Organisatie | Bloemendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet taaleis Bloemendaal 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis Bloemendaal 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet taaleis Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | Onbekend | 01-03-2016 www.officielebekendmakingen.nl | 2016005674 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal,
de inwerkingtreding van de Wet taaleis Participatiewet, artikel 18 b, per 1 januari 2016 teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet;
de wenselijkheid om in kader van die wet beleidsregels vast te stellen;
vast te stellen de Beleidsregels Wet taaleis Bloemendaal 2016
Beleidsregels Wet taaleis Bloemendaal 2016
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal
Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd.
Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet- of beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.
Een diploma inburgering of een gelijkwaardig document geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.
Een taaltoets blijft achterwege als:
het college vaststelt dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt. Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als aan één van de punten in artikel 7 wordt voldaan;
belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en daarbij is vastgesteld
dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de
Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;
Het college kan een taaltoets af laten nemen:
De taaltoets wordt uitgevoerd door de door het college aangewezen onderwijsinstelling die de trajecten voor formele educatie in de arbeidsmarktregio Zuid-Kennemerland en IJmond aanbiedt op grond van de Wet educatie en voldoet aan het Besluit Taaltoets Participatiewet.
Artikel 5 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Is de uitkomst van de taaltoets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:
Het door het college aan belanghebbende aangeboden taaltraject wordt uitgevoerd door de onderwijsinstelling genoemd in artikel 4, tweede lid.
Wanneer belanghebbende tijdens het taaltraject onvoldoende inspanning heeft geleverd en niet het noodzakelijke niveau heeft bereikt, wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet. Het college maakt hierbij gebruik van de monitoring door de onderwijsinstelling ten aanzien van:
Artikel 7 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval als belanghebbende:
Artikel 8 Relatie met Wet inburgering
Wanneer belanghebbende begonnen is met een traject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als een bereidverklaring als bedoeld in artikel 18b, lid 6, onder a van de Participatiewet.
De voortgang die van belanghebbende verwacht mag worden bij het verwerven van vaardigheden in de Nederlandse taal gedurende het inburgeringstraject wordt tenminste iedere 6 maanden bewaakt door de consulent van de IASZ.
Artikel 9 Relatie met de Wet educatie
Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij de onderwijsinstelling, kan dit aangemerkt worden als een bereidverklaring als bedoeld in artikel 18b, lid 6, onder a van de Participatiewet.
De voortgang van dit traject wordt gemonitord overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, tweede lid.
Artikel 10 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Toelichting op de Beleidsregels Wet taaleis Bloemendaal 2016
Op 1 januari 2016 is artikel 18b van de Participatiewet in werking getreden. Dit is de uitwerking van de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis). Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Het referentie niveau 1 F is vergelijkbaar met het niveau dat leerlingen eind groep 8 hebben om de overstap naar het voortgezet onderwijs goed te kunnen maken.
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b van de Participatiewet is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die in deze beleidsregels van toepassing zijn.
Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie personen. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
De volgende documenten zijn gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
Een ander gelijkwaardig document kan bijvoorbeeld zijn een (deel)certificaat waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op refentieniveau 1F beheerst (taalcursussen).
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.
Dit artikel bepaalt welke instelling de taaltoets uitvoert. Dit is op grond van het Regionaal educatief plan tot en met 2017 belegd bij het Nova College die ook de uitvoering van formele educatieve taaltrajecten op grond van de Wet Educatie uitvoert.
Artikel 5 Uitslag taaltoets en (geen) bereidverklaring
Nadere uitwerking van deze procedure is te vinden in de werkinstructie.
In het regionaal Educatief Plan 2015 - 2017 is vastgelegd dat formele taaltrajecten uitgevoerd worden door het Nova College. Na die periode wordt dit via een aanbesteding bepaald.
Artikel 7 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van de vraag wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
Een leerprobleem dat vastgesteld is in met een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.
Belanghebbende die in het verleden diverse malen een taalcursus heeft gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kan bij de onderwijsinstelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Verder ontbreekt bij belanghebbende waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.
Artikel 8 Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als bereidverklaring van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor de bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.
Artikel 9 Relatie met de Wet educatie
Een belanghebbende die een aanbod met als doel taalverhoging heeft aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Hij verklaart zich daarmee bereid mee te werken aan taalverbetering. Voor deze belanghebbende gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.