Organisatie | Dronten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening activering en reïntegratie |
Citeertitel | Verordening activering en reïntegratie |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2004 | 25-12-2008 | nieuwe regeling | 18-12-2003 Gemeenteblad 2003, nr. 36 | 420452 |
De raad van de gemeente Dronten,
gelezen het voorstel van het college van 18 november 2003, No. 420452KO.R;
gelet op de Wet werk en bijstand;
gezien het advies van de Raadscommissie Algemene Zaken van 8 december 2003;
overwegende dat op grond van artikel 8, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand;
Vast te stellen de hierna volgende "Verordening activering en reïntegratie".
Het college besluit over het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling aan personen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet, voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar, waarbij het bepaalde in artikel 7, lid 3 van de wet onverminderd van toepassing is.
Artikel 4. Aanspraak op een voorziening
De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2, lid 1 kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor het individu niet noodzakelijk is, of wanneer met het aanbieden van de voorziening het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt overschreden.
In afwijking van lid 9 geldt de genoemde maximale termijn niet voor loonkostensubsidies die voor inwerkingtreding van de wet zijn ontstaan als gevolg van de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit in- en doorstroombanen. Voor deze subsidies wordt door het college per individu een besluit genomen over de termijn.
De subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 6 kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen, worden geweigerd indien:
Artikel 8. Inlichtingenplicht en terugvordering
Personen aan wie het college een voorziening aanbiedt in het kader van deze verordening, werkgevers die een loonkostensubsidie ontvangen in het kader van deze verordening en uitvoeringsorganisaties die zijn betrokken bij het uitvoeren van deze verordening zijn verplicht om uit eigen beweging of desgevraagd het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze verordening onder overlegging van bewijsstukken.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Toelichting bij de Verordening activering en reïntegratie
In de Wet werk en bijstand staat, voor personen jonger dan 65 jaar, het uitgangspunt ‘werk boven inkomen’ centraal. De gemeente draagt een algemene zorg voor de activering en reïntegratie van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden, met uitzondering van personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersvoorzieningen (UWV) een uitkering verstrekt.
Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI), of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vormgeving van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Reïntegratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling.
Betrokkenen hebben ingevolge artikel 9 van de wet de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
In artikel 1 wordt een aantal begrippen omschreven. Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid, als voorziening in het kader van de wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar geen einddoel kan zijn.
Sociale activering kan ingezet worden met als perspectief arbeidsinschakeling, maar ook met sociale redzaamheid als perspectief. Bij de onbeloonde activiteiten kan het gaan om scholing, training, stage, proefplaatsing, begeleiding, advisering, vrijwilligerswerk en dergelijke. De onbeloonde activiteiten staan ten dienste van het perspectief van betrokkene. Zij kunnen dus nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voorhanden is. Werken met behoud van uitkering (in een stage of proefplaatsing bij een werkgever) kent altijd een beperkte periode. Om problemen met het arbeidsrecht en jurisprudentie ter zake te voorkomen kan die periode nooit langer zijn dan zes maanden.
De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door één of meer externe opdrachtnemers. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde, partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije reïntegratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.
Met betrekking tot de verplichting om aandacht te schenken aan een evenwichtige aanpak van de verschillende in de wet genoemde categorieën, en de doelgroepen daarbinnen kan het volgende worden opgemerkt. Uitgangspunt voor het aanbieden van voorzieningen is individueel maatwerk. Individueel maatwerk verhoudt zich slecht met het indelen in doelgroepen. Tegelijk moet vooral de uitstroom uit de bijstand worden bevorderd. Dit betekent vanzelf dat de meeste aandacht zal gaan naar personen die algemene bijstand ontvangen. Andere doelgroepen krijgen minder aandacht. Bovendien zijn de financiële middelen die de gemeente beschikbaar heeft voor het aanbieden van voorzieningen beperkt en niet toereikend om alle personen uit de categorieën waar de gemeente voor verantwoordelijk is een aanbod te doen.
Het college kan (tijdelijk) afzien van het aanbieden van een voorziening wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn. Een individuele afweging vindt bijvoorbeeld plaats wanneer een alleenstaande ouder een zorgplicht heeft voor kinderen tot 12 jaar. In dat geval zal het college eerst een oordeel vormen over de beschikbaarheid van kinderopvang, de beschikbaarheid van passende scholing (lestijden en reistijden) en de belastbaarheid van betrokkene. Wanneer betrokkene deelneemt aan een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers, dan dient dit programma eerst te worden afgerond, hoewel de gemeente natuurlijk kan kijken naar de mogelijkheid om inburgering en werk te combineren (duale trajecten). Medische belemmeringen vormen als zodanig geen reden voor het afzien van het aanbieden van een voorziening. De voorziening moet dan wel aangepast zijn aan de mogelijkheden die betrokkene heeft. In dergelijke gevallen wordt, indien nodig, gebruik gemaakt van adviezen van onafhankelijke, externe deskundigen.
Voor de kosten van de voorzieningen kan de gemeente beschikken over het zogenaamde ‘werkdeel’ van de wet. Dit is een specifieke uitkering van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voorafgaand aan ieder jaar bepaalt het ministerie wat het gemeentelijk budget zal zijn. Het werkdeel bestaat uit geoormerkte middelen ter financiering van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Wanneer door onderbenutting een overschot ontstaat op het gemeentelijk budget, dan mag dit overschot niet aan iets anders worden besteed.
Om te voorkomen dat de gemeente een aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als het gemeentelijk budget (het werkdeel) is uitgeput, is in de verordening een subsidieplafond (ter grootte van het werkdeel) opgenomen als weigeringsgrond. Het college kan besluiten om uit eigen middelen extra budget beschikbaar te stellen. Bijvoorbeeld wanneer er een overschot ontstaat op het inkomensdeel van de financiering. Dit kan vanzelfsprekend alleen wanneer er voldoende financiële ruimte is.
Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar en voor zover zij geen uitkering krijgen van het UWV. In afwijking van het laatste kunnen het college en het UWV overeenkomen dat het college deze verantwoordelijkheid overneemt van het UWV. In dat geval maken college en UWV afspraken over de voorwaarden en de financiering.
Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. De gemeente zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.
De aanspraak op een gemeentelijke reïntegratie-inspanning geldt ook voor personen aan wie het college tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat betrokkene van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. De aanspraak geldt evenzeer voor personen die werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid. Een voorziening kan immers nodig zijn om van gesubsidieerd werk naar ongesubsidieerd werk uit te stromen.
Wanneer de bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners afzonderlijk.
Doel van sociale activering is het bevorderen van zelfstandige maatschappelijke participatie (sociale redzaamheid) al dan niet door arbeidsinschakeling. Onder de noemer sociale activering is een groot aantal activiteiten mogelijk. Het kan gaan om scholing, training, stage, proefplaatsing, individueel onderzoek, begeleiding, advisering, vrijwilligerswerk en andere activiteiten die het doel van sociale activering binnen bereik brengen.
De startsituatie van de kandidaat voor sociale activering wordt vertaald in een individueel aanbod, het trajectplan. Voor het opstellen van het trajectplan en voor de uitvoering van de activiteiten uit het trajectplan maakt de gemeente gebruik van één of meer externe opdrachtnemers. De opdrachtnemer is altijd een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid of de sociale redzaamheid bevordert.
Voorafgaand aan elk kalenderjaar stelt het college de taakstelling voor de uitvoering vast. In een overeenkomst met de opdrachtnemer(s) worden de afspraken over aantallen en vergoedingen vastgelegd.
Naast sociale activering is gesubsidieerde arbeid het tweede belangrijke instrument in het bevorderen van de arbeidsinschakeling. Een tijdelijke loonkostensubsidie maakt het voor werkgevers aantrekkelijk om een werkervaringsplaats te bieden aan personen die wat minder productief zijn, die arbeidsvaardigheden moeten opdoen of die meer dan gemiddeld begeleiding nodig hebben. Bij gesubsidieerde arbeid kan het gaan om een dienstbetrekking met een reguliere werkgever of met een reïntegratiebedrijf. De werkgever of het reïntegratiebedrijf mag de werknemer detacheren bij derden als de doelstellingen van de gesubsidieerde arbeid maar bewaard blijven.
Het college stelt vast welke gegevens de werkgever moet overleggen om in aanmerking te komen voor een loonkostensubsidie. Hierbij kan gedacht worden aan: persoonsgegevens, de gegevens over het dienstverband, een afschrift van de arbeidsovereenkomst, afschriften van de maandelijkse loonbetalingen en dergelijke.
Net als bij sociale activering worden de activiteiten die te maken hebben met het realiseren van de werkervaringsplaatsen uitbesteed aan een externe opdrachtnemer en worden jaarlijks afspraken gemaakt over taakstellingen en vergoedingen voor de uitvoering.
De hoogte van de loonkostensubsidie is afgeleid van het niveau van de subsidie voor een dienstbetrekking ingevolge artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden in het jaar 2003. Jaarlijks kan het college de hoogte van de subsidie opnieuw vaststellen.
Een combinatie van gesubsidieerde baan en scholing of begeleiding (sociale activering) is mogelijk als de situatie van de belanghebbende hierom vraagt.
Er wordt in dit artikel uitgegaan van een werkweek van 32 uur. Dit betekent niet dat er niet meer uren gewerkt mogen worden, alleen zal de subsidie dan niet evenredig toenemen. Andersom is het mogelijk dat er minder dan 32 uur gewerkt wordt. In dat geval zal de subsidie wel evenredig afnemen. Bij een baan van 16 uur is de subsidie 50% van het bedrag genoemd in lid 4.
Voor gesubsidieerde banen die zijn ontstaan voor inwerkingtreding van de wet geldt niet de in artikel 6, lid 9 genoemde maximale termijn omdat dit een aantasting zou zijn van oude afspraken en dus van het rechtszekerheidsbeginsel.
Werkervaringsplaatsen zijn zowel in de collectieve sector als in de marktsector mogelijk. Er is geen limiet aan het aantal medewerkers dat in dienst wordt genomen. De subsidie voor werkervaringsplaatsen mag echter niet tot concurrentievervalsing leiden. Een bedrijf mag dus niet ‘onder de prijs’ gaan leveren omdat er met goedkopere arbeidskrachten wordt gewerkt. Verdringing van reguliere arbeid moet worden voorkomen. Bij de plaatsing kan de eis worden gesteld dat in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van de aanvang van de werkervaringsplaats niet één of meer overeenkomsten of aanstellingen tot het verrichten van vergelijkbare arbeid zijn beëindigd op grond van bedrijfseconomische redenen.
De algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:25 Awb bepaalt dat een subsidie moet worden geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Artikel 4:35, lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
In aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden, bevat artikel 7 nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.
Artikel 8 regelt de informatieplicht van belanghebbenden, werkgevers en uitvoeringsorganisaties. De informatieplicht strekt zich ook uit over informatie die van belang is voor andere bepalingen in de wet of in verordeningen die te maken hebben met de uitvoering van de wet. Wanneer een belanghebbende verwijtbaar een traject afbreekt, dan is dat reden voor het opleggen van een maatregel. Artikel 8 regelt ook het toezicht van de gemeente en de mogelijkheid tot terugvordering bij onverschuldigde betaling.