Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Winterswijk

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Winterswijk 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWinterswijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Winterswijk 2016
CiteertitelBeleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Winterswijk 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp
Externe bijlageafwegingsoverzicht

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
  2. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 1.61, eerste lid
  3. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 1.65, eerste lid
  4. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 1.66
  5. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 1.72, eerste lid
  6. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 2.19, eerste lid
  7. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 2.23, eerste lid
  8. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 2.24
  9. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, art. 2.28, eerste lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-04-2016Nieuwe regeling

19-04-2016

gmb-2016-70399

Zaaknr. 108253

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Winterswijk 2016

Burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

Gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,

besluiten:

de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Winterswijk vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Toepassing

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gestelde regelgeving.

Artikel 2 Vormen van sanctioneren

Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:

  • a.

    herstelsanctie;

  • b.

    bestraffende sanctie.

Artikel 3 Kwaliteitseisen

  • 1.

    De kwaliteitseisen, waar aan voldaan moet worden, staan genoemd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle aanverwante regelgeving. Ze worden tevens expliciet in het door de toezichthouder opgestelde rapport genoemd.

  • 2.

    In deze Beleidsregels Handhaving Wet kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Winterswijk 2016 wordt uitgegaan van deze kwaliteitseisen.

  • 3.

    In het afwegingsoverzicht dat onderdeel uitmaakt van en als bijlage aan deze beleidsregels is toegevoegd, worden voor de prioritering en de hoogte van de bestuurlijke boete per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven.

Hoofdstuk 2 Herstellend traject

Artikel 4 Herstelsancties

  • 1.

    Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.

  • 2.

    Bij het uitvoeren van het herstellend traject hanteert het college de volgende stappen:

    • a.

      stap 1: Waarschuwing en voornemen

    • b.

      stap 2: Last onder dwangsom/last onder bestuursdwang

    • c.

      stap 3: Exploitatieverbod

    • d.

      stap 4: Verwijdering uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen

  • 3.

    Indien de overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.

  • 4.

    De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.

  • 5.

    Bij het opleggen van een aanwijzing gelden de volgende hersteltermijnen:

    • a.

      prioriteit hoog: zo spoedig mogelijk maar maximaal 5 weken;

    • b.

      prioriteit gemiddeld: zo spoedig mogelijk maar maximaal 2 maanden;

    • c.

      prioriteit laag: zo spoedig mogelijk maar maximaal 6 maanden.

Artikel 5 Verwijdering uit het Register

Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voor wat betreft de te registreren voorzieningen (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal) zal de registratie worden verwijderd uit het Landelijke Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen.

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject

Artikel 6 Gesubsidieerde peuterspeelzalen

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op gesubsidieerde peuterspeelzalen.

Artikel 7: Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

  • 1.

    Het college legt, nadat gebleken is dat een overtreding na de hersteltermijn niet is beëindigd, een bestuurlijke boete op bij:

    • a.

      overtredingen met de prioriteit ‘hoog’ zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht in de bijlage;

    • b.

      overtredingen van een norm zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder ‘overige overtredingen’.

  • 2.

    Bij overtredingen met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht in de bijlage kan het college een bestuurlijke boete opleggen.

Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete

  • 1.

    Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72, eerste lid en artikel 2.28, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is neergelegd in het afwegingsoverzicht als uitgangspunt gehanteerd. Per geconstateerde overtreding met prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ moet bepaald worden of het boetebedrag proportioneel is. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang dat het boetebedrag zoals neergelegd in het afwegingsoverzicht met 0,5 kan worden vermenigvuldigd.

Artikel 9 Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden

Van boeteverhogende of -verlagende omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn, in geval van:

  • recidive door de houder (boeteverhogend);

  • opzettelijk niet naleven van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde voorschriften (boeteverhogend);

  • een kleine, net startende houder (boeteverlagend);

  • de omstandigheid dat de overtreder door de verboden gedraging een aanzienlijk voordeel heeft verkregen (boeteverhogend);

  • een andere omstandigheid die naar het oordeel van het college aanleiding geeft tot verhoging/verlaging van de boete.

Artikel 10 Recidive

Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:

  • a.

    1,5 maal het onder artikel 8 bepaalde boetebedrag indien een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere overtreding van dezelfde wettelijke norm heeft plaatsgevonden;

  • b.

    2 maal het onder artikel 8 bepaalde boetebedrag indien er sprake is van een derde of volgende overtreding van dezelfde wettelijke norm binnen een periode van twee jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan.

Artikel 11 Matiging

  • 1.

    Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat op grond van

    • de ernst van de overtreding;

    • de mate van verwijtbaarheid;

    • de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of – de omstandigheden waarin de overtreder verkeert,

    boeteoplegging volgens deze beleidsregels onevenredig is.

  • 2.

    Van matiging kan verder in beginsel slechts sprake zijn, indien er bijzondere omstandigheden zijn, waarin bij de vaststelling van deze beleidsregels niet is voorzien.

Artikel 12 Samenloop

De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.

Artikel 13 Mandaat

Het college mandateert de bevoegdheid ‘uitvoering stap 1 van het sanctieprotocol uit de Nota Handhaving Kinderopvang Gemeente Winterswijk (vastgesteld op 23 oktober 2007)’ aan de behandelend medewerker.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Winterswijk 2016’.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang 19-04-2016 en zijn van toepassing op zaken die spelen vanaf 19-04-2016.

Vastgesteld te Winterswijk op

19-04-2016,

Burgemeester en wethouders,

A. Oortgiesen

secretaris

M.J. van Beem

burgemeester

Toelichting

Deze toelichting bestaat uit een algemene en artikelsgewijze toelichting. De volgende afkortingen worden gebruikt:

Awb: Algemene wet bestuursrecht

GGD: Gemeentelijke gezondheidsdienst

Wko: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Algemene toelichting

Hoofdstuk 2 Herstellend traject

In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden. Wanneer blijkt dat met deze stappen de overtredingen niet opgelost worden, kan het college besluiten gebruik te maken van de mogelijkheden die de wet biedt om de overtredingen te verhelpen. Het gaat er om dat de houder maatregelen treft om overtredingen van bij of krachtens de Wko gestelde eisen op te lossen, met als doel een goede kwaliteit van de kinderopvang in onze gemeente.

In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden:

Stap 1: waarschuwing en voornemen

(artikel 1.65, eerste lid en 2.23, eerste lid van de Wko)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften van de Wko (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een waarschuwingsbrief. In deze brief wordt ook het voornemen van een handhavingsbesluit bekend gemaakt voor het geval de overtreding niet binnen een gegeven termijn ongedaan wordt gemaakt.

In een waarschuwing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.

In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 5 weken bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden. De handhaver geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan.

Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan wordt – wanneer lid 3 van artikel 4 niet van toepassing is – een volgende stap ingezet en kan een bestuurlijke boete ingezet worden (zie hoofdstuk 3).

Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang

(artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)

De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. Een last onder bestuursdwang wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.

De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.

Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.

De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.

De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen. Het verschil met een ‘gewone’ last onder dwangsom is, dat deze ‘gewone’ last opgelegd wordt als herstelsanctie, nadat een overtreding heeft plaatsgevonden. Dit kan diverse doelen hebben, onder meer het ongedaan maken van een overtreding en het voorkomen van herhaling. Als een overtreding heeft plaatsgevonden, maar inmiddels is hersteld, kan dus nog steeds een last onder dwangsom worden opgelegd ter voorkoming van herhaling. Hiervoor geldt als criterium of er gegronde vrees voor herhaling bestaat.

Stap 3: exploitatieverbod

(artikel 1.66 en 2.24 Wko)

Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen danwel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:

  • 1.

    zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is;

  • 2.

    als een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal niet of niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet.

Stap 4: verwijdering uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen

(artikel 1.47a, eerste lid en 2.4a, eerste lid van de Wko en artikel 8, eerste lid en artikel 14, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)

Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:

  • indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal exploiteert;

  • indien uit een GGD-inspectie of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 danwel hoofdstuk 2 afdeling 2 , paragrafen 2 en 3 van de Wko gegeven voorschriften;

  • indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang of peuter-speelzaal niet daadwerkelijk is aangevangen.

Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject

Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ is begaan. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wko is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wko).

In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Winterswijk is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid. Het beleid houdt in dat het college in geval van een overtreding met prioriteit hoog, nadat gebleken is dat een overtreding na hersteltermijn niet is beëindigd, altijd gebruik maakt van zijn bevoegdheid en een boete ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag (met inachtneming van de bepalingen over de boete in deze Beleidsregels) oplegt.

Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere karakter van deze voorziening.

Als er sprake is van een overtreding zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder ‘overige overtredingen’ dan legt het college eveneens een boete op.

Bij overtredingen met een prioriteit gemiddeld of laag, kan het college besluiten een boete op te leggen. De hoogte van de boete zal met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent worden bepaald.

De Wko bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen kan wel via de subsidie ingegrepen worden.

Artikelsgewijze toepassing

Artikel 1 Toepassing

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2 Vormen van sanctioneren

In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.

Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Awb wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging. Een bestuurlijk boete kan apart, maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd.

Artikel 3 Kwaliteitseisen

De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens Wko voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving.

Artikel 4 Herstelsancties

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.

Artikel 5 Verwijdering uit het Register

Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wko, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.

Artikel 6 Gesubsidieerde peuterspeelzalen

Aangezien de Wko niet toestaat dat er boetes worden opgelegd aan gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt hier expliciet nog eens bepaald dat dit hoofdstuk dan ook niet van toepassing is op gesubsidieerde peuterspeelzalen. Deze uitsluiting betreft uitsluitend het bestraffende traject. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen kan via de subsidie worden ingegrepen. Uiteraard moeten de gesubsidieerde peuterspeelzalen aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen.

Artikel 7 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal hierna te noemen overtredingen is bepaald dat het college altijd nadat gebleken is dat een overtreding na de hersteltermijn niet is beëindigd, van deze bevoegdheid gebruik maakt:

  • 1.

    overtredingen, de bij of krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3 en hoofdstuk 2, afdeling 2 van de Wko gestelde eisen, waaraan het college in verband met de naleving ervan een hoge prioriteit heeft toegekend, en

  • 2.

    overige overtredingen; de overige in artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid Wko genoemde overtredingen. Deze overige overtredingen betreffen het niet melden van wijzigingen als bedoeld in de artikelen 1.47 en 2.4 Wko, de verplichtingen op grond van artikel 5:20 Awb, het exploiteren in strijd met art. 1.45 of 2.2 Wko; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in artikel 1.65 en 2.23 Wko en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 en 2.24 van laatstgenoemde wet. Als er sprake is van dergelijke ‘overige overtredingen’ maakt het college eveneens gebruik van zijn bevoegdheid.

Dit laat onverlet dat het college bevoegd blijft voor de overige overtredingen (met een gemiddelde of lage prioriteit) een boete op te leggen. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.

Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete

In de Wko is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.

Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.

Mede gelet op het in art. 1.72 en 2.28 Wko neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling:

Prioritering

Boetebedrag

Hoog

€ 1.000,– tot € 8.000,–

Gemiddeld

€ 750,– tot € 3.000,–

Laag

Maximaal € 1.500,–

Uitzonderingen hierop zijn:

  • In geval van overtreding van de artikelen 1.66, 2.24 en 1.45 en 2.2 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.

  • Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: ‘Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.’ Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.

Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.

Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Artikel 9 Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden

Dit artikel geeft aan wanneer sprake kan zijn van boeteverhogende of -verlagende omstandigheden.

Artikel 10 Recidive

Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring. In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking had(den) op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, niet gesubsidieerde peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.

Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.

Artikel 11 Matiging

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 12 Samenloop

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 13 Mandaat

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Afwegingsoverzicht

afwegingsoverzicht