Organisatie | Schiermonnikoog |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Bijzondere bijstand voor kosten huishoudelijke hulp |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand huishoudelijke hulp 2015 gemeente Schiermonnikoog |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-05-2016 | 01-01-2015 | 28-03-2018 | Onbekend | 03-03-2015 nieuwsbrief website officielebekendmakingen.nl | Onbekend |
Tot 2015 was huishoudelijke hulp een voorziening in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Vanaf 2015 wordt huishoudelijke hulp 1 (een hulp verricht in de woning van de cliënt schoonmaakwerkzaamheden etc) een algemene voorziening, zodat personen die als gevolg van ziekte of gebrek (tijdelijk) huishoudelijke hulp nodig hebben deze volledig zelf moeten betalen. Voor de laagste inkomens kan deze kostenpost bezwaarlijk zijn, omdat een minimuminkomen niet in dergelijke kosten voorziet. De gemeenteraad heeft daarom besloten een bijzondere bijstandsregeling te (laten) ontwikkelen voor sociaal minima waarvoor huishoudelijke hulp noodzakelijk is maar die het niet kunnen betalen.
Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor noodzakelijke kosten die uit bijzondere omstandigheden voortkomen en die naar het oordeel van het college niet uit de bijstandsnorm, het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm, het vermogen, de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag betaald kunnen worden.
Deze beleidsregels bevatten geen hardheidsclausule. Op grond van artikel 4:84 Awb moet het college ten gunste van de burger afwijken van gestelde beleidsregels als toepassing van de beleidsregels gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 1 – Algemene bepalingen
Toelichting: De definitie van huishoudelijke hulp is overgenomen uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zoals die tot 1 januari 2015 luidde. Hierbij kan worden gedacht aan: opruimen, schoonmaken, het verzorgen van planten en huisdieren, het bed of de bedden opmaken in situaties waarbij de belanghebbende niet bedlegerig is en de maaltijd klaarmaken.
Artikel 2 – Kosten en bijzondere bijstand
Binnen de WMO 2015 is huishoudelijke hulp een algemene voorziening. Daaronder wordt verstaan: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning (artikel 1.1.1 WMO 2015). Bij de beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand moet het college echter de noodzakelijkheid van de kosten beoordelen. De noodzaak van de huishoudelijke hulp en de omvang daarvan in uren per week wordt door het gebiedsteam vastgesteld. De noodzakelijkheid van de kosten van huishoudelijke hulp kan voor personen die vóór 2015 al hulp in de huishouding ontvingen blijken uit een in het WMO-persoonsdossier aanwezig besluit op grond waarvan vóór 2015 huishoudelijke hulp is toegekend.
Bij de aanvraag worden bewijsstukken overgelegd zodat aannemelijk is dat de kosten gemaakt worden. Achteraf wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Hoogte van de bijzondere bijstand / richtprijzen
Het college komt bij de verlening van bijzondere bijstand de beleidsvrijheid toe richtprijzen als uitgangspunt voor de hoogte van de bijstand te nemen. Wanneer voor bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, mag voor de goedkoopste voorziening worden gekozen. Daarom kan worden volstaan met een vergoeding ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening (zie o.a. CRvB 15-10-2013, nr. 12/439 WWB). Het zonder meer vaststellen of maximeren van de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand op de toepasselijke richtprijzen is echter niet altijd toegestaan. Het college mag er niet zonder meer van uitgaan dat de noodzakelijke kosten in een individuele situatie overeenkomen met de richtprijzen. Als de noodzaak van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet is aangetoond, is het college niet gehouden een hogere vergoeding te verstrekken dan de vergoeding conform de richtprijzen.
De te hanteren richtprijzen worden door het college vastgesteld op basis van de vigerende tarieven van de verschillende aanbieders van huishoudelijke hulp.
Het vermogen dat meer bedraagt dan het toepasselijke vrij te laten vermogen zoals bedoeld in artikel 34, derde lid van de Participatiewet wordt voor de vaststelling van de draagkracht geheel in aanmerking genomen. Tot het vermogen wordt niet gerekend het in de eigen woning, bedoeld in artikel 50, eerste lid Participatiewet, gebonden vermogen.
Toelichting: Het college verleent bijzondere bijstand als de kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag en het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
In de Participatiewet is de bijstandsnorm gedefinieerd als de op grond van paragraaf 3.2 van die wet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm. Van het inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm moet 35% worden aangewend om in de kosten van huishoudelijke hulp te voorzien.
Door de introductie van de kostendelersnorm in de Participatiewet is de bijstandsnorm in meerpersoonshuishoudens afhankelijk van het aantal personen in de huishouding. Omdat in een dergelijke huishouding de huishoudelijke taken door meerdere personen kunnen worden uitgevoerd zal in dergelijke huishoudens in het algemeen minder gebruik van huishoudelijke hulp worden gemaakt (gebruikelijke zorg)?
Met ingang van 2015 wordt de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders lager vastgesteld dan nu het geval is. De lagere norm wordt grotendeels gecompenseerd door een verhoging van het kindgebonden budget.
In artikel 34 WWB is bepaald dat een bepaald bedrag aan vermogen niet tot de middelen wordt gerekend. Dit is het vrij te laten vermogen. Wanneer het vermogen van de belanghebbende meer dan dit vrij te laten vermogen bedraagt, wordt de belanghebbende geacht (een deel van) de kosten uit dit hogere vermogen te voldoen. Het vrij te laten vermogen bedraagt voor alleenstaanden €5.850 en voor alleenstaande ouders en gehuwden €11.700.
Vermogen, gebonden in de eigen woning, wordt buiten beschouwing gelaten. Het gaat daarbij om de woning die door de belanghebbende en zijn gezin wordt bewoond. Vermogen, gebonden in een andere, niet door de belanghebbende bewoonde woning wordt wél in aanmerking genomen.
De algemene regel is dat bijstand om niet wordt verleend (artikel 48 Participatiwet). Bijzondere bijstand kan niet onder verband van krediethypotheek worden verleend (artikel 50 Participatiewet).
In het laatste lid is expliciet opgenomen dat een ontvangen individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag niet tot de draagkracht wordt gerekend.
Artikel 4 - Draagkrachtperiode
Toelichting: Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen (artikel 35, lid 1, laatste volzin Participatiewet). Het eerste lid bepaalt dat de draagkrachtperiode en daarmee de bijstandsverlening beginnen op de eerste dag van de kalendermaand waarin de aanvraag is ingediend.
Artikel 44 Participatiewet bepaalt dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Het is op grond van huidig beleid van de gemeente toegestaan een aanvraag om bijzondere bijstand binnen drie maanden nadat de kosten zijn gemaakt nog in te dienen. Een eventueel bewijsrisico vanwege de late aanvraag komt voor rekening van de aanvrager.