Organisatie | Heerhugowaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet Taaleis |
Citeertitel | Beleidsregels Wet Taaleis |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | beleidsregels |
Geen.
Artikel 18b Participatiewet
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2016 | nieuwe regeling | 17-05-2016 Publicatie in Heerhugowaards Nieuwsblad d.d. 19 juli 2016 | BW16-0201 |
Beleidsregels Wet Taaleis Gemeente Heerhugowaard 2016
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Belanghebbenden worden door het college uitgenodigd om door overleg van bewijsstukken aan te tonen dat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen, tenzij
1.Indien een belanghebbende niet kan aantonen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, wordt een taaltoets afgenomen.
2.De taaltoets wordt uitgevoerd door een door het college aangewezen instantie;
3.In het geval van een nieuwe aanvraag, wordt de taaltoets afgenomen binnen een termijn die ten hoogste 8 weken bedraagt na de ontvangst van de aanvraag.
Geen taaltoets wordt afgenomen indien:
tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en dat op grond van in de persoon gelegen factoren is vastgesteld dat belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
Artikel 5. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval indien er:
Artikel 6. Relatie met de Wet educatie beroepsonderwijs
Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie beroepsonderwijs en dit traject loopt nog bij de taalaanbieder, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Belanghebbende die na de uitkomst van de toets, waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, wordt binnen 8 weken na de uitkomst van de toets door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 18b lid 1 van de Wet.
Toelichting op de beleidsregels Wet taaleis 2016
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
In de leerplichtwet 1969 is in werking getreden op 30 mei 1968 en regelt vanaf het schooljaar waarin het kind 6 wordt, 9 jaar onderwijs gevolgd moet worden (van zesde tot 15e jaar). Daarvoor was de regel dat kinderen met een leeftijd tussen 6 en 12 jaar onderwijs moesten volgen, en voor die groep kunnen we niet objectief vaststellen dat 8 jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Voor belanghebbenden die onder de leerplichtwet 1969 vielen, kan wel objectief worden vastgesteld, dat zij 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd.
Concreet betekent dit dat iedereen die in het schooljaar 1968-1969 6 jaar werd, onder de leerplichtwet 1969 viel. Daarom gaan we ervan uit dat iedereen die in Nederland is geboren met geboortedatum later dan 1-9-1963, en gedurende de leerplichtige leeftijd minimaal 8 jaar in Nederland heeft gewoond, dan ook 8 jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd.
Dat belanghebbende in Nederland woonachtig is geweest hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat blijkt uit de aan de gemeente ter beschikking staande registraties.
Met deze bepaling wordt de mogelijkheid open gehouden om voor mensen op basis van bepaalde criteria op voorhand vast te stellen dat ze de taal voldoende beheersen of 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd. Hierbij kan worden gedacht aan het hebben van:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).
De strekking van dit onderdeel is dat de groep die tevens valt onder de Wet inburgering, niet wordt uitgenodigd in het kader van de Wet taaleis. Dit is in alle gevallen een overbodige belasting van zowel belanghebbende als de uitvoering:
Als een belanghebbende inburgeringsplichtig is, en hij volgt een inburgeringstraject, dan wordt dit gezien als voldoende inspanning zoals bedoeld in de Wet taaleis. Het heeft dan geen zin om de klant een Taaltoets te laten doen: hoogstwaarschijnlijk zal hij deze (nog) niet halen en vervolgens zal het deelnemen aan het inburgeringstraject als voldoende inspanning worden beschouwd.
Heeft belanghebbende nog geen start gemaakt met het inburgeringstraject, dan kan vanuit de Wet inburgering een boete dreigen. Het uitnodigen van belanghebbende in het kader van de Wet taaleis kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Wettelijke bepalingen staan een dergelijke “dubbele sanctionering” in de weg.
Een derde groep is de groep die inburgeringsplichtig zijn geweest, maar waarvan de inburgeringsplicht is gestopt vanwege een ontheffing. Als deze ontheffing verband houdt met aantoonbare vergeefse inspanningen of medische gronden, zal die ook gelden als inspanningen worden gevraagd in het kader van de Wet taaleis. Als de ontheffing te maken heeft met aantoonbare voldoende inburgering, dan ligt het in de geest van de wet dat ook de taaltoets niet meer nodig is.
Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. De taaltoets wordt uitgevoerd door een door het college aangewezen instantie.
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit. In dit artikel worden aantal situaties beschreven waarin geen taaltoets wordt afgenomen.
Artikel 5. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
suba.Een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.
subb.Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van verwijtbaarheid.
subc.Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.
Artikel 6. Relatie met de Wet educatie en beroepsonderwijs
Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging heeft aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is men actief bezig met verbetering van de beheersing van de Nederlandse taal. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.
Dit laat onverlet dat de voortgang van het traject ook voor deze groep wordt gemonitord.
Als belanghebbende de taaltoets niet haalt, dan ontvangt hij hiervan een schriftelijke kennisgeving. Deze kennisgeving bevat ook informatie hoe de belanghebbende alsnog aan de inspanningsverplichting kan voldoen.