Organisatie | Nuenen, Gerwen en Nederwetten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Algemene subsidieverordening 2016 |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-05-2016 | Nieuwe regeling | 12-05-2016 Digitaal gemeenteblad, 23-05-2016 | Corsanummer 2016.07359 |
De raad van de gemeente Nuenen c.a.;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 april 2016;
gelet op de het bepaalde in artikel 147 Gemeentewet en artikel 4:23 Algemene wet bestuursrecht.
Vast te stellen de Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016, zoals deze met toelichting bij dit besluit behoort.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.
de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college van alle gemeentelijke subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
Subsidies kunnen worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan beleidsdoelstellingen die overeenkomen met de beleidsterreinen in de programmabegroting, zijnde Bestuur, Samenwerking & Dienstverlening, Veiligheid & Handhaving, Werk (participatie), Zorg & Jeugd, Verenigingen & Accommodatie, Wonen & Leefomgeving, Ruimtelijke beheer, Milieu & Verkeer, Economie, Toerisme & Recreatie.
Hoofdstuk 2 Aanvraag van de subsidie
Artikel 6 Bij aanvraag in te dienen gegevens
Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:
een meerjaren beleidsplan van de aanvrager. Daaruit moet blijken wat is gedaan of zal worden gedaan om de uitgaven en inkomsten met elkaar in evenwicht te brengen om de afhankelijkheid van subsidie te verminderen of weg te nemen (door onder meer contributieverhoging, fondsverwerving, vrijwilligersinzet, verlaging van de accommodatiekosten en/of het aanwenden van het eigen vermogen);
Hoofdstuk 3 Weigering van de subsidie
Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb:
als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet.
Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:
als uit het meerjaren beleidsplan blijkt dat aanvrager geen maatregelen heeft genomen of zal nemen om inkomsten en uitgaven met elkaar in evenwicht te brengen, door o.a. contributieverhoging, fondsverwerving, vrijwilligersinzet, verlaging van de accommodatiekosten en het aanwenden van eigen vermogen of anderszins;
het vrij beschikbare eigen vermogen mag niet méér bedragen dan drie maal het aangevraagde subsidiebedrag; bij de bepaling van het vrij beschikbare vermogen worden noodzakelijke voorzieningen en noodzakelijke reserves buiten beschouwing gelaten; bovendien mag een deel van het vermogen worden ingezet om de begroting sluitend te maken;
voor zover de aanvrager meer dan de maatschappelijke prijs betaalt voor het gebruik van de accommodatie. Bij subsidieregeling kan een referentieprijs worden vastgesteld. Afwijkingen boven de referentieprijs moeten worden verantwoord als zijnde noodzakelijk voor de eigen activiteiten. Deze worden niet gesubsidieerd;
Hoofdstuk 5 Algemene verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Artikel 11 Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld aan burgemeester en wethouders.
Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Hoofdstuk 6 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
Artikel 13 Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 16 Subsidievaststelling
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, is ingediend, kan het college de subsidie-ontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.
Het college kan deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.
Deze subsidieverordening is gebaseerd op een modelverordening van de VNG. De Awb kent in titel 4.2 een uitgebreide regeling voor subsidieverstrekking door bestuursorganen. Deze regeling in de Awb biedt gemeenten veel vrijheid bij de invulling van hun lokale subsidiebeleid. Deze subsidieverordening geeft hieraan nadere invulling. Om de gemeenten te ondersteunen bij het vormgeven van hun regelgeving heeft de VNG, in het kader van het project ‘Minder regels’, de afgelopen jaren gewerkt aan de deregulering en vereenvoudiging van al haar modelverordeningen. Bij de ontwikkeling van deze nieuwe modelverordening is nadrukkelijk gekeken naar dereguleringsmogelijkheden binnen het subsidieproces. Een belangrijk aspect in het subsidietraject is gelegen in vereenvoudiging van de regels voor de verantwoording van de subsidie. Ter vermindering van de administratieve en bestuurlijke lasten op dit punt is rijksbreed een kader ontwikkeld door het ministerie van Financiën. Bij het opstellen van de modelverordening is ook naar dit kader gekeken voor aanknopingspunten en zijn deze zoveel mogelijk toegespitst op de gemeentelijke praktijk. De modelverordening van de VNG is een voorbeeld of leidraad van hoe je als gemeente een verordening zou kunnen indelen, dit is echter geen verplichting. Gekozen is voor de leesbaarheid en vereenvoudiging van de regels.
In de Awb staat dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad (artikel 4:23, lid 1 Awb). Deze verordening moet de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking bevatten, zoals een omschrijving of aanduiding van de te subsidiëren activiteiten, de bevoegdheid voor het vaststellen van een subsidieplafond. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Awb (MvT) moet een wettelijk voorschrift, in dit geval een gemeentelijke verordening, aan de twee volgende eisen voldoen om de beoogde doelmatigheid en rechtszekerheid te bereiken. Het moet een omschrijving bevatten van de activiteiten, waarvoor subsidie kan worden verleend en het moet een grondslag bevatten voor de verplichtingen, die het bestuursorgaan aan de subsidieverlening kan verbinden (voor zover die grondslag niet reeds in de Awb is neergelegd; zie artikel 4:37 Awb).
Subsidieverstrekking op basis van alleen beleidsregels is niet mogelijk vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag. De Raad dient naast de Algemene subsidieverordening tenminste de activiteiten globaal te omschrijven die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Vervolgens kan het college nadere regels stellen hoe zij het beleidsplan in de praktijk toepassen.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet ook nog in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.
Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Awb. Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
In het derde lid is een bepaling opgenomen. Deze bepaling is opgenomen om duidelijk te maken dat de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid overdraagt om ook op de aangegeven subsidieaanvragen een besluit te nemen (aanvragen voor subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies).
In het vierde lid is ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
In het vijfde lid van deze wordt duidelijk dat geen subsidie wordt verleend aan natuurlijke personen.
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
Lid 5 verplicht het college om een aanvraagformulier vast te stellen. Een aanvraagformulier helpt de subsidieaanvrager om een subsidieaanvraag compleet in te dienen. Het formulier moet dan ook worden gezien als een hulpmiddel. Gezien de eisen die aan een subsidieaanvraag worden gesteld (zie artikel 6) is een hulpmiddel in de vorm van een formulier gewenst. Ook bij het gebruik van een aanvraagformulier is het mogelijk te regelen dat de subsidieaanvraag langs digitale weg wordt ingediend.
In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond. Voor zover het college geen gebruik maakt van deze bevoegdheid is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verlenen. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld.
Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:
Het college heeft op grond van artikel 2, lid 3, van de verordening, de bevoegdheid om ook in die gevallen te besluiten over subsidieverlening.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).
Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
De raad stelt de subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdelen (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Het derde legt vast dat het college bevoegd is om te besluiten op incidentele subsidies (een verbijzondering van de delegatiebepaling in artikel 2, lid 3). Het vierde lid maakt duidelijk dat het college in algemene zin door de raad belast is met de uitvoering van de verordening. Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (vijfde en zesde lid).
Artikel 6 Bij aanvraag in te dienen gegevens
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid).
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt het eerste lid, onder c, dat het college de subsidie weigert in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: WNT). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector is per 1 januari 2016 vastgesteld op € 179.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de WNT). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.
De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al onder de WNT vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de WNT.
In het tweede lid, aanhef en onder a, is bepaald dat wanneer de aanvrager bij de indiening van de aanvraag aantoont dat de verleende subsidie niet aan dergelijke bezoldigingen zal worden besteed, de weigeringsgrond van het eerste lid, aanhef en onder c, niet van toepassing is en de aanvraag dus niet (op die grond) geweigerd hoeft te worden. Er is dan immers geen reden meer om de aanvraag met het oog op de doelmatige besteding van subsidiegeld af te wijzen. De aanvrager zal een beroep hierop zelf cijfermatig met stukken dienen te onderbouwen, bijvoorbeeld met facturen, urenstaten en andere gegevens betreffende de kosten van de gesubsidieerde activiteit. In welke gevallen de aanvrager erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de subsidie niet zal worden besteed aan bezoldigingen die boven het bezoldigingsmaximum van de WNT uitkomen, staat ter beoordeling van het college.
Het tweede lid, aanhef en onder b, biedt de mogelijkheid om de dwingende weigeringsgrond niet toe te passen in het geval sprake is van [een aanvraag voor verlening van een subsidie voor een eenmalige activiteit,] een aanvraag voor een subsidie die lager is dan € 125.000 of een subsidie die minder dan 10 %van de totale omzet van de aanvrager bedraagt. Hierbij is de gedachte dat de weigeringsgrond niet hoeft te worden toegepast en getoetst in gevallen waarin de subsidie redelijkerwijs niet kan worden besteed aan hoge bezoldigingen.
In het derde lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking voor zover dat strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er moet sprake zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het vierde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdelen a, k en l spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt. Daaraan appelleren ook de onderdelen c (sluitende begroting), d (financiële positie)en e (onbenutte mogelijkheden verbetering financiële mogelijkheden). Onderdeel f gaat over de relatie van de subsidie en het eigen vermogen. Onderdeel g gaat over de relatie russen de subsidie en het aantal verwachte deelnemers aan de activiteit die wordt gesubsidieerd. Onderdeel h biedt de mogelijkheid voor het college subsidie te weigeren als die lager zou zijn dan € 500. Onderdeel i gaat over de accommodatiekosten. Er wordt uitgegaan van een redelijke maatschappelijke prijs. Indien een subsidieaanvrager méér betaalt dan deze redelijke maatschappelijke prijs kan het college van burgemeester en wethouders bij de hoogte van de subsidies rekening houden met niet de werkelijke accommodatiekosten maar met de redelijke maatschappelijke prijs. Onderdeel j betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid). Onder m is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd. Onderdeel n ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
Dit artikel behoeft geen toelichting
Artikel 11 Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.
Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.
Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening, subsidieregeling of de beschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven.
Het figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidie-ontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000 bedraagt bepalen dat de subsidie-ontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve (tweede lid). De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het zesde lid elke subsidie-ontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. Vooral voor evenementen, waarbij het al dan niet doorgaan van het evenement sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden, kan dit van belang zijn.
Artikel 13 Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidie-ontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 9). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger.
Verder wordt het voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 14 Eindverantwoording subsidies meer dan € 5.000 tot met € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (tweede lid). Ingevolge artikel 8 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidie-ontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
Artikel 15 Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.
Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden.
Artikel 16 Subsidievaststelling
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging is appellabel.
Artikel 17 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
In lid 3 van dit artikel is geregeld dat de op het moment van vaststelling en bekendmaking van de Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2016 lopende subsidieaanvragen voor het jaar 2017 nog worden getoetst aan de Algemene Subsidieverordening gemeente Nuenen c.a. 2008. Wij zullen bevorderen dat subsidieaanvragen voor 2017 zoveel mogelijk worden ingediend ná de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene Subsidieverordening.