlijke omstandigheden aan ten grondslag liggen. Denk aan GGZ problematiek of een verstandelijke beperking. Voor deze groep jeugdigen is het van belang dat zij een beroep kunnen doen op ondersteuning, als zij zich met hun hulpvraag willen aanmelden. Via deze ondersteuning kunnen jeugdigen en/of hun ouders informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
In het tweede lid is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de jeugdige en/of zijn ouders kosteloos is. Als een jeugdige en/of zijn ouders zich aanmeldt met een hulpvraag, dan is bepaald dat het college – via het Jeugdteam – de jeugdige informeert over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 7. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan/familiegroepsplan
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd als zij een melding van hun hulpvraag hebben gedaan.
Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht. Nadat jeugdigen en/of hun ouders zich hebben aangemeld, worden zij binnen twee weken uitgenodigd voor een gesprek. Om de procedure zo vlot mogelijk te laten verlopen is er een termijn verbonden aan de tijd tussen het melden van de hulpvraag en het maken van een afspraak voor het gesprek dat hierop volgt.
Het vooronderzoek heeft als doel dat jeugdigen en/of hun ouders niet belast worden met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Ook is op die manier een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de wet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn te allen tijde van toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het Jeugdteam geen toegang heeft in verband met de privacy regels, kan het Jeugdteam de jeugdige of zijn ouders om toestemming vragen om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen ook concrete vragen worden gesteld, of aan de jeugdige of zijn ouders kan worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
In het derde lid is omschreven dat de informatie uit het vooronderzoek onderdeel is van het verslag, zoals omschreven in artikel 7.
Het vierde lid biedt cliënten de mogelijkheid om in de fase van het vooronderzoek zelf al een plan in te dienen. Dit kan in de vorm van een persoonlijk plan, wat ook gebruikelijk is in de Wmo. Een andere mogelijk is om een familiegroepsplan te overleggen, conform de formulering en definitie die in de wet wordt toegelicht.
Artikel 8. Onderzoek en gesprek
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is over het algemeen persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (Jeugdteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten, waarbij de wens van de jeugdige zoveel mogelijk leidend is. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken, en kan de informatie van voor de jeugdige belangrijke (professionele) derden worden ingewonnen(denk aan de school of de huisarts).Het is van belang dat de jeugdige en/of zijn ouders hiervoor toestemming verlenen.
In het gesprek tussen professional en deskundige zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.
De term “gesprek” kan overigens leiden tot een beeld dat het zou gaan om enkel een gesprek tussen jeugdige en/of diens ouders en een professional. Het is echter meer dan dit, omdat er ook sprake kan zijn van meerdere gesprekken en het verzamelen van nadere informatie. Dit alles heeft als doel om goed inzicht te krijgen in de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en diens gezin, waardoor een ondersteuningsplan conform de principes van één gezin, één plan opgesteld kan worden (zie verder artikel 7).
Informatie die tijdens het gesprek aan de orde komt
In de onderdelen a tot en met k zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In dit gesprek staat het zelfoplossend vermogen en de eigen kracht van ouders en
jeugdigen voorop (onderdeel b.). Dit is ook in de geest van de wet, waarin het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdigen zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel k. valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten of de zorgverzekeringswet en een voorziening op het gebied van passend onderwijs. In artikel 4 is reeds omschreven hoe een Jeugdteam samenwerkt met aanpalende organisaties.
Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren over de eigen bijdrage. De eigen bijdrage geldt volgens de wet (artikel 8.2.1) alleen in die gevallen waarin een jeugdige buiten de thuissituatie wordt of is geplaatst (residentieel/justitieel). Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals
de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat (door Onze Ministers) met (de vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd.
Het derde lid ziet erop toe dat jeugdigen en hun ouders goed worden geïnformeerd over de procedure en de manier waarop er met privacy wordt omgegaan. Het Jeugdteam vraagt hier expliciet toestemming om gegevens te mogen verwerken.
In het vierde lid is vastgelegd dat er binnen een bepaalde termijn ene verslag van het gesprek en het onderzoek naar de jeugdige en zijn ouders verzonden moet worden. De termijn is opgenomen om te voorkomen dat de procedure te lang in beslag neemt, en dat de jeugdige en/of zijn ouders weet waar hij aan toe is.
In het vijfde lid is vastgelegd dat als er redenen zijn om het gesprek niet te voeren, dan hiervan kan worden afgezien. Dit geldt bijvoorbeeld als er al voldoende informatie voorhanden is. en een gesprek niet meer nodig is om tot een goed ondersteuningsplan te komen.
Ten slotte is in het zesde lid een bepaling opgenomen waarin is bepaald dat het college nadere regels kan stellen rond het gesprek en het onderzoek. Dit betreft zowel de procedure als de te hanteren instrumenten.
Artikel 9. Verslag en ondersteuningsplan
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vrij vorm te geven, naar behoefte van cliënt en professional. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2016 staat hierover dat “het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat testellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening.” In Wormerland stelt de professional van een Jeugdteam – waar mogelijk samen met de jeugdige en/of zijn ouders – het verslag op. Het verslag is van dien aard dat er sprake is van een ondersteuningsplan wat voldoet aan de principes van één gezin, één plan. Het verslag, waarin wordt omschreven welke ondersteuning een jeugdige en/of zijn ouders nodig heeft, wordt binnen drie weken verzonden aan de jeugdige. In de praktijk kan het zo zijn het verslag samen met de jeugdige en/of zijn ouders wordt gemaakt, en dus al in bezit is van het betreffende gezin. Daarnaast kan het zo zijn dat het gesprek en onderzoek meer tijd vraagt om tot een goede afweging te komen. In dat geval kan de termijn verlengd worden met nog eens drie weken.
Het verslag betreft een schriftelijke weergave van het gesprek of gesprekken met de cliënt (en eventueel de aanvullende informatie), zoals omschreven in artikel 8. De schriftelijke weergave betreft dus in feite het plan dat in de gespreksfase met de cliënt wordt opgesteld, in één of meerdere gesprekken en eventueel met of zonder aanvullende informatie van derden. Onderdeel van het verslag – in feite dus het ondersteuningsplan – kan een mogelijke aanvraag zijn voor een individuele voorziening. Een goede weergave maakt het voor de gemeente dan ook inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een transparante communicatie met de jeugdige en/of zijn ouders. Overigens geldt hierin dat de gemeente zelf geen inhoudelijke beoordeling doet van de aanvraag. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de jeugdige en/of zijn ouders overeengekomen ondersteuningsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het de gemandateerde professional en de jeugdige en/of zijn ouders dit plan ondertekenen.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is ook niet gebonden aan regels. In de praktijk zal blijken dat het verslag een momentopname is, wat later voortdurend aangepast wordt aan de ontwikkelingen binnen de situatie van de jeugdige.
In het achtste lid is opgenomen dat het college nadere regels kan stellen aan de vorm en inhoud van het plan.
Artikel 10. Aanvraag niet vrij toegankelijke hulp
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een schriftelijke aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen (lid 1).
In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In de verordening is in het vierde lid vastgelegd dat er binnen twee weken na ontvangst aanvraag een beschikking als bedoeld in artikel 11 wordt afgegeven. Door in de verordening vast te leggen dat de termijn twee weken is, zal het proces van toeleiding versneld worden, waardoor de hulpvraag eerder beantwoord kan worden Omdat uit het onderzoek duidelijk is geworden welke individuele voorziening nodig is of niet, betreft het opmaken van een beschikking een formeel administratieve handeling.
Artikel 11. Beschikking voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp
Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indient (artikel 10) of er overeenkomstig artikel 3, tweede lid, een aanvraag na verwijzing gedaan wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen burgers bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen.
Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
In het tweede (zorg in natura) en derde (Pgb) lid is vastgelegd welke informatie in de beschikking wordt opgenomen. In principe bevat de beschikking de informatie zoals die door de professional en het gezin is besproken. De gemeente heeft de keuze gemaakt om in de verordening vast te leggen welke onderdelen in de beschikking worden opgenomen. Dat is uitgewerkt in artikel 11.2 en 11.3. (pgb)
In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd (vierde lid). De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast (zie omschreven als in artikel 6). De jeugdige en/of zijn ouders heeft op basis van de beschikking de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te dienen tegen het besluit in de beschikking.
In artikel 12 is een bepaling opgenomen, die voorkomt dat als de specialistische ondersteuning bij het verstrijken van de termijn in de beschikking nog niet het beoogde resultaat heeft bereikt, de beschikking eenvoudig verlengd kan worden. Dit geldt ook voor de beschikking met betrekking tot verstrekking van een Pgb. Dit artikel is opgenomen om onnodige bureaucratie te voorkomen, maar beoogt wel dat de indiener het verzoek tot verlenging beargumenteerd. Dit is in lijn met de gedachte dat het beroep op specialistische zorg zal afnemen en de trajecten korter en efficiënter worden.
In artikel 9.3 zijn ten slotte regels opgenomen waarop een aanvraag voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp afgewezen kan worden. Dit is naar oordeel van de professional, maar moet zorgvuldig onderbouwd worden. Dit is niet tot in detail vastgelegd, omdat dit nadrukkelijk de professionele verantwoordelijkheid van de hulpverlener is.
Artikel 12. Verlenging niet vrij toegankelijke jeugdhulp
Dit artikel voorkomt dat als de specialistische ondersteuning bij het verstrijken van de termijn in de beschikking nog niet het beoogde resultaat heeft bereikt, de beschikking eenvoudig verlengd kan worden. Specialistische jeugdhulp is maatwerk, waarbij van te voren niet altijd goed kan worden voorspeld hoe een traject zal verlopen, en wanneer het beoogde resultaat is bereikt. Als blijkt dat binnen de in de beschikking aangegeven termijn het beoogde resultaat niet is bereikt, moet voorkomen worden dat er weer een hele procedure van aanvraag en afgeven beschikking doorlopen moet worden om de zorg te kunnen verlenen. Dit geldt ook voor de beschikking met betrekking tot verstrekking van een Pgb. Dit artikel is dan ook opgenomen om onnodige bureaucratie te voorkomen.
Artikel 13 Weigeringsgronden voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp
In artikel 13 zijn regels opgenomen waarop een aanvraag voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp in ieder geval afgewezen kan worden. In de beschikking moet de weigering goed zijn beargumenteerd.
Om in aanmerking te komen voor een pgb zijn drie criteria in de wet vastgelegd. In de verordening en de nadere regels geven we invulling aan de toetsingscriteria voor de eerste en derde voorwaarde.
Daarnaast zijn we als gemeente wettelijk verplicht om de volgende onderwerpen over pgb uit werken in de verordening:
Het derde lid gaat over de vaststelling van de hoogte van het pgb en het tarief. Het tarief is onder andere gebaseerd op een door de cliënt opgesteld persoonlijk budgetplan over de besteding van het pgb. In de nadere regels wordt verder invulling gegeven aan wat er in het persoonlijk budgetplan is opgenomen en over de beoordeling van de aanvraag.
Een cliënt, aan wie pgb wordt verstrekt, kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien hij voldoet aan daartoe gestelde criteria. Het college stelt deze criteria en criteria over de hoogte van het budget in nadere regels vast. Door deze bevoegdheid te delegeren naar het college, kan het college sneller bij sturen indien dat noodzakelijk is.
De gemeente Wormerland heeft er voor gekozen om op dit moment de bevoegdheden van het college in de toegangsprocedure tot een niet vrij toegankelijke hulp, de uitvoering te mandateren aan het Jeugdteam via de ‘Mandaatregeling jeugdhulp Wormerland 2015’. Dit kan in de toekomst ook op andere wijze worden uitgevoerd.
De hoogte van het pgb is afhankelijk van de kwaliteitsstandaarden waar de hulpverlener mee werkt. Er kan onderscheid worden gemaakt voor de inzet van hulpverleners die niet volgens deze standaarden werken (zoals werkstudenten, zzp-ers zonder diploma’s e.d.). Verder kan de hoogte van het pgb afhankelijk zijn van de inzet van een hulpverlener uit een grotere organisatie waar meer overhead is, of een klein bedrijf of zzp-er zonder overhead, of maar een beperkte overhead. Het college kan hier nadere regels over stellen.
Bij nota van wijziging is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). In deze regeling stond dat een pgb slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/Voortman is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een pgb leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.
In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliënt te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting
van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is onder meer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De
maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.
Artikel 15. Toezicht en handhaving
Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder artikel 10.
In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.
Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele
voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele
voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.
Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden
gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de
aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 17. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.
In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
Het kan voorkomen dat een cliënt het niet eens is met de beoordeling van de professional over de vraag welke ondersteuning al dan niet nodig is. Zo kan een professional de inschatting maken dat een cliënt geen aanspraak maakt op aanvullende ondersteuning, of kan een cliënt het niet eens zijn met
de vorm waarin aanvullende ondersteuning aangeboden wordt. In dat geval kan de cliënt een second opinion aanvragen. Deze second opinion wordt uitgevoerd door een professional die dezelfde kwalificaties heeft als de eerste beoordelaar, en beperkt zich tot een beoordeling van het bestaande verslag.
Artikel 14.3 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste zijn van de aanvrager, dus de jeugdige en/of zijn ouders die een hulpvraag hebben gemeld. Verder is met nadruk
gemeld: onder bijzondere omstandigheden, en alleen in geval van zeer dringende redenen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Het tweede lid gaat nader in op de in de verordening genoemde termijnen. Er is voor gekozen om een aantal termijnen op te nemen – met als doel het proces van het melden van een hulpvraag tot het daadwerkelijk ontvangen van hulp zo kort als mogelijk moet zijn. Omdat er sprake is van maatwerk, kan blijken dat sommige termijnen omwille van een zorgvuldig proces in de praktijk niet haalbaar zijn. Om die reden is hier een bepaling opgenomen waardoor het college nadere regels kan stellen met betrekking tot deze termijnen.
Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap
In de Jeugdwet wordt in artikel 4.2.b en verder voorgeschreven hoe de inspraak en
medezeggenschap zijn geregeld voor instellingen die jeugdhulp verlenen. Tevens geldt voor gemeenten dat artikel 150 uit de gemeentewet van toepassing is, waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend. Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2016. In artikel 2.10 worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek) van de Wmo 2016 van overeenkomstige
toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2016 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Hoe en wanneer wordt er geëvalueerd?
De gemeente evalueert tweejaarlijks het beleid. Hierin zal de werking van de verordening jeugdhulp in de praktijk getoetst worden op effectiviteit en doeltreffendheid. Ervaringen van cliënten en professionals zijn in de evaluatie van groot belang. Deze groepen worden dan ook actief bevraagd naar hun ervaringen in het kader van de evaluatie, in het kader van klanttevredenheidsonderzoek. Het college rapporteert jaarlijks, in het tweede kwartaal, de bevindingen die vanuit de evaluatie en de klanttevredenheidsonderzoeken naar voren komen. Indien noodzakelijk kan de verordening ook tussentijds worden aangepast.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening is van kracht per 1 mei 2016, samen met het inwerkingtreden van de Jeugdwet. De titel van de verordening is “Verordening Jeugdhulp Wormerland”