Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oldenzaal

Minimabeleid Oldenzaal 2013 e.v.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOldenzaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMinimabeleid Oldenzaal 2013 e.v.
CiteertitelMinimabeleid Oldenzaal 2013 e.v.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2013nieuwe regeling

17-12-2012

Gemeenteblad, 24-12-2013

INTB-12-00423

Tekst van de regeling

Intitulé

Minimabeleid Oldenzaal 2013 e.v.

Minimabeleid Oldenzaal 2013 e.v

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

 

De gemeente Oldenzaal is actief in het voorkomen en bestrijden van armoede en sociaal isolement, door deelname aan het maatschappelijk leven te stimuleren en extra inkomensondersteuning te bieden waar dat nodig is. De laatste nota minimabeleid dateert uit 2007. Door de sterk veranderde economische situatie en de daarmee gepaard gaande wijzigingen in het Rijksbeleid is het voor Oldenzaal nu gewenst om het minimabeleid te herijken.

 

In het bestuursakkoord 2010-2014 (Oldenzaal, waar mensen samen de stad maken) vermeldt het college het volgende over de armoedeproblematiek:

 

  • Een gezonde lokale economie is de beste sociale zekerheid voor elke inwoner van Oldenzaal.

  • De inwoner die aangewezen is op ons sociale zekerheidsstelsel bieden wij echter hulp, advies en ondersteuning.

     

Deze aspecten moeten o.a. op de volgende wijze worden ingevuld:

  • Rechten voortvloeiende uit ons sociale zekerheidsstelsel leiden ook tot plichten (werk gaat voor uitkering)

  • Er wordt een actief beleid gevoerd ter voorkoming en terugdringing van langdurige (jeugd)werkloosheid

  • We blijven aandacht houden voor minimabeleid en schulddienstverlening voor die mensen die dat nodig hebben.

     

Tevens heeft de raad op 11 juli 2011 een tweetal moties aangenomen inzake het instellen van een Sociaal Fonds en Herijking van het minimabeleid. De aanleiding hiertoe was o.a.:

  • forse bezuinigingen op de Wsw en het Participatiebudget voor re-integratie

  • inperking beleidsvrijheid van het gemeentelijk minimabeleid o.a. ten gevolge van de landelijke inkomensnormering minimabeleid naar 110%.

     

Mede daarom zijn door de raad eenmalig middelen (circa 1 miljoen euro) beschikbaar gesteld voor het instellen van een Sociaal fonds en herijking van het minimabeleid.

Wij zijn de afgelopen maanden bezig geweest met de kaders van de verschillende (landelijke) regelingen, de onderlinge samenhang, de op handen zijnde wetgeving en gevolgen van de rijks- en lokale bezuinigingen in beeld te brengen en integraal af te stemmen. Daarbij zijn tevens de uitgangspunten betrokken zoals vermeld in het onlangs vastgestelde Oldenzaals beleidskader maatschappelijke ondersteuning. Wij doelen hierbij met name op:

  • wijzigingen van de Wet werk en bijstand per 1-1-2012

  • de wet Gemeentelijke schuldhulpverlening per 1-7-2012

  • de Wet werken naar vermogen*

  • bezuinigingen op de Wsw en het participatiebudget

  • Ander perspectief gemeente Oldenzaal

  • de transities naar de Wmo*

     

De met * gemerkte wijzigingen zijn controversieel verklaard in verband met de demissionaire status van het kabinet, maar de verwachting is dat deze na de verkiezingen van september weer geagendeerd zullen worden.

 

Regeerakkoord VVD – PvdA (Bruggen slaan)

Inmiddels is op 29 oktober het nieuwe Regeerakkoord bekend gemaakt. Voor zover nu valt te beoordelen zijn de voorstellen in deze nota niet in tegenspraak met het Regeerakkoord. Op onderdelen heeft het Regeerakkoord echter wel consequenties voor de doelgroep minima. Zodra de voorstellen in het Regeerakkoord definitieve vormen aannemen zullen wij uw raad hierover informeren.

1.2 Definitie

 

Armoede is heel complex en is niet in één begrip te vatten. Er bestaat sociale en financiële armoede. Er zijn verschillende oorzaken, omstandigheden en factoren. Armoede wordt daarom meestal beperkt tot financiële armoede en gedefinieerd als het over onvoldoende inkomen beschikken voor een bepaald minimaal consumptieniveau. Door vast te stellen of het inkomen onder een gegeven grens ligt, wordt echter voornamelijk bepaald of het huishouden een zeker risico op armoede loopt. Er kan immers nog spaargeld zijn. Daarnaast is de duur een belangrijke indicator van armoede. Het maakt nogal uit of er slechts tijdelijk sprake is van een gering inkomen, of dat deze situatie lange tijd achtereen bestaat.

 

In onderzoeken en publicaties worden verschillende begripsomschrijvingen gehanteerd om armoede te omschrijven. Ook zijn er verschillende manieren waarop wordt bepaald of huishoudens over een laag inkomen beschikken.

Om armoede af te bakenen wordt de inkomensgrens op het sociaal minimum gesteld. Het sociaal minimum is het wettelijk bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld. Het sociaal minimum betreft normbedragen die verschillen per huishoudentype die jaarlijks worden aangepast. Dit betekent dat alle huishoudens die zijn aangewezen op uitsluitend bijstand of AOW volgens deze grens automatisch tot de groep met risico op armoede worden gerekend.

1.3 Uitgangspunten

 

Mensen moeten zich optimaal kunnen ontplooien en hun persoonlijke kwaliteiten ontwikkelen. Net als dat geldt voor de Wmo is men daarvoor in eerste instantie zelf verantwoordelijk. Wij willen ze als gemeente daarbij echter wel ondersteunen. We spreken daarom niet meer van armoedebeleid, maar van minimabeleid, omdat onze minima als persoon centraal staan en niet de armoede waarin zij verkeren.

Doordat sociale en financiële armoede vaak samengaat is het vanzelfsprekend dat er vaak voor gekozen wordt om ook in het minimabeleid regelingen te introduceren die niet alleen financiële ondersteuning geven, maar ook het sociale leven van de klanten stimuleren zodat zij niet eenzaam hoeven te worden. Vanzelfsprekend wordt dit bij voorkeur bereikt door (betaalde) arbeidsparticipatie. Zo kunnen het minimabeleid en het re-integratiebeleid elkaar versterken. Minimabeleid kan dus rusten op twee pijlers: inkomensondersteuning en participatiebevordering.

Op het moment dat iemand niet is staat is om regulier werk te verkrijgen en er ook onvoldoende ontwikkelmogelijkheden zijn, wordt bekeken of de minimaregelingen participatie kunnen bevorderen.

1.3.1 Participatie

 

Armoede is meer dan alleen een laag inkomen. Meestal is er sprake van een gebrek aan kansen om mee te doen. Participatie staat daarom voorop. Dit geldt zowel voor de doelgroep jonger dan 65 als 65 jaar en ouder. Het hebben van werk is een belangrijke voorwaarde om te kunnen participeren binnen de samenleving en om uit de armoede te komen. Werk biedt een netwerk, sociale contacten, geeft structuur en biedt inkomen dat het mogelijk maakt om participatie te betalen. Belemmeringen om mee te kunnen doen in de samenleving moeten worden weggenomen.

Daadwerkelijk gebruik van bestaande inkomensondersteunende regelingen is daarnaast belangrijk om leven in financiële armoede te voorkomen en om mensen (weer) te laten participeren. Ook is het gebruik van deze regelingen een belangrijk middel om schulden te voorkomen.

 

Ook voor de doelgroep 65 jaar en ouder moet participatie mogelijk zijn. Integrale benadering vanuit het minimabeleid en de Wet maatschappelijke ondersteuning bieden hiervoor oplossingen.

1.3.2 Integrale benadering minimabeleid

 

Hieronder verstaan we de samenhangende wijze waarop de gemeente in al haar beleid en verantwoordelijkheden werkt aan de verbetering van de leefomstandigheden van inwoners met een minimuminkomen. Het gaat daarbij om de koppeling van het minimabeleid aan andere beleidsterreinen, zoals het re-integratiebeleid, integratie- en participatiebeleid, onderwijs en maatschappelijke ondersteuning.

Deze terreinen zijn grotendeels al uitgewerkt in beleidsnotities. Minimabeleid raakt daarmee meerdere programmalijnen: de keten van werk (w.o. scholing), economie (bv. Werkgeversbenadering), inkomen (uitkeringsverstrekking) en zorg (Wmo) moet zodanig in elkaar grijpen dat dit mede bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen in het kader van minimabeleid in de brede zin.

 

Het is goed om te vermelden dat er in Oldenzaal al veel is en wordt gedaan aan de aanpalende beleidsterreinen van het Minimabeleid en de uitvoering er van; ze worden alleen niet altijd benoemd als beleid dat bijdraagt aan het voorkomen van armoede. Het is daardoor relatief eenvoudig om de doelstellingen van het Minimabeleid te koppelen aan beleidsterreinen die van invloed zijn op armoede. We doelen hier met name op:

  • re-integratie, sociale activering en vrijwilligerswerk

  • beleid ter voorkoming van voortijdige schooluitval (rmc)

  • economie en werk en inkomen

  • schulddienstverlening

  • Wet maatschappelijke ondersteuning

 

Gelukkig staan we als gemeente niet alleen in de bestrijding van armoede. Talrijke lokale (particuliere) instanties helpen ons daarbij, waarmee we ons gelukkig mogen prijzen (zie onderdeel 3.3.).

2. Armoede in Oldenzaal

2.1 Risicogroepen

 

Om invulling te geven aan het lokale minimabeleid moeten we weten om welke doelgroepen het gaat en hoe groot de omvang is.

Uit landelijk onderzoek (Sociaal Cultureel Planbureau) blijkt dat eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen, alleenstaanden tot 65 jaar, niet westerse huishoudens en huishoudens met bijstand het meest met armoede in aanraking komen. Eenoudergezinnen hebben vier keer zo vaak een inkomen onder het sociaal minimum dan gemiddeld; bij alleenstaanden tot 65 jaar was dat bijna twee keer zo vaak. Niet westerse huishoudens liepen bijna drie keer zo veel risico op armoede dan gemiddeld en vier keer zo veel als autochtone huishoudens. Van de huishoudens met bijstand leefden bijna zes op de tien onder de inkomensgrens. Onder eenoudergezinnen met minderjarige kinderen, niet westerse huishoudens en huishoudens met bijstand is het risico op langdurige armoede het grootst. Wel is de afgelopen jaren onder de eenoudergezinnen het risico op (langdurige) armoede afgenomen, omdat meer alleenstaande ouders werken.

 

Cijfers gemeente Oldenzaal

 

omschrijving

aantal

opmerkingen

Niet werkende werkzoekenden (NWW) juli 2012

874

 

Jeugdwerkloosheid juli 2012

81

 

Samenstelling huishoudens in Oldenzaal: 2011

 

 

• Eenpersoons

4.010

 

• Gehuwde paren

7.120

 

• Niet gehuwde paren

1.466

 

• Eenoudergezinnen

749

 

Totaal

13.345

 

Aantal WW-uitkeringen (juli 2012)

583

 

Huishoudens met inkomen op sociaal minimum (2011)

940

7% (landelijk 9%)

Huishoudens met inkomen tot 110% sociaal minimum (2011)

1.220

9% (landelijk 10%)

Huishoudens met inkomen tot 120% sociaal minimum (2011)

1.720

12,8% (landelijk 14%)

Huishoudens met bijstand (december 2011)

450

per 1-7-2012: 454

Waarvan jongeren < 27 jaar met bijstand

39

per 1-7-2012: 36

Toekenning aanvragen Bijdragefonds 2011 (toets: 120%)

881

 

Aanvragen bijzondere bijstand 2011

243

 

Toekenning Langdurigheidstoeslag 2011 (drie jaar of langer inkomen op bijstandsniveau)

204

 

2.2 Landelijke gevolgen armoede

 

Meer dan de helft van de totale groep armen bestaat uit personen met een inkomen uit arbeid (loondienst of zelfstandige). In 2010 waren er 317.000 werkende armen. De helft van hen was zelfstandig ondernemer. Hun aandeel in de groep werkende armen is de afgelopen 10 jaar flink gegroeid, van 41% naar 50%. Dat komt met name doordat meer mensen als zelfstandige zijn gaan werken, bij wie bovendien het armoederisico toenam.

 

Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die in armoede leven en onvoldoende mee kunnen doen met sociale activiteiten, later als volwassene meer kans hebben om op een laag inkomensniveau te leven.

 

Juist kinderen hebben de meeste behoefte aan sociale activiteiten in verenigingsverband omdat zij nog niet in staat zijn zelfstandig hun sociale structuur in te vullen zonder georganiseerd netwerk.

Het aandeel huishoudens met betalingsachterstanden is in 2010 verder gestegen. Een op de vijf huishoudens met een laag inkomen had toen te maken met één of meer betalingsachterstanden. Meestal betreft het achterstanden van huur of hypotheek, gas- water- of elektriciteitsrekeningen.

Betalingsachterstanden in verband met op afbetaling gekochte artikelen is de laatste jaren verdubbeld.

3. Huidig beleid

 

In dit hoofdstuk worden de lokale en landelijke regelingen behandeld en wordt een relatie gelegd met gemeentelijke beleidsterreinen die bijdragen aan het minimabeleid.

3.1 Lokale regelingen

 

Oldenzaal kent de volgende inkomensondersteunende regelingen:

3.1.1 Bijzondere bijstand

 

De bijzondere bijstand is gestoeld op artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) en geldt daardoor als een wettelijke verplichting.

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt ter vergoeding van (bijzondere) kosten in het individuele geval die naar het oordeel van het college niet betaald kunnen worden uit de algemene bijstand ( of een daarmee in hoogte vergelijkbaar inkomen), de langdurigheidstoeslag of de draagkracht van belanghebbende. Daarnaast geldt dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor zover een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening.

De gemeente ontvangt hiervoor een budget dat is verdisconteerd in de algemene uitkering.

 

De meest voorkomende vergoedingen die als bijzondere bijstand verstrekt kunnen worden zijn:

  • Woonkosten toeslag

  • Toeslag voormalige alleenstaande ouder

  • Aanvulling jongerennorm

  • Duurzame gebruiksgoederen

  • Collectieve ziektekostenverzekering

  • Schulden

  • Bewindvoeringskosten

  • Eigen bijdrage hulp bij het huishouden

  • Maaltijdvoorziening

  • Eigen bijdrage rechtsbijstand

  • Enz

 

Deze vergoedingsmogelijkheden zijn nader uitgewerkt in de Beleidsregels bijzondere bijstand en de zgn. Vergoedingenlijst bijzondere bijstand, die jaarlijks wordt geactualiseerd.

3.1.2 Bijdragefonds

 

De gemeenteraad heeft het fonds in 1988 ingesteld. Jaarlijks wordt hiervoor uit eigen middelen een budget beschikbaar gesteld. Het doel van dit fonds is het bevorderen van maatschappelijke participatie van inwoners met een laag inkomen. Dit kan onder andere worden bereikt door deelname aan sportieve en sociaal-culturele activiteiten (gedeeltelijk) te vergoeden. De bijdrage bedraagt op dit moment € 185 voor schoolgaande kinderen tot 18 jaar en € 115 voor de overige aanvragers.

Vanwege o.a. de recente wetswijziging is de verordening per 1-1-2012 technisch aangepast en in overeenstemming gebracht met de landelijke regelgeving (o.a. inkomensgrens bepaald op 110%). Ons voornemen is om de werking van het Bijdragefonds bij te stellen zodat het fonds meer recht doet aan de oorspronkelijke bedoeling. Hiertoe treft u in hoofdstuk 4 een voorstel aan.

3.1.3 Kwijtschelding gemeentelijke heffingen

 

Het verlenen van kwijtschelding is geen verplichting maar een bevoegdheid. Op het verlenen van kwijtschelding zijn de regels van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 van toepassing. Hierin zijn o.a. regels gesteld over vaststelling van het vermogen, de uitgaven en het netto besteedbaar inkomen, de wijze waarop kwijtschelding wordt verleend en de omstandigheden die kwijtschelding kunnen beletten. Gemeenten kunnen niet van deze regels afwijken.

 

In Oldenzaal kunnen mensen met een inkomen tot maximaal 100% van de bijstandsnorm kwijtschelding aanvragen voor de afvalstoffenheffing en de rioolrechten. Wat het vermogen betreft hebben de gemeenten geen beleidsvrijheid. Bepaalde vermogensbestanddelen worden bij het beoordelen van kwijtschelding niet tot het vermogen gerekend. Deze regels zijn strenger dan die gelden voor de verlening van bijstand.

Personen die bijstand ontvangen en kwijtschelding hebben gekregen krijgen het volgend jaar, als de omstandigheden niet zijn gewijzigd, automatisch weer kwijtschelding.

3.1.4 Langdurigheidstoeslag

 

Ingevolge artikel 36 van de WWB kunnen personen tussen de 21 en 65 jaar, die drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau hebben ontvangen, in aanmerking komen voor deze toeslag. Daarnaast gelden nog een aantal aanvullende voorwaarden. De toeslag is een wettelijke verplichting.

De wetgever heeft hiermee onderkend dat de financiële positie van mensen, die langdurig op een laag inkomen zijn aangewezen, onder druk kan komen te staan als er na verloop van tijd geen uitzicht is op inkomensverbetering.

Het beleid in Oldenzaal is zodanig vorm gegeven dat het hebben van arbeidsmarktperspectief betekent dat geen recht bestaat op de toeslag. Personen die een (gedeeltelijk) inkomen uit of in verband met arbeid hebben maar toch een inkomen op bijstandsniveau ontvangen komen hierdoor niet voor de toeslag in aanmerking. Dit blokkeert de uitstroom uit de bijstand en bevordert de armoedeval.

Wij komen in hoofdstuk 4 met een voorstel om dit knelpunt op te lossen.

3.1.5 Collectieve ziektekostenverzekering

 

Alle Oldenzaalse minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm kunnen deelnemen aan een collectieve ziektekostenverzekering van Menzis. Naast de verplichte basisverzekering kan voor een aanvullend pakket worden gekozen, waarvoor een korting wordt verleend. Het pakket biedt een ruimere dekking dan de standaard aanvullende verzekeringen, zodat er minder beroep op bijzondere bijstand hoeft te worden gedaan.

3.1.6 Schulddienstverlening

 

De uitvoering is opgedragen aan de Stadsbank Oost Nederland. De stadsbank is een gemeenschappelijke regeling waaraan 22 gemeenten uit Overijssel en Gelderland deelnemen. Inwoners met financiële problemen en/of schulden vormen de doelgroep. In het gemeentehuis is een meldpunt gesitueerd. Hier wordt hulp geboden bij het voorkomen en oplossen van schulden. Ook kunnen dreigende schuldsituaties worden gemeld. Daarnaast kunnen meldingen worden gedaan door de gemeente en andere hulpverlenende organisaties.

Per 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking getreden (Zie paragraaf 4).

3.1.7 Participatie

 

Voor personen jonger dan 65 jaar wordt de zogenaamde participatieladder gehanteerd. Het principe van de Participatieladder is simpel. Alle uitkeringsgerechtigden van de gemeente Oldenzaal worden ingedeeld in niveaus. De zes treden geven het participatieniveau aan. De onderste vier zijn voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (bijv. vrijwilligerswerk). De bovenste twee voor mensen met reële kansen op regulier werk: met ondersteuning (trede 5/ Loondispensatie) of zonder (trede 6/ betaald werk). Wie op welke trede thuishoort is overzichtelijk gedefinieerd en valt relatief eenvoudig vast te stellen. Jaarlijks vind een herbeoordeling plaats. De resultaten van de meting bieden een nuttig inzicht in de bestanden. De resultaten per klantgroep maken maatwerk in investeringen mogelijk.

We streven er naar dat elke uitkeringsgerechtigde deelneemt aan een activiteit, van vrijwilligerswerk tot betaalde arbeid, waardoor ook de sociale armoede aandacht krijgt.

Op deze manier kunnen we uitkeringsgerechtigden op goede en snelle manier begeleiden naar het uiteindelijke doel: het hebben van betaald werk.

 

Het project Service in de stad (Sids) levert ook een belangrijke bijdrage aan participatie. Sids is een project om diensten te ontwikkelen voor mensen die hulp nodig hebben. Deze hulp wordt geleverd door vrijwilligers of door mensen met een uitkering. Sids legt een verbinding tussen het ontwikkelen van persoonlijke dienstverlening aan huis en het werven en toerusten van mensen die deze diensten gaan leveren.

Sids biedt kansen voor de burger die aangewezen is op voorzieningen en voor burgers met een afstand tot de arbeidsmarkt. Maar ook voor de leefbaarheid in de wijk; buren die elkaar helpen en het begrip “noaberschap” een nieuwe impuls geven.

3.1.8 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

 

Deze wet is in 2007 tot stand gekomen, waarin o.a. de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is opgenomen. Voor wat de individuele voorzieningen binnen de Wmo betreft is, gelijktijdig met het invoeren van de compensatieplicht, de hulp bij het huishouden toegevoegd aan het gemeentelijk takenpakket.

De compensatieplicht legt de primaire verantwoordelijkheid bij de burger. Als er beperkingen worden ondervonden moet eerst zelf gezocht worden naar oplossingen. Dat kan in zijn naaste omgeving (familie, kennissen, buren), maar ook via informele zorg. Pas daarna komt de gemeente in beeld. Dit noemen we de kanteling.

Daartoe heeft de gemeente een verordening en uitvoeringsregels vastgesteld. In dat kader kunnen we hulp bieden om de volgende acht resultaten te behalen:

  • Een schoon en leefbaar huis

  • Wonen in een geschikt huis

  • Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • Zich verplaatsen in en om de woning

  • Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

     

Het Wmo-loket in het stadhuis is de plek waar de burger informatie kan krijgen over zowel de Wmo als alle overige inkomensondersteunende voorzieningen.

3.1.9 Voorkomen schooluitval (RMC)

 

Om de toegangspoort van de sociale zekerheid nog verder te dichten geldt ingevolge de WWB voor jongeren tot 27 jaar een zoekperiode van vier weken voordat er recht op bijstand bestaat. In die periode moet de jongere er alles aan doen om werk te vinden dan wel terug te keren naar het regulier onderwijs. Dat geldt met name voor jongeren zonder startkwalificatie en niet meer leerplichtige voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar. Via de Regionaal Meld- en coördinatiefunctie (RMC) worden deze schoolverlaters tussen de 18 en 23 jaar geholpen bij het volgen van een opleiding of het vinden van een (leer/werk)baan. Het RMC werkt samen met andere instanties om voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Daarnaast ondersteunt de RMC-medewerker voortijdig schoolverlaters bij het behalen van een startkwalificatie en brengt jongeren in beeld die dreigen uit te vallen. Voor jongeren zonder startkwalificatie bestaat in principe vanaf 2012 geen recht op bijstand, zij worden verwezen naar het regulier onderwijs. Het RMC is ingesteld omdat jongeren zonder startkwalificatie bijna geen kans hebben op geschoold werk en daardoor de kans op werkloosheid groot is.

3.2 Landelijke regelingen

 

Naast de lokale regelingen zijn er inkomensondersteunende regelingen die door de Belastingdienst, Sociale Verzekeringsbank en de DUO IB-groep (o.a. studiefinanciering) worden uitgevoerd. Enkele daarvan zijn:

  • Huurtoeslag

  • Zorgtoeslag

  • Kinderopvangtoeslag

  • Kinderbijslag

  • Tegemoetkoming schoolkosten

  • Wet studiefinanciering

3.3 Gebruik van bestaande regelingen

 

Ondanks de diverse middelen om een optimaal gebruik van de bestaande regelingen te realiseren moeten we constateren dat er nog steeds sprake is van substantieel niet-gebruik. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen onbewust en bewust niet-gebruik.

 

Van onbewust niet-gebruik is sprake als mensen niet op de hoogte zijn van regelingen of niet weten dat ze ervoor in aanmerking komen.

Van bewust niet-gebruik van voorzieningen is sprake wanneer iemand wel weet dat men in aanmerking komt voor een regeling, maar er toch geen gebruik van maakt. Oorzaken zijn bijvoorbeeld schaamte of de complexiteit van de aanvraagprocedure.

 

Om meer bekendheid te geven aan de regelingen en het niet-gebruik te voorkomen wordt gebruik gemaakt van:

  • Informatieverstrekking bij aanvraag bijstandsuitkering

  • Publicaties op de gemeentelijke KOM pagina

  • Informatie via de website en folders

  • Vereenvoudigen aanvraagformulieren

  • Sociale Adviesraad Oldenzaal betrekken bij besluitvorming

  • Automatische kwijtschelding gemeentelijke heffingen voor bijstandsgerechtigden

  • Intermediairs informeren over nieuwe ontwikkelingen

  • Particulier initiatief betrekken bij voorlichting en nieuwe ontwikkelingen

3.4 Particulier initiatief

 

We mogen ons in Oldenzaal gelukkig prijzen dat er voor de doelgroep minima nog steeds veel particuliere initiatieven worden ondernomen. Zowel door de Oldenzaalse serviceclubs als door diverse charitatieve instanties. Om er enkele te noemen waar we (veel) contact mee hebben:

  • Stichting Leergeld

  • Jeugdsportfonds

  • Vincentius vereniging

  • Caritas

  • Diaconie

  • Voedselbank

  • Humanitas (o.a. project thuisadministratie)

  • WBO Wonen (o.a. geluksbudget)

     

Met de één hebben we wat meer contact dan met de ander, maar dat neemt niet weg dat elk initiatief wordt gewaardeerd. Met de Stichting Leergeld en het Jeugdsportfonds gaan we afspraken maken om onze gezamenlijke doelgroep beter te kunnen bedienen en om overlap en dubbeling te voorkomen (zie 4.2).

De Voedselbank ontvangt van ons tot en met 2014 een jaarlijkse bijdrage in de organisatie- en huisvestingskosten van € 2.000.

4. Verbetervoorstellen

 

Niet alleen het stimuleren van het gebruik van bestaande regelingen is een manier om armoede te bestrijden, ook het aanpassen van bestaande regelingen kan hieraan een bijdrage leveren.

 

Hieronder wordt aangegeven welke regelingen aanpassing behoeven. Uitgangspunt daarbij is om binnen het beschikbare budget te blijven en waar mogelijk de bestaande regelingen effectiever en efficiënter in te zetten. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de financiële consequenties.

 

Wij stellen voor bij de herijking van het lokale minimabeleid o.a. de volgende uitgangspunten te betrekken:

  • 1.

    werk als de beste manier van armoedebestrijding;

  • 2.

    particulier initiatief benadrukken;

  • 3.

    de werking en doelstelling van het Bijdragefonds heroverwegen;

  • 4.

    heroverweging normering doelgroep minima, draagkrachtcriteria voor bijzondere bijstand.

4.1 Collectieve ziektekostenverzekering

 

Deze regeling mag nog slechts worden aangeboden aan personen met een inkomen tot 110%. Voorheen hanteerden we nog een inkomensgrens van 120%, maar door landelijke wetgeving moet dit worden verlaagd naar 110%.

 

Voorstel: voor alle deelnemers die geen uitkering van de gemeente Oldenzaal ontvangen een inkomenstoets invoeren.

4.2 Bijdragefonds

 

De huidige Verordening bijdragefonds kent een zeer ruime omschrijving van de activiteiten waarvoor een bijdrage kan worden aangevraagd, zowel op het gebied van sport, cultuur als educatie. De bijdrage bedraagt € 185 voor schoolgaande kinderen tot 18 jaar en € 115 voor de overige aanvragers.

Sinds enige jaren zijn op dezelfde gebieden ook de Stichting Leergeld en het Jeugdsportfonds (JSF) actief in Oldenzaal. Beide instanties bieden hulp aan ouders met een laag inkomen om hun kinderen mee te laten doen met sportclubs, muziekles of schoolactiviteiten. Zij betalen de tegemoetkoming rechtstreeks aan de organiserende instantie zodat het geld wordt besteed waarvoor het is bedoeld. Het Jeugdsportfonds wordt in Oldenzaal uitgevoerd door de medewerkers van de Stichting Leergeld.

 

Het Jeugdsportfonds (JSF) is bestemd voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar, die om financiële reden geen lid kunnen worden van een sportvereniging. Het fonds kent een landelijk bureau, daarnaast is in de provincie Overijssel een provinciaal fonds actief. Zij stimuleren de oprichting van een lokaal fonds. Vanaf 2009 is in Oldenzaal ook een Jeugdsportfonds actief. Als een aanvraag wordt goedgekeurd vindt de betaling rechtstreeks plaats aan de sportvereniging.

De gemeente Oldenzaal heeft bij Menzis een collectieve ziektekostenverzekering afgesloten voor minima. Onder het motto “gezond bewegen” levert Menzis jaarlijks een bijdrage van € 1,- per maand per betalende verzekerde. Deze bijdrage, de zgn. “Menzis bijdrage” wordt jaarlijks door ons beschikbaar gesteld aan het Jeugdsportfonds (ca. € 12.000,-). Daarnaast kan het JSF een beroep doen op provinciale gelden.

 

De Stichting Leergeld maakt het mogelijk dat kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar deel kunnen nemen aan onderwijs, schoolreisjes, hobby en kunstzinnige vorming. De stichting richt zich op kansarme gezinnen, waardoor deelnemen aan activiteiten voor ieder kind mogelijk is. De bijdrage wordt rechtstreeks overgemaakt aan de vereniging of instantie.

Stichting Leergeld is financieel afhankelijk van particulier initiatief. De stichting wordt in Oldenzaal een warm hart toegedragen, gelet op het aantal acties waarvan de opbrengst voor hen bestemd is. Het bestuur heeft de gemeente Oldenzaal herhaaldelijk gevraagd om een structurele gemeentelijke bijdrage.

 

De criteria die het Jeugdsportfonds en Leergeld hanteren zijn dezelfde als die gelden voor het Bijdragefonds:

  • het inkomen bedraagt niet meer dan 110% van de bijstandsnorm;

  • het vermogen ligt onder de vrijlatinggrens van de bijstand;

  • er wordt actief deelgenomen aan de activiteit.

 

De vergoeding uit het Jeugdsportfonds bedraagt maximaal € 225,- per 12 maanden per kind. De vergoeding van de Stichting Leergeld is afhankelijk van de kosten waarvoor een bijdrage wordt gevraagd.

 

Zowel het Jeugdsportfonds als de Stichting Leergeld verstrekken dus vergoedingen voor dezelfde activiteiten als het Bijdragefonds. Hierdoor ontstaan dubbele vergoedingen. Omdat dit ongewenst is heeft met Stichting Leergeld en het Jeugdsportfonds overleg plaatsgevonden hetgeen heeft geresulteerd in de volgende mogelijkheid:

Door in de Verordening participatie schoolgaande kinderen te bepalen dat vergoedingen voor sport, cultuur (zoals muzieklessen) en schoolactiviteiten voor kinderen tot en met 17 jaar kunnen worden aangevraagd bij de Stichting Leergeld en/of het Jeugdsportfonds en dat deze gelden als een voorliggende voorziening, kunnen voornoemde problemen worden opgelost.

Personen tot 18 jaar kunnen geen beroep meer doen op het Bijdragefonds, omdat zowel het JSF als Leergeld vergoedingen verstrekken voor activiteiten die nu nog onder het Bijdragefonds vallen.

4.2.1 Uitvoering door Stichting Leergeld

 

Op dit moment wordt het Bijdragefonds uitgevoerd door medewerkers van de afdeling Werk, inkomen en zorg. Als de Stichting Leergeld ook de aanvragen voor het Jeugdsportfonds t.b.v. kinderen tot 18 jaar gaat behandelen, betekent dat een aanzienlijke verzwaring van hun werkzaamheden (het bijdragefonds kent circa 250 jeugdige deelnemers).

Omdat bij de Stichting Leergeld ook de JSF aanvragen worden ingediend en zij met vrijwilligers werkt, zijn ze nogal kwetsbaar. Om de stichting hierin tegemoet te komen stelt de gemeente Oldenzaal personele capaciteit beschikbaar om hen te ondersteunen in het administratieve proces. Dit kan worden gerealiseerd omdat de aanvragen voor deelnemers tot 18 jaar niet meer bij de gemeente worden ingediend. In concreto gaat het om circa 175 aanvragen, waarmee in totaal 20 uren op jaarbasis zijn gemoeid. Hiermee gaat het bestuur van de Stichting Leergeld akkoord.

Daarnaast moet aan het Jeugdsportfonds en de Stichting Leergeld een jaarlijkse bijdrage worden toegekend om de te verwachten meer uitgaven te kunnen bekostigen (zie 5.2). Het monitoren van de uitgaven vindt plaats door middel van een jaarlijkse evaluatie.

4.2.2 Jeugdcultuurfonds

 

Sinds enige tijd kent de provincie Overijssel ook de mogelijkheid van een Jeugdcultuurfonds. Net als bij het Jeugdsportfonds moet de gemeente hierin het initiatief nemen. Wij stellen voor om hier niet toe over te gaan om de volgende redenen.

De bedragen die het fonds hanteert zijn het dubbele van de bedragen die worden gehanteerd bij het Bijdragefonds en het Jeugdsportfonds, namelijk € 450 per kind. Het betreft een open eind regeling. De Stichting Leergeld verstrekt in voorkomende gevallen ook een tegemoetkoming voor culturele activiteiten als muzieklessen e.d.

Wij stellen daarom voor om op dit moment niet over te gaan tot het oprichten van een Jeugdcultuurfonds.

 

Personen vanaf 18 jaar die tot de doelgroep behoren kunnen een beroep blijven doen op het Bijdragefonds. De activiteiten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn:

  • lidmaatschap bibliotheek

  • contributie sportvereniging die rechtspersoonlijkheid bezit

  • contributie muziek-, zang-, dans- of toneelvereniging die rechtspersoonlijkheid bezit

  • één abonnement internetaansluiting per huishouden

  • één abonnement op een krant per huishouden

De tegemoetkoming bedraagt € 115,- per persoon per jaar.

 

Voorstel:

  • 1.

    akkoord te gaan dat aanvragen voor een bijdrage voor kinderen tot en met 17 jaar kunnen worden ingediend bij de Stichting Leergeld en/of het Jeugsportfonds en daartoe de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2013 vast te stellen

  • 2.

    aanvragen van personen vanaf 18 jaar kunnen bij de gemeente ingevolge het Bijdragefonds worden ingediend

  • 3.

    de Stichting Leergeld en het Jeugdsportfonds financieel te compenseren voor de toename van het aantal aanvragen

  • 4.

    de Stichting Leergeld door middel van personele capaciteit te ondersteunen in het administratieve proces

  • 5.

    de Verordening Bijdragefonds volwassenen 2013 nog enkel van toepassing laten zijn op personen vanaf 18 jaar.

4.3 Bijzondere bijstand

 

Als het inkomen meer bedraagt dan de bijstandsnorm kan sprake zijn van draagkracht. Men wordt dan in staat geacht een gedeelte van de bijzondere kosten zelf te dragen. De gemeente mag zelf bepalen of zij een hogere inkomensgrens gewenst achten, met name bedoeld voor personen met een inkomen dat iets boven de bijstandsnorm is gelegen. Tot 2007 lag de grens in Oldenzaal op 105%.

In 2007 is de grens bepaald 120%, met name om de armoedeval tegen te gaan.

Deze inkomensgrens hebben we vanaf dat moment ook gehanteerd voor de gemeentelijke regelingen (Bijdragefonds en collectieve ziektekostenverzekering). Vanaf 2012 is voor gemeentelijke regelingen nog slechts een inkomensgrens van 110% toegestaan. Voor bijzondere bijstand geldt deze beperking formeel niet. Dat is naar de burger toe, die gebruik maakt van minimaregelingen, niet uit te leggen.

Als het inkomen boven de inkomensgrens ligt betekent dat echter niet dat geen recht meer bestaat op bijzondere bijstand, maar dat de aanvrager een eigen bijdrage moet betalen van 25% van het inkomen boven 110% van de bijstandsnorm. Dit noemen we de draagkracht.

 

Voorstel: Omwille van de uniformiteit ook voor de individuele bijzondere bijstand een inkomensgrens van 110% hanteren.

4.4 Langdurigheidstoeslag

 

Om voor de toeslag in aanmerking te komen gelden de volgende voorwaarden:

  • Leeftijd 21 tot 65 jaar

  • Geen in aanmerking te nemen vermogen

  • Gedurende minimaal drie jaar een laag inkomen (referteperiode)

  • Geen uitzicht op inkomensverbetering

     

In de verordening Langdurigheidstoeslag is o.a. bepaald dat personen die gedurende de referteperiode inkomen uit of in verband met arbeid hebben ontvangen, in principe uitzicht op inkomensverbetering hebben en dus niet voor de toeslag in aanmerking komen. Deze voorwaarde heeft tot gevolg dat men bij (gedeeltelijke) werkaanvaarding niet (meer) voor de Langdurigheidstoeslag in aanmerking komt, ondanks dat het inkomen op bijstandsniveau blijft. Dat is een ongewenste situatie, omdat deze voorwaarde de armoedeval in de hand werkt en haaks staat op het uitgangspunt dat werk de beste oplossing is voor armoede. Deze voorwaarde blokkeert dus de uitstroom.

Evenals bij de regiogemeenten, kan dit probleem worden opgelost door te bepalen dat de aard van het inkomen niet meer ter zake doet, als het maar niet meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Om te voorkomen dat personen met een inkomen dat iets boven de bijstandsnorm ligt worden uitgesloten, wordt voorgesteld de inkomensnorm te bepalen op 101% van de bijstandsnorm.

 

Voorstel: in de Verordening Langdurigheidstoeslag bepalen dat de inkomensgrens om in aanmerking te komen voor de toeslag wordt bepaald ter hoogte van 101% van de toepasselijke bijstandsnorm, waarbij de aard van het inkomen niet meer van invloed is.

4.5 Schulddienstverlening

 

Door de huidige economische situatie moesten ook de gemeentelijke uitgaven worden aangepast waarbij de uitgaven verbonden aan schulddienstverlening niet buiten schot zijn gebleven. Om binnen het beschikbare budget te blijven hebben we in overleg met de Stadsbank een aantal maatregelen moeten nemen, te weten het recidivebeleid en de Budgetbeheer basis rekening (BBR).

 

Om schulddienstverlening enigszins beheersbaar te houden is het zgn. recidivebeleid ingevoerd. In dat kader bieden we inwoners één kans op schuldbemiddeling. Klanten die door onvoldoende medewerking uitvallen of op eigen verzoek de aanvraag hebben beëindigd, krijgen de komende twee jaar niet opnieuw toegang tot het aanbod. Dat geldt ook voor personen die binnen twee jaar na beëindiging van het schuldhulpverlening traject hier weer een beroep op doen. Een streng recidivebeleid vraagt goede voorlichting aan de poort. Mensen moeten zich realiseren dat ze maar één kans krijgen. Verspelen ze die ene kans, dan zit een schuldenvrije toekomst er voorlopig niet in. Crisissituaties vormen hierop een uitzondering. Hiervan kan sprake zijn wanneer er een acute dreiging is in de vorm van een aangezegde huisuitzetting of afsluiting van energie.

 

In het kader van budgetbeheer wordt gebruik gemaakt van BBR rekeningen. Was het tot voor kort gebruikelijk dat standaard een BBR-totaal rekening werd aangeboden, waarbij alle betalingen werden geregeld, is dat recent gewijzigd in een standaard BBR basis rekening. Bij een dergelijke rekening worden alleen de vaste lasten ingehouden. Slechts in uitzonderingssituaties wordt nog gebruik gemaakt van de BBR totaal.

 

Per 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking getreden.

Dit betekent o.a. dat de gemeente binnen vier weken in actie moet komen als mensen met financiële problemen om hulp vragen. In acuut bedreigende situaties, zoals uithuiszettingen of afsluiting van gas, water en elektriciteit, bedraagt de termijn waarbinnen hulp moet worden geboden uiterlijk drie dagen.

Gemeenten moeten voor vier jaren een beleidsplan vaststellen.

Wat de beleidsvoornemens betreft verwijzen wij u derhalve naar dit plan dat in december door de raad wordt vastgesteld.

 

Net als in de gezondheidszorg geldt ook voor schuldsituaties dat voorkomen altijd beter is dan genezen. Om die reden is in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening opgenomen dat van de gemeente wordt verwacht dat zij maatregelen neemt om te voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen en dat er invulling wordt gegeven aan preventie en nazorg.

Schuldenproblematiek is in veel situaties een gedragsprobleem. Verkeerde keuzes, geen bereidheid om bepaalde concessies te doen of het onvermogen om realistische inschattingen te maken, spelen in veel schuldsituaties een rol bij het ontstaan van de financiële problemen.

Preventie en nazorg is gericht op het voorkomen dat burgers (opnieuw) schulden krijgen. Wij willen de komende beleidsperiode actief inzetten op preventie door middel van voorlichting en informatievoorziening. In het kader van nazorg willen wij in samenwerking met de ketenpartners de mogelijkheden in kaart brengen voor een nazorgproject. Dit temeer omdat preventie en nazorg ons de mogelijkheid biedt om de instroom in de schuldhulpverlening enigszins in de hand te houden. Daarnaast worden hierdoor belemmeringen voor participatie en/of maatschappelijke kosten voorkomen.

 

Zoals onder 4.6 wordt aangegeven willen we een gedeelte van het budget dat door de raad beschikbaar is gesteld voor een Sociaal fonds aanwenden voor preventie en nazorg.

4.6 Sociaal fonds gemeente Oldenzaal

 

De raad heeft op 11 juli 2011 een tweetal moties aangenomen inzake het instellen van een Sociaal Fonds en Herijking van het minimabeleid. Beide moties worden in deze nota nader uitgewerkt. De aanleiding hiertoe was o.a.

  • forse bezuinigingen op de Wsw en Participatiebudget voor re-integratie

  • inperking beleidsvrijheid gemeentelijk minimabeleid o.a. ten gevolge van de landelijke inkomensnormering minimabeleid naar 110%

ten gevolge waarvan de kwetsbare burgers in de samenleving als eerste de dupe worden.

 

Mede daarom zijn middelen beschikbaar gesteld tot het instellen van een Sociaal Fonds en herijking van het minimabeleid. De reserve van het Grondbedrijf liet uiteindelijk een bedrag toe van € 912.000 dat beschikbaar gesteld is voor het Sociaal Fonds. Zoals u in de inleiding hebt kunnen lezen zijn wij de afgelopen maanden bezig geweest met de kaders van de verschillende (landelijke) regelingen, de onderlinge samenhang, de op handen zijnde wetgeving en gevolgen van de rijks- en lokale bezuinigingen in beeld te brengen en integraal af te stemmen. De onlangs vastgestelde Oldenzaalse beleidskaders maatschappelijke ondersteuning vormen daarbij de leidraad.

 

Dat heeft er toe geleid dat we voor het invullen van de uitgangspunten van het Sociaal Fonds de volgende criteria hebben geformuleerd:

  • de middelen uit het Sociaal Fonds moeten flexibel kunnen worden ingezet;

  • projectmatige inzet van de middelen;

  • geen negatief exploitatiesaldo mee financieren;

  • het oplossen van financiële knelpunten, daar waar landelijke en lokale regelingen geen oplossing kunnen bieden;

  • inkomenspolitiek moet worden voorkomen.

 

Wij stellen voor het fonds vooralsnog gedeeltelijk te bestemmen voor de volgende doelen:

  • 1.

    schulddienstverlening: het op projectmatige basis inzetten van preventie en nazorg gedurende de periode van twee jaar;

  • 2.

    begeleiding van WSW-werknemers Top Craft naar betaald werk;

  • 3.

    het instellen van een Noodfonds voor individuele situaties.

4.6.1 Preventie en nazorg schulddienstverlening

 

Zoals hiervoor onder 4.5 is aangegeven is het doel van preventie het bijdragen aan het voorkomen van schulden. Preventie en nazorg kost altijd tijd en geld, maar is de investering op termijn dubbel en dwars waard.

Schulddienstverlening wordt voor de gemeente Oldenzaal uitgevoerd door de gemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland. Naast de geëigende producten als informatie en advies, kredietverstrekking en budgetbeheer en schuldsanering, biedt zij ook preventie en nazorg aan. Naast de Stadsbank zullen ook andere organisaties gevraagd worden wat zij hierin kunnen betekenen.

Op het gebied van preventie onderscheiden we de volgende doelgroepen:

  • scholieren op het voortgezet onderwijs die weinig ervaring hebben met financiële verplichtingen en die een verhoogd risico lopen met financiële problemen te worden geconfronteerd;

  • personen die moeite hebben hun financiële huishouden in balans te houden en/of te brengen en (nog) geen klant zijn van de Stadsbank.

 

De doelgroep voor nazorg bestaat uit inwoners van Oldenzaal vanaf 18 jaar die bij de Stadsbank een traject Budgetbeheer en/of Schulden oplossen hebben afgerond. Bij nazorg wordt getoetst of de klant in het vervolg zelfstandig zijn financiën kan beheren. Dit product draagt bij aan het voorkomen van recidive van klanten.

 

Voorstel:

Het college opdracht te geven tot nadere uitwerking van de projecten Preventie en Nazorg schuldhulpverlening, voor een periode van twee jaar. De totale kosten worden geraamd op € 30.000 per jaar.

4.6.2 Begeleiding ex-wsw-werknemers

 

Het bedrijf Top Craft wordt ontmanteld. De gemeente is zich aan het oriënteren op de mogelijke uitvoeringsvarianten voor de Wsw. Een uitgangspunt voor de toekomstige uitvoering is dat de SW medewerker zoveel mogelijk werkt midden in de maatschappij, buiten de muren van het SW bedrijf. In de komende periode vraagt dit een extra inspanning. Er moeten werkplekken gezocht worden en de SW-er heeft begeleiding nodig op deze werkplek. Extra begeleiding is waarschijnlijk ook aan de orde bij de overdracht van bedrijfsonderdelen naar andere uitvoerders.

Dit betekent dat er tijdelijk extra inzet moet worden gepleegd op de SW-er zelf (scholing, extra begeleiding, eventuele vervangende werkplek) en daarnaast bij de implementatie van het uiteindelijke uitvoeringsmodel. Tijdens die implementatie wordt de gemeente onvermijdelijk geconfronteerd met extra inzet die in de aanloopfase nodig is om de overgang goed te kunnen stroomlijnen.

Hiervoor wordt een bedrag van € 300.000,- vanuit het Sociaal Fonds geraamd, als volgt te verdelen:

€ 100.000,- scholing, extra begeleiding, ontwikkeling werkplek;

€ 200.000,- oplossen frictieproblemen bij implementatie nieuw uitvoeringsmodel.

 

Voorstel: het college de opdracht te geven uitvoering te geven aan dit voorstel. De totale kosten worden geraamd op € 300.000,-.

4.6.3 Noodfonds

 

Het doel van het fonds moet zijn het bieden van noodzakelijke financiële, materiële en begeleidende hulp aan inwoners van Oldenzaal die dit niet (voldoende) kunnen opvangen via andere wegen. Het fonds is bedoeld als een achterliggende voorziening.

 

Oldenzalers die financieel in de problemen raken door onverwachte noodzakelijke kosten, kunnen uit het gemeentelijk Noodfonds een financiële tegemoetkoming aanvragen. Hierbij is van belang dat:

  • het gaat om onvoorziene noodzakelijke kosten;

  • de noodzakelijke middelen ontbreken;

  • er geen voorliggende voorziening is waar een beroep op kan worden gedaan;

  • de kosten niet verwijtbaar zijn.

Het Noodfonds is er alleen voor situaties waar geen andere oplossing voor is. Zo helpt het Noodfonds niet bij het betalen van belastingen of voor kwijtschelding.

 

Voorstel: het college opdragen ter zake nadere regels te stellen. Vooralsnog kan worden volstaan met een eenmalige voeding van het fonds tot een bedrag van € 50.000.

 

Conclusie Sociaal Fonds

De beschikbare middelen uit het Sociaal Fonds worden met voornoemde voorstellen vooralsnog gedeeltelijk gebruikt (€ 410.000). Er bestaat daardoor nog financiële ruimte (circa € 500.000) om in een later stadium met nadere voorstellen te komen, waarbij met name gedacht wordt aan de drie komende transities (begeleiding, jeugdzorg en werken naar vermogen).

4.7 Consequenties minima

 

De komende jaren wordt door de Rijksoverheid fors bezuinigd. Ook mensen met een laag inkomen worden hierin niet ontzien. Ten eerste is er een tendens dat belangrijke delen van het rijksbeleid (jeugdbeleid, Wajong en dagbegeleiding AWBZ) worden overgedragen naar gemeenten. Op de tweede plaats gaat deze overheveling gepaard met aanzienlijke bezuinigingen op de over te dragen financiële middelen. Daarnaast krijgen veel huishoudens te maken met hogere zorgpremies, zorgpakketversoberingen, hogere eigen bijdragen en lagere toeslagen. En tot slot kunnen nieuwe uitvoeringsbepalingen grote financiële gevolgen gaan hebben voor bepaalde huishoudens.

 

Ten gevolge hiervan krijgen bepaalde huishoudens te maken met behoorlijke inkomensdalingen. Deze treden vooral op bij huishoudens met lage inkomens die afhankelijk zijn van één of meerdere uitkeringen, die te maken hebben met meerdere problemen (langdurige werkloosheid of uitkeringsafhankelijkheid, problematische schulden, contact met politie en justitie, psychische problemen, ernstige gezondheidsproblemen) en bij werkende minima met kinderen die ook gebruik moeten maken van zorg- en welzijnsvoorzieningen. De verwachting is dat deze huishoudens hun gedrag gaan aanpassen; de gedragseffecten kunnen positief (betaald werk gaan verrichten, meer uren gaan werken, verminderen van zorgconsumptie) of negatief zijn (zwart werken, opzeggen kleine baantjes, het mijden van nodige zorg).

 

Met het voorgestelde gemeentelijk minimabeleid proberen we de doelgroep voor zover dat mogelijk is te ondersteunen, zodat participatie mogelijk wordt of blijft, en het sociale beleid wordt vormgegeven. De gemeente is en blijft voor deze doelgroep toch vaak de laatste helpende en reddende instantie.

5. Financiële middelen

 

Alle regelingen in deze nota kenmerken zich als een open-eindregeling. Dat betekent dat een aanvraag niet kan worden afgewezen omdat het budget ontoereikend is. Daarom is bij het vaststellen van het beleid rekening gehouden met de beperkt beschikbare financiële middelen.

 

Overzicht budgetten en verwachte uitgaven bij huidig beleid

 

product

Budget2011

Uitgaven2011

Budget2012

Geboekt 10-2012

Verwachte vrije ruimte

Bijzondere bijstand

180.000

201.063

180.000

109.568

0

Collectieve ziektekostenverzekering

27.000

27.064

27.540

19.004

0

Bijdragefonds

250.000

198.065

181.000

138.760

20.000

Langdurigheidstoeslag

83.111

89.063

84.770

74.670

0

Totaal

 

 

 

 

20.000

5.1 Financiële consequenties verbetervoorstellen

 

5.1.1 Collectieve ziektekostenverzekering

 

In totaal nemen ongeveer 840 personen deel aan deze verzekering. Hiervan zijn 600 zelfbetalers; van de overigen wordt de premie ingehouden op de uitkering van de gemeente. De personen die vallen in de inkomenscategorie tussen de 110% en 120% zijn dus de zelfbetalers; dit zijn er ongeveer 30 (5%). De extra premie voor deze verzekering die voor rekening van de gemeente komt bedraagt op dit moment € 1,89 per maand.

Conclusie: Door de inkomensgrens te verlagen van 120% naar 110% zal het gebruik minimaal afnemen (besparing circa € 1.000,- per jaar).

5.1.2 Bijdragefonds

 

Jaarlijks worden ongeveer 700 aanvragen ingediend. In totaal gaat het om circa 1100 personen, waarvan 250 kinderen. De uitgaven voor kinderen bedragen op jaarbasis € 45.000. Door vanaf 2011 bij de aanvragen weer bewijsstukken van deelname te vragen zijn de uitgaven enigszins afgenomen. Hierdoor ontstaat op een totaal budget van € 181.000 een structurele vrije ruimte van circa € 20.000.

 

Als het Jeugdsportfonds en de Stichting Leergeld de aanvragen voor kinderen tot 18 jaar gaat beoordelen en vergoeden, moet aan deze organisaties een gemeentelijke subsidie worden toegekend om de te verwachten (meer) uitgaven te bekostigen. Het voordeel van de uitvoering door deze instanties is dat zij de individuele vergoedingen rechtstreeks overmaken aan de verenigingen. Hiermee wordt bereikt dat de vergoeding nooit meer bedraagt dan de werkelijke kosten en de vergoeding daadwerkelijk wordt besteed waarvoor het bedoeld is. De verwachting is dat de uitgaven daardoor lager zullen uitvallen. In principe is voor beide instanties een bijdrage beschikbaar van in totaal € 35.000. Vooralsnog kan met een jaarlijkse subsidie van in totaal € 20.000 in totaal worden volstaan. Zoals vermeld onder 4.2 ontvangt het Jeugdsportfonds daarnaast via de gemeente Oldenzaal van Menzis namelijk nog een jaarlijkse bijdrage van circa € 12.000.

Monitoring van de uitgaven geschiedt door middel van een jaarlijkse evaluatie. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de bijdrage aan beide instanties worden verhoogd en wordt de raad nader geïnformeerd.

5.1.3 Bijzondere bijstand

 

Door te bepalen dat de inkomensgrens 110% bedraagt i.p.v. 120% zullen de uitgaven enigszins afnemen. Deze afname zal beperkt van omvang zijn omdat relatief weinig personen bijzondere bijstand vragen die een inkomen hebben van meer dan 110% en omdat deze personen nog wel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, zij het met een eigen bijdrage van 25%.

De besparing wordt geschat op € 10.000.

5.1.4 Langdurigheidstoeslag

 

Jaarlijks ontvangen ongeveer 200 personen deze toeslag. Ten gevolge van de voorgestelde uitbreiding van de doelgroep komen meer personen voor de toeslag in aanmerking. Dit aantal wordt geschat op 100, waardoor de meerkosten ongeveer € 40.000 bedragen.

5.1.5 Conclusie

 

Met de jaarlijkse vrije ruimte op het product Bijdragefonds van € 20.000 en de voorgestelde wijzigingen op de producten Bijdragefonds (€ 45.000) en Bijzondere Bijstand (€ 10.000), in totaal € 75.000, kan de uitbreiding van de regeling Langdurigheidstoeslag (€ 40.000) en de subsidie aan het Jeugdsportfonds en de Stichting Leergeld (vooralsnog € 20.000 en maximaal € 30.000) worden gerealiseerd.

5.1.6 Sociaal Fonds

 

De Reserve Sociaal Fonds bedraagt op dit moment € 912.000. Rekening houdend met de voorstellen onder 4.6 wordt de komende jaren voor een bedrag van circa € 400.000 beslag gelegd op deze middelen. De financiële ruimte voor andere voorstellen bedraagt daarmee nog ruim € 500.000.

 

NB: Opgemerkt wordt dat met deze voorstellen de budgetten voor het minimabeleid beschikbaar blijven voor de doelgroep, zij het dat de besteding op een meer rechtvaardige wijze zal plaatsvinden. Dit staat los van de beschikbaar te stellen middelen uit het Sociaal Fonds.

Behoort bij besluit van de raad der gemeente Oldenzaal van 17 december, nr. 286

De griffier,