Organisatie | DCMR Milieudienst Rijnmond |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Instructie directeur DCMR Milieudienst Rijnmond 2016 |
Citeertitel | Instructie directeur DCMR Milieudienst Rijnmond 2016 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Nieuwe regeling
Artikel 23, eerste lid Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | Nieuwe regeling | 09-11-2015 | 21976219 |
Het dagelijks bestuur en de voorzitter van de gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond:
Gelezen het voorstel van de secretaris, nr. 22022183;
Gelet op de artikelen 20, tweede lid en 25, eerste lid van de gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond;
Ieder voor zover het haar dan wel zijn bevoegdheden betreft;
In deze instructie en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijk gesteld de verlening van volmacht en machtiging.
Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt aan de directeur mandaat, volmacht of machtiging verleend:
Voor de uitoefening van bevoegdheden op grond van de op het DCMR-personeel van toepassing zijnde rechtspositieregelingen. Van deze besluiten zijn uitgezonderd het nemen van rechtspositionele besluiten ten aanzien van afdelingshoofden, voor zover het betreft aanstelling, schorsing en ontslag van afdelingshoofden alsmede rechtspositionele besluiten ten aanzien van de directeur zelf. Ook uitgezonderd is het nemen van beslissingen op bezwaar, tegen rechtspositionele besluiten, tenzij het primaire besluit is genomen door een door de directeur ondergemandateerde functionaris.
Artikel 5 Bijzondere omstandigheden
Wanneer de directeur vermoedt dat er zodanig tegenstellingen (dreigen) te ontstaan in het beleid van een of meer van de deelnemers, dat het functioneren van de dienst als gemeenschappelijke milieudienst daardoor zou kunnen worden bemoeilijkt, meldt hij dit aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling en aan het bestuur van de betreffende deelnemers.