Organisatie | Geertruidenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Protocol huisbezoeken Gemeente Geertruidenberg 2016 |
Citeertitel | Protocol huisbezoeken Gemeente Geertruidenberg 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-05-2016 | Nieuwe regeling | 19-04-2016 | Onbekend |
In het kader van handhaving van de Participatiewet (PW) en andere gemeentelijke sociale zekerheidsregelingen wordt onder andere het huisbezoek als middel gebruikt bij de beoordeling van het recht op een uitkering.
Het huisbezoek is een belangrijk middel om de leefsituatie van een cliënt te onderzoeken. Veelal is er voor de bewijsvoering van een gezamenlijke huishouding, een onjuist opgegeven adres of het vaststellen van in de woning aanwezige bezittingen een huisbezoek noodzakelijk.
Een huisbezoek maakt in dergelijke situaties de poortwachtersfunctie van de gemeente compleet. Het voegt de waarneming van de situatie ter plekke toe aan de kennis die er al is met betrekking tot de cliënt, op basis van verificatie en validatie van gegevens en de verklaring van de cliënt.
Tot 2013 moest er een gegronde reden zijn voor het huisbezoek, ofwel een redelijke grond. De gemeente mag dus niet zomaar een huisbezoek afleggen, zonder duidelijke aanwijzingen - concrete feiten - dat de cliënt fraudeert. Met de invoering van de Wet huisbezoeken op 1 januari 2013 heeft de wetgever door aanpassingen in de artikelen 53a PW (voorheen: Wet Werk en Bijstand), 14 IOAW (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) en 14 IOAZ (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen) ook huisbezoeken mogelijk gemaakt als er geen redelijke grond is. Het gaat dan om een huisbezoek met toestemming van cliënt teneinde aan te kunnen tonen dat hij een belanghebbende is in het kader van de PW, dan wel dat zijn feitelijke woonsituatie overeenstemt met hetgeen door hem verklaard.
Met de invoering van de kostendelersnorm per 1 januari 2015 is aan cliënt de aanvullende mogelijkheid geboden om middels een huisbezoek aan te tonen dat de kostendelersnorm niet van toepassing is, dan wel dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
Enkel als er na verificatie van de beschikbare informatie onduidelijkheid over de woonsituatie blijft bestaan, de klant een huisbezoek weigert en hij zijn woonsituatie ook niet op een andere manier kan aantonen, kan het recht op bijstand niet vastgesteld kan worden. Dit is van belang voor artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM): het ingezette middel (huisbezoek) moet noodzakelijk en proportioneel zijn voor het doel (vaststellen van de leefsituatie). Het doel moet ook niet op een andere manier kunnen worden bereik (subsidiariteitsbeginsel). Alleen als de klant niet op een andere manier zijn leefsituatie aannemelijk maakt of kan maken, mag er een huisbezoek worden afgelegd.
Als er over het hoofdverblijf van belanghebbende geen twijfel bestaat, maar enkel over het aantal medebewoners die meetellen voor de kostendelersnorm geldt dat cliënt wél recht op een bijstandsuitkering blijft behouden, maar slechts ter hoogte van 30% van het geldende minimumloon (artikel 53a lid 3 sub a PW).
Omdat huisbezoeken een inbreuk betekenen op de privacy van de cliënt, is het huisbezoek omgeven met ‘spelregels’. Dit protocol bevat deze regels. De in dit protocol beschreven werkwijze geldt als verplichting voor alle huisbezoeken die door medewerkers van de afdeling Sociale Zaken worden afgelegd.
Dit protocol behandelt alleen de werkwijze voor huisbezoeken die medewerkers afleggen in het kader van de PW, de IOAW en de IOAZ en heeft hierdoor een bestuursrechtelijk karakter. Huisbezoeken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek worden alleen verricht door sociaal rechercheurs en vallen onder een ander (hier niet nader omschreven) regime. Dit protocol is opgesteld om alle zaken aan de orde te stellen die nauw samenhangen met het uitvoeren van een huisbezoek. Onderwerpen als wetskennis, veiligheid en het onderkennen van fraudesignalen worden hierin besproken.
Hoofdstuk 2. Soorten huisbezoek
We kunnen verschillende soorten huisbezoek onderscheiden.
1. Huisbezoek in het kader van dienstverlening
Een huisbezoek kan worden afgelegd als onderdeel van de dienstverlening door de cluster Sociale Zaken. Hierbij kan gedacht worden aan huisbezoeken bij de burger die door fysieke- of gezondheidsproblemen niet de mogelijkheid heeft om de gemeente te bezoeken. In dergelijke gevallen zal het huisbezoek niet het doel hebben om een leefsituatie te verifiëren of om op fraude te controleren. Ook kan een huisbezoek gebruikt worden om de complete situatie van de cliënt in kaart te brengen zodat in brede zin gekeken kan worden naar ondersteuningsmogelijkheden. Indien bij een dienstverlenend gesprek twijfel ontstaat bij over de algehele rechtmatigheid van de uitkering, wordt het gesprek gestaakt en de procedure om de rechtmatigheid van de algehele uitkering te toetsen opnieuw opgestart.
2. Huisbezoek ter verificatie van de rechtmatigheid
De Wet huisbezoeken richt zich specifiek op het huisbezoek ter verificatie van door de belanghebbende verstrekte inlichtingen, waarbij geen vermoeden van fraude aanwezig is.
Artikel 53a lid 2 PW geeft het college de bevoegdheid om de belanghebbende te verzoeken om aan te tonen dat:
Het college kan daarbij aanbieden dit te doen door middel van een huisbezoek.
Deze vorm van huisbezoeken wordt toegepast als belanghebbende niet op andere wijze kan aantonen wat zijn woon- en leefsituatie is. Als belanghebbende wel in staat is om op andere wijze aan te tonen wat zijn woon- en leefsituatie is, wordt er geen huisbezoek afgelegd.
3. Huisbezoek bij een vermoeden van fraude
Indien er een redelijk vermoeden van fraude is ontstaan geeft artikel 53a van de PW de mogelijkheid om de door belanghebbende verstrekte inlichtingen met betrekking tot zijn woon- en leefsituatie te controleren door middel van een huisbezoek. De belanghebbende heeft volgens artikel 17, lid 2, van de PW een meewerkplicht.
Het niet meewerken aan een huisbezoek bij een redelijk vermoeden van fraude leidt tot het afwijzen van een aanvraag PW of het intrekken van het recht op bijstand.
Paragraaf 3.1 Inbreuk persoonlijke levenssfeer
Een huisbezoek brengt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer voor de belanghebbende met zich mee. De persoonlijke levenssfeer wordt dan ook goed beschermd in nationale en internationale regelgeving, onder andere het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en de Grondwet. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is alleen gerechtvaardigd op grond van de in de wet gestelde beperkingen. Artikel 8, tweede lid EVRM stelt bijvoorbeeld dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer slechts is toegestaan als er een wettelijke grondslag is, het een legitiem doel dient en het noodzakelijk is. Ook de Algemene wet op het binnentreden (Awob) speelt een rol bij huisbezoeken in het kader van de PW aangezien de PW zelf geen regelgeving kent over het betreden van woningen. De bepalingen van de Awob zijn dan ook van toepassing op medewerkers die een huisbezoek in het kader van de PW afleggen.
De uitgangspunten uit de diverse wetten waarin iets bepaald wordt over de toelaatbaarheid van huisbezoeken en de regels waaraan medewerkers zich moeten houden, worden in dit hoofdstuk op een rijtje gezet. Ook de verplichtingen van de belanghebbende in het kader van de PW komen aan de orde.
Paragraaf 3.2 Grondslag huisbezoek
De wettelijke grondslag voor het afleggen van een huisbezoek in het kader van de PW is gelegen in artikel 17 en artikel 53a PW. In artikel 17 zijn de inlichtingen- en medewerkingsplicht van de belanghebbende vastgelegd. Een belanghebbende moet, als dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is, medewerking verlenen aan een huisbezoek.
Uit artikel 53a lid 2 volgt de bevoegdheid om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Het afleggen van een huisbezoek kan een onderdeel vormen van het onderzoek naar of de verificatie van de gegevens die de belanghebbende heeft verstrekt.
Paragraaf 3.3 Proportionaliteit en subsidiariteit
Een huisbezoek moet noodzakelijk zijn. Daarnaast moet voldaan zijn aan het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel.
Als het doel (bijvoorbeeld het onderzoek naar de rechtmatigheid van een uitkering) via een minder ingrijpende weg bereikt kan worden, moet die weg genomen worden.
De inbreuk op de privacy van de belanghebbende moet in redelijke verhouding staan tot het doel. Ook betekent dit dat je niet meer informatie mag vragen dan noodzakelijk is voor dat doel.
Paragraaf 3.5 Toestemming tot binnentreden woning
In beginsel is een huisbezoek altijd toegestaan mits met toestemming van de (hoofd)bewoner. Artikel 12 van de Grondwet zegt dat binnentreden in een woning tegen de wil van een bewoner alleen geoorloofd is in de gevallen bij of krachtens wet bepaald. Voorbeeld hiervan is de Awob. Hierin staat dat binnentreden van een woning, tegen de wil van de bewoner alleen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek is toegestaan in bijzondere gevallen (bijvoorbeeld als hiervoor een machtiging van de Officier van Justitie is afgegeven). Een medewerker belast met de uitvoering van de PW heeft deze bevoegdheden niet en mag dus nooit tegen de wil van een belanghebbende een woning binnengaan. Als er toch wordt binnengetreden tegen de wil van de bewoner is er sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 van het EVRM) en kan er ook sprake zijn van ‘ambtelijke huisvredebreuk’ (artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht).
Sub-paragraaf 3.5.1 Informed consent
Uit artikel 8 EVRM volgt dat als de belanghebbende vrijwillig toestemming geeft tot binnentreden van de woning er geen sprake is van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De toestemming moet op basis van vrijwilligheid verleend zijn. Dit houdt in dat de toestemming gebaseerd moet zijn op volledige en juiste informatie over de reden en doel van het huisbezoek, het zogenaamde “informed consent”. Tevens moeten de rechten en plichten rondom het huisbezoek duidelijk zijn voor de belanghebbende voordat hij toestemming geeft. De bewijslast dat aan de voorwaarde van het “informed consent” is voldaan rust op de gemeente. Om deze reden moet de medewerker van de afdeling Sociale Zaken belanghebbende een schriftelijke “informed consent” laten ondertekenen.
Ook tijdens het huisbezoek zal steeds sprake moet zijn van “informed consent”. Dit speelt vooral wanneer tijdens het huisbezoek verdere inbreuken op de privacy nodig geacht worden. Te denken valt hierbij aan het bekijken van de verschillende ruimtes, maar ook eventuele kasten en laden.
Sub-paragraaf 3.5.2 Afzien van huisbezoek vanwege dringende redenen
Het kan zich voordoen dat de belanghebbende te kennen geeft een zeer dringende reden te hebben voor de weigering van het huisbezoek of voor de weigering tijdens het huisbezoek om bepaalde zaken te laten zien.
Er kan sprake zijn van zeer dringende redenen om de onmiddellijke uitvoering van een huisbezoek te weigeren. Hiervan zal, gezien de gebruikte beoordelingsnorm “ zeer dringende redenen” slechts zeer zelden sprake kunnen zijn. Als voorbeeld zou kunnen gelden een afspraak van belanghebbende bij de dokter/met het ziekenhuis.
Indien belanghebbende zich hierop beroept, is het aan te bevelen om deze afspraak in diens bijzijn direct telefonisch te checken of de belanghebbende dit te laten tonen d.m.v. een afsprakenlijst.
Sub-paragraaf 3.5.3. Intrekken toestemming
Natuurlijk kan de bewoner zijn eenmaal gegeven toestemming op elk moment intrekken. Vanaf dat moment bevindt men zich zonder toestemming van de bewoner in de woning en zal men de woning dienen te verlaten. Wordt dit niet gedaan dan is men wederrechtelijk in de woning en pleegt men een ambtsmisdrijf (ambtelijke huisvredebreuk) in de zin van artikel 370 Wetboek van Strafrecht.
Om schending aan besluitvorming ten grondslag te kunnen leggen, moet de gemeente aannemelijk maken, dat betrokkene zijn eenmaal gegeven toestemming heeft ingetrokken.
De belanghebbende dient duidelijk te zijn gemaakt dat weigering om medewerking te verlenen aan voortzetting van het huisbezoek gevolgen heeft voor het recht op bijstand, dan wel voor de hoogte van de bijstand.
Sub-paragraaf 3.5.4. Weigeren huisbezoek
Als een uitkeringsgerechtigde of de aanvrager van een uitkering niet meewerkt aan een huisbezoek heeft dit gevolgen voor de uitkering of toeslag.
De “Wet Huisbezoeken” regelt de rechtsgevolgen van het weigeren van een huisbezoek ter verificatie.
Wanneer iemand een huisbezoek ter verificatie van de verstrekte inlichtingen weigert en niet op andere wijze zijn leefsituatie aantoont zijn de gevolgen:
De rechtsgevolgen van het weigeren mee te werken aan een huisbezoek na een vermoeden van fraude (ter controle) kan het afwijzen van een bijstandsaanvraag dan wel het intrekken van de bijstand tot gevolg hebben.
Bij het weigeren van een huisbezoek hoeft géén hersteltermijn gegeven te worden omdat een hersteltermijn de belanghebbende in de gelegenheid zou stellen de situatie aan te passen aan de door hem gewenste. Gezien de mogelijke gevolgen van de weigering is het wel zorgvuldig de belanghebbende een bedenktijd te geven.
Paragraaf 3.6 Onrechtmatig verkregen bewijs
Als er geen sprake is van informed consent, terwijl dit wel had gemoeten, dan is er mogelijk sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Het gebruik van deze bewijsmiddelen is volgens vaste rechtspraak toegestaan tenzij ‘de bewijsstukken zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht’. Dit houdt simpelweg in dat de bewijsstukken niet gebruikt mogen worden als de gemeente op zo veel vlakken onbehoorlijk of zo bijzonder onbehoorlijk heeft gehandeld dat iedereen kan weten dat dit tot niet toelaatbaarheid van de bewijsstukken moet leiden.
Hoofdstuk 4. Richtlijnen huisbezoek
Paragraaf 4.1 Algemene richtlijnen
Bij het afleggen van huisbezoeken worden de volgende richtlijnen gehanteerd:
Voorafgaand aan ieder huisbezoek dient de medewerker van de gemeente zich aan de belanghebbende te legitimeren. Daarom wordt er aan alle medewerkers van de afdeling sociale zaken die zorgdragen voor de uitvoering en handhaving van Participatiewet een pasje verstrekt. Dit pasje, voorzien van persoonsgegevens en foto, kan de medewerker tonen om aan de burger te bewijzen dat hij of zij een medewerker van de gemeente Geertruidenberg is. Het is nooit de bedoeling dat de medewerker een eigen legitimatiebewijs (paspoort, ID-kaart of rijbewijs) aan de belanghebbende toont. Bij uitdiensttreding wordt het pasje door de medewerker bij de gemeente Geertruidenberg ingeleverd.
Uit privacy overwegingen wordt het gesprek over de leefsituatie niet bij de voordeur van de woning gevoerd maar in de woning van de belanghebbende of een andere daartoe geschikte ruimte naar keuze van de belanghebbende. Let wel: voordat men de woning naar binnen gaat, dient aan de eerder vermelde voorwaarden te zijn voldaan.
Indien de belanghebbende een kamer van een woning bewoont en de hoofdbewoner/verhuurder bezwaar heeft met betrekking tot het betreden van de woning, dan wordt afgezien van het binnentreden van de woning. Als ten gevolge van deze weigering de rechtmatigheid van de uitkering niet kan worden vastgesteld zal dit consequenties hebben voor de uitkering van de belanghebbende. Een door de belanghebbende gehuurde kamer mag alleen betreden worden in aanwezigheid- en met toestemming van de belanghebbende.
De gezondheid en de veiligheid van de uitvoerders van het huisbezoek is een belangrijke voorwaarde bij het afleggen van een huisbezoek.
Waar dat mogelijk is, moet voorkomen worden dat er een onveilige situatie ontstaat voor de uitvoerder van het huisbezoek en voor de belanghebbende.
Belangrijke aanbevelingen hierbij zijn:
Bijlage: Relevante wet- en regelgeving
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.
Algemene wet op het Binnentreden
Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van de misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.
Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft,is dit lid van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
a. hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a of b, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of dat op hem artikel 22a niet van toepassing is, dan wel dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;
b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind; Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a, of artikel 22, aanhef en onderdeel a, of dat artikel 22a niet op hem van toepassing is, dan wel dat hij niet aantoont dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
a. kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 27, de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar 30% van de in artikel 22a, tweede lid, bedoelde rekennorm;
b. wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid, en 9a niet als alleenstaande ouder aangemerkt;
Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de bijstand op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.
Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 40, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en zesde lid, tweede zin, zijn van overeenkomstige toepassing.
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de bijstand.