Organisatie | Doetinchem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bomenverordening gemeente Doetinchem 2010 |
Citeertitel | Bomenverordening gemeente Doetinchem 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 147 en 149 en Boswet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2010 | 01-06-2015 | Nieuwe regeling | 16-09-2010 Doetinchems Vizier | Onbekend |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
boom: een houtachtig, levend of afgestorven, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen worden genomen voor bomen kleiner dan 10 cm dwarsdoorsnede op 1,30 meter boven maaiveld;
In deze verordening wordt onder vellen mede verstaan rooien, kappen, met inbegrip van verplanten, snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume, met inbegrip van kandelaberen, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden, die aantoonbaar op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Boswet, indien het betreft:
houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouw-ondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.
De vergunning moet door middel van het aanvraagformulier en onder bijvoeging van een situatieschets worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Van een besluit tot verlening of weigering van een vergunning wordt onverwijld kennisgegeven in een huis-aan-huisblad na verzending aan de aanvrager.
Artikel 6 Standaardvoorschrift van niet-gebruik
Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunning pas in werking treedt met ingang van de eerste dag na zes weken na de verzending van het besluit, tenzij voor die tijd bezwaar is gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, in welk geval het besluit eerst in werking treedt een week nadat op het verzoek om voorlopige voorziening of op bezwaar is beslist.
Artikel 7 Vervaltermijn vergunning
De vergunning vervalt indien daarvan niet binnen maximaal twee jaar na het onherroepelijk zijn gebruik is gemaakt.
Artikel 9 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13 vierde lid van de Boswet.
Artikel 11 Bestrijding van iepziekte
Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Artikel 14 Uitzicht belemmerende beplanting
De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting die voor het wegverkeer het benodigde vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, op te binden, of te verwijderen na aanschrijving door het college, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.
Artikel 15 Afstand tot erfgrenslijn
De afstand voor het planten van een houtopstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.
Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid, dan wel een voorschrift onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, of in artikel 6, of in artikel 8, is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 9 is opgelegd niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke veroordeling op grond van dit artikel openbaar worden gemaakt. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.
Met het toezicht houden op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de daartoe door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.
Artikel 18 Overgangs- en slotbepalingen
Aldus vastgesteld door de raad in zijn vergadering
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BOMENVERORDENING GEMEENTE DOETINCHEM
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Boom: de definitie van het begrip boom is opgenomen vanwege de discussie over wat wel en wat geen boom is. Deze discussie speelt vooral bij meerstammigheid, zeer jonge bomen en boomachtige struiken. Gekozen is voor een precieze definitie met eenvoudig te controleren voorwaarden, opdat zo min mogelijk twijfel kan ontstaan. Mocht deze zich toch nog voordoen, dan zou de vakliteratuur (boomflora's en dergelijke) doorslaggevend moeten zijn. De minimaal 10 centimeter doorsnede is gekozen, omdat deze maat ook vaker wordt gebruikt bij het bepalen van het al dan niet gemakkelijk verplaatsbaar zijn van bomen. Vanzelfsprekend geldt de minimumgrootte niet voor aanplant opgelegd in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht. Door de 10 centimeter en de meerstammigheid zullen zeer oude struiken nu juridisch ook een boom kunnen zijn. Bescherming van 'boomgelijke' struiken is van belang in stedelijke parken en op buitenplaatsen of landgoederen. Het begrip 'afgestorven' is opgenomen om ook dode bomen te beschermen. Hiervoor zijn verschillende redenen. De eerste reden is dat in het najaar en in de winter het moeilijk te bepalen is of een boom daadwerkelijk afgestorven is. De tweede reden is dat het op deze manier niet lonend is om ervoor te zorgen dat een levende boom afsterft, zodat er geen kapvergunning meer nodig is.
Houtopstand: opgenomen is de omschrijving 'een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken'. Meer algemeen is hier bedoeld: ongesnoeide of slechts weinig gesnoeide, natuurlijk uitgegroeide hagen, die hoger zijn dan 3 meter. Vanwege de grote ecologische en/of landschappelijke waarde van dergelijke begroeiingen (bijvoorbeeld een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming van belang. Er staat 'begroeiing' in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden. Evenals voor de houtwal geldt voor een (lint)begroeiing van heesters en struiken dat het om een 'grotere' begroeiing, dus 'van enige omvang' moet gaan. In ieder geval zijn de lager dan 3 meter, gesnoeide hagen in tuinen of op erven niet bedoeld.
Hakhout: de definitie van hakhout is opgenomen, omdat nog steeds binnen de gemeente-grenzen, zij het sporadisch, dergelijk hakhoutgebruik voorkomt. Een dusdanig gebruik van bomen als deel van het (bedrijfs)huishouden betekent een verbondenheid met bomen die een op zich te beschermen waarde vormt. Opgenomen is tevens 'boomvormers', ofwel opnieuw uitgelopen boomstronken, die door hun aard en omvang evenzeer bescherming kunnen behoeven als iedere andere boom.
Knotten/kandelaberen: deze begripsomschrijving is bedoeld ter afbakening van illegaal en ondeskundig snoeien of terugzetten van daarvoor ongeschikte bomen. De definitie biedt tevens de mogelijkheid om zonder kapvergunning onderhoud te kunnen plegen aan daarvoor wel geschikte bomen als bepaald in artikel 2, lid 3, sub d. Ook geeft de definitie een vak-kundige begrenzing van het begrip 'geknot' als vermeld in artikel 2, lid 2, sub a.
Boomwaarde: deze boomwaarde-bepaling is opgenomen om aan te sluiten op de landelijke eenheid in financiële benadering van houtopstand. De Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB, Postbus 683, 7300 AK Apeldoorn, telefoon- nummer (055) 599 94 49) stelt op grond van marktcijfers, CBS-statistiek en rechtspraak jaarlijks richtlijnen vast inzake de methodiek van het taxeren van bomen (www.boomtaxateur.nl).
Bomeneffectanalyse: waardevolle houtopstanden kunnen (ernstig) beschadigd of vernietigd worden door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast zijn of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomeneffect-analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient te worden uitgevoerd door een deskundig boomverzorger of een boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.
Opgenomen is 'zowel boven- als ondergronds' om op te kunnen treden tegen ernstige, ondergrondse beschadiging bij bijvoorbeeld aanleg van kabels en leidingen. De expliciete, ondergrondse bescherming is nodig gezien de achterstelling van het kappen van wortels tegenover het afsnijden van takken in artikel 5:44, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Binnen het vakgebied geldt dat bij achterstallige snoei niet meer dan 20% van de bladmassa mag worden gesnoeid. Als noodmaatregel kan eenmalig meer dan 20% worden gesnoeid (maximaal 30%). Door het snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume kan het beeld worden aangetast. Hiermee wordt duidelijk aangegeven dat rigoureus snoeien vergunningplichtig is, zoals bijvoorbeeld uitgesproken in de zaak 'Slootjes', HR 15 december 1992, JBR. Indien in voorkomende gevallen een vergunning wordt verleend, zal afhankelijk van de situatie de term 'vergunning tot verplanten', 'vergunning tot kandelaberen' of 'vergunning tot knotten' worden gehanteerd.
De zinsnede dat het verbod niet geldt voor houtopstanden die aantoonbaar op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd (artikel 15, lid 2 van de Boswet) is bepalend om vast te stellen of een houtopstand al of niet onder het kapverbod valt. Dit betekent dat alle categorieën zoals genoemd onder sub a.-e. hieraan moeten worden getoetst. Met name in gevallen van populieren, wilgen en fruitbomen (zoals bedoeld onder sub a. en sub b.) zal het in de praktijk vaak niet om bosbouwkundige of bedrijfseconomische exploitatie gaan en is het kapverbod dus wel van toepassing.
b.De term 'fruitbomen' wordt hier toegepast, als een nadere invulling van het afbakenend begrip vruchtbomen van artikel 1, lid 4 onder e. van de Boswet. Het aangeduide artikel doelt in feite op fruitbomen en gaat erom bomen van commerciële fruittelers uit te zonderen. Aangezien in feite alle bomen letterlijk genomen als vruchtbomen kunnen worden beschouwd, is het beter om uit oogpunt van misbruik de term fruitboom te hanteren.
Dit lid zorgt ervoor dat in acute probleemsituaties door houtopstanden, meestal dus gevaar-zetting voor zaken of personen door instabiliteit van bomen, er meteen gehandeld kan worden. Met nadruk geldt dat het om een acute probleemsituatie moet gaan. In geval het acute karakter kan worden opgelost door het treffen van alternatieve (tijdelijke) voorzieningen, is dit lid niet van toepassing.
De begrippen 'dunning' en 'ander regulier onderhoud' kunnen op diverse wijzen worden geïnterpreteerd en bieden de (onbedoelde) mogelijkheid om houtopstanden te kappen om niet-bosbouwkundige redenen. In dezen is van belang dat dunning en ander regulier onderhoud worden geïnterpreteerd naar vaste gewoonte (vakliteratuur) en rechtspraak. Met name over dunning is veel rechtspraak. In artikel 1, lid 1 van de Boswet staat dunning nader gedefinieerd als: een velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd. Samenvattende conclusie uit jurisprudentie is dat dunning moet worden beschouwd als een normale onderhoudsregel en de gemeente niet een normale bedrijfshuishouding mag beperken. Kort gezegd moet het bij interpretatie van dit lid gaan om een in het vak gebruikelijke en vakkundige beheersingreep met als primair doel bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand.
Een goede en evenwichtige afweging is veelal alleen mogelijk als bekend is wat de plannen zijn en in hoeverre deze in zowel juridische als financiële zin definitief zijn. Alleen dan kan worden bepaald of kap noodzakelijk is en of/hoe een eventuele herplantplicht kan worden ingevuld. Tevens wordt hiermee aangesloten op de vaste rechtspraak op dit gebied dat er niet vroegtijdig mag worden gekapt als plannen nog niet definitief zijn.
De weigeringsgronden worden hier met name genoemd. In de aanhef staat 'onder meer': de genoemde opsomming is dus niet limitatief bedoeld; er kunnen dus nog meer en andere weigeringsgronden zijn. Eén weigeringsgrond kan voldoende zijn om een vergunning te weigeren. De hier genoemde weigeringsgronden zijn in feite maatschappelijke waarden die aan bomen toegekend worden. Om deze meetbaar te maken, wordt gewerkt met meetbare waarderings-criteria: 1. Plaats in de ruimtelijke structuur; 2. Plaats in de ecologische structuur; 3. Zichtbaar-heid; 4. Omvang en/of leeftijd; 5. Cultuurhistorische waarde; 6. Dendrologische waarde; 7. Educatieve waarde; 8. Toekomstverwachting. Deze waarderingscriteria zijn nader uitgewerkt in de notitie Beleidsregels Bomenverordening gemeente Doetinchem en kunnen direct worden gekoppeld aan de onderscheiden weigeringsgronden: natuur- en milieuwaarden (2,4,8); landschappelijke waarden (1, 3, 4, 5, 6, 8); cultuurhistorische waarden (5); waarden van stads- en dorpsschoon (1, 3, 4, 5, 6, 8) en waarden voor recreatie en leefbaarheid (3, 4, 5, 6, 7, 8).
Dit artikel regelt dat derden-belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld eventueel bezwaar en beroep aan te tekenen. Nadere regels omtrent de openbaarmaking zijn vastgelegd in de notitie Beleidsregels Bomenverordening gemeente Doetinchem.
Artikel 6 Standaardvoorschrift van niet-gebruik
Dit artikel is opgenomen om te vermijden dat de boom al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Hierdoor wordt aangesloten op formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de procedures die gelden voor verlenen van bouw- en milieu-vergunningen (Algemene wet bestuursrecht). De opschortende werking van dit voorschrift is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Dit is om oneigenlijk gebruik door bezwaarmakers te voor-komen. Bouw of aanleg zouden dan op basis van het instellen van beroep tegen een kapvergunning voor een (niet-waardevolle) boom maandenlang opgehouden kunnen worden. Dit betekent dat bezwaarmakers om tussentijdse kap te voorkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening moeten indienen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin niet gekapt mag worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.
Artikel 7 Vervaltermijn vergunning
Dit artikel is nodig om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan. Bomen groeien immers verder. De model-Bomenverordening (1996) gaat uit van een vervaltermijn van één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, dus als er niet meer over geprocedeerd kan worden. Gezien de soms lange looptijd van projecten of beperkingen van de periode van kap als gevolg van het bepaalde in de Flora- en faunawet voorkomt een langere periode het onnodig opnieuw moeten aanvragen van een kapvergunning.
In geval een vergunning na twee jaar in het geheel niet gebruikt is, vervalt de vergunning. In geval de vergunning na twee jaar slechts ten dele is gebruikt, betekent dit artikel dat na de gestelde termijn van twee jaar voor de resterende bomen een nieuwe kapaanvraag moet worden ingediend.
Artikel 8 Bijzondere vergunningsvoorschriften
De gemeente heeft een financiële voorziening ingesteld voor het storten van het bedrag van de boomwaarde en heeft nadere regels geformuleerd voor besteding van deze gelden (notitie Compensatie bomen, bos en natuur). Deze financiële herplantplicht is praktisch gebleken en toegestaan door de Raad van State.
Dit lid is toegevoegd uit natuurbeschermingsoogpunt voor bijzondere flora en fauna in en rond een houtopstand. Dit lid maakt het mogelijk op grond van de geldende natuurbeschermingsregels, waaronder de Flora- en faunawet (wet van 25 mei 1998, Stb. 402), Europese vogel- en habitat-richtlijnen, nadere concrete voorschriften op te leggen, bijvoorbeeld het niet vellen zolang er vogels broeden in de bomen of niet vellen op zodanige wijze dat nabije beschermde soorten planten of paddenstoelen worden vernield. Het niet mogen vellen in het broedseizoen dient in een vergunningsvoorschrift te zijn uitgewerkt. De bescherming van broedende vogels geldt reeds op grond van de wet (artikel 2 Flora- en faunawet), maar soms is er de behoefte van concretere afbakening van begrippen als broedseizoen of wijze van vellen. Soms geeft men onder de vergunning een uitleg hoe de aanvrager met dit onderwerp om kan gaan. Indien er aanleiding toe is, kan de uitvoering van deze bepaling wel door voorschriften bij de vergunningverlening worden geregeld.
Dit voorschrift wordt al vele tientallen jaren door rechters in voorlopige voorzieningsprocedures opgelegd indien een velling vroegtijdig is ten opzichte van de drie genoemde voorwaarden. Dit lid maakt het tevens mogelijk reeds in de beginfase de kapaanvraagprocedure te starten, zodat vroegtijdig eventuele bezwaren tegen de kap bekend zijn.
Artikel 9 Herplant-/instandhoudingsplicht
Als herplantplicht alleen maar als vergunningsvoorschrift wordt gesteld, kan iemand aan de oplegging van een herplantplicht ontkomen door zonder vergunning te vellen. Dit lid maakt het mogelijk bij vellingen zonder vergunning een zelfstandige herplantplicht op te leggen. Opgenomen is de zinsnede 'dan wel op andere wijze is teniet gegaan', zodat de zelfstandige herplantplicht ruimer kan worden toegepast. Bijvoorbeeld in geval een houtopstand verloren is gegaan door verwaarlozing, een calamiteit (bijvoorbeeld storm), vellingen ingevolge de Plantenziektewet of in het kader van andere wettelijke bepalingen dan wel op natuurlijke wijze is gestorven.
Door het opnemen van een instandhoudingsplicht kan opgetreden worden tegen al of niet opzettelijke ernstige bedreigingen die kunnen leiden tot het verloren gaan van een houtopstand. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om ophoging, afgraving, egaliseren van de bodem of het wijzigen van de grondwaterstand. In sommige gevallen kan er discussie ontstaan over het al of niet schadelijk zijn van te plegen c.q. gepleegde handelingen; in dergelijke gevallen kan de eigenaar opgelegd worden een boomeffectanalyse te overleggen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging die kan leiden tot het verloren gaan van de houtopstand. De instand-houdingsplicht wordt nu expliciet benoemd, om onduidelijkheid hierover te voorkomen.
De schadevergoeding is bedoeld ter compensatie van kostenderving (houtopbrengst) bij het weigeren van een kapvergunning. Op grond van artikel 17 van de Boswet wordt bij weigering van een kap-vergunning op verzoek van de eigenaar of gebruiker een naar redelijkheid te bepalen schadevergoeding uit de gemeentekas toegekend, indien schade wordt geleden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijne laste behoort te blijven. Deze door de Boswet mogelijk gemaakte schadeloosstelling wegens het vellen van houtopstand is door de rechter (Kroon), voor zover bekend, zelden of nooit toegekend en lijkt voor een theoretisch geval gedacht. De Boswet schrijft nog steeds opname van dit (schijnbaar overbodige) artikel voor.
Artikel 11 Bestrijding iepziekte
Een apart artikel over de bestrijding van iepziekte is nodig geworden, aangezien het Besluit bestrijding iepziekte is opgeheven en de minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om op te treden tegen deze ziekte. Optreden tegen deze besmettelijke ziekte is dringend gewenst om de (nog resterende) iepen in de gemeente te behouden.
Belangrijk is de verplichting ter plaatse iepen te ontbasten en het slepen met besmette iepen te voorkomen. Opgenomen is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid om vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.
Dit artikel wijkt af van de model-Bomenverordening. De model-Bomenverordening geeft een aantal richtlijnen waaraan een lijst met bijzondere bomen moet voldoen, hoe de juridische bescherming verder geregeld kan worden (bijvoorbeeld opname in het bestemmingsplan), welke verplichtingen de gemeente zichzelf oplegt ten aanzien van de instandhouding van aangewezen bomen en een aanbeveling voor het instellen van een bomenfonds voor het onderhoud. De gemeente werkt deze onderwerpen nader uit in de nog op te stellen beleidsnotitie Bijzondere bomen. Ten aanzien van weigering van een kapvergunning voor een bijzondere boom is wel een bepaling opgenomen in deze verordening (artikel 4, lid 3).
Een boom wordt aangewezen op basis van een weging van de volgende criteria: omvang/leeftijd, toekomstverwachting, zichtbaarheid, cultuurhistorische betekenis, dendrologisch belang en educatieve waarde. De mate waarin een of meer van deze criteria van toepassing zijn, bepaalt of het gaat om een 'beeldbepalende en/of karakteristieke boom aan te duiden met de term 'Bijzondere boom''. Definitie van deze begrippen en de wijze van weging is vastgelegd in de notitie Waardebepaling bomen.
De aanwijzing van een bijzondere boom betekent voor de belanghebbende dat voor het vellen altijd een kapvergunning moet worden aangevraagd. Het plaatsen van een bijzondere boom op de lijst is een beschikking waartegen beroep mogelijk is. Om de aanwijzing als zodanig zorgvuldig voor te bereiden, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing.
Artikel 14 Uitzicht belemmerende beplanting
Uit oogpunt van volledigheid en duidelijkheid is dit artikel expliciet opgenomen. Het gaat hier met nadruk om het benodigde vrije uitzicht en niet om een volledig vrij uitzicht. Een houtopstand mag het niet onmogelijk maken op een veilige manier verkeersmanoeuvres uit te voeren. Dit artikel is in eerste instantie bedoeld als handvat voor de gemeente om op te treden tegen houtopstanden op particulier terrein maar kan ook gelden voor openbare houtopstanden. In alle gevallen blijft het een beleids-afweging waarin ook andere aspecten dan verkeersveiligheid meewegen.
Artikel 15 Afstand tot de erfgrens
Artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek geeft in lid 2 de vrijheid aan gemeenten om in hun verordening kleinere afstanden vast te stellen dan de daar genoemde 2 meter voor bomen en een halve meter voor heesters en heggen. Er zijn verschillende redenen aan te voeren om deze wettelijk bepaalde afstand te verkleinen:
gezien de grote hoeveelheid van dit soort burengeschillen in ons land is het inperken van het aantal geschillen door verkleining van de afstand waarover geruzied kan worden, een belang op zich. In feite kan dit artikel indirect dus mede bijdragen aan de bestrijding en vermindering van burengeschillen, althans van de juridische aspecten van deze geschillen.
De formulering is verder standaard conform de model-Bomenverordening en geldend in vele gemeenten.
2.De boetecategorie is van de tweede categorie in verband met de artikelen 195 en 196 Gemeentewet (oud). Alleen in geval van recidive is een boete/hechtenis van de derde categorie mogelijk. Wellicht ten overvloede moet worden opgemerkt dat bij echte opzet en bij rechts-personen een hogere boetecategorie kan gelden. Verder blijken meerdaderschap en/of medeplichtigheid regelmatig voor te komen. Toegevoegd is expliciet de mogelijkheid tot openbaarmaking als extra straf, omdat vaak niet zulke hoge boetes (kunnen) worden opgelegd, omdat (meestal) de rechter de straf oplegt in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de dader, zoals daarvan tijdens de terechtzitting is gebleken. De boomwaarde is een voor de hand liggend criterium als één van de vele factoren die meewegen, die expliciet het financiële laat meewegen.
Tot slot wordt er (nogmaals) op gewezen dat bomen of andere houtopstanden vaak elders in de Algemene plaatselijke verordening of gemeentellijke verordeningen worden genoemd. In deze gevallen vervult de houtopstand meestal een bijrol en staat een ander doel centraal, met name:
Ernstige boomschade valt onder artikel 2 in samenhang met artikel 1, lid 2 of onder artikel 10, lid 1 of lid 3 van de Bomenverordening. Desgewenst kan ernstige schade van houtopstand in gemeentelijke eigendom onder artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek vallen.