Organisatie | Geertruidenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Schuldhulpverlening gemeente Geertruidenberg 2016. |
Citeertitel | Beleidsregels Schuldhulpverlening gemeente Geertruidenberg 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale zekerheid I Organisatie en beleid |
1e wijziging is vastgesteld op 31 oktober 2023; artikel 1, aanhef en onder e is gewijzigd.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-11-2023 | 01-07-2023 | gewijzigde regeling | 31-10-2023 | 20230713106346 | |
26-05-2016 | 08-11-2023 | Nieuwe regeling | 10-05-2016 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Geertruidenberg;
gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in zijn vergadering van 10 mei 2016;
gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en het Beleidsplan Schuldhulpverlening 2016-2019 gemeente Geertruidenberg;
- het bepaalde in artikel 3, 6 en 7 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft nadere regels te stellen omtrent toelating tot en voortzetting van schuldhulpverlening;
- in het beleidsplan Schuldhulpverlening 2016-2019 gemeente Geertruidenberg de gemeenteraad uitgangspunten voor toelating en voortzetting heeft vastgelegd;
Vast te stellen de Beleidsregels Schuldhulpverlening gemeente Geertruidenberg 2016.
In deze regeling wordt verstaan onder:
schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;
Het college kan voorwaarden stellen bij het doen van een aanbod aan verzoeker. Voorwaarden die in ieder geval gesteld kunnen worden zijn:
indien verzoeker niet de beschikking heeft over een betaalrekening op eigen naam en onder debetstand bij een reguliere bank, kan het college verzoeker de verplichting opleggen om een basisbankrekening te openen als voorwaarde voor de inzet van stabilisatie, budgetbeheer, betalingsregelingen en/of een schuldregeling.
Indien de verzoeker alsnog niet kan beschikken over een basisbetaalrekening bij een reguliere bank kan door de hulpverlenende instantie die de verzoeker in beheer gaat nemen een basisbetaalrekening worden aangevraagd onder convenant; De verzoeker zal dan beheer moeten accepteren als voorwaarde voor het kunnen beschikken over een eigen bankrekening.
Verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.
Indien de fraude is ontdekt binnen vijf jaar voorafgaand aan het verzoek tot wettelijke schuldsanering (WSNP), kan het verzoek in principe afgewezen worden. Ligt de ontdekkingsdatum van de fraude vóór die vijf jaar, dan wordt het verzoek tot WSNP in principe toegekend, mits er geen andere gronden tot afwijzing aanwezig zijn.
Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening indien:
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van de gemeente
Geertruidenberg van 10 mei 2016,
de secretaris, de burgemeester,
R.C.J. Nagtzaam, drs. W. van Hees
Recentelijk heeft de gemeenteraad het beleidsplan Schuldhulpverlening 2016-2019 gemeente Geertruidenberg vastgesteld. In dit beleidsplan is de visie van de gemeente neergelegd op het terrein van schuldhulpverlening. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op het beleidsplan en regelen de toelating, de uitgangspunten rondom recidive en de overige voorwaarden. Achterliggende gedachte is dat de gemeente behoefte heeft aan heldere spelregels: de burger weet wat de voorwaarden zijn voor toelating tot de schuldhulpverlening en waaraan hij zich dient te houden en de gemeente op haar beurt weet welke verplichtingen zij aan de burger mag opleggen en wanneer zij toegang verleent of de toegang tot de schuldhulpverlening kan weigeren of beëindigen.
Hierbij speelt mee dat de gemeentelijke schuldhulpverlening vanaf het moment dat de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking is getreden (1 juli 2012), onder het regime van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) komt te vallen. Op dat moment is het dus van belang om regels met betrekking tot toelating tot de schuldhulpverlening, het opleggen van verplichtingen en het weigeren van hulp vast te leggen in beleidsregels.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 1 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Voor de duidelijkheid zijn toegevoegd zijn de definities van schuldhulpverlening, schuldhulpverleningstraject, schuldregelingstraject, recidive, fraude, een basisbankrekening en een ondernemer.
Artikel 2. Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening
In principe mag de toegang tot schuldhulpverlening niet worden ontzegd vanwege het enkele feit dat hij of zij een koophuis heeft, geen inkomen heeft of een behandeling ondergaat in de verslavingszorg. Gemeenten mogen deze en andere uitsluitingsgronden niet toepassen. Dit geldt ook voor algemeen geformuleerde weigeringsgronden. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) kent slechts één uitsluitingsgrond: de
vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft.
Conform bovenstaande evenals de visie zoals neergelegd in het beleidsplan 2012-2016 staat schuldhulpverlening in beginsel open voor alle inwoners van Geertruidenberg van 18 jaar en ouder. Een specifiek doelgroepenbeleid wordt dus niet gevoerd door de gemeente. Een uitzondering op deze brede toegankelijkheid wordt gevormd door zelfstandig ondernemers. Zij kunnen geen beroep doen op gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit laatste is zo bepaald in de wet en het beleidsplan. Zij kunnen worden doorverwezen naar organisaties die hierin gespecialiseerd zijn.
Artikel 3. Aanbod schuldhulpverlening
Het college verleent schuldhulpverlening indien het college schuldhulpverlening noodzakelijk en mogelijk acht. Op deze manier wordt recht gedaan aan het beleidsmatige uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid. Daar waar de burger in staat is om de (dreigende) schuldenproblematiek zelf aan te pakken en te regelen, kan schuldhulpverlening achterwege blijven. Daarnaast wordt recht gedaan aan het feit dat schuldhulpverlening niet in alle gevallen mogelijk is. Als de schulden niet regelbaar zijn of als de klant qua omstandigheden, zoals een verslaving of andere problematiek, nog niet in staat is om een schuldregelingstraject in te gaan, dan kan de gemeente haar aanbod hierop aanpassen.
Lid 2 van dit artikel toont de kern van de schuldhulpverlening nieuwe stijl: een gerichte en selectieve toepassing van schuldhulpverlening, het gaat om maatwerk. De inzet van producten kan per situatie verschillen. Er worden in dit artikel enkele factoren (geen limitatieve opsomming) genoemd die bepalen in welke mate de gemeente één of meerdere producten schuldhulpverlening aanbiedt:
In lid 3 is opgenomen dat het bestuur de inzet van aanpalende hulpverlening als voorwaarde kan stellen bij de inzet van (onderdelen van de) schuldhulpverlening. Vanuit de integraliteitsgedachte is het voor het effectief kunnen inzetten van schuldhulpverlening soms noodzakelijk dat een burger de juiste flankerende hulpverlening ontvangt. Uitgangspunt daarbij is het bereiken van een duurzaam resultaat van de schuldhulpverlening.
Voor het uitvoeren van stabilisatie, budgetbeheer, betalingsregelingen en/of een schuldregeling is het noodzakelijk dat een inwoner op eigen naam een eenvoudige betaalrekening heeft, waarop geen roodstand mogelijk is. Indien hij daarover geen beschikking heeft, kan op basis van lid 3, sub b. van dit artikel als voorwaarde worden gesteld dat de burger een basisbankrekening opent bij een reguliere bank. Op basis van artikel 2, lid 5 van de Wgs en artikel 4:71 f en g van de Wet op het financieel toezicht zijn banken (onder voorwaarden) verplicht om aan iedere burger een basisbankrekening ter beschikking te stellen.
Mocht dit toch niet lukken, dan kan door de hulpverlenende instantie die de verzoeker in beheer gaat nemen een basisbetaalrekening worden aangevraagd onder convenant. De verzoeker zal dan beheer moeten accepteren als voorwaarde voor het kunnen beschikken over een eigen bankrekening.
Met dit artikel wordt de eigen verantwoordelijkheid van de hulpvrager voorop gesteld. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van mensen zelf om tijdig de benodigde informatie te geven (lid 1) en medewerking te verlening (lid 2). Dit zowel in de fase van aanmelding en aanvraag als gedurende de looptijd van een schuldhulpverleningstraject.
Wat betreft de verplichting tot medewerking is in lid 2 een aantal verplichtingen benoemd. Dit is geen limitatieve opsomming. De medewerking bestaat onder andere uit:
Artikel 5. Weigeren - beëindigen – hersteltermijn
Indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4, leden 1 en 2, kan het college besluiten om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen. Alvorens dat te doen wordt, conform lid 2, verzoeker eenmaal een termijn geboden om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen of informatie te verstrekken. De termijn die aan verzoeker wordt gesteld is in dit artikel bewust niet benoemd. De termijn dient een redelijke te zijn. Wat redelijk is, hangt samen met het type verplichting.
Komt verzoeker ook gedurende de herstelperiode zijn verplichting niet na, dan kan het college besluiten tot weigering of beëindiging van de schuldhulpverlening. In het kader van eigen verantwoordelijkheid wordt een eenmalige hersteltermijn voldoende geacht.
Artikel 5 leden 1 en 2 is geformuleerd als een zogenaamde "kan"-bepaling. Het college heeft de bevoegdheid tot weigering of beëindiging, maar niet de verplichting. Dit geeft het college met name ruimte om van een weigering of beëindiging af te zien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Dit geldt ook voor fraude (lid 3). Hierbij dient wel in ogenschouw te worden genomen, dat er pas echt sprake van een fraudevordering is, als er naast de terugvordering ook een boete is op gelegd of als ook aangifte is gedaan.
Het verzoek tot toelating tot de WSNP wordt alleen toegewezen als men in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1b van de Faillissementswet). Het plegen van fraude geeft aan dat men niet te goeder trouw is.
Indien de fraude is ontdekt binnen vijf jaar voorafgaand aan het verzoek tot wettelijke schuldsanering, kan het verzoek in principe afgewezen worden. Ligt de ontdekkingsdatum van de fraude vóór die vijf jaar, dan wordt het verzoek tot WSNP in principe toegekend, mits er geen andere gronden tot afwijzing aanwezig zijn.
Wat betreft de bevoegdheid tot weigering van een aanbod schuldhulpverlening in relatie tot eerdere trajecten/contacten schuldhulpverlening, zijn in dit artikel regels gesteld.
Op basis van het principe van eigen verantwoordelijkheid, wordt een nadrukkelijke grens gesteld aan het kunnen doen van hernieuwde aanvragen. Ontmoedigd moet worden dat burgers al te lichtvaardig gestarte hulpverlening beëindigen om vervolgens kort daarna een nieuwe aanvraag in te dienen.
Bij het bepalen of een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening telt de verleende schuldhulpverlening c.q. de contacten daaromtrent vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels ook mee. De grote beleidsvrijheid zoals aan het college gegeven om een dergelijke recidivebepaling op te nemen, ontslaat het college niet van de verplichting om, daar waar een onevenredige situatie ontstaat voor de burger, indien nodig af te wijken van het bepaalde in dit artikel (ingevolge artikel 8: de
hardheidsclausule). Bijvoorbeeld als er redenen zijn die de schuldenaar niet waren toe te rekenen.
Artikel 6. Beëindigingsgronden
In dit artikel wordt beschreven wanneer schuldhulpverlening kan worden beëindigd. Het artikel laat de werking van artikel 5 onaangetast.
Van de gronden zoals benoemd, verdienen de gronden onder f. en g. bijzondere aandacht, gelet op de visie zoals neergelegd in het beleidsplan schuldhulpverlening. Daar waar de gemeente wil staan voor een selectieve en gerichte toepassing van schuldhulpverlening, kan dat betekenen dat schuldhulpverlening wordt beëindigd indien de vorm van hulpverlening niet langer aansluit bij de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar. Zie in dat licht ook een duidelijke link met artikel 3 lid 2 van
Persoonlijke omstandigheden kunnen variëren in aard, omvang en duur. Ook hier is er sprake van maatwerk, hetgeen betekent dat er bij het gebruik van deze gronden extra aandacht dient te zijn voor een goede motivering.
Bij een beëindiging van een traject kan nog gericht specifieke dienstverlening ingezet worden, bijv. informatie en advies en doorverwijzing, nadat bijvoorbeeld een schuldregeling niet is gelukt.
Artikel 7. Inherente afwijkingsbevoegdheid en onvoorziene omstandigheden
Dit artikel geeft ruimte aan het college om in bijzondere (lid 1) c.q. onvoorziene (lid 2) gevallen af te wijken van de regels zoals neergelegd in deze beleidsregels.
Hoewel deze zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid voor bijzondere gevallen (hardheidsclausule geheten als het om een verordening gaat) al rechtstreeks uit artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht volgt, heeft het college uit hoofde van duidelijkheid ervoor gekozen om eenzelfde bepaling toch in lid 1 op te nemen. Strikt genomen is dat echter niet nodig.