Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nissewaard

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nissewaard houdende regels omtrent participatie Participatieverordening Nissewaard

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNissewaard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Nissewaard houdende regels omtrent participatie Participatieverordening Nissewaard
CiteertitelParticipatieverordening Nissewaard
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8a Participatiewet
  2. artikel 10b Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-02-201801-01-201801-01-2020artikel 10, 17, 21, 29, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41

31-01-2018

gmb-2018-213206

02-06-201601-01-201506-02-2018nieuwe regeling

18-05-2016

Gemeenteblad, 2016, 70737

16.R.00085 A

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nissewaard houdende regels omtrent participatie Participatieverordening Nissewaard

De raad van de gemeente Nissewaard;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 april 2016;

 

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid van de Participatiewet;

 

gezien het advies van de commissie Zorg & Werk d.d. 21 april 2016;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening: de Participatieverordening Nissewaard.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard;

  • c.

    deelnemer: persoon die behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 4 van deze verordening en deelneemt aan een traject;

  • d.

    inburgeringsplichtige: de persoon die inburgeringsplichtig is en waarbij de inburgeringstermijn voor 1 januari 2013 per beschikking is vastgesteld dan wel van rechtswege is ingegaan, of asielgerechtigd is en waaraan voor 1 januari 2013 een verblijfsstatus is toegekend, of geestelijke bedienaar is en waaraan voor 1 januari 2013 een verblijfsvergunning is toegekend;

  • e.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • f.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • g.

    niet-uitkeringsgerechtigde: een persoon als bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a van de Participatiewet;

  • h.

    participatie: het deelnemen aan de samenleving door middel van betaald werk (in dienstverband of als zelfstandige) of, indien dit niet mogelijk is, door middel van vrijwilligerswerk, mantelzorg of andere maatschappelijk nuttige activiteiten;

  • i.

    participatievoorziening: de instrumenten die kunnen worden ingezet voor participatie van de doelgroep waaronder in ieder geval de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 10a, 10b, 10d, 10da en artikel 10f van de Participatiewet;

  • j.

    reguliere arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid, waarvoor loon wordt ontvangen, niet zijnde gesubsidieerde arbeid en niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 21, 22, 23, 26, 27 en 29 van deze verordening;

  • k.

    no-riskpolis: een verzekering waarbij een werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt;

  • l.

    re-integratie: het proces dat moet leiden tot participatie;

  • m.

    beroepskwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of een diploma van het Hoger beroepsonderwijs (Hbo) of een diploma van het Wetenschappelijk onderwijs (Wo);

  • n.

    traject: in een plan vastgelegde bundeling van activiteiten gericht op participatie;

  • o.

    jobcoach: een jobcoach ondersteunt/ begeleidt een persoon (werknemer) met een structurele functionele beperking op zijn/ haar werkplek;

  • p.

    uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz dan wel een participatievoorziening ontvangt;

  • q.

    voormalig uitkeringsgerechtigde: een persoon van wie het recht op algemene bijstand minder dan 6 maanden geleden is geëindigd vanwege inschakeling in de arbeid;

  • r.

    UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

  • s.

    Wet: de Participatiewet.

Artikel 2. Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt de belanghebbende, ondersteuning bij re-integratie en participatie en biedt, voor zover het college dat noodzakelijk acht, één of meer participatievoorzieningen aan.

  • 2.

    Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van participatievoorzieningen. Het college zal bij het bepalen van het aanbod aan participatievoorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden van de gemeente en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 3.

    Het college bevordert een evenwichtige verdeling van participatievoorzieningen tussen de onderscheiden doelgroepen in artikel 1 van de Wet ParticipatieBudget, alsmede een gelijke aandacht voor de verschillende personen daarbinnen.

  • 4.

    Het college spant zich in om de lokale en eventueel regionale arbeidsmarkt zodanig te bewerken dat deze beter toegankelijk wordt voor personen als bedoeld in artikel 4.

  • 5.

    Ter uitvoering van het tweede en derde lid, stelt het college jaarlijks een begroting vast waarin de uitgaven worden geraamd van de inzet van participatievoorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 5 van deze verordening.

  • 6.

    Het college legt jaarlijks verantwoording af over de uitvoering van het re-integratie en participatiebeleid. Het verslag bevat in ieder geval het advies van de cliëntenraad.

Artikel 3. Aanbieden voorziening

Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen participatievoorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op:

  • a.

    de zorgtaken;

  • b.

    het feit dat een belanghebbende tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

  • c.

    gebruik maakt van de voorziening beschut werk;

  • d.

    een andere functionele beperking heeft;

  • e.

    de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar,

  • f.

    de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

Artikel 4. Doelgroep

  • 1.

    Tot de doelgroep behoren de personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid onderdeel a van de Participatiewet.

  • 2.

    Niet tot de doelgroep behoren de personen die:

    • a.

      geen uitkeringsgerechtigde is en die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • b.

      een kind is als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene Kinderbijslagwet.

Hoofdstuk 2: Ondersteuning bij participatie

Artikel 5. Ondersteuning door het college

  • 1.

    Ondersteuning van de doelgroep betreft het adviseren over of bieden van de meest effectieve weg naar participatie voor langere tijd.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan ondersteuning van jongeren bestaan uit het terugleiden naar school voor het behalen van een startkwalificatie en/of een vervolgopleiding gericht op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie, het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 6. Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Overeenkomstig artikel 10 van de Participatiewet kunnen personen behorend tot de doelgroep als bedoeld in artikel 4 aanspraak maken op ondersteuning door het college en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte participatievoorziening(en).

  • 2.

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de participatie van de belanghebbende.

  • 3.

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat er voor personen jonger dan 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5, tweede lid van deze verordening voor zover het betreft het terugleiden naar school voor het behalen van een startkwalificatie en/of een vervolgopleiding gericht op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie.

Artikel 7. Beëindiging, weigering of intrekking van de ondersteuning

Het college kan een participatievoorziening beëindigen, weigeren of intrekken indien:

  • a.

    belanghebbende zijn verplichtingen herhaaldelijk en verwijtbaar niet nakomt;

  • b.

    een persoon die deelneemt aan een participatievoorziening niet meer tot de doelgroep behoort zoals bedoeld in artikel 4 van deze verordening;

  • c.

    het college een andere participatievoorziening aanbiedt die naar zijn oordeel passender is;

  • d.

    naar het oordeel van het college de participatievoorziening niet, niet langer dan wel in onvoldoende mate bijdraagt aan de participatie van belanghebbende;

  • e.

    het door het college ingestelde budgetplafond voor de betreffende voorziening is bereikt.

Artikel 8. Vorm van de ondersteuning

  • 1.

    Ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van één of meerdere participatievoorzieningen, het bieden van praktische hulp, het geven van advies of het doorverwijzen naar een andere instantie.

  • 2.

    De ondersteuning sluit aan bij de behoeften, mogelijkheden en ervaringen van belanghebbende zoals deze naar het oordeel van het college bestaan.

Hoofdstuk 3: Rechten en plichten

Artikel 9. Verplichtingen van belanghebbende

  • 1.

    Voor de belanghebbende gelden de volgende verplichtingen:

    • a.

      het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een passende participatievoorziening en het naar vermogen meewerken en deelnemen aan de aangeboden participatievoorziening;

    • b.

      na te laten hetgeen de realisatie van het traject belemmert;

    • c.

      na te laten hetgeen de inschakeling in de arbeid belemmert;

    • d.

      het onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • e.

      het onmiddellijk aan het college melden indien door ziekte dan wel door andere omstandigheden (tijdelijk) niet aan een of meer verplichtingen ingevolge deze verordening kan worden voldaan;

    • f.

      het meewerken aan begeleiding en controle bij ziekteverzuim;

    • g.

      het meewerken aan een door het college opgelegde tegenprestatie als bedoeld in hoofdstuk 4.

  • 2.

    Indien de schuldsituatie van een belanghebbende naar het oordeel van het college de participatie belemmert, kan de belanghebbende als bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden verplicht mee te werken aan een door het college aan te bieden schuldbemiddelingstraject.

  • 3.

    Indien het voor deelname aan een traject of voor participatie noodzakelijk is dat belanghebbende als bedoeld in artikel 4, zijn/haar kind(eren) laat opvangen, kan de belanghebbende, worden verplicht direct passende kinderopvang te regelen.

  • 4.

    De inburgeringsplichtige is voor de inburgeringsvoorziening verplicht een eigen bijdrage te voldoen, zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wet inburgering, waarbij het college:

    • a.

      de eigen bijdrage direct na afronding van de inburgeringsvoorziening in één keer int of indien dit niet mogelijk is in termijnen int (conform het vastgestelde debiteurenbeleid);

    • b.

      de eigen bijdrage op grond van artikel 24, eerste lid van de Wet inburgering, kan verrekenen met algemene bijstand of een uitkering op grond van sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen;

    • c.

      de wijze van betaling voor de eigen bijdrage in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening vastlegt.

Artikel 10.Bestuurlijke boete voor inburgeringsplichtigen

  • 1.

    Het college legt een bestuurlijke boete op:

    • a.

      ter hoogte van € 500, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de Wet Inburgering bedoelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald;

    • b.

      Ter hoogte van € 1000, indien de inburgeringsplichtige niet binnen het door het college op grond van artikel 32 van de Wet inburgering vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 2.

    In afwijking van artikel 10, eerste lid, onderdeel d legt het college een bestuurlijke boete op ter hoogte van € 500, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de Wet Inburgering verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald maar hem dit niet te verwijten valt.

Artikel 11.Rechten van belanghebbende

  • 1.

    De belanghebbende aan wie een participatievoorziening wordt aangeboden als bedoeld in hoofdstuk 5 van deze verordening, heeft indien de belanghebbende de voorziening(en) aanvaardt recht op volledige bekostiging van de aangeboden participatievoorziening(en), met uitzondering van de eigen bijdrage voor inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wet Inburgering.

  • 2.

    Het college kan besluiten ter bevordering van de arbeidsinschakeling van de belanghebbende als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van deze verordening en op wie artikel 10a van de Participatiewet van toepassing is, een premie te verstrekken aan de belanghebbende die naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan de arbeidsinschakeling, ter hoogte van € 100 per zes maanden.

  • 3.

    Het recht op de premie als bedoeld in het derde lid, ontstaat voor het eerst op de 1e dag van de zevende kalendermaand nadat belanghebbende is gestart met werken op de participatieplaats en vervolgens na afloop van elke 6 maanden, voor zolang de participatieplaats voortduurt.

  • 4.

    Gelet op artikel 2, tweede lid en artikel 3, kan het college aan degene die op grond van art. 10a Participatiewet additionele werkzaamheden verricht en niet over een startkwalificatie beschikt een voorziening aanbieden in de vorm van scholing of opleiding die toegang tot reguliere arbeid bevordert.

  • 5.

    Het vijfde lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan;

    • b.

      de scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 6.

    Het college verstrekt aan de inburgeringsplichtige die gebruik maakt van een inburgeringsvoorziening, na afronding van deze voorziening een premie ter hoogte van € 270,-, en verrekent deze met de te innen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 9, vierde lid van deze verordening.

Hoofdstuk 4: Tegenprestatie naar vermogen

Artikel 12. De tegenprestatie naar vermogen

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie en die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    • d.

      niet leiden tot verdringing.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast welke aanvullende werkzaamheden in ieder geval kunnen worden aangeboden.

Artikel 13. Het opleggen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een tegenprestatie opleggen welke is gericht op het versterken van de eigen kracht en/of sociaal netwerk voor zover het college deze van toepassing acht.

  • 2.

    Geen tegenprestatie wordt opgelegd aan:

    • a.

      inwoners die enkel bijzondere bijstand ontvangen;

    • b.

      alleenstaande ouders die op grond van art. 9a Participatiewet op eigen verzoek een ontheffing van de arbeidsverplichtingen hebben, omdat zij de volledige zorg hebben voor een kind tot vijf;

    • c.

      uitkeringsgerechtigden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en grond daarvan volledig zijn vrijgesteld van arbeids- en re-integratieverplichting;

    • d.

      de uitkeringsgerechtigde verricht parttime werk voor minimaal 20 uur per week, dan wel het naar vermogen maximaal haalbare uren;

    • e.

      de uitkeringsgerechtigde neemt deel aan een re-integratietraject, waarmee op de korte of lange termijn wordt toegewerkt naar het kunnen gaan verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • f.

      de uitkeringsgerechtigde verricht vrijwilligerswerk voor minimaal 16 uur per week;

    • g.

      de uitkeringsgerechtigde verricht mantelzorg voor minimaal 16 uur per week;

    • h.

      uitkeringsgerechtigden waarbij er sprake is van multiproblematiek en het opleggen van een tegenprestatie het plan van aanpak zoals opgesteld door het team Integrale Regievoering van de afdeling Zorg & Samenleving doorkruist.

  • 3.

    De tegenprestatie wordt qua invulling en duur afgestemd op de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde en op de wensen en mogelijkheden van de organisatie die de maatschappelijke activiteit aanbiedt.

Artikel 14. Duur en omvang van de tegenprestatie

  • 1.

    De omvang van de tegenprestatie kan variëren van een eenmalige activiteit tot een substantieel aantal uren per maand.

  • 2.

    De duur van de tegenprestatie bedraagt maximaal twaalf maanden.

Artikel 15. Keuze invulling van de tegenprestatie

De keuze voor de invulling van de tegenprestatie wordt in de volgende volgorde uitgevoerd:

  • a.

    de uitkeringsgerechtigde zoekt zelf aantoonbaar een activiteit en organisatie;

  • b.

    de gemeente zorgt voor de beschikbaarheid van activiteiten bij organisaties en de uitkeringsgerechtigde maakt hieruit een keuze;

  • c.

    de gemeente zorgt voor de beschikbaarheid van activiteiten bij organisaties en maakt hieruit een keuze voor de uitkeringsgerechtigde;

  • d.

    indien de uitkeringsgerechtigde zelf een activiteit en/of organisatie aandraagt als bedoeld in het eerste lid onderdeel a van dit artikel, wordt deze getoetst op de criteria als bedoeld in artikel twaalf, eerste lid en artikel dertien, derde lid van de verordening.

Artikel 16. Geen werkzaamheden voorhanden

Het college legt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 5: Participatievoorzieningen

Artikel 17.Algemene bepalingen over participatievoorzieningen

  • 1.

    Het college kan de activiteiten in het kader van deze verordening in eigen beheer uitvoeren, of in samenwerking met ketenpartners, of uitbesteden aan derden.

  • 2.

    In artikelen 18 tot en met 36 worden de soorten participatie- en werkgeversvoorzieningen benoemd die het college kan gebruiken bij het uitvoeren van zijn opdracht als bedoeld in artikel 2.

  • 3.

    Ontwikkelkosten, zijnde kosten van activiteiten ten behoeve van het opzetten en uitvoeren van één of meer participatievoorzieningen, worden geacht tot (het uitvoeren van) de participatievoorziening(en) te behoren en komen derhalve niet ten laste van de gemeente.

  • 4.

    Randvoorwaardelijke activiteiten en benodigde middelen die aan participatie- en werkgeversvoorzieningen worden toegerekend, worden geacht tot (het uitvoeren van) de participatievoorziening te behoren.

Artikel 18.Preventie
  • 1.

    Het college zet de voorziening preventie in ter voorkoming van een uitkering in het kader van de Participatiewet, voortijdig schooluitval, problematische schulden en/of het verlies van zelfredzaamheid op één of meer leefgebieden.

  • 2.

    De voorziening preventie betreft één of meer kortdurende activiteiten.

  • 3.

    Preventie wordt bij voorkeur uitgevoerd in eigen beheer of via samenwerking met ketenpartners.

Artikel 19.Onderzoek
  • 1.

    Gelet op artikel 2, tweede lid, kan het college onderzoek verrichten in verband met het verkrijgen van inzicht in de relevante kennis, kwaliteiten, mogelijkheden, beperkingen en belemmeringen van een belanghebbende teneinde diens arbeids,- re-integratie,- of participatiemogelijkheden te bepalen.

  • 2.

    De wijze waarop het onderzoek plaatsvindt, wordt bepaald door het college en kan bestaan uit het verrichten van door het college opgelegde activiteiten.

Artikel 20.Directe bemiddeling naar regulier werk

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende binnen de doelgroep direct bemiddelen op een concreet baanaanbod.

  • 2.

    Directe bemiddeling kan in eigen beheer worden uitgevoerd of worden uitbesteed aan derden.

Artikel 21. Re-integratievoorziening Voorne-Putten Werkt
  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende de intensieve re-integratievoorziening Voorne-Putten Werkt aanbieden.

  • 2.

    De deelnemer aan het Voorne-Putten Werkt traject ontvangt gedurende het traject een Participatiewet-, Ioaw-, of Ioaz-uitkering.

  • 3.

    De duur van de voorziening Voorne-Putten Werkt bedraagt maximaal 24 maanden.

Artikel 22.Werktrajecten
  • 1.

    Het college kan een werktraject aanbieden welke is gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking.

  • 2.

    Het werktraject bestaat tenminste uit bemiddeling naar regulier werk, maar kan eveneens bestaan uit aanbodversterking, proefplaatsing, training, scholing, stage of externe arbeidsactiviteiten.

Artikel 23.Activering
  • 1.

    Het college kan een activeringstraject aanbieden welke is gericht op het verminderen dan wel opheffen van de in de persoon of diens sociale omgeving gelegen belemmeringen die de participatie of arbeidsinschakeling bemoeilijken.

  • 2.

    Het doel van dit traject is divers en moet ondermeer bestaan uit een verbeterde zelfstandige maatschappelijke participatie of uit toeleiding naar een werktraject.

  • 3.

    Het activeringstraject bestaat tenminste uit deelname aan hulpverleningsactiviteiten, herstelbegeleiding, het verrichten van vrijwilligerswerk, het uitvoeren van maatschappelijk nuttige activiteiten zonder winstoogmerk of empowerment.

Artikel 24.Educatie

Het college kan de voorziening educatie aanbieden welke bestaat uit één of meer cursussen of trainingen gericht op de bevordering van de Nederlandse taal, NT2 en/of rekenen, dit ten dienste van de zelfredzaamheid van inwoners.

Artikel 25.Scholing
  • 1.

    Scholing kan bestaan, zover de belanghebbende behoort tot de doelgroep in artikel 4 uit het aanbieden van opleidingen die leiden tot het behalen van een certificaat dan wel het aanbieden van bijscholing indien niet over een opleiding voor een beroep of branche waarin vraag op de arbeidsmarkt is, wordt beschikt.

  • 2.

    Met uitzondering op het eerste lid, kan geen scholing worden ingezet, indien het scholing uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs betreft.

Artikel 26.Werkervaringsplaats
  • 1.

    Een werkervaringsplaats betreft een tijdelijke arbeidsplaats bedoeld voor (langdurig) werklozen, om deze in staat te stellen werkervaring op te doen of deze in stand te houden.

  • 2.

    Hierbij gaat het om additionele werkzaamheden die verricht worden bij (non) profit organisaties, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 3.

    De inzet van een werkervaringsplaats kan samen gaan met de inzet van overige participatievoorzieningen dan wel trainingen.

Artikel 27.Participatieplaats
  • 1.

    Een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de Participatiewet is een tijdelijke, additionele arbeidsplaats ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde als bedoelt in artikel 4, waar met behoud van uitkering, werkervaring kan worden opgedaan.

  • 2.

    In afwijking op het eerste lid, is de participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de Participatiewet, niet van toepassing op jongeren tot 27 jaar.

  • 3.

    Een participatieplaats kan worden ingezet voor een belanghebbende die een dusdanig grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft waardoor hij vooralsnog niet bemiddelbaar is naar regulier werk.

Artikel 28.Traject naar zelfstandig beroep of bedrijf

  • 1.

    Om te bepalen of een uitkeringsgerechtigde de potentie heeft om volledig te voorzien in het levensonderhoud door middel van uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf, kan na toestemming van het college een ondernemersbeoordeling worden uitgevoerd.

  • 2.

    Indien uit de ondernemersbeoordeling blijkt dat de uitkeringsgerechtigde via een zelfstandig beroep of bedrijf volledig in het levensonderhoud zou kunnen voorzien, kan een traject naar zelfstandig beroep of bedrijf worden aangeboden.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, kan het traject naar zelfstandig beroep ook worden aangeboden aan een niet-uitkeringsgerechtigde indien hij/zij in de omstandigheden verkeert als bedoeld in artikel elf, eerste lid van de Participatiewet, artikel vijf, eerste lid Ioaw en artikel vijf, eerste lid Ioaz en hij/zij een concrete mogelijkheid heeft om direct door te stromen naar een zelfstandig beroep of bedrijf zonder dat toekenning van een uitkering op grond van voornoemde wetten noodzakelijk is.

  • 4.

    De ondernemersbeoordeling en het traject, of onderdelen daarvan, worden gezien als re-integratie voor zover de kosten niet kunnen worden gedekt uit rijksmiddelen ten behoeve van uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 29. Participatievoorziening beschut werken
  • 1.

    Om beschut werken mogelijk te maken worden de volgende voorzieningen op de arbeidsinschakeling aangeboden:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken, of

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

    • d.

       

  • 2.

    Het college zal, indien nodig, aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      sociale activering als bedoeld in artikel 23 van deze verordening;

    • b.

      scholing als bedoeld in artikel 25 van deze verordening;

    • c.

      persoonlijke ondersteuning als bedoel in artikel 30 van deze verordening;

    • d.

      schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    • e.

      stage met werkbegeleiding bij het Werk- en Leerbedrijf Voorne-Putten Werkt of externe partners.

  • 3.

    Het college beheert een wachtlijst beschut werk indien er meer inwoners met een indicatie beschut werk zijn dan het door het college beschikbaar gestelde beschutte werkplekken. Deze wachtlijst betreft een overzicht van personen die geïndiceerd zijn voor beschut werk, zoals bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet.

  • 4.

    Om te bepalen aan welke personen uit de doelgroep namens het college een voorziening beschut werk wordt aangeboden, geldt de volgorde van plaatsing op de wachtlijst, waarbij de datum waarop het UWV een indicatie beschut werk heeft afgegeven, bepalend is.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid wordt, indien er sprake is van een wachtlijst, in de onderstaande volgorde voorrang gegeven aan:

    • a.

      leerlingen van het VSO cluster 3;

    • b.

      leerlingen van het Praktijkcollege.

Artikel 30.Jobcoaching
  • 1.

    Het college kan de voorziening persoonlijke ondersteuning Jobcoaching aanbieden indien deze ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid zijn/ haar werkzaamheden niet zou kunnen verrichten en die persoon:

  • 2.

    behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie; of

  • 3.

    een structurele beperking heeft en niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie maar voor wie de inzet van jobcoaching wel noodzakelijk is.

  • 4.

    De inzet van een jobcoach bedraagt maximaal tweeënvijftig uren op jaarbasis gedurende een maximale periode van drie jaar.

  • 5.

    De noodzaak van jobcoaching wordt ieder half jaar beoordeeld.

Artikel 31.Begeleiding en nazorg

  • 1.

    Begeleiding is het onderhouden van contact met de belanghebbende tijdens diens traject met als doel de voortgang van de participatieactiviteiten en succesvolle participatie te bevorderen.

  • 2.

    Nazorg is het onderhouden van contact met belanghebbende die maximaal zes maanden geleden een traject heeft beëindigd wegens werkaanvaarding, en eventueel diens werkgever, over het functioneren van belanghebbende op de werkplek, teneinde duurzame participatie te bevorderen.

  • 3.

    Begeleiding en nazorg kunnen onderdeel zijn van een traject, maar kunnen ook als losse participatievoorziening of als aanvulling op een traject worden aangeboden. De werkadviseur gebruikt begeleiding en eventueel nazorg als instrument(en) om regie te kunnen voeren op de participatie van belanghebbende.

Hoofdstuk 6: Werkgeversvoorzieningen

Artikel 32.Werkgeverssubsidie
  • 1.

    Dit artikel is van toepassing indien een regulier dienstverband wordt aangegaan met een uitkeringsgerechtigde.

  • 2.

    Het college kan, conform door het college nader te bepalen voorwaarden, aan een zelfstandig ondernemer die als werkgever een dienstverband voor reguliere arbeid aangaat met een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in het eerste lid, eenmalig een werkgeverssubsidie en/of scholingsbudget bieden in de vorm van een bedrag om niet, niet zijnde de subsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet.

  • 3.

    Het college kan aan een zelfstandig ondernemer, die als werkgever een dienstverband aangaat met uitkeringsgerechtigde als bedoeld in het eerste lid, een of meer voorzieningen aanbieden, indien deze naar het oordeel van het college het functioneren van de persoon op de werkplek bevorderen.

  • 4.

    Het college kan naar aanleiding van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nadere werkgeversvoorzieningen vaststellen om bedrijfsrisico’s die (mogelijk) voortvloeien uit het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in het eerste lid, te beperken.

  • 5.

    Aan de toekenning van een werkgeversvoorziening verbindt het college tenminste de navolgende voorwaarden:

    • a.

      het dienstverband voor reguliere arbeid wordt aangegaan voor tenminste zes aaneengesloten maanden;

    • b.

      het dienstverband voor reguliere arbeid genereert uitkeringsonafhankelijkheid of dit beslaat het maximaal aantal uren per week dat de persoon op grond van een onafhankelijk medisch-arbeidsdeskundig advies mag werken;

    • c.

      de ondernemer is op het moment van aanvraag en voor de duur van de voorziening ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 33. Doelgroep loonkostensubsidie
  • 1.

    Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2.

    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. van de Participatiewet, die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen , en die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie; of

    • b.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet.

  • 3.

    Het college kan zich met betrekking tot het oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie laten adviseren door een deskundige die daarbij de onder lid 2 genoemde criteria in acht neemt.

  • 4.

    Indien de belanghebbende behoort tot de doelgroep als omschreven in artikel 7, eerste lid, onder deel a, van de Participatiewet, en beschikt over een Indicatie banenafspraak wordt vastgesteld dat de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Dit geldt niet indien de persoon, inmiddels werkzaam is in een dienstbetrekking die door het college op basis van artikel 10d van de Participatiewet gesubsidieerd wordt en tijdens de uitvoering van de dienstbetrekking geconstateerd wordt dat de belanghebbende in staat is 100% van het wettelijk minimumloon te verdienen.

  • 5.

    De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal 70% van het wettelijk minimumloon.

Artikel 34.Loonwaardebepaling
  • 1.

    Voor de vaststelling van de loonwaarde maakt het college gebruik van een gevalideerde loonwaardemeting welke ten minste aan de onderstaande vereisten voldoet. De loonwaardebepaling:

    • a.

      heeft alleen betrekking op het prestatieniveau van de werknemer;

    • b.

      is transparant en objectief;

    • c.

      wordt professionele en deskundig uitgevoerd;

    • d.

      is toegankelijk en uitlegbaar.

  • 2.

    Ter bepaling van de loonwaarde kan worden ingestemd met een proefperiode van maximaal 2 maanden.

Hoofdstuk 7: Flankerende voorzieningen

Artikel 35.Flankerende voorzieningen

  • 1.

    Het college kan schuldbemiddeling aanbieden aan een belanghebbende al dan niet met een Participatiewet,- Ioaw,- of Ioaz uitkering, met financiële problemen die zich meldt bij de gemeente voor schuldbemiddeling en voldoet aan de voorwaarden die voor schuldbemiddeling door het college worden gesteld. Budgetbeheer kan als onderdeel van schuldbemiddeling worden aangeboden.

  • 2.

    Het college kan een flankerende voorziening aanbieden gericht op het wegnemen van belemmeringen voor de (duurzame) participatie.

  • 3.

    Het college kan de werkplek van een belanghebbende als bedoeld in artikel 3 (laten) aanpassen, indien deze aanpassing naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het functioneren van belanghebbende. De werkplekaanpassing, of de vergoeding van de kosten hiervoor, kan hetzij worden toegekend aan belanghebbende, hetzij aan diens werkgever. Werkplekaanpassing op grond van deze verordening vindt slechts plaats voor zover geen andere wet- en regelgeving hierin voorziet.

Artikel 36.Experimentele voorzieningen

  • 1.

    Het college kan besluiten om bij wijze van experiment, in verband met het vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het participatiebeleid, bij de uitvoering van deze verordening af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 18 tot en met 31 en het gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid.

  • 2.

    Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt maximaal twee jaar.

Hoofdstuk 8: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 37.Gesubsidieerde arbeid

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wet Inschakeling Werkzoekenden, zoals dit artikel luidde op 31 december 2003.

  • 2.

    Het college draagt enkel zorg voor de subsidiëring van arbeidsovereenkomsten met langdurig werklozen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit In- en Doorstroombanen, zoals dit artikel luidde op 31 december 2003, voor personen:

    • a.

      die op 1 januari 2011 60 jaar of ouder zijn. De subsidiëring wordt beëindigd zodra zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, dan wel op een eerder moment zodra zij gebruik maken van een VUT- of flexibele pensioenregeling;

    • b.

      die uiterlijk op 1 augustus 2011 zijn geplaatst op de wachtlijst als genoemd in artikel 12, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening. De subsidiëring wordt beëindigd zodra:

      • i.

        de ingezetene die geïndiceerd is een dienstbetrekking als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening gaat vervullen;

      • ii.

        de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking op grond van artikel 12, derde of vierde lid, van de Wet sociale werkvoorziening wordt ingetrokken of vervalt;

    • c.

      aan wie of ten behoeve van wie voorzieningen zijn verstrekt op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden, en aan wie voortzetting van de onder het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst is gegarandeerd tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dan wel tot aan het op een eerder moment gebruik maken van een VUT- of flexibele pensioenregeling;

    • d.

      die een werktraject als genoemd in artikel 16 volgen. De subsidiëring wordt beëindigd op de dag na die waarop dat traject afloopt.

  • 3.

    De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid, zijn voorzieningen in de zin van de Participatiewet.

Artikel 38. Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende deze verordening.

Artikel 39. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 40. Overgangsrecht

  • 1.

    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Participatieverordening 2013, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Participatieverordening 2013 voor :

    • a.

      de duur van 6 maanden; of

    • b.

      de resterende duur van het traject, voor zover deze korter is dan 6 maanden.

  • 2.

    Het college kan na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode besluiten of een voorziening wordt voortgezet.

  • 3.

    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Participatieverordening Nissewaard 2015 zoals vastgesteld op 15 oktober 2014, behoudt deze voorziening. Op deze voorziening zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing.

  • 4.

    Besluiten, waaronder begrepen het vaststellen van beleid, gebaseerd op de Participatieverordening Nissewaard 2015 zoals vastgesteld op 15 oktober 2014, worden geacht te zijn genomen op grond van deze (nieuwe) verordening.

Artikel 41.Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Participatieverordening Nissewaard”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2015; met ingang van deze datum worden de Participatieverordening Spijkenisse 2013, de Participatieverordening Bernisse 2013 en de Participatieverordening Nissewaard 2015 zoals vastgesteld op 15 oktober 2014 door de raad van gemeente Bernisse en de raad van gemeente Spijkenisse, ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nissewaard van 18 mei 2016,

 

 

de griffier,

S.J.M. Mackaij

de voorzitter,

M. Salet