Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en Uitwerkingsovereenkomst (UWO) 2016
gemeente Borger-Odoorn
Burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn en de werkgeverscommissie van
Borger-Odoorn;
Gelet op artikel 160 eerste lid, sub c en artikel 107 tot en met
107e van de Gemeentewet.
besluiten
vast te stellen de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en
uitwerkingsovereenkomst (UWO) gemeente Borger-Odoorn 2016.
Hoofdstuk1 Algemene bepalingen
Artikel1:1 Begripsomschrijvingen
1.
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst
wordt verstaan onder:
a.
ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld
om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie
een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is
aangegaan;
b.
functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar
is te verrichten conform artikel 3:1;
c.
pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die
gold tot en met 31 december 1995;
d.
pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP;
e.
arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal
uren in een bepaalde periode gedurende welke door de
ambtenaar arbeid moet worden verricht;
f.
arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de
ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;
g.
formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de
aanstelling;
h.
feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die
voor de ambtenaar voor een bepaalde week is
vastgesteld;
i.
vervallen
j.
arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele
arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;
k.
dienstverband: een aanstelling voor bepaalde of onbepaalde
tijd, of een oproepovereenkomst;
l.
overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de
bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht
verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;
m.
werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet
verrichten;
n.
werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen
gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden
verricht;
o.
uurloon: 1/156 gedeelte van het -zo nodig naar een volledig
dienstverband herberekende- salaris van de ambtenaar per
maand;
p.
Zvw: de Zorgverzekeringswet;
q.
CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector
gemeenten;
r.
UWO: Uitwerkingsovereenkomst;
s.
functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar
wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid,
geschiktheid en ijver;
t.
waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend aan
de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het
college verstrekte opdracht volledig een andere functie
waarneemt, indien voor die functie een hogere schaal geldt
dan voor de eigen functie;
SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en
Inkomen;
hh.
uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld
in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale
verzekeringen 1997;
ii.
pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting
Pensioenfonds ABP;
jj.
WPA: de Wet privatisering ABP;
kk.
FPU-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden,
bedoeld in artikel 2 van de Centrale Vut-overeenkomst
overheids- en onderwijspersoneel;
ll.
FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering: het reglement
zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Centrale
Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
mm.
Volledig dienstverband: een dienstverband waarvan de
arbeidsduur per jaar 1836 bedraagt en de formele arbeidsduur
per week 36 uur bedraagt. Bij een deeltijd dienstverband
bedraagt de arbeidsduur minder dan 1836 uur per jaar en de
formele arbeidsduur minder dan 36 uur per week;
nn.
ZW: de Ziektewet;
oo.
ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;
pp.
UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als
bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI.
qq.
Salaris; maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de
ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van dienst
formele arbeidsduur;
rr.
Salaristoelagen; de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde
toelagen te weten: de functioneringstoelage, de
waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de
buitendagvenstertoelage, de garantietoelage en de
afbouwtoelage, die aan de medewerker zijn toegekend en die
tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werden gerekend;
ss.
Functieschaal: de salarisschaal die bij een functie
hoort;
tt.
Periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;
uu.
Salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de
bijlage bij dit hoofdstuk;
vv.
Achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar, geregistreerd
partner van de overleden ambtenaar, of de ongehuwde partner
die een samenlevingscontract had met de overleden
ambtenaar.
b.
Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en
bedrijven door de gemeente beheerd.
Artikel1:2 Geen ambtenaar
1.
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst
wordt niet als ambtenaar beschouwd:
a.
het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar
onderwijs;
b.
het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van
openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de
zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;
c.
de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als
zodanig;
d.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231,
tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;
e.
de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is
benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke
belastingen;
f.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is
zonder opsporingsbevoegdheid;
g.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met
opsporingsbevoegdheid;
h.
hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening
en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in
dienst is van de gemeente, met uitzondering van de
geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader
van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet
sociale werkvoorziening;
i.
de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder “medewerker”,
van de sector-cao Ambulancezorg.
2.
Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is,
afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het
georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming
vereist in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de
ondernemingsraad.
3.
Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de
gemeentelijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a van
toepassing.
Artikel1:2a Stageplaats
1.
Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of
onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een
stage-overeenkomst.
2.
Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met
uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en
artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.
3.
De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de
duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair.
4.
De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de
stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de
stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate
begeleiding.
5.
Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald.
6.
De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel1:2b Werkervaringsplaats
1.
Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats
aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst.
2.
Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met
uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7, 10d en 17 en
artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.
3.
De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd,
voor een periode van maximaal 6 maanden. De
werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een
periode van maximaal 6 maanden.
4.
De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de
medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat.
Het college zorgt voor adequate begeleiding.
5.
Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald.
6.
De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel1:2c Aanstelling op grond van banenafspraak
1.
In afwijking van artikel 3:31, eerste lid, kan het college
salarisschaal A in bijlage IIa vaststellen voor de ambtenaar die op
grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij
onder de Participatiewet valt en door beperkingen niet het wettelijk
minimumloon kan verdienen.
2.
In afwijking van artikel 3.3, eerste lid kan het college vaststellen
dat de ambtenaar die op grond van de Wet banenafspraak een
aanstelling krijgt omdat hij Wajonger is met arbeidsvermogen en voor
wie een loonwaarde van minder dan 100% is vastgesteld, recht heeft
op een door zijn loonwaarde bepaald percentage van het salaris. Is
het door het loonwaarde bepaalde percentage van het salaris lager
dan het wettelijk minimumloon, dan is het salaris van de ambtenaar
gelijk aan het wettelijk minimumloon.
3.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in
artikel 3:18a, eerste lid genoemde minimumbedrag voor de
eindejaarsuitkering.
4.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in de
toelichting op artikel 6:3, tweede lid, genoemde minimumbedrag voor
de vakantietoelage.
5.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in
artikel 6a:7, eerste lid, genoemde minimumbedrag voor de
levensloopbijdrage.
6.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als minimumbedrag
voor de eindejaarsuitkering het in artikel 3:18a, eerste lid
genoemde minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de
deeltijdfactor.
7.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als minimumbedrag
voor de vakantietoelage het in de toelichting op artikel 6:3, tweede
lid genoemde minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de
deeltijdfactor.
8.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als minimumbedrag
voor de levensloopbijdrage het in artikel 6a:7 eerste lid genoemde
minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.
9.
Indien het college voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar
loondispensatie op grond van de Wajong ontvangt, past het college
deze loondispensatie toe op het salaris en de daarop gebaseerde
toelagen en vergoedingen.
Artikel1:2:1 Geen ambtenaar
1.
Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht is aangegaan zijn artikel 3:11, 3:13, 7:24a, 7:25a, 7:25b en
de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.
2.
Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een
wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de
hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing
3.
Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de
hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.
4.
Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van
werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen
regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling
de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die
behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de
hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.
Artikel1:2:2 Vervallen
Vervallen.
Artikel1:2:3 Vervallen
Vervallen.
Artikel1:3 Toepassing
1.
De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst vinden
ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of
krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor
zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is
geregeld.
2.
Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze
regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op
ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden
uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de
eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het
secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen
aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.
Artikel1:3a Toepassing
Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de
op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.
Artikel1:4:1 Voorschriften en instructies
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college,
indien zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk
is:
1.
bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de
bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het
functioneren van de dienst;
2.
instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de
vervulling daarvan te volgen werkwijzen.
Artikel1:4:2 Uitreiking van CAR en UWO
1.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze
regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen
welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of
worden getroffen.
2.
Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het
vorige lid bedoelde stukken:
a.
de centrale van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot
het LOGA met het college voor Arbeidszaken van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten;
b.
de organisatie die blijkens hun statuten de belangen van
gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de
onder a aangeduide centrales;
c.
de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;
d.
ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in
aanmerking komt.
Artikel1:4:3 Uitreiking van CAR en UWO
1.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor
hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter
uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of
welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven,
tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke
plaats ter inzage liggen.
2.
Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als
bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk
te zijner kennis gebracht.
Artikel1:4:4 Voordragen van belangen
De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd
van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te
dragen.
Artikel1:5 Omvang van de betrekking
Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van
de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een
decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.
Artikel1:6 Vrijstelling
1.
In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen
voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan
worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor
bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van
het bepaalde in hoofdstukken 8 en 10d. In de commissie voor
georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de
criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies
zelf. Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is
ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze
regeling gevoerd bij het opstellen van even genoemde criteria en bij
het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste
van toepassing is.
2.
De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van
toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die
projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te
bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen
worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate
zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de
werkzaamheden.
Hoofdstuk2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst
Artikel2:1 Aanstelling; het bevoegd gezag
Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald,
geschiedt de aanstelling door het college.
Artikel2:1A Aanstelling in algemene dienst
1.
De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente.
2.
Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter
uitvoering van dit artikel.
3.
De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de gemeente is
met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege aangesteld in algemene
dienst van de gemeente.
Artikel2:1B Aanstelling in algemene dienst
1.
De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het belang
van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een
passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in
verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem
bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
2.
Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de
ambtenaar verplicht om:
a.
tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te
verrichten, dan wel tijdelijk een andere functie waar te
nemen;
b.
tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem
vastgestelde werktijden;
c.
beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde
werktijden. Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek
verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de
ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten
minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van
twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de
schriftelijke aanwijzing moet blijken.
3.
Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid
en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden
redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij –
onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te
vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond
kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter
zake neemt.
Artikel2:2 Aanstelling; onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid
1.
Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie - na
een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd
bestuursorgaan gehouden onderzoek - kan worden aangenomen, dat hij
in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten
van de hem op te dragen werkzaamheden.
2.
Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de
gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid bedoelde
onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.
3.
Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat betrokkene in
het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
4.
De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan
slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt
over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting
is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid
vreemdelingen.
Artikel2:3 Aanstelling; geneeskundig onderzoek
1.
Onverminderd artikel 2:2 , kan het college bepalen dat voor bepaalde
functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen
op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld,
aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht
op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat tegen het vervullen
van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het
geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n),
daartoe aangewezen door het college.
2.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de
gemeente.
Artikel2:4 Duur van de aanstelling
1.
De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.
2.
Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor
bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6
maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen
inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als
een aanstelling voor onbepaalde tijd.
3.
Vanaf de dag dat meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd
elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden,
geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde
tijd.
4.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende
aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en
verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de
hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de
verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars
opvolger te zijn.
5.
Voor de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt,
geldt de aanstelling als aanstelling voor onbepaalde tijd vanaf de
dag waarop:
a.
de aanstelling in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen
van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een
periode van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben
overschreden;
b.
meer dan zes aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar
hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes
maand.
6.
Voor de vaststelling of de bedoelde periode of het aantal opvolgende
aanstellingen is overschreden, worden alleen de aanstellingen in
tijdelijke dienst in aanmerking genomen die zijn aangegaan na het
bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
Artikel2:4:1 Bericht van aanstelling
1.
De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het
bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:
a.
de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a
tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb. 1993,
635);
b.
de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar
c.
de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is
aangesteld:
i.
in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde
tijd;
ii.
in een aanstelling bij wijze van proef;
iii.
voor een project met een eenmalig en uniek
karakter;
iv.
hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke
of praktische opleiding of vorming;
v.
als vakantiekracht;
vi.
voor het verrichten van werkzaamheden in het kader
van een door de overheid getroffen regeling, die het
karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling
de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van
personen, die behoren tot één of meer bepaalde
groepen van werklozen;
vii.
als werkzoekende in tijdelijke dienst.
2.
Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de
ambtenaar kosteloos meegedeeld.
3.
De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet
van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.
Artikel2:4:2 Vacatures
1.
De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het
personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot
aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen
verzet.
2.
Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van
overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens
hoofdstuk 10a en 10d genieten ten laste van de gemeente.
Artikel2:5 Arbeidsovereenkomst
1.
Door het college kan met een persoon slechts een arbeidsovereenkomst
naar burgerlijk recht worden aangegaan voor het bij oproep
verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend
karakter.
2.
De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud
opgemaakt en door beide partijen ondertekend.
3.
Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing
op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is
gesloten.
Artikel2:5:1 Arbeidsovereenkomst
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn
de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.
Artikel2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten
De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een
minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van
minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per
kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer
of minder uren wordt gewerkt.
Artikel2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst
De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:
a.
de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen
die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen,
het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te
bieden;
b.
de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na
daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten;
c.
een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de
aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht
kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang
van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te geven;
d.
de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te
vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden
verricht;
e.
een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de
oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging
respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de
aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij
kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de
termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever
gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk
vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van
twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig
aan plichtsverzuim;
f.
indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet
heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste
een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de
oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens
ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag
van de oproepkracht op grond van artikel 8:13.
Artikel2:5:4 Betaling bij ziekte van de oproepkracht
1.
De gemeente verbindt zich het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) van de oproepkracht te baseren op de minimum
afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2.
2.
Het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de oproepkracht
geniet, daaronder begrepen de vakantietoelage, worden uitgedrukt in
een bedrag per uur.
3.
Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge
hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan
van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het
kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is
ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in
belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand
kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende
een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde
arbeidspatroon van de oproepkracht.
Artikel2:6 Overgangsrecht
Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van
artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien
een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten
hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.
Artikel2:7 Aanpassing arbeidsduur
1.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is
aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is
aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen
of de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal
uren van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of
dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
2.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is
aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is
aangegaan, het recht om de werktijden aan te passen, tenzij
zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen
verzetten.
3.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken kan een persoon die is
aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is
aangegaan het college verzoeken tot aanpassing van zijn
arbeidsplaats.
4.
De bepaling in lid 1 geldt niet voor de ambtenaar of de persoon met
wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan die de AOW-gerechtigde
leeftijd heeft bereikt.
Artikel2:7a Aanpassing arbeidsduur
1.
Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar die
is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week,
worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.
2.
Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:
·
de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een
vooraf te bepalen periode;
·
het salaris evenredig wordt verhoogd;
·
de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;
·
de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;
·
de minimum vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 ,
tweede lid, sub a, evenredig wordt verhoogd;
·
de minimale eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6 ,
eerste lid, evenredig wordt verhoogd;
·
instemming van de ambtenaar is vereist;
·
artikel 4a:2 in de bepaalde periode niet van toepassing
is.
3.
Wanneer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, meldt het
college dit vooraf aan de OR.
4.
Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over
het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar
maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan
de OR.
Hoofdstuk3 Salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen
Artikel3:1 Functies en functiewaardering
1.
Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de
gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.
2.
Elke functie wordt beschreven op basis van een
functiewaarderingssysteem.
3.
Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis
van een functiewaarderingssysteem.
Artikel3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen
.
1.
Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris,
vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk.
Dit recht bestaat niet over de tijd dat de ambtenaar in strijd met
zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te verrichten.
2.
De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de
uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling anders
is bepaald.
Artikel3:3 Vaststelling salaris
1.
Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van
zijn functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en
bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een
periodiek in de functieschaal.
2.
Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al
voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding,
ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst
lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vastgesteld.
Artikel3:4 Salarisverhoging
1.
Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende
periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
de ambtenaar functioneert voldoende;
b.
de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet
bereikt;
c.
er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling ,
zijn laatste periodieke salarisverhoging of zijn promotie.
2.
Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging
aanvullende voorwaarden stellen.
3.
Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging
toekennen.
4.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het
college voor de ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste
verhogingsdatum vaststellen.
Artikel3:5 Verlaging salarisschaal
1.
Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal
gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze
regeling, of andere wet- en regelgeving, een grond aanwezig is.
2.
In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn
instemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere
schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het
salaris.
3.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing
van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in een functie met
een lager maximumsalaris, met een overeenkomstige aanpassing van het
salaris.
4.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing
van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager
maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het
salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal
statuut.
Artikel3:6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat,
heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Artikel3:7 Uitloopschaal
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december
2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één
schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden
voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom in-
en het doorlopen van de uitloopschaal.
Artikel3:8 Functioneringstoelage
1.
Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of
uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft
geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt,
een functioneringstoelage toekennen.
2.
De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het
voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze
opnieuw worden toegekend.
3.
De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Artikel3:9 Arbeidsmarkttoelage
1.
Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen
om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de
arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende
vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel
2.
De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is
vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.
3.
De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Artikel3:10 Waarnemingstoelage
1.
Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen
met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van
waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt
niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.
2.
Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage
gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet
en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de
waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.
3.
Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid
toegekend.
Artikel3:11 Toelage onregelmatige dienst
1.
De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de
werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt
uitgedrukt in een percentage van het uurloon gedurende de volgende
tijdvakken van de week:
•
maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en
tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20%
•
maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en
tussen 22.00 en 24.00 uur: 40%
•
zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%
•
zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid
tussen 0.00 en 24.00 uur: 65%
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk
aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal
6.
2.
De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week
slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een
van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt.
3.
Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt
uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel
3:18) worden uitbetaald.
Artikel3:12 Buitendagvenstertoelage
1.
De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden
en die door het college is aangewezen om te werken buiten het
dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een
buitendagvenstertoelage.
2.
De buitendagvenstertoelage bedraagt:
a.
50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren
buiten het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag
24:00 uur;
b.
75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op
zaterdag;
c.
100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt
op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde
lid.
3.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger
heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage
Artikel3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
1.
De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden
beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage
beschikbaarheidsdienst.
2.
De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot
en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag,
zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid.
3.
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk
aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal
7.
Artikel3:14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen,
indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of
gevaarlijke arbeid.
Artikel3:15 Garantietoelage
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager
salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
Artikel3:16 Afbouwtoelage
1.
De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige
dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de
inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of beëindigd, heeft
recht op een afbouwtoelage indien
o
hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee
maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én
o
met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag
is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing:
o
op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a,
9b, 9d of 9e) van toepassing is, of
o
indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een
sociaal plan.
3.
De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De
afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar
50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag.
4.
Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen
onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde
van de voorgaande 12 maanden.
5.
Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een
functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden,
wordt de afbouwtoelage verrekend met de salarisverhoging.
Artikel3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
1.
De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam
te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de
Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een anti-agressie-
of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken in
verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.
2.
De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.
Artikel3:18 Overwerkvergoeding
1.
De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere
regeling voor de werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een
overwerkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding
wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige dienst
(artikel 3:11) worden uitbetaald.
2.
De overwerkvergoeding bestaat uit:
a.
verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,
b.
het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte
van het volgende percentage van het uurloon van de
ambtenaar:
o
100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5)
tussen 0.00 en 24.00 uur;
o
75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00
uur;
o
75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een
feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
o
50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of
vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
o
50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag
donderdag of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
o
25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of
vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.
3.
Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo
vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover
de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof verleend op
een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
4.
Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde
lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat
bestaat uit het uurloon, vermeerderd met een percentage van het
uurloon conform het tweede lid onder b.
5.
De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van
toepassing is en die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt
opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een
overwerkvergoeding.
6.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger
heeft geen recht op een overwerkvergoeding.
Artikel3:18a Eindejaarsuitkering
1.
De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van
6,0 % van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op
jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking
minimaal € 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag
naar rato vastgesteld.
2.
De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
december betaald.
3.
Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de
ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering
op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de
eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar
dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Artikel3:19 Ambtsjubileum
1.
Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40
en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt
verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP
aangesloten werkgever.
2.
Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het
maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage
berekend over deze maand en de in deze maand toegekende
salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de
toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de
vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen.
3.
Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel
8:3 of 8:4 CAR:en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar
voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben
gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de
toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van
ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een
geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde
bijzondere prestaties.
Artikel3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding.
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten
voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij
gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e
klasse tarief.
Artikel3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
toekennen.
Artikel3:23 Overlijdensuitkering
1.
Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen
eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar.
2.
Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende
partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen –
een overlijdensuitkering, die bestaat uit driemaal het laatst
genoten salaris vermeerderd met de vakantietoelage en de toegekende
salaristoelagen;
3.
Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande
lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de
meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de
overledene kostwinner was.
Artikel3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de
dienst
1.
Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks
gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de
achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de
overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de
minderjarige kinderen.
2.
De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de
vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen, berekend over de
12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van
overlijden
3.
Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot
uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval
in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het
tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met
een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde
uitkering.
4.
Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid
dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige
kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene
kostwinner was.
Artikel3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de
zorgverzekering
1.
De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra
Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4
bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een tegemoetkoming
in zijn ziektekosten.
2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar
in de maand december uitbetaald.
3.
Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de
ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de
ziektekosten.
Artikel3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
1.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar.
2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het
salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag
dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.
3.
De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen
wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van
de tijd dat hij in dienst is geweest.
4.
De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand
december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt
is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste
maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
Artikel3:26a Overgangsrecht hoofdstuk 3 per 1 januari 2016
1.
Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015
zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze
zijn toegekend.
2.
Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregio’s wordt uitgezonderd
van het nieuwe beloningshoofdstuk met uitzondering van het IKB,
tenzij in het overleg van de Brandweerkamer met de vakbonden anders
wordt besloten.
3.
Lokale financiële arbeidsvoorwaarden1 die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast
op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale
bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het
personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende
personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage
overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
4.
Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die in de lokale
bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en
dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1
januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van
het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante
factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:
a.
hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou
ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor
toelagen/vergoedingen
b.
hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou
ontvangen volgens de nieuwe systematiek.
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel
2.
5.
Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage
overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de
loonontwikkelingen.
6.
Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
7.
Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer
per jaar wordt uitbetaald in de maand december.
8.
De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis
zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een
eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.
9.
Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan
wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.
10.
Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de
toelage overgangsrecht H3 naar rato.
11.
Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen
effect.
12.
Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling
in termijnen gemaakt worden.
13.
Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31
december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de
ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe
artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de
lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben
op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was
vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de
lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om
de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de
ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de
overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.
Artikel3:26b Lokaal overgangsrecht hoofdstuk 3 per 1 januari 2016
1.
De toelage overgangsrecht H3 wordt geïndexeerd met cao verhogingen.
2.
De toelage overgangsrecht H3 wijzigt ingeval van
functieaanpassingen.
Hoofdstuk4 Arbeidsduur en werktijden
Paragraaf1 Standaardregeling voor de werktijden
Artikel4:1 Arbeidsduur en werktijden
Het college stelt lokaal een werktijdenregeling vast met
inachtneming van hetgeen in dit hoofdstuk bepaald is.
Artikel4:2 Arbeidsduur en werktijden
1.
De ambtenaar verricht zijn werkzaamheden op tijden binnen het
dagvenster.
2.
Het dagvenster loopt van maandag tot en met vrijdag tussen 7:00
en 22:00 uur.
3.
De ambtenaar en het college maken voorafgaand aan elk
kalenderjaar afspraken over de werktijden, het verlof en de
planning van de werkzaamheden van de ambtenaar, voor het komende
jaar.
4.
Ten aanzien van de afspraken over werktijden geldt als
uitgangspunt dat
a.
hierover overeenstemming bereikt wordt tussen de
ambtenaar en het college;
b.
de werktijden binnen de normen van de arbeidstijdenwet
blijven;
c.
de werktijd per dag ten hoogste 11 uren bedraagt en per
week 50 uren, tenzij op verzoek van de ambtenaar daarvan
wordt afgeweken.
5.
Als gevolg van gewijzigde omstandigheden kunnen de afspraken
over de werktijden aangepast worden.
6.
De ambtenaar en het college overleggen tweemaal per jaar over de
werktijden in relatie tot de planning van de werkzaamheden.
7.
Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat het
ongewijzigd voortzetten van de planning van de werkzaamheden
leidt tot overschrijding van de arbeidsduur per jaar, dan worden
de afspraken in overleg aangepast. Indien de ambtenaar en het
college het erover eens zijn dat overschrijding van de
arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is dan wordt in overleg de
omvang van de overschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De
ambtenaar ontvangt voor elk teveel gewerkt uur een vergoeding
ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof.
8.
De ambtenaar verricht arbeid op werktijden buiten het dagvenster
wanneer dat op grond van dienstbelang noodzakelijk is.. Voor de
uren die de ambtenaar buiten het dagvenster werkt geldt een
buitendagvenstertoelage als bedoeld in artikel 3:12.
9.
Ten aanzien van het verrichten van arbeid buiten het dagvenster
vanwege dienstbelang is het bepaalde in artikel 4:5 van
overeenkomstige toepassing.
10.
Wanneer de ambtenaar en het college er niet in slagen om de
werktijden in overeenstemming vast te stellen, dan stelt het
college wanneer het dienstbelang dit vergt eenzijdig de
werktijden vast met afweging van alle betrokken belangen. In die
situatie geldt ten aanzien van de werktijden van de ambtenaar de
bijzondere regeling als bedoeld in paragraaf 2 van dit
hoofdstuk.
11.
Het college kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang
incidenteel verzoeken om werkzaamheden te verrichten op
werktijden die afwijken van de afspraken die hierover gemaakt
zijn op grond van het derde lid. Wanneer de ambtenaar en het
college hierover geen overeenstemming bereiken dan heeft de
ambtenaar recht op een vergoeding voor de gewerkte uren ter
hoogte van de buitendagvenstertoelage, zoals omschreven in
artikel 3:12. Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
12.
Het college en de OR evalueren jaarlijks de regels en afspraken
over de werktijden in de organisatie. De OR heeft de bevoegdheid
om verbetervoorstellen in te dienen, waarvan het college alleen
gemotiveerd kan afwijken.
13.
Als op 31 december 2013 op grond van een lokale regeling een
ruimer dagvenster geldt dan het dagvenster genoemd in het tweede
lid, dan blijft vanaf 1 januari 2014 dit ruimere dagvenster
gelden.
Paragraaf2 Bijzondere regeling voor de werktijden
Artikel4:3 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd
eenzijdig wordt vastgesteld door het college.
Artikel4:4 Vaststelling werktijden
1.
Het college stelt de werktijden van de ambtenaar vast.
2.
De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per
week.
3.
Wanneer voor de ambtenaar wisselende werktijden gelden dan legt
het college deze vast in een rooster.
4.
Bij de vaststelling van de werktijden worden de volgende regels
in acht genomen:
a.
De werktijden worden ten minste één maand voor aanvang
bekend gemaakt aan de ambtenaar.
b.
De werktijd van de ambtenaar wordt niet uitsluitend
vastgesteld op een wijze waardoor een aanspraak op een
ORT wordt ontweken.
Artikel4:5 Werken op zon- en feestdagen
1.
De ambtenaar verricht geen werkzaamheden op zaterdag en zondag,
tenzij het dienstbelang dit noodzakelijk maakt. Een afwijking
hiervan is slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per
jaar.
2.
Bij de vaststelling van de werktijden van de ambtenaar wordt
zoveel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor
hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat
hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.
3.
Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid
op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid
op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de
tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de
verjaardag van de koning wordt gevierd.
4.
Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen
in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op
zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke,
regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door
het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst
van de gemeente is gesloten.
5.
Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een
kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat
of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij
een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.
Artikel4:6 Werken op zon- en feestdagen
Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:11, arbeid op
zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of
zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije
beschikking toegekend.
Artikel4:7 Nadere regels
Het college kan ter uitvoering van de artikelen 4:1 tot en met 4:6
nadere regels stellen.
Paragraaf3 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters
Artikel4:8 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters
1.
De artikelen 4:1 tot en met 4:7 zijn niet van toepassing op de
ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is in een dienstrooster.
2.
Het college stelt voor de ambtenaren genoemd in het eerste lid
van dit artikel een werktijdenregeling vast.
3.
Bij het vaststellen van het dienstrooster draagt het college er
zorg voor dat de arbeidsduur per jaar niet wordt
overschreden.
Paragraaf4 Opgebouwde verloftegoed uit voormalige
verlofspaarmogelijkheid
Artikel4:9 Opgebouwde verloftegoed uit voormalige
verlofspaarmogelijkheid
1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a.
opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006
opgebouwde verlof in het kader van de voormalige
verlofspaarmogelijkheid;
b.
kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het
omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een
geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd
ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende
uurloon van de ambtenaar
2.
Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar
door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als
mogelijk in een aaneengesloten periode.
3.
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde
verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden
voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd
wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en
waneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn
levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde
verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de
wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in
een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan
worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar
opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het
resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of
aan dit verzoek kan worden voldaan.
4.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het
resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen
gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar
kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd.
Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van
een ander dienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te
verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde
verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende
lid.
5.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8,
8:10 of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om
voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde
verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het
niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het
bepaalde in het tiende lid.
6.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de
ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te
nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de
ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na
afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
7.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9
wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond
van het tiende lid.
8.
In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de
nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel
8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald
ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
9.
In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een
gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het
college nadere afspraken gemaakt over de opname van het
resterende opgebouwde verloftegoed.
10.
Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit
uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende
uurloon van de ambtenaar.
Hoofdstuk4a Uitwisselen van arbeidsvoorwaarden
Artikel4a:1 Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
1.
De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal
anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het
daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in
artikel 6:2, eerste lid - te verminderen in ruil voor een vergoeding
als bedoeld in het vijfde lid.
2.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal
vakantie-uren –na vermindering op grond van het eerste lid –
minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een
formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar
evenredigheid lager aantal uren als minimum.
3.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal
te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72
uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele
arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar
evenredigheid lager aantal uren als maximum.
4.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
5.
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen ontvangt de
ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid verminderd
vakantie-uur een vergoeding overeenkomend met de hoogte van het
salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het kalenderjaar
waarop het verzoek betrekking heeft.
Artikel4a:2 Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
1.
De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal
anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het
daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in
artikel 6:2 , eerste lid - te vermeerderen tegen inlevering van een
vergoeding als bedoeld in het vierde lid.
2.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal
op grond van het eerste lid te vermeerderen vakantie-uren maximaal
72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele
arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar
evenredigheid lager aantal uren als maximum.
3.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
4.
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, wordt op het
salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer
verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden overeenkomend met
de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het
kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Artikel4a:3 Inhouding op salaris, salaristoelagen, eindejaarsuitkering,
vakantietoelage of urenvergoeding
1.
Het college kan op verzoek van de ambtenaar zijn salaris en
toegekende salaristoelagen, zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in
artikel 3:18a , zijn vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 of
zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1, vijfde lid, verlagen
voor door het college vastgestelde bestedingsmogelijkheden.
2.
Bij regeling van het college kunnen voor de uitvoering van het
bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften worden gesteld.
Hoofdstuk5 Seniorenmaatregelen
Vervallen hoofdstuk
Hoofdstuk 5 is vervallen.
Hoofdstuk5a FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen
Paragraaf1 FPU Gemeenten
Artikel5a:1 Recht op uitkering
De ambtenaar die:
a.
ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:11 en
b.
geen gebruik maakt of heeft gemaakt van een of meer van de
in hoofdstuk 5 genoemde regelingen en
c.
geen betrekking heeft vervuld die door de gemeente is
aangewezen als bezwarende functie en waarvoor afwijkende
regels zijn gesteld, heeft in het kader van de FPU Gemeenten
recht op een Aanvulling werkgever.
Artikel5a:2 Berekeningsgrondslag
1.
In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan: de
pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in het
jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de
aanvulling van de werkgever, met dien verstande dat indien de
ambtenaar direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op
een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking vervult, voor
de vaststelling van de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van
het inkomen uit de betrekking waaruit het recht op een
Aanvulling werkgever ontstaat.
2.
Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als
berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde
berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de
deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid van het
pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het
recht op een Aanvulling werkgever.
Artikel5a:3 Hoogte van de Aanvulling werkgever
1.
De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de
berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het
moment dat hij voor het eerst gebruikmaakt van de FPU Gemeenten
aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31 december 2005
en bedraagt:
Leeftijd ambtenaar op 31 december 2005
Aanvulling werkgever als percentage van
berekeningsgrondslag bij uittreden op
spilleeftijd
56
6,9
57
8
58
9,4
59
11,3
60
14
61 of ouder
16
2.
De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal
herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later
moment dan de voor hem geldende spilleeftijd.
3.
a.
De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de
ambtenaar geboren
i.
vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee
maanden;
ii.
na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
b.
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan
genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde
spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU
maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop
hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden,
respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk
44 jaar en twee maanden bereikt.
Artikel5a:4 Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1
juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
1.
Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd
gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering
afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van
totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als
de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt
wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven
naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
2.
Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd
gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering
afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van
totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid.
3.
a.
de in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de
ambtenaar geboren:
i.
vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee
maanden;
ii.
na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
b.
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan
genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde
spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU
maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop
hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden,
respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk
44 jaar en twee maanden bereikt.
Artikel5a:4a Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de
periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de
FPU Gemeenten
1.
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of
na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun
recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van
het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt
verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling
werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat
gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het
ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
2.
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 vóór de
spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op
FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het
totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt
verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid.
3.
De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de
ambtenaar geboren:
a.
vóór of op 1 april 1947: 60 jaar
b.
na 1 april 1947: 61 jaar
Artikel5a:4b Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1
januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
1.
Onder het totaalinkomen van de ambtenaar wordt verstaan de som
van:
a.
de FPU-uitkering;
b.
de Aanvulling werkgever; en, in het geval dat een
deeltijdbetrekking resteert na het ontslag op grond van
artikel 8:11;
c.
de berekeningsgrondslag zoals genoemd in artikel 5a:2,
eerste lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor die
ontstaat op het moment dat ontslag is verleend op grond
van artikel 8:11;
d.
de andere inkomsten uit of in verband met de resterende
deeltijdbetrekking.
2.
De Aanvulling werkgever wordt slechts uitgekeerd voor zover het
totaalinkomen van de ambtenaar niet meer bedraagt dan 90% van de
berekeningsgrondslag.
3.
De beoordeling of het totaalinkomen boven 90% van de
berekeningsgrondslag uitkomt, vindt plaats bij elk ontslag op
grond van artikel 8:11.
4.
Bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering blijft
buiten beschouwing dat gedeelte van de uitkering krachtens de
FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw zoals
geregeld in het pensioenreglement.
5.
Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is
verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel
pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en
aanvullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop
met inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop
met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de
toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde
FPU-uitkering.
Artikel5a:5 Einde van het recht op een Aanvulling werkgever
Het recht op een Aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag anders
dan op grond van artikel 8:11 dan wel wanneer niet langer recht
bestaat op een uitkering krachtens de FPU-regeling.
Artikel5a:6 Pensioenopbouw
De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de FPU
Gemeenten een vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de
werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20%
pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de
regeling. De in de eerste volzin genoemde pensioenopbouw heeft
betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ontslag is
verleend op grond van artikel 8:11.
Artikel5a:7 Lokaal beleid
Het college kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het
gebruik van de FPU Gemeenten kan worden beïnvloed. Deze nadere
regeling laat de aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten
onverlet.
Artikel5a:8 Vervallen
(Vervallen)
Paragraaf2 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Artikel5a:9 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1, zevende lid, bij
dezelfde of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een
andere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert,
blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling.
Hoofdstuk6 Vakantie, vakantietoelage en (zwangerschaps- en bevallings)
verlof
Artikel6:1 Recht op vakantie
In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Artikel6:1:1 Vakantieverlening
1.
De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1,
wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen
verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel
6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel
6:2:6.
2.
De vakantie wordt verleend door het college.
Artikel6:2 Duur vakantie
1.
De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt
ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per
kalenderjaar wettelijk verlof.
2.
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar
verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar
te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een
maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als
bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor
een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar
evenredigheid lager aantal uren als maximum.
3.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
Artikel6:2:1 Nadere regels
1.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college
algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.
2.
De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een
formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar
evenredigheid verminderd.
3.
Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien
van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een
vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of
bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het
tweede lid van overeenkomstige toepassing is.
4.
De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene
regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten
aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:11 en 3:13, indien
regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt
gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:13 genoemde
verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar
rust.
5.
In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college
bijzondere regels vast.
6.
Vervallen.
7.
Het recht op vermeerdering van de vakantie als bedoeld in het derde
lid van dit artikel vervalt met ingang van de dag waarop de
ambtenaar gebruikmaakt van de FPU Gemeenten als omschreven in
hoofdstuk 5a.
Artikel6:2:2 Aaneengesloten periode
1.
De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten
minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen,
aaneensluitend verleend.
2.
De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor
wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid,
verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt
in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële
feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond
anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:5 lid 3, bij het
huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in
eerste en tweede graad en bij verhuizing.
3.
De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden
verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie
eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursorgaan dat de
vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen
van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel
mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Artikel6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere
redenen van afwezigheid
1.
De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of
wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat
hij zijn functie vervult.
2.
Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het
eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn functie
vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd
behoudens het bepaalde in het derde lid.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een
vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:
a.
gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling;
b.
gedurende afwezigheid wegens ziekte.
4.
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op
werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn
arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de
ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou
werken als hij niet ziek zou zijn geweest.
5.
Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met
ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een
vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de
ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.
Artikel6:2:4 Niet genoten vakantie wegens dienstbelang
1.
Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar
de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet
genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch
uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar
verleend.
2.
Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de
vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten
het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het
college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan
met 1/3 worden verlengd.
Artikel6:2:5 Intrekking
1.
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen
van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge
daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk
vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag
niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten
vakantie-uren.
2.
Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie
geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
Artikel6:2:6 Niet verleende vakantie
1.
Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet
is verleend:
a.
op verzoek van de ambtenaar;
b.
als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de
schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten; of
c.
als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor
eerste oefening,
wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend,
tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere
ambtenaren zich daartegen verzetten. Een verzoek als bedoeld onder a
kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is
dan een nader door het college te bepalen aantal uren.
2.
De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren
worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk
kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren
verhinderd zou zijn geweest zijn functie te vervullen.
3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande,
dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan
opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2:1
toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de
ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
Artikel6:2:7 Derving voordelen uit betrekking
Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan
zijn dienstverband zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding
worden toegekend.
Artikel6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof
1.
Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of
gedeeltelijk niet is opgenomen, vervalt dit verlof 12 maanden na het
einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip
om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit
vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet
mogelijk is geweest.
2.
Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof
gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het
college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen.
Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of
gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het
einde van dat kalenderjaar.
Artikel6:3 Aanspraak vakantietoelage
1.
De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand
waarover hij als zodanig salaris en de toegekende salaristoelage(n)
heeft ontvangen. Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn
functie gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een
evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.
2.
De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van het voor de
ambtenaar in die maand geldende salaris inclusief de toegekende
salaristoelage(n), met dien verstande dat aan de ambtenaar ten
minste het bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor
ambtenaren vastgestelde minimum vakantietoelage, welk bedrag bij het
vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt
verminderd.
Artikel6:3:1 Uitbetaling vakantietoelage
1.
De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3, wordt eenmaal per
kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnende
met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking
van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij
ontslag van de ambtenaar.
2.
a.
Artikel 6:3, alsmede het eerste lid van dit artikel zijn
niet van toepassing op de ambtenaar, die in werkelijke
dienst is of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van
de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;
b.
Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting
anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in
werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van
artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en
die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft
vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het
verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering
uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de
zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en
het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij
zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van
toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op
basis van de volle aan zijn betrekking verbonden
bezoldiging.
3.
Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd
gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van
schorsing een gedeelte van het salaris en de toegekende
salaristoelagen wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten,
indien en voorzover dat bij de strafoplegging of schorsing is
bepaald. Artikel 8:15:2, vierde en vijfde lid, is van
overeenkomstige toepassing.
4.
Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het college
nadere regels stellen.
Artikel6:4 Buitengewoon verlof
1.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op calamiteiten- en
ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit verlof
aanspraak op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
2.
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere
gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon verlof met
behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) kan worden
verleend.
3.
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke
gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de
ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid,
toegelaten organisatie.
4.
In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen
wordt opgebouwd, is het verhaal van de Vut-fonds bijdrage als
bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis-en aanvullende
uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is
verschuldigd.
Artikel6:4:1 Buitengewoon verlof
1.
Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud
van salaris en de toegekende salaristoelage(n) op de dag dat het
huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt
voltrokken.
2.
De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het college
wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal
plaatsvinden.
Artikel6:4:1a Langdurend zorgverlof
1.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op langdurend
zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op
doorbetaling van 50% van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
2.
Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens
ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen vindt geen
opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.
3.
De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7
kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn functie te
vervullen heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op
zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
4.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof
geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het
langdurend zorgverlof.
5.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te
vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen,
wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de
duur van de vakantie beëindigd.
6.
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die langdurend
zorgverlof geniet vindt plaats op basis van de salarisbetaling
genoemd in het eerste lid.
7.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking
te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen,
vindt met ingang van de achtste kalenderdag de opbouw van de
vakantietoelage weer plaats op basis van het volledige salaris en de
toegekende salaristoelage(n).
Artikel6:4:2 Vakbondsverlof
1.
Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:
a.
Centrales van overheidspersoneel:
1.
de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);
2.
de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs
Personeel (CCOOP);
3.
de Centrale van middelbare en hogere functionarissen
bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen
(CMHF).
b.
Verenigingen van ambtenaren: de verenigingen van ambtenaren
welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van
overheidspersoneel.
2.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt
door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de
toegekende salaristoelage(n) verleend aan de ambtenaar:
a.
voor het bijwonen van algemene vergaderingen van
verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene
verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren
dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van
algemene vergaderingen van een landelijke groep van
gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het
hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of
afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat
van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte
daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum
van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
b.
voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij
lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of
bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of
bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid
is van een landelijke groepsraad;
c.
voor het bijwonen van één algemene vergadering van de
centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar
is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn
vereniging aan die vergadering deelneemt.
3.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door
het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking
buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende
salaristoelage(n) verleend:
a.
om, indien hij daartoe door een centrale van
overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of
door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen
·
om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende
activiteiten te ontplooien binnen die centrale of
die daarbij aangesloten vereniging,
onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat,
welke ertoe strekken de doelstellingen van deze
centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij
aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel
voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;
·
als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per
jaar voor een organisatie met minder dan 400
medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie
met meer dan 400 medewerkers;
·
als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50
uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400
medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een
organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien
verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof
wordt toegekend aan maximaal een
arbeidsvoorwaardenadviseur.
b.
voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren
- als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten
behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt
gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee
kalenderjaren.
4.
Van het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een
ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week
van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde
5.
Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de
ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten
hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat
ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar
die:
a.
lid is van het hoofdbestuur van een centrale van
overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1
of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die
rechtstreeks bij die centrale is aangesloten;
b.
lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in
het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een
sector of sectie van de centrale.
c.
Het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een
ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per
week van minder dan 36 uur wordt het verlof, bedoeld in het
tweede en derde lid tezamen, naar evenredigheid
verminderd.
6.
Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan
de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld
in het eerste lid, onder b.
7.
Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt
aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij
lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel
12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de
toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de
vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per
uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de
voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die
door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen
als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1,
tweede lid.
8.
Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels
stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede,
derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.
Artikel6:4:2a Vervallen
(Vervallen)
Artikel6:4:3 Kortdurend zorgverlof
1.
De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur
per kalenderjaar aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond
van de Waz.
2.
Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de
ambtenaar die is aangesteld voor een formele betrekkingsomvang van
minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.
3.
Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en
voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.
4.
Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze
waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt.
Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.
Artikel6:4:4 Non-activiteit
1.
Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de
Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van het salaris en
de toegekende salaristoelage(n) en vakantietoelage.
2.
Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing,
bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet, aanspraak heeft
op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt
op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de tijd dat
hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een
inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan
worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof
overeenkomende tijd niet te boven.
3.
Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels
vaststellen.
Artikel6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof
Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het
genot van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegekende
salaristoelage(n) en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden,
verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel
6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal
één jaar.
Artikel6:4:5a Overige redenen buitengewoon verlof
1.
Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd
bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek
onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de
functie voor ten hoogste twee jaren.
2.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de
pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21
van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het
bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn
verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato
vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies,
niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie
maanden is verleend.
Artikel6:4:6 Buitengewoon verlof is geen vakantie
Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in
mindering gebracht op de vakantie.
Artikel6:5 Ouderschapsverlof
1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op
ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald
ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit
verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur
per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn
salaris en de toegekende salaristoelage(n) minus het daaraan
gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de
Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
2.
Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar
die wordt gesalarieerd volgens:
a
schaal 1:
90%;
b
schaal 2:
85%;
c
schaal 3:
80%;
d
schaal 4:
70%;
e
schaal 5:
60%;
f
schaal 6 en hoger:
50%.
3.
Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het
betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht.
Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.
4.
Op de ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op
ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
5.
De ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden een verzoek
indienen om toegekend ouderschapsverlof niet op te nemen. Tenzij een
zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet, stemt het college
hiermee in. Instemming heeft tot gevolg dat het resterende
ouderschapsverlof wordt opgeschort.
Artikel6:5:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel6:5:2 Meerlingen
1.
Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op
betaald ouderschapsverlof.
2.
De bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4 en 6:5:7 zijn van
overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere
kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de
mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.
Artikel6:5:3 Vervallen
(vervallen)
Artikel6:5:4 Opbouw vakantie en vakantie-toelage
1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof
geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het
ouderschapsverlof.
2.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te
vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen,
wordt met ingang van de vijftiende kalenderdag de vermindering van
de duur van de vakantie beëindigd.
3.
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die
ouderschapsverlof geniet vindt plaats op basis van de
salarisbetaling, die tijdens dit ouderschapsverlof wordt
uitbetaald.
4.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking
te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14
kalenderdagen, vindt met ingang van de vijftiende kalenderdag de
opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van het volledige
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Artikel6:5:5 Terugbetaling
1.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen
zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1,
eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht het salaris en de
toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft
genoten, terug te betalen.
2.
Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als
bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:
a.
het gevolg is van het aanvaarden van een dienstverband bij
een andere gemeente;
b.
en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege
werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag
heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde
partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken
noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.
4.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen
drie maanden daarna op eigen verzoek een functie aanvaardt voor
minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof
vervulde, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelagen,
die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee
zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.
5.
De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt,
dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het
eerste en derde lid bepaalde.
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid
voorziet, kan het college een bijzondere regeling treffen.
Artikel6:5a Vervallen
(vervallen)
Artikel6:5a:1 Vervallen
(vervallen)
Artikel6:6 Vervallen
(Vervallen)
Artikel6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof
1.
De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Waz zwangerschaps- en
bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op
doorbetaling van haar volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
2.
De Waz-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in
mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van
het eerste lid recht heeft.
3.
De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en
bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de
uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het
UWV.
4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de
vrouwelijke ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is
gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt
opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te
wijten is, wordt de Waz-uitkering op het salaris en de toegekende
salaristoelagen in mindering gebracht.
Artikel6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof
1.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op adoptie- of
pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op
doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
2.
De Waz-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in
mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van
het eerste lid recht heeft.
3.
De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of
pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de
uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het
UWV.
4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de
ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen,
vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd,
danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt
geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de
Waz-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in
mindering gebracht.
5.
Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in
artikel 7:3, niet op.
Artikel6:9 Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke
levensloopregeling
1.
De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de gemeente
kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een
periode van tenminste 1 maand en ten hoogste 18 maanden.
2.
De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden
onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één
periode van onbetaald verlof.
3.
Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid gestelde
voorwaarden.
4.
Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige
arbeidsduur of op een deel daarvan.
5.
De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de
gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek
wordt ingediend.
6.
Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee
maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt
schriftelijk bericht van de beslissing van het college.
7.
Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij
onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof intrekken.
8.
Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet
tussentijds worden beëindigd tenzij het college en de ambtenaar
hiermee instemmen.
9.
Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking
heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe,
tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In
afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof
verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
Artikel6:10 Aanspraken tijdens onbetaald verlof
1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet
wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald
verlof.
2.
Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op
uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en
(kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato
vastgesteld.
3.
Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele
vergoeding als bedoeld in artikel 7:24a.
4.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de
pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21
van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het
bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn
verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato
vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies,
niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie
maanden is verleend.
Artikel6:11 Samenloop met ziekte
1.
Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn betrekking
onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is,
eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag.
2.
Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig
onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in
schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake
is van verlof voorafgaand aan pensionering.
Artikel6:12 Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof
Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en
bevallingsverlof.
Hoofdstuk6a De gemeentelijke levensloopregeling
Artikel6a:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in
artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
b.
instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of
verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de
loonbelasting 1964;
c.
levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar
geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar
wordt gestort;
d.
levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar
afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt
gestort;
e.
levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening
onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.
Artikel6a:2 Vervallen
(Vervallen)
Artikel6a:3 Verzoek tot deelname levensloopregeling
1.
De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke
levensloopregeling meldt dit bij het college.
2.
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde
kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen
zoals genoemd in artikel 6a:4.
3.
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling
waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt
aangehouden.
2.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een
levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen
inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de
ambtenaar in dienst is geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten
aanzien van dit levenslooptegoed.
3.
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het
college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed
van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn
opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in
dienst is.
4.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij voldoet
aan de voorwaarden die de Wet op de loonbelasting 1964 aan deelname
stelt.
Artikel6a:5 Inleg
1.
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de
gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg
per jaar.
2.
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen
wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.
3.
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde
bronnen.
Artikel6a:6 Bronnen
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke
levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
a.
het salaris;
b.
de vakantietoelage;
c.
de eindejaarsuitkering;
d.
de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;
e.
de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als
bedoeld in artikel 4a:1;
f.
het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:9 lid 3.
Artikel6a:7 Levensloopbijdrage
1.
De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzondering
van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd
met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage
van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op
jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking
minimaal € 400. Bij een deeltijd dienstverband wordt dit bedrag naar
rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan
ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen
recht hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.
2.
In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5% indien
en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van toepassing is.
3.
De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende
maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaar de
levensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De levensloopbijdrage
van 2,5% kan na 20 jaar voortgezet worden, indien artikel 9a:9,
eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.
4.
De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
december betaald.
5.
Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de
ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage
op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de
levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat
de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
6.
De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het
eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel
3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting
Pensioenfonds ABP.
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling
uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door
de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet
plaatsvinden
2.
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt
daarnaast:
a.
bij overlijden van de ambtenaar;
b.
bij ontslag van de ambtenaar;
c.
op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel6a:9 Opname levenslooptegoed
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de
opname van onbetaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en
hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste
ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn)
levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet
plaatsvinden.
Artikel6a:10 Slotbepaling
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk
9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van
hoofdstuk 9b van toepassing is.
Artikel6a:11 Vervallen
(Vervallen)
Hoofdstuk7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek
Paragraaf1 Definities
Artikel7:1 Definities
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en
bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of
sociale aard niet van hem kan worden gevergd;
b.
werkzaamheden in het kader van de reïntegratie:
loonvormende arbeid, die specifiek gericht is op
terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover
afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld
in artikel 7:9, derde lid;
c.
scholing in het kader van de reïntegratie: scholing die
gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende
arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan
van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
d.
arbeidsongeschiktheid in en door de dienst:
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in
overwegende mate haar oorzaak vindt in: en die niet aan
schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
·
de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de
bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten
worden verricht of;
·
in een dienstongeval verband houdende met de
aard van de opgedragen werkzaamheden of de
bijzondere omstandigheden waarin deze
werkzaamheden moesten worden verricht;
e.
restverdiencapaciteit: het door UWV vast te stellen
inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en
bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan
verdienen;
f.
arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 17, eerste
lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
g.
inactieve: de oud-ambtenaar met een WW-uitkering,
aanvullende uitkering, nawettelijke uitkering,
WAO-uitkering, WIA-uitkering of wachtgelduitkering, die
direct voorafgaand aan de uitkering in dienst was van
een gemeente;
h.
postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering
functioneel leeftijdsontslag, FPU-uitkering,
ouderdomspensioen van het ABP of ABP keuzepensioen, die
direct voorafgaand aan deze uitkering of dit pensioen in
dienst was van een gemeente of inactieve was;
2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Paragraaf2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig
onderzoek
Artikel7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig
onderzoek
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot
bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.
Artikel7:2:1 Arbo-dienst
De gemeente laat zich bijstaan door een arbodienst of gecertificeerd
deskundige(n).
Artikel7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
1.
De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige
begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.
2.
De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt
door een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n),
overeenkomstig door het college te stellen regels.
Artikel7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst
rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die
naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Artikel7:2:4 Vervallen
(Vervallen)
Artikel7:2:5 Geneeskundig onderzoek
1.
Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de
ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
a.
indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs
aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede
gezondheidstoestand van de ambtenaar;
b.
indien de ambtenaar niet of niet langer volledig
geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van
zijn functie, zulks ten einde na te gaan of hiervoor
medische oorzaken zijn aan te wijzen.
2.
De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het
eerste lid, te onderwerpen.
Artikel7:2:6 Buitendienststelling
1.
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel
7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke
toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de
arbo-dienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of
van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen
voortzetting van zijn werkzaamheden verzetten, wordt de
ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.
2.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet
plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de
lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het
wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt
belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval
is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.
3.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor
de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk
gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.
Artikel7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel
ambtenaar
1.
Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding
bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking
te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang
van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van
het behoud, het herstel of de bevordering van zijn
arbeidsgeschiktheid.
2.
De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid,
schriftelijk in kennis gesteld.
Paragraaf3 Aanspraken tijdens ziekte
Artikel7:3 Recht op bezoldiging
1.
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te
stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die
ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op
doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
2.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid
gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op
doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
3.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12
maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste
maand recht op doorbetaling van 75% van zijn salaris en de
toegekende salaristoelage(n).
4.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24
maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op
doorbetaling van 70% van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
5.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook
gebreken verstaan.
6.
De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige
salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de uren waarop
hij:
a.
zijn arbeid verricht;
b.
passende arbeid verricht;
c.
werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie
verricht;
d.
scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie.
7.
De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden
recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de
toegekende salaristoelage(n) bij arbeidsongeschiktheid in en
door de dienst.
8.
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die gedurende
ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid,
passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn
reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn
reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft
recht op een extra percentage van 5% berekend over het salaris
en de toegekende salaristoelage(n) waar hij recht op heeft
ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum het salaris en
de toegekende salaristoelage(n) bedoeld in het eerste lid.
9.
De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk
minimumloon, berekend naar rato van zijn formele
arbeidsduur.
10.
De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van
het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7,
ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode,
bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.
11.
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid
worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken
opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op
een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt
genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te
vloeien uit dezelfde oorzaak.
12.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelagen
zoals genoemd in het eerste, tweede, derde en vierde lid,
eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een
andere functie.
13.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het
recht op beloning tijdens arbeidsongeschiktheid.
14.
Het college zal rekening houden met individuele gevallen van
terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt
of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het
eerste lid, het volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n) wordt doorbetaald.
Artikel7:4 Doorbetaling tijdens bij ziekte bij seniorenmaatregel en
onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof
geniet heeft recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat
de ambtenaar nooit een hoger bedrag aan doorbetaald kan krijgen, dan
hij zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Artikel7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de
dienst
1.
Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of
IVA-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de
dienst, een aanvullende uitkering verleend.
2.
De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de
ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag
dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of
IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende
bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van
de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald
percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n)
die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn
ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van
arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid
van:
80% of meer:
95%
65 tot 80%
68,88%
55 tot 65%
57%
45 tot 55%
47,50%
35 tot 45%
38%
3.
De aanvullende uitkering eindigt:
a.
indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in
het eerste lid genoemde voorwaarden of;
b.
met ingang van de dag waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
4.
De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond
van dit artikel, is verplicht om het college op de hoogte te
stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheiduitkering
of bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel7:6 Vervallen
(Vervallen)
Artikel7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij
arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
1.
Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de
ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het oordeel
van het college noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige
behandeling of verzorging.
2.
Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere
voorschriften geven.
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling
van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de
overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning,
ten behoeve van de vaststelling van het bedrag van het salaris en de
toegekende salaristoelage(n) tijdens ziekte, dient in een lokale
regeling nader te worden uitgewerkt.
Artikel7:8:2 Periodieke salarisverhoging
Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in
een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Artikel7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van
artikel 2:7a
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel
2:7a , kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit
artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid
waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide
arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel
2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten
aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele
arbeidsduur.
Paragraaf4 Verplichtingen en sancties
Artikel7:9 Verplichtingen college
1.
Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen
te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig
is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten
gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te
verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende
arbeid te verrichten.
2.
Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden
verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen
passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de
inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de
openbare dienst van de gemeente.
3.
Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en
tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de
ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25,
tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met
medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig
bijgesteld.
4.
Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn
opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt
gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen
omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de
arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te
nemen procedures.
Artikel7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij
ziekte
De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle informatie
die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Artikel7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan
reïntegratie
1.
De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van
ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is
verplicht:
a.
gevolg te geven aan, door het college of een door hem
aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften
en mee te werken aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld
in artikel 7:9;
b.
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen,
evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als
bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
c.
zich te gedragen naar de regels die in het protocol,
bedoeld in artikel 7:9, vierde lid, zijn opgenomen.
2.
Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie
te vervullen, in staat is passende arbeid als bedoeld in artikel
7:1 te verrichten en hij door het college of een andere
werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij
verplicht die arbeid te verrichten.
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of
vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter
beantwoording van de vragen:
a.
of er sprake is van verhindering tot het vervullen van
zijn functie wegens ziekte;
b.
in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld
onder a;
c.
of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van
zijn functie opzettelijk heeft veroorzaakt;
d.
of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder
geneeskundige behandeling te stellen of te blijven
stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften
hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien
verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen
van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard
zijn uitgezonderd;
e.
of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing
wordt belemmerd of vertraagd;
f.
of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in
het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel
in het belang van het behoud, het herstel of de
bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;
g.
wanneer en in welke mate de vervulling van de functie
kan worden hervat.
2.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de redenen
van medisch onderzoek.
Artikel7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling salaris
Geen aanspraak op salaris en de toegekende salaristoelage(n) als
bedoeld in artikel 7:3 bestaat:
a.
indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in
artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de
ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van
zijn functie heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan
op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan
worden gemaakt;
b.
indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen
een half jaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde
geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar
hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand
heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge
waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn
functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten
onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt
dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Artikel7:13:2 Staken van de doorbetaling
1.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n), bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt,
indien en voor zolang de ambtenaar:
a.
weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot
het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de
arbo-dienst in te stellen medische onderzoek na te
komen;
b.
blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten
onrechte heeft nagelaten zich onder geneeskundige
behandeling te stellen of te blijven stellen;
c.
blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de
voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt, met
uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een
ingreep van heelkundige aard;
d.
zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek
schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing
wordt belemmerd of vertraagd;
e.
er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig
onderzoek door een door de arbo-dienst aangewezen arts
niet kan plaatshebben;
f.
tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden
verricht, tenzij dit door de arbo-dienst in het belang
van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het college
daartoe toestemming heeft verleend;
g.
weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die
hij heeft in verband met het verrichten van door de
arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk
geachte arbeid voor zichzelf of derden;
h.
zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de
arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst
bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij
hij daarvoor een door de arbo-dienst als geldig erkende
reden heeft opgegeven;
i.
weigert om – op verzoek van het college – informatie te
verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van
dit hoofdstuk.
2.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond
van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt
van het gedrag, genoemd in het eerste lid.
Artikel7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen
ambtenaar
1.
De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen,
bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, wordt disciplinair
gestraft wegens plichtsverzuim.
2.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n), bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt,
indien en voor zolang de ambtenaar:
a.
weigert mee te werken aan, door het college of een door
hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke
voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in
artikel 7:11, eerste lid, onder a, die erop gericht zijn
om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende
arbeid te verrichten;
b.
weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en
bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in
artikel 7:11, eerste lid, onder b.
c.
weigert aangeboden passende arbeid te verrichten,
waartoe hij op grond van artikel 7:11, tweede lid,
verplicht is.
3.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n), als genoemd in het tweede lid, vindt wel
plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke
toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd
in het tweede lid.
Artikel7:15:1 Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
1.
Het college kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe
aanleiding geven, bepalen, dat de op grond van de artikelen
7:13:1, 7:13:2 en 7:14 het niet uitbetaalde salaris en de
toegekende salaristoelage(n), geheel of ten dele aan anderen dan
de ambtenaar zal worden uitbetaald.
2.
Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde
bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de
artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging
alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond
van de second opinion die hij conform artikel 32, van de wet
SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de
ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Artikel7:16 Herplaatsing in passende arbeid
1.
Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, wordt de
ambtenaar opgedragen:
a.
door plaatsing in een andere functie voor tijdelijke
duur, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van
de aanstelling;
b.
door plaatsing in een andere functie bij wijze van
proef, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van
de aanstelling;
c.
bij een andere werkgever, door een tijdelijke
detachering, zonder dat dit gepaard gaat met een
wijziging van de aanstelling.
2.
Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in
artikel 7:11, tweede lid, aan de ambtenaar opgedragen door
definitieve herplaatsing. Deze definitieve herplaatsing vindt
plaats door wijziging van de aanstelling.
3.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die
ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35%
arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de
periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de
ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige
restverdiencapaciteit benut.
4.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die
ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar
minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12
maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid,
dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn
restverdiencapaciteit of meer benut.
5.
Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt
onder een andere functie mede verstaan het verrichten van
dezelfde werkzaamheden onder andere voorwaarden.
6.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12
maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling
van de functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het
zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het
zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet
in aanmerking genomen.
7.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12
maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte
samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en
aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of
bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit
geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit
dezelfde oorzaak.
8.
De termijn van 24 maanden wordt verlengd:
a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
b.
met de duur van het tijdvak, dat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond
van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft
vastgesteld.
9.
De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle
informatie die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te
stellen.
Artikel7:17 Terugkeer in functie na ziekte
1.
Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is
zijn functie te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn
functie slechts weer zal mogen vervullen, indien het college
daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate
waarin de hervatting kan geschieden.
2.
Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede worden
gelet op het advies van de arbo-dienst of van het UWV.
3.
De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval
vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig
verhinderd is geweest zijn functie te vervullen.
Artikel7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in
mindering brengen op de beloning van de ambtenaar van inkomsten uit
passende arbeid of werkzaamheden in het kader van diens
re-integratie.
Artikel7:18:1 Inkomsten uit andere betrekking
1.
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen
van zijn functie, op grond van een aan het college uitgebracht
advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van
zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van
herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor
derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in
mindering gebracht op het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) waar de ambtenaar recht op heeft krachtens
artikel 7:3.
2.
Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens
gerekend een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van
hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, alsmede elke andere
toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden
betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf5 Bijzondere situaties
Artikel7:19 Samenloop met een ZW-uitkering
1.
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk recht heeft op
een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in
mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel
7:3, recht heeft.
2.
Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de
ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te
wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen
ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel
rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
3.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de
ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de
ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan
zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing
van dit artikel rekening gehouden met een volledige
ZW-uitkering.
4.
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle
medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen
van de ZW-uitkering.
5.
Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de
ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het
meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.
Artikel7:20 Samenloop met een WW-uitkering
Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht
heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in
mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel
7:3, recht heeft.
Artikel7:21 Samenloop met een uitkering op grond van de WIA
1.
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering
tot het vervullen van zijn functie recht heeft op een WGA- of
een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in
mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel
7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een
IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met
volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de
ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze
IVA- of WGA-uitkering.
2.
Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering
uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die
uitkering naar rato van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) uit de verschillende functies, in mindering
gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de betaling
wordt gedaan.
3.
Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen
de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan
worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge
geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit
artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in
aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van
dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat,
dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd,
en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de
toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of
IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele
of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.
6.
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle
medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen
van de WGA- of IVA-uitkering.
Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de ambtenaar
in aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:21,
recht heeft op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het
Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel7:23 WAJONG/WAZ
Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht
heeft op een WAJONG- of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor
de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een uitkering op
grond van de WIA.
Artikel7:23:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel7:24 Zorgverzekering
De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren,
postactieven en inactieven een overeenkomst als bedoeld in artikel
18 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel7:24a Tegemoetkoming ziektekosten
1.
De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of
Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn
Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een
tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per
kalenderjaar in de maand december uitbetaald.
3.
Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar
heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een
tegemoetkoming in de ziektekosten.
Paragraaf6 Ziektekosten
Artikel7:25 Hoogte tegemoetkoming
1.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar.
2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het
salaris van de ambtenaar maal de deeltijdfactor lager is dan of
gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van
schaal 6.
3.
De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of
ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten
naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.
4.
De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand
december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst
treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid
de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
Artikel7:25a Meerdere dienstverbanden
Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een
tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de
tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De
ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren, indien hij een
dergelijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere
dienstbetrekking.
Artikel7:25b Vervallen
(Vervallen)
Artikel7:25:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel7:25:2 Vervallen
(Vervallen)
Artikel7:25:3 Vervallen
(Vervallen)
Artikel7:25:4 Vervallen
(Vervallen)
Paragraaf7 Overige bepalingen
Artikel7:26 Overgangsbepaling
1.
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31
december 2000 recht heeft op salarisbetaling of uitkering op
grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum
voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze
luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de
ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang
waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de
Ziektewet.
2.
De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan
hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te
betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering
krachtens de Ziektewet wordt toegekend.
Artikel7:27 Garantie-uitkering
1.
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede
lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien
naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht
op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare
arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is
om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder
gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen
geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn
krachten en bekwaamheden.
2.
De garantie-uitkering bedraagt te rekenen vanaf de datum van
aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke functie 18 maanden
100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van het
salaris en de toegekende salaristoelage (n) die de ambtenaar
genoot in de oorspronkelijke functie.
3.
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de
ambtenaar ontvangt uit de dienstbetrekking waarin hij is
herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op
WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op
of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager
niveau is vastgesteld.
4.
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken
die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien
hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij
opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan,
wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het
bedrag van de verzuimde of de verloren gegane inkomsten.
5.
De garantie-uitkering eindigt:
a.
met ingang van de maand volgend op die waarin hij de
leeftijd van 65 jaar bereikt;
b.
bij ontslag.
Artikel7:28 Overgangsartikel
1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld
in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen
7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 niet
van toepassing.
2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen
7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 zoals
die golden op 31 december 2005, van toepassing.
3.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid
bedoeld in artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die
op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de
artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21 niet van
toepassing.
4.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen
7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31
december 2005 , van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel
7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet
worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met
ingang van 1 januari 2006 .
5.
Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie
de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is
gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid
vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006
wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis
van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde
lid.
Artikel7:28:1 Overgangsartikel
1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld
in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 is artikel 7:18:1
niet van toepassing.
2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 7:18:1
zoals dat gold op 31 december 2005 , van toepassing.
Artikel7:28a Overgangsartikel
1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld
in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16 niet
van toepassing.
2.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld
in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16,
zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel7:28b Overgangsartikel
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in
artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:16 van
toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
Hoofdstuk8 Ontslag
Artikel8:1 Ontslag op verzoek
1.
Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol
verleend.
2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
3.
Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden
indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen wordt.
Artikel8:1:1 Ontslag op verzoek
1.
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met ingang
van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie
maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.
2.
Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste
lid worden afgeweken.
3.
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig
is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor
disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek
om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de
strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf
onherroepelijk is geworden.
Artikel8:2 Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde
leeftijd
1.
De ambtenaar wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag
waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
2.
Aan de ambtenaar die voldoet aan de voorwaarden voor FPU, maar niet
(geheel) gebruik maakt van dit recht, wordt eervol ontslag verleend
met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin hij de
65-jarige leeftijd bereikt.
3.
Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar hiermede
instemt, van het bepaalde in het eerste lid afwijken.
Artikel8:2:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel8:2a Opzegtermijn na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd
1.
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na het
bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is getreden van
de gemeente, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als
bedoeld in artikel 8:2 lid 3 wordt beëindigd wanneer een van de
partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één
maand in acht genomen.
2.
In afwijking van lid 1 geldt in geval van ziekte een opzegtermijn
van 13 weken
Artikel8:3 Ontslag wegens reorganisatie
1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van
zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het
dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere
dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan
arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol
verleend.
2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
3.
Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen uitgezonderd,
ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.
Artikel8:3:1 Ontslag wegens reorganisatie
Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd
in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het
aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.
Onder volledige arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:
a.
arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht
bestaat op een WGA-uitkering;
b.
arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht
bestaat op een IVA-uitkering.
2.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van volledige
ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan
gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.
3.
Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden
indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
functie wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden.
4.
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is
van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de
claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een mogelijke
herbeoordeling.
5.
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een
ontslagprocedure als bedoeld in het tweede lid wordt ingesteld. Deze
melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de eerste
ziektedag.
6.
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest
recente WIA-beschikking zijn genomen.
7.
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het
zesde lid, genomen is, moet het college, indien er geen
overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van
UWV betrekken.
8.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24
maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de
functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het
zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het
zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in
aanmerking genomen.
9.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24
maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte
samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan
vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en
aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof
wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs
niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
10.
De termijn van 24 maanden, als bedoeld in het derde lid wordt
verlengd:
a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, van de WIA en
b.
met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende
lid, van de WIA heeft vastgesteld.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie
wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte
mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.
2.
Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts plaatsvinden
indien:
a.
er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
functie wegens ziekte gedurende een periode van 36
maanden;
b.
het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de
ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op
te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.
3.
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is
van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de
claimbeoordeling op grond van de WIA en de resultaten van een
mogelijke herbeoordeling.
4.
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat sprake
is van een situatie als bedoeld in het tweede lid op grond waarvan
de ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld.
Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 33e maand na de
eerste ziektedag.
5.
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest
recente WIA-beschikking zijn genomen.
6.
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het
vijfde lid, genomen is, moet het college, indien er geen
overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van
UWV betrekken.
7.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde
tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de
vervulling van de functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand
aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het
zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in
aanmerking genomen.
8.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde
tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens
ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van
minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan
en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of
bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit
geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit
dezelfde oorzaak.
9.
De termijn van 36 maanden, als genoemd in het tweede lid, onderdeel
a, wordt verlengd
a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, van de WIA en
b.
met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende
lid, van de WIA heeft vastgesteld.
10.
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende
arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig
is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid
op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn
van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel
7:16 overeenkomstig toegepast.
Artikel8:5a Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid
1.
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie
wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij
zonder deugdelijke grond weigert:
a.
gevolg te geven aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee
te werken aan door het college of een door hem aangewezen
deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen
de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in
artikel 7:9;
b.
arbeid als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid te verrichten
waartoe het college hem in de gelegenheid stelt;
c.
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en
bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel
25, tweede lid, van de WIA;
d.
een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.
2.
Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het
eerste lid, wint het college een hierop betrekking hebbend advies
van het UWV in.
Artikel8:5:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie
anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van
dit artikel wordt eervol verleend.
2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
Artikel8:7 Overige ontslaggronden
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
a.
verlies van een vereiste bij de aanstelling door het
bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij
aanvaarding van de functie geldt;
b.
aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de
functie zou uitsluiten;
c.
staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden
rechterlijke uitspraak;
d.
toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens
onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
e.
onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens
misdrijf;
f.
het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met
indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt
kan worden gemaakt.
Artikel8:7:1 Overige ontslaggronden
Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag
op grond van eerdergenoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet
eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het
ontslag voor het eerst aanwezig was.
Artikel8:8 Overige ontslaggronden
1.
Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen op
een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden
in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
Artikel8:8:1 Overige ontslaggronden
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel
8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit
vermeld.
Artikel8:9 Overige ontslaggronden
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in
een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen
tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij
ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het
college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag
verleend.
Artikel8:10 Vervallen
(Vervallen)
Artikel8:10:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel8:11 Ontslag wegens FPU
1.
Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op
grond van de FPU-regeling wordt eervol ontslag verleend indien het
bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden
overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting
pensioenfonds Abp op grond van een desbetreffende aanvraag hebben
vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht bestaat op een
uitkering op grond van die regeling.
2.
Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van
de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden
verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten.
Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de formele
arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkenmale dat
het wordt verleend, ten minste 10% van de oorspronkelijke formele
arbeidsduur.
Artikel8:11:1 Ontslag wegens FPU
1.
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:11, gaat eerst in met ingang van
de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge de FPU-regeling
bestaat.
2.
Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke
urenuitbreiding
1.
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van
rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien
na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband
feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is
verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd
te zijn aangegaan.
2.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is
aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van
rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt.
Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de urenuitbreiding
feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding
is verleend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor
dezelfde tijd te zijn aangegaan.
3.
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd kan
ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de
aanstelling leidde is vervallen.
4.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is
aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft, ontslag
worden verleend, indien de omstandigheid die tot de urenuitbreiding
leidde, is vervallen.
5.
Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan niet
plaatsvinden wanneer de termijnen als genoemd in artikel 2:4 zijn
overschreden.
6.
Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit een
tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd nadere regels
stellen.
Artikel8:12:1 Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of
urenuitbreiding
1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, kan ook
ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit
hoofdstuk.
2.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, kan ook
ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit
hoofdstuk.
Artikel8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of
urenuitbreiding voor onbepaalde tijd
1.
Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid,
wordt een opzegtermijn in acht genomen:
a.
van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;
b.
van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch korter
dan twaalf maanden, heeft geduurd;
c.
van één maand, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft
geduurd.
2.
Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn
mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van zijn
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Artikel8:13 Ontslag als disciplinaire straf
Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend
worden.
Artikel8:14 Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en
vakorganisaties
1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
a.
wet: Wet op de ondernemingsraden;
b.
ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in de
wet;
c.
ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede
lid, van de wet.
2.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:
a.
wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst
als bedoeld in artikel 9 van de wet;
b.
wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;
c.
wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in artikel
15 van de wet;
d.
van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is
geweest van een ondernemingsraad;
e.
van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is
geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de
wet.
3.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit
dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in
artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is
aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te
ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q.
binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de
doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de
daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
4.
In afwijking van het gestelde in het tweede en derde lid kan ontslag
op grond van artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene
schriftelijk in het ontslag toestemt.
5.
Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris heeft
toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing
op die secretaris.
Artikel8:15:1 Schorsing als ordemaatregel
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door
het college worden geschorst:
a.
wanneer hem het voornemen tot bestraffing met
onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de
oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
b.
wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van
het Wetboek van Strafvordering een bevel tot
inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten
uitvoer gelegd;
c.
wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens
misdrijf wordt ingesteld;
d.
in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het
belang van de dienst.
2.
Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:
a.
een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing
ingaat;
b.
een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde
omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing
aanleiding heeft of hebben gegeven;
c.
een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de
schorsing.
Artikel8:15:2 Schorsing als ordemaatregel
1.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b
of c, kunnen het salaris en toegekende salaristoelage(n) voor een
derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes
weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook
tot het volle bedrag, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het
derde lid.
2.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a,
kan tot de in de strafaanzegging of –oplegging genoemde datum van
ingang van het ontslag de doorbetaling geheel of gedeeltelijk worden
gestaakt, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de
datum van het ontslag wordt de doorbetaling geheel gestaakt.
3.
Het betaalbare gedeelte van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) kan aan anderen dan de ambtenaar worden
uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in
ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem
verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen.
4.
De ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde salaris en toegekende
salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet
door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook
indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt
besloten.
5.
De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde salaris en toegekende
salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing
bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet
volgt.
Artikel8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening
1.
Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot
aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar
vervuld.
2.
Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld,
met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een
omschrijving of aanduiding van die datum.
3.
Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor
onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het
ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.
Artikel8:16:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel8:16:2 Vervallen
(Vervallen)
Artikel8:16:3 Vervallen
(Vervallen)
Artikel8:16a Vervallen
(Vervallen)
Artikel8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen arbeidsduur
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk
wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan,
dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit
hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op
grond van artikel 7:16.
Artikel8:18 Overgangsbepaling
1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de artikelen
8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 8:5 en
8:5a niet van toepassing.
2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en
8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.
3.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de artikelen
8:5 en 8:5a , is gelegen op of na 1 januari 2004, maar die op grond
van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 8:5
en 8:5a niet van toepassing.
4.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en
8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.
Artikel8:19 Overgangsbepaling
1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in artikel 8:5,
is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:5 niet van toepassing.
2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 8:5, zoals
dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel8:20 Overgangsbepaling
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in
artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of artikel
8:5 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
Hoofdstuk9 Uitkering functioneel leeftijdsontslag
Artikel9:1 Ontslag wegens FLO
Aan de ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van het
bepaalde in artikel 8:3, zoals bedoeld in artikel 9:15, wordt met ingang
van de datum van het ontslag ten laste van de gemeente een maandelijkse
uitkering toegekend.
Artikel9:1:1 Ontslag wegens FLO
Onder gewezen ambtenaar wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk
verstaan de ambtenaar die aan zijn ontslag aanspraak kan ontlenen op een
uitkering volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel9:1:2 Ontslag wegens FLO
1.
De in artikel 8:3:1, eerste lid bedoeld in artikel 9:15:1, bedoelde
datum van ingang van ontslag kan op verzoek van de ambtenaar, dan
wel ingeval deze desgevraagd daarmee instemt voor de duur van ten
hoogste een jaar, telkens met een periode van ten hoogste een jaar
te verlengen, worden opgeschort, indien dit door het bestuursorgaan,
bevoegd tot het verlenen van ontslag, in het belang van de dienst
wordt geacht en de ambtenaar, blijkens de uitslag van een
geneeskundig onderzoek, geestelijk en lichamelijk in staat kan
worden geacht zijn betrekking te blijven vervullen.
2.
Indien de ambtenaar voor wie toepassing is gegeven aan het bepaalde
in het eerste lid, blijkens de uitslag van een geneeskundig
onderzoek tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere
vervulling van zijn betrekking, kan hem ontslag worden verleend met
ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de
uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is
gebracht.
Artikel9:2 Bedrag en duur
1.
De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan het
ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de ambtenaar aan
diens betrekking verbonden bezoldiging vermeerderd met zoveel doch
ten hoogste 10 malen 0,5% van die bezoldiging als het totaal aantal
volle dienstjaren geldig voor pensioen krachtens het
pensioenreglement op de dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt.
Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met
dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het
bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben
indien hij zou zijn gepensioneerd met ingang van de datum van zijn
ontslag en in aanmerking zou zijn genomen de diensttijd bedoeld in
artikel 5.4 van het pensioenreglement, welke hij bij het bereiken
van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
2.
Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden
bezoldiging wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan de
bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, vermeerderd met de
vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 6:3, berekend over een maand,
en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6, met dien verstande
dat de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 en de prestatiebeloning
slechts geacht worden te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag
dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan
het ontslag gemiddeld per maand aan die vergoeding of beloning aan
de gewezen ambtenaar is toegekend.
3.
Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking
verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens periodieke
verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de gewezen ambtenaar
op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt van de datum
van in werking treden dier wijziging af het aldus gewijzigde bedrag
als laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden
bezoldiging.
4.
De hoogte van de uitkering wordt actuarieel neutraal herrekend
indien de ambtenaar na 1 januari 2006 gebruik maakt van de
mogelijkheid van artikel 9:1:2, eerste lid om de ingang van het
ontslag uit te stellen. Overschrijdt de uitkering de oude
bezoldiging dan wordt het meerdere omgezet in ouderdoms- en
nabestaandenpensioen.
Vereveningsfonds: het Vereveningsfonds FLO sector Gemeenten;
b.
Vereveningsregeling: de tijdelijke regeling die deel
uitmaakt van de LOGA-overeenkomst met betrekking tot de
financiering van het functioneel leeftijdsontslag.
2.
De gemeenten zijn verplicht de in de Vereveningsregeling bedoelde
bijdrage af te dragen aan het Vereveningsfonds voor alle bij hun in
dienst zijnde personen voor wie premie ten behoeve van de
FPU-regeling moet worden afgedragen.
3.
De in het tweede lid bedoelde bijdrage wordt voor de helft verhaald
op de bij de instellingen in dienst zijnde personen voor wie premie
ten behoeve van de FPU-regeling wordt afgedragen.
Artikel9:4 Samenloop met FPU
1.
Indien de datum van ontslag van de ambtenaar van 55 jaar of ouder
gelegen is na 1 april 1997, is deze ambtenaar verplicht een
uitkering krachtens de FPU-regeling aan te vragen. De uitkering als
bedoeld in artikel 9:1 komt niet tot uitbetaling indien de ambtenaar
geen toestemming verleent om de uitkering krachtens de FPU-regeling
via de werkgever tot uitbetaling te laten komen.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar niet of niet tijdig
de uitkering krachtens de FPU-regeling aanvraagt, en hem dit
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt, voor de periode waarin
hij dientengevolge voornoemde uitkering niet of niet volledig
ontvangt, voor de toepassing van lid 3 van dit artikel rekening
gehouden met de uitkering die hij vanaf de ontslagdatum zou hebben
genoten, indien hij de voornoemde uitkering wel tijdig zou hebben
aangevraagd.
3.
De uitkering wordt, indien en voorzover recht daarop bestaat,
verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de
FPU-regeling, met dien verstande dat buiten beschouwing blijft dat
gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is
op een individuele opbouw krachtens artikel 16.2, 16.3 of 16.4 van
het pensioenreglement.
4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de
in het tweede lid bedoelde ambtenaar, de uitkering krachtens de
FPU-regeling geheel of ten dele vervallen wordt verklaard dan wel
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor de
toepassing van lid 3 van dit artikel geacht onverminderd te zijn
genoten.
Artikel9:4:1 Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid
1.
Wanneer een gewezen ambtenaar, die aan deze regeling recht op
uitkering kan ontlenen, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in
verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering
krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen met
ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is ingegaan, wordt op
de uitkering een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk
aan het bedrag waarmede de inkomsten en de onverminderde uitkering
krachtens artikel 9:2 samen de laatstelijk genoten bezoldiging te
boven gaan.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering
krachtens deze regeling is toegekend.
3.
Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de dag, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf
ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt
echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het
gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de gewezen
ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn
van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met het ontslag.
4.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
Artikel9:4:2 Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid
1.
Van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf doet de gewezen
ambtenaar onverwijld mededeling aan het college. Daarbij doet hij,
voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten, die hij uit dien
hoofde zal verwerven; hij is verplicht om, indien die inkomsten
tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan tijdig voor het
verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn nadere opgave te
doen. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig
vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de
inkomsten die hij sedert het ter hand nemen van de werkzaamheden of
sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der
werkzaamheden mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten
worden berekend, dan geschiedt de opgave over die langere termijn en
kan op de uitkering een voorlopige vermindering worden toegepast
naar een geraamd bedrag van die inkomsten, onder voorbehoud van
nadere verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn. Dit lid
vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of
bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 9:4:1, tweede en
derde lid.
2.
Indien de gewezen ambtenaar de verplichtingen, genoemd in het eerste
lid, niet of niet volledig nakomt, kan het college bepalen dat de
uitkering, zolang zulks niet het geval is, niet of slechts
gedeeltelijk wordt uitbetaald.
3.
De gewezen ambtenaar wordt geacht door het aanvaarden van de
uitkering er in te bewilligen dat zij die daarvoor naar het oordeel
van het college in aanmerking komen, de inlichtingen verstrekken
welke voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk zijn.
Artikel9:4:3 Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval
Ten aanzien van hem die aan deze regeling recht op uitkering ontleent en
die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of ongeval nog aanspraken in
verband met de dienstbetrekking waaruit hij is ontslagen heeft of
verkrijgt, wordt de uitkering tot het einde van de periode waarover die
aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.
Artikel9:5 Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
1.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62
jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het
pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de
pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de
helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het
bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten
worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou
opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten
van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw
voor meer dan de helft plaats vindt, komen volledig ten laste van de
gewezen ambtenaar. De werkgever stelt de ambtenaar in de drie
maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:
a.
de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd van
62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van
artikel 16.3 van het pensioenreglement;
b.
dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven
mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te
blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in
vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen
ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als
gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9:5 lid 1;
c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de
gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid
die artikel 16.3 van het pensioenreglement bieden, ingediend
moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds
ABP;
d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij
de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de
werkgever.
2.
De aanschrijving bedoeld in het eerste lid wordt herhaald in de drie
maanden voor de dag dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar
bereikt.
Artikel9:6:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9:7:1 Verval van uitkering
1.
De uitkering vervalt:
a.
met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen
ambtenaar is overleden;
b.
op de datum waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65
jaren bereikt.
2.
De uitkering kan geheel of ten delen vervallen worden verklaard
indien de gewezen ambtenaar zich naar het oordeel van het college
zodanig gedraagt, dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn
ontslagen.
Artikel9:8:1 Overlijdensuitkering
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar heeft
de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner die krachtens het
pensioenreglement recht heeft op een nabestaandenpensioen, recht op
een bedrag gelijk aan de bezoldiging bedoeld in artikel 9:2 over een
tijdvak van drie maanden welk bedrag in voorkomend geval wordt
verminderd met de uitkering bij overlijden krachtens de
FPU-regeling. Wordt geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner
als bedoeld in de vorige volzin nagelaten, dan verkrijgen de
minderjarige kinderen van de overledene recht op bedoelde uitkering.
Ontbreken ook zodanige kinderen, dan hebben, indien de overledene
kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of
zusters, deze betrekkingen recht op bedoelde uitkering.
2.
Laat de overledene geen betrekkingen na die krachtens het eerste lid
recht hebben op de uitkeringen als in dat lid bedoeld, dan kan dit
bedrag door het college geheel of ten dele worden aangewend voor de
betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de
lijkbezorging.
Artikel9:9:1 FLO-betrekkingen en leeftijdsgrenzen
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald welke
leeftijdsgrenzen gelden voor de vervulling van de daarbij vermelde
betrekkingen.
Artikel9:10:1 Ingangsdatum ontslag wegens FLO
Indien een ambtenaar die een betrekking vervult als in artikel 9:9:1
genoemd op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling de
leeftijdsgrens als genoemd in dat artikel reeds heeft bereikt, wordt hem
eervol ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand
volgende op die waarin deze regeling in werking treedt, tenzij
overeenkomstige toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel
9:1:2, eerste lid.
Artikel9:11 Tijdelijke regeling
Vervallen
Artikel9:12 Tijdelijke regeling
De ambtenaar die op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag wordt verleend
en die recht heeft op een uitkering op grond van dit hoofdstuk, heeft
totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld recht op een maandelijkse
uitkering waarvan het bedrag berekend wordt op basis van de bepalingen
van dit hoofdstuk.
Artikel9:13 Slotbepaling
Ambtenaren aan wie op of na 1 januari 2006 FLO-ontslag is verleend en
die op grond van artikel 9:12 een maandelijkse uitkering hebben
ontvangen, worden met ingang van 1 juli 2006 geacht te zijn ontslagen op
grond van artikel 8:11 en worden onder de werking van hoofdstuk 9b
gebracht.
Artikel9:14 Slotbepaling
Met ingang van 1 juli 2006 kan ambtenaren op grond van dit hoofdstuk
geen uitkering meer verleend worden.
Artikel9:15 Vervallen
Vervallen
Artikel9:15:1 Vervallen
Vervallen
Artikel9:16 Vervallen
Vervallen
Hoofdstuk9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een
bezwarende functie
Artikel9a:1 Algemeen
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006
in dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31 december 2005
recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005 .
Artikel9a:2 Definities
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door
het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten
en deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de
uitruk met als gevolg een verhoogde kans op
gezondheidsklachten;
b.
de tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de
gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het
kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie en
die past bij de richting zoals afgesproken is in het
loopbaanplan.
Artikel9a:3 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9a:4 Het loopbaanplan
1.
De ambtenaar blijft maximaal 20 jaar werkzaam in een bezwarende
functie.
2.
De ambtenaar heeft recht op een loopbaanplan, waardoor het de
ambtenaar mogelijk is na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in de
bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen binnen of buiten
de gemeentelijke dienst.
Artikel9a:5 Het loopbaanplan
1.
In afwijking van hoofdstuk 17 gelden voor de ambtenaar de volgende
bepalingen.
2.
Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan
de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis
en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen
opleiding en de te ondernemen activiteiten, die nodig zijn om na
maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een
tweede loopbaan te beginnen. Het loopbaanplan omvat in ieder geval
die opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de
brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau.
Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend worden.
3.
Het college en de ambtenaar zijn verplicht medewerking te verlenen
aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het
loopbaanplan.
4.
Het loopbaanplan wordt in het jaar van indiensttreding
opgesteld.
5.
Het loopbaanplan wordt ten minste een keer per drie jaar
geëvalueerd, geactualiseerd en zonodig bijgesteld.
6.
Bij het loopbaanplan wordt rekening gehouden met zowel de belangen
van het college als met de belangen van de ambtenaar.
7.
In het loopbaanplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot
benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van het college die
de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te
voeren.
8.
De kosten die gemaakt zullen worden in het kader van de in het
loopbaanplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het
college vergoed.
9.
In het loopbaanplan worden, indien mogelijk, ten aanzien van de
activiteiten en de opleiding in ieder geval de volgende aspecten
vastgelegd:
a.
het aanspreekpunt binnen de organisatie;
b.
het beroep of de richting die als tweede loopbaan gekozen
wordt;
c.
de keuze van opleidingsvorm of het instituut, waar de
activiteit plaatsvindt;
d.
de te maken kosten;
e.
de start- en einddatum van de te ondernemen activiteit of de
te volgen scholing;
f.
de te maken voortgang binnen de activiteit of scholing;
g.
de minimaal te behalen resultaten van de activiteit of
scholing;
h.
de planning van vervolgafspraken;
i.
de omstandigheden onder welke een te volgen opleiding of te
ondernemen activiteit kan worden onderbroken of
gestopt;
j.
eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een
goede uitvoering van de gemaakte afspraken.
Artikel9a:6 Terugbetaling
De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die
het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de
activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed,
terug te betalen.
Artikel9a:7 Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst
1.
Plaatsing van een ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan
binnen of buiten de gemeentelijke dienst vindt definitief
plaats.
2.
Definitieve plaatsing binnen de gemeentelijke dienst vindt plaats
door aanpassing van de aanstelling.
3.
Definitieve plaatsing buiten de gemeentelijke dienst vindt plaats
door ontslag op grond van artikel 8:1 uit de bezwarende
functie.
Artikel9a:8 Disciplinaire straf
1.
De ambtenaar die de verplichtingen, zoals neergelegd in het
loopbaanplan, niet nakomt, wordt disciplinair gestraft.
2.
Wanneer de tweede loopbaan na 20 jaar gewerkt te hebben in de
bezwarende functie door schuld of toedoen van de ambtenaar niet
begonnen kan worden, wordt de ambtenaar op grond van artikel 8:13
disciplinair ontslag verleend.
Artikel9a:9 Gevolgen niet starten tweede loopbaan
1.
De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam
wanneer:
a.
de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het
college zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet
nakomt;
b.
de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en
de ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.
2.
Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de
bezwarende functie door te werken.
3.
Het loopbaanplan wordt voortgezet tot de tweede loopbaan begonnen
wordt.
4.
Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid na 20 jaar niet
medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken,
geldt de procedure, bedoeld in artikel 9a:10.
Artikel9a:10 Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering
1.
De ambtenaar die niet meer medisch geschikt is om in de bezwarende
functie door te werken, ontvangt een overbruggingsuitkering.
2.
De duur van de overbruggingsuitkering is afhankelijk van het aantal
jaren dat betrokkene in een bezwarende functie werkzaam is
geweest.
3.
Per dienstjaar in een bezwarende functie is de duur van de
overbruggingsuitkering 12/10 maand. De maximumduur van de
overbruggingsuitkering is 24 maanden.
4.
Zodra de medische ongeschiktheid voor de bezwarende functie is
vastgesteld, stopt de opbouw van de overbruggingsuitkering.
5.
De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt de eerste 12
maanden 100% van het salaris en de maanden daarna 80% van het
salaris.
6.
De duur van de overbruggingsuitkering wordt in mindering gebracht op
de duur van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel 7:3.
7.
De overbruggingsuitkering komt tot uitbetaling voor zover deze hoger
is dan de loondoorbetaling bij ziekte, bedoeld in artikel 7:3.
Artikel9a:11 Garantiesalaris en afbouw toelagen
1.
In dit artikel wordt onder oude bezoldiging verstaan de optelsom
van:
a.
het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid,
onderdeel b,
b.
de vakantieuitkering,
c.
de eindejaarsuitkering,
d.
de functioneringstoelage,
e.
de waarnemingstoelage en
f.
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere
toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar
zijn toegekend, berekend over een periode van 12 maanden
onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de tweede
loopbaan. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12
maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke
uitbetaling van de bezoldiging, werkt die wijziging door in
de oude bezoldiging.
2.
De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede
loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het
negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het oude
salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging,
zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
3.
Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het
bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en
vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de
garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging
wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze
in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
4.
De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de
organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest,
die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende
afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen
de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en
vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage
bedraagt:
a.
het eerste jaar 100%;
b.
het tweede jaar 75%;
c.
het derde jaar 50%;
d.
het vierde jaar 25%.
·
De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met
de generieke salarisverhoging, zoals deze in de
gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
5.
Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag
waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen,
behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de
afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging
wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze
in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
6.
De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie
van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van
het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris,
inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe
jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt
berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding
bij de nieuwe werkgever is vastgesteld.
Hoofdstuk9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005
recht gaf op functioneel leeftijdsontslag
Paragraaf1 Algemene bepalingen
Artikel9b:1 Werkingssfeer
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:
a.
op 31 december 2005 werkzaam was bij een gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps of bij een gemeentelijke
ambulancedienst; en
b.
op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor
door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde
op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald;
en
c.
sinds 31 december 2005 onafgebroken de betrekking heeft
vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op
de leeftijd van 55 jaar of ouder.
2.
Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de
ambtenaar die
a.
overstapt naar een andere functie bij dezelfde gemeente
of ambulancedienst, of
b.
overstapt naar een ander gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps, dan wel naar een andere
gemeentelijke ambulancedienst tenzij bij de overstap
tussen de werkgever en ambtenaar andere afspraken zijn
gemaakt.
3.
Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de
functie waarnaar de ambtenaar overstapt ook een bezwarende
functie is, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd
van 55 jaar of ouder.
Paragraaf2 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke
moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in
december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in
aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die
werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen
Artikel9b:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
bezoldiging: de optelsom van
i.
het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid,
sub b,
ii.
de vakantieuitkering;
iii.
de eindejaarsuitkering;
iv.
de functioneringstoelage;
v.
de waarnemingstoelage en
vi.
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde
andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan
de ambtenaar zijn toegekend, met uitzondering van de
levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9,
berekend over een periode van 12 maanden
onmiddellijk voorafgaande aan de datum, die
voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4,
artikel 9b:20, artikel 9b:25, zesde lid, artikel
9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De
bezoldiging wordt, met uitzondering van de
bezoldiging bedoeld in artikel 9b:20 en 9b:25, na
deze datum geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke
sector wordt overeengekomen. Indien verlofopname
door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid
tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van
de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid,
onderdeel c, werkt die wijziging door in de
bezoldiging.
b.
bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting
door het frequent draaien van piket of het werken in
roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeiende
werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans
op gezondheidsklachten;
c.
dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van
een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam
als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer,
mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op
functioneel leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger
bij de brandweer, mits het om jaren gaat waarin
daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is ingezet en men
niet tegelijkertijd een aanstelling had als
beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren
als vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken
hoeveel jaren hij als vrijwilliger is ingezet;
d.
dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij
een gemeentelijke ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een
ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een
ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren
werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het
stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment
recht gaf op functioneel leeftijdsontslag;
e.
FPU-uitkering: de uitkering in het kader van de
FPU-regeling;
f.
niet-bezwarende functie: een functie die niet valt onder de
definitie van onderdeel b;
g.
tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de
gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in
het kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende
functie;
h.
onbezoldigd volledig verlof: verlof voor de formele
arbeidsduur per week, zonder behoud van bezoldiging.
Artikel9b:3 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na
1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een
bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van
verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006
- als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor
een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft
ontvangen.
Artikel9b:4 Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
1.
De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar
bereikt volledig buitengewoon verlof verleend, tegen
doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging. Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de
ambtenaar vanaf de datum bedoeld in de eerste volzin in plaats
van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor bedoeld, een
keuze maken uit de volgende mogelijkheden:
a.
100% werken, waarbij voor ieder vol jaar dat gewerkt
wordt een bonus wordt verstrekt van 20% van het voor de
ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande
aan toekenning van de bonus;
b.
50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken,
tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar
geldende bezoldiging;
c.
volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een
bonus wordt verstrekt van 100% van het voor de ambtenaar
geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan
toekenning van de bonus.
·Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen
noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt
voor ambulancepersoneel als alternatief voor onderdeel
b: 60% van een volledige betrekking werken tegen
doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging.
2.
De ambtenaar maakt zes kalendermaanden voor de in het eerste lid
bedoelde datum het college door middel van een verzoek bekend
naar welke variant zijn voorkeur uitgaat.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:11, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid zoveel later in als het college op 31
december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
4.
De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde onder
a en b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende functie
door te werken.
5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met
inachtneming van het derde lid, de in het eerste lid gestelde
keuzemogelijkheden later laten ingaan, telkens met een periode
van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch
geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met
inachtneming van het derde lid, het college uiterlijk zes
kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe
verzoeken.
7.
De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor
zover het dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het
moment, bedoeld in artikel 9b:11, zijn keuze herzien, met dien
verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel
c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de
datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als
voorwaarde dat als tweede en eventueel volgende keuze alleen een
optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt dan bij de
eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige
toepassing.
8.
De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari
2011 gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin
van het eerste lid van dit artikel, en direct daaraan
voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of
lager was verbonden, ontvangt gedurende die periode € 500,-
netto per kalenderjaar. De ambtenaar die in deze periode geen
volledig kalenderjaar gebruik maakt van de genoemde
mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato. Deze uitkering
wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Aan
de ambtenaar die op grond van lokaal beleid al een vergoeding
heeft ontvangen, wordt alleen het deel van het totaalbedrag,
waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger
is dan de reeds ontvangen vergoeding.
Artikel9b:5 Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4
Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid onderdeel a en c,
wordt geen pensioen wordt opgebouwd.
Artikel9b:6 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van
vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar
werkt.
Artikel9b:7 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste
volzin en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1,
respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van
toepassing.
Artikel9b:8 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:9 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel
9b:4
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig
buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van de
voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening
van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Artikel9b:10 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel
9b:4
1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel
9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat
genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van
toepassing is geworden, wordt op de doorbetaling van de
bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is
gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde
bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven
gaan.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:4 van
toepassing is geworden.
3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn
van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met de toepassing van artikel 9b:4.
5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan
de bewijzen te overleggen.
8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te
betalen bezoldiging toe te passen.
Artikel9b:11 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949
met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
1.
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid,
gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan
wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a
of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand
waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig
verlof verleend.
2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar
bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60
jaar.
3.
Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.
4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar,
wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde
op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59
of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan,
telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat
de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de
bezwarende functie.
5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
Artikel9b:12 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd
volledig verlof
1.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf
dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds
bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis-
en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en
de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
2.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf
dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds
bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis-
en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en
de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Artikel9b:13 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:14 Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Artikel9b:15 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:16 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:17 Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het
onbezoldigd volledig verlof.
Artikel9b:18 Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig
verlof
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel
9b:11, telt niet mee voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie.
Artikel9b:19 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van
50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of
meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
1.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50
jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel
8:5 niet van toepassing.
2.
De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste
lid.
3.
De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
4.
Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum
van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat,
artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:18 van toepassing.
5.
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55
jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te
vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door
deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste
lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is,
verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische
geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de
bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt
naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in
artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van
toepassing.
6.
De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
Artikel9b:20 Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij
ziekte
1.
De ambtenaar, die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie
van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een
garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de
oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar.
Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend,
alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn
arbeidsongeschiktheid ontvangt.
2.
Wanneer de ambtenaar, op grond van hoofdstuk 7 definitief
herplaatst wordt in een functie met een lager totaal inkomen
buiten de organisatie van de gemeente, maken het college en de
ambtenaar afspraken over een financiële regeling.
Artikel9b:21 Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is
de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Artikel9b:22 Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
1.
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij
daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53
jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57%
van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor,
die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het
geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals
dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de
indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is
vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet
bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
2.
Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in
ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar ter
beschikking gesteld.
3.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar
uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van
het tweede lid, het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP
Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de
leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de
leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon
wordt berekend tot het moment van uittreden.
4.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot
het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
5.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot
de bezoldiging.
6.
De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een
indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college
bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment voor
deze indicatie.
Artikel9b:22a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na
1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een
bezwarende functie
1.
De in artikel 9b:22 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is
afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële
tarieven.
2.
De leeftijdafhankelijke factor bedraagt:
leeftijd
factor
leeftijd
factor
leeftijd
factor
18
0,278
33
0,432
48
0,674
19
0,286
34
0,445
49
0,694
20
0,294
35
0,459
50
0,715
21
0,303
36
0,473
51
0,736
22
0,312
37
0,487
52
0,758
23
0,322
38
0,501
53
0,781
24
0,331
39
0,516
54
0,804
25
0,341
40
0,532
55
0,829
26
0,352
41
0,548
56
0,853
27
0,362
42
0,564
57
0,879
28
0,373
43
0,581
58
0,905
29
0,384
44
0,599
59
0,933
30
0,396
45
0,617
60
0,961
31
0,408
46
0,635
61
0,989
32
0,42
47
0,654
62
1.019
3.
Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd,
stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdafhankelijke factoren
vast.
Artikel9b:22b Inkoop OP bij regionalisering
In afwijking van artikel 9b:22, derde lid, wordt voor de
ambtenaar
·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen
en
·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing
blijft,
geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van
uittreden.
Paragraaf3 De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke
moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in
december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in
aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die
werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen
Artikel9b:23 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na
1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een
bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van
verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006
- als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor
een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft
ontvangen.
Artikel9b:24 Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede
loopbaan gestart wordt
1.
Zolang dit medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar, onder
toepassing van artikel 9b:26, in de bezwarende functie werkzaam
tot het moment, bedoeld in artikel 9b:28.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het college en de
ambtenaar in het kader van het loopbaanplan hierover andere
afspraken maken.
Artikel9b:25 Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20
dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
1.
Op de ambtenaar is tot de eerste dag van de maand volgend op de
maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt hoofdstuk 9a
van toepassing, met inachtneming van de volgende leden.
2.
De datum, bedoeld in het eerste lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
3.
Voor brandweerpersoneel geldt dat in het kader van de tweede
loopbaan eerst gezocht wordt naar een functie binnen de
organisatie van de gemeente.
4.
De ambtenaar met geen of onvoldoende diploma's kan via een
procedure voor erkenning verworven competenties zijn
competenties laten erkennen.
5.
Indien dit behulpzaam is bij het vormgeven van de tweede
loopbaan heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten,
voor zover redelijk, van een extern loopbaanadvies.
6.
De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere
functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente,
ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met
zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van het negatieve
verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.
7.
Het college en de ambtenaar maken in het kader van het
loopbaanplan afspraken over een financiële regeling wanneer de
ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan buiten de
organisatie van de gemeente een functie aanvaardt met een lager
totaalinkomen.
Artikel9b:26 Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
1.
De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand
volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt
50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen
doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging. Indien dit voor het behouden van
vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan
aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60% van
een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van
de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31
december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
3.
De ambtenaar moet medisch geschikt zijn om op de wijze, bedoeld
in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken.
4.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze,
bedoeld in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te
werken, wordt ziek gemeld. Op hem is artikel 9b:43, eerste lid,
van toepassing.
5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met
inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid bedoelde
moment later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar.
Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om
door te werken in de bezwarende functie.
6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met
inachtneming van het tweede lid, het college uiterlijk zes
kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe
verzoeken.
Artikel9b:27 Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:26
(vervallen)
Artikel9b:27a Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:26
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn de
artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6
en artikel 6:3 niet van toepassing.
Artikel9b:28 Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voor de
ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
1.
De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren
heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de
maand waarin hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig
buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald
percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De
leeftijd en het percentage zijn afhankelijk van het aantal
dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd waaraan de
ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof is gekoppeld,
en het percentage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij
een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:
a.
5 tot 10 jaar: 58 jaar en 75%
b.
10 tot 15 jaar: 57 jaar en 78%
c.
15 tot 20 jaar: 56 jaar en 80%
2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31
december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
3.
De datum, bedoeld in het eerste lid wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is
ingegaan.
Artikel9b:29 Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar
pensioen op over de volledige bezoldiging.
Artikel9b:30 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel
9b:28
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig
buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of
80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de
berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Artikel9b:31 Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en
9b:28
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28,
vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren
dat de ambtenaar werkt.
Artikel9b:32 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:33 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:34 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en
artikel 9b:28
1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel
9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of
in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang
van of na de datum waarop artikel 9b:26 van toepassing is
geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een
vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het
bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging
samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:26 van
toepassing is geworden.
3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn
van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met de toepassing van artikel 9b:26.
5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan
de bewijzen te overleggen.
8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te
betalen bezoldiging toe te passen.
Artikel9b:35 Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949
met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een
bezwarende functie
1.
De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op
de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt
onbezoldigd volledig verlof verleend.
2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van
60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op
grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld
van 60 jaar.
3.
Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is
ingegaan.
4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor
wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie
een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het
onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een
jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is
om door te werken in de bezwarende functie.
5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
Artikel9b:36 Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd
volledig verlof
1.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf
dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds
bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis-
en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en
de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
2.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf
dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds
bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis-
en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en
de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Artikel9b:37 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:38 Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Artikel9b:39 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:40 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:41 Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het
onbezoldigd volledig verlof.
Artikel9b:42 Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig
verlof
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel
9b:35, telt niet mee voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie.
Artikel9b:43 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij
arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de
ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
1.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze,
bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie
door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in
artikel 9b:28.
2.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50
jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel
8:5 niet van toepassing.
3.
De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste
lid.
4.
De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
5.
Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de
datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:42 van
toepassing.
Artikel9b:44 Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op
1 januari 2006
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is
de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Artikel9b:45 Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op
1 januari 2006
1.
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij
daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende
dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van
53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van
57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke
factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het
geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals
dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de
indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is
vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet
bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
2.
Voor de ambtenaar, die op de leeftijd van 53 jaar nog geen 20
dienstjaren heeft, wordt het percentage van 57% genoemd in het
eerste lid gedeeld door 20 en vermenigvuldigd met het aantal
dienstjaren dat de ambtenaar heeft op de leeftijd van 53 jaar.
3.
Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de
bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd
van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20
dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen
gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de
deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de leeftijdsafhankelijke
factor, die hoort bij de leeftijd op het moment van het recht op
uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een
functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd
van 60 jaar was verbonden.
4.
Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in
ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar
overgemaakt.
5.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar
uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van
het vierde lid, het in het eerste lid genoemde of, indien van
toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Extra
Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de
leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de
leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon
wordt berekend tot het moment van uittreden.
6.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot
het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
7.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot
de bezoldiging.
8.
Bij opschuiven van het moment waarop mensen minder gaan werken,
als bedoeld in artikel 9b:26, vijfde lid, wordt het aantal
dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaren na 59 jaar.
9.
Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het aantal
dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De
leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft
waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was
verbonden.
10.
De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een
indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college
bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment voor
deze indicatie.
Artikel9b:45a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met minder dan
20 dienstjaren op 1 januari 2006
1.
De in het artikel 9b:45 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is
afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële
tarieven.
2.
De leeftijdsafhankelijke bijdrage bedraagt:
leeftijd
factor
leeftijd
factor
leeftijd
factor
18
0,278
33
0,432
48
0,674
19
0,286
34
0,445
49
0,694
20
0,294
35
0,459
50
0,715
21
0,303
36
0,473
51
0,736
22
0,312
37
0,487
52
0,758
23
0,322
38
0,501
53
0,781
24
0,331
39
0,516
54
0,804
25
0,341
40
0,532
55
0,829
26
0,352
41
0,548
56
0,853
27
0,362
42
0,564
57
0,879
28
0,373
43
0,581
58
0,905
29
0,384
44
0,599
59
0,933
30
0,396
45
0,617
60
0,961
31
0,408
46
0,635
61
0,989
32
0,42
47
0,654
62
1.019
3.
Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd,
stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren
vast.
Artikel9b:45b Inkoop OP bij regionalisering
In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid, wordt voor de
ambtenaar
·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen
en
·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing
blijft,
geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van
uittreden.
Paragraaf4 De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950
Artikel9b:46 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een bezwarende
functie, die geboren is voor 1950.
Artikel9b:47 Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor
1950 in een bezwarende functie
1.
De ambtenaar wordt onder de voorwaarde dat hij een FPU-uitkering
aanvraagt en ontvangt, vanaf de eerste dag van de maand volgend
op die waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt, volledig
ontslag verleend op grond van artikel 8:11.
2.
De datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, gaat zoveel
later in als het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan
55 jaar.
3.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met
inachtneming van het tweede lid, verzoeken om de datum van
ontslag, bedoeld in het eerste lid, later laten ingaan, telkens
met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de
ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende
functie.
4.
De FPU-uitkering van de ambtenaar wordt tot de leeftijd van 60
jaar aangevuld tot 80% van de bezoldiging. Daarna wordt de
FPU-uitkering aangevuld tot 70% van de bezoldiging.
5.
Bij toepassing van het derde lid wordt de aanvulling bedoeld in
het vierde lid actuarieel neutraal verhoogd.
Artikel9b:47a Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
1.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van
62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van
het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de
pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig
voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het
pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per
1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de
werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen
ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening
blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige
aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de
helft plaats vindt, komen te allen tijde volledig ten laste van
de gewezen ambtenaar.
2.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn
ontslag schriftelijk op de hoogte van:
a.
de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd
van 62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis
van artikel 16.3 van het pensioenreglement;
b.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a
weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft
pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra
kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold
voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62
jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van
artikel 9b:47 lid 1;
c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de
gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de
mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement
bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de
Stichting Pensioenfonds ABP;
d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek
bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door
de werkgever.
3.
De aanschrijving bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie
maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar
bereikt.
Artikel9b:48 Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel
9b:47
1.
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten
uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met
ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:47,
wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:47, vierde lid, een
vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het
bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten
bezoldiging te boven gaan.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum, bedoeld in het eerste
lid.
3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn
van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met het ontslag.
5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan
de bewijzen te overleggen.
8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te
betalen bezoldiging toe te passen.
Artikel9b:49 Ambtenaar, geboren voor 1950 in een bezwarende functie, die
niet voldoet aan voorwaarden voor FPU
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een
FPU-uitkering:
a.
zijn de artikelen 9b:3 tot en met 9b:22 van overeenkomstige
toepassing als de ambtenaar op 1 januari 2006 20 dienstjaren
of meer had;
b.
zijn de artikelen 9b:23 tot en met 9b:45 van overeenkomstige
toepassing als de ambtenaar op 1 januari 2006 minder dan 20
dienstjaren had.
Paragraaf5 De ambtenaar in een niet bezwarende functie
Artikel9b:50 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet
bezwarende functie.
Artikel9b:51 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1
januari 2006, in een niet bezwarende functie
1.
De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20
dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet
bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college
krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005 ,
leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van
het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de
functie werd bekleed.
2.
De levensloopbijdrage wordt betaald over maximaal 20 jaar, die
direct voorafgaan aan 1 januari 2006.
3.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend
inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel9b:52 De ambtenaar geboren voor 1950, in een niet bezwarende
functie
1.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat en onder de voorwaarde
dat de ambtenaar een FPU-uitkering aanvraagt en ontvangt, maakt
de ambtenaar een keuze uit de volgende mogelijkheden:
a.
volledig ontslag op grond van artikel 8:11, ingaande op
de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de
ambtenaar 60 jaar en drie maanden is geworden;
b.
volledig ontslag op grond van artikel 8:11 op een latere
datum dan bedoeld onder a.
2.
De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde onder
b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende functie door te
werken.
3.
De FPU-uitkering van de ambtenaar die gekozen heeft voor
volledig ontslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt
tot de leeftijd van 62 jaar aangevuld tot 80% van de
bezoldiging. Daarna wordt de FPU-uitkering aangevuld tot 70% van
de bezoldiging.
4.
Op de ambtenaar die gekozen heeft voor volledig ontslag, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel b, is hoofdstuk 5a van
overeenkomstige toepassing.
5.
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een
FPU-uitkering is artikel 9b:51 van overeenkomstige
toepassing.
Artikel9b:52a Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
1.
Indien de gewezen ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de
mogelijkheid van artikel 9b:52 lid 1 onder a, bij het bereiken
van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid
die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze
vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het
pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per
1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de
werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen
ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening
blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige
aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de
helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van
de gewezen ambtenaar.
2.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn
ontslag schriftelijk op de hoogte van:
a.
de mogelijk om ook na het bereiken van de leeftijd van
62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van
artikel 16.3 van het pensioenreglement;
b.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a
weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft
pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra
kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold
voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62
jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van
artikel 9b:47 lid 1;
c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de
gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de
mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement
bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de
Stichting Pensioenfonds ABP;
d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek
bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door
de werkgever.
3.
De aanschrijving als bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie
maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar
bereikt.
Artikel9b:53 Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel
9b:52
1.
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten
uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met
ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:52,
wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:52, derde en vierde
lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan
het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk
genoten bezoldiging te boven gaan.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum, bedoeld in het eerste
lid.
3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn
van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met het ontslag.
5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan
de bewijzen te overleggen.
8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te
betalen bezoldiging toe te passen.
Paragraaf6 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke
moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in
december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking
kwam voor een WIA/WAO uitkering en die geen werkgeversbijdragen
levensloop heeft ontvangen
Artikel9b:54 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na
1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een
bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van
verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006
– als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam voor een
WIA/WAO-uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft
ontvangen.
Artikel9b:55 Analoge toepassing
De artikelen 9b:4 tot en met artikel 9b:10, artikel 9b:20, artikel
9b:22, artikel 9b:22a en artikel 9b:22b zijn van toepassing.
Artikel9b:56 Volledig buitengewoon verlof
1.
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid,
gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan
wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a
of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand
waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt volledig buitengewoon
verlof verleend voor een periode van 3 jaar, tegen doorbetaling
van 70% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het volledig buitengewoon
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar
bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60
jaar.
3.
Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.
4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar,
wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde
op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59
of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan,
telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat
de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de
bezwarende functie.
5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
6.
Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor
aanvang van het volledig buitengewoon verlof dan heeft de
ambtenaar bij uittreden recht op volledig buitengewoon verlof
als bedoeld in het eerste lid.
7.
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud
FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als
bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht
voortgezet wordt, dan is het zesde lid niet van toepassing en
behoudt de ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en
met vijfde lid.
Artikel9b:57 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:56
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56 zijn de artikelen 3:3
en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3
niet van toepassing.
Artikel9b:58 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:59 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel
9b:56
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:56 volledig
buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70% van de
voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening
van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Artikel9b:60 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel
9b:56
1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel
9b:56, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met
arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de
datum waarop artikel 9b:56 van kracht is geworden, wordt op de
doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze
vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en
de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten
bezoldiging te boven gaan.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:56 van
kracht is geworden.
3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn
van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met de toepassing van artikel 9b:56.
5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan
de bewijzen te overleggen.
8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te
betalen bezoldiging toe te passen.
Artikel9b:61 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof
Gedurende de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld
in artikel 9b:56 vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Artikel9b:62 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof
Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof,
bedoeld in artikel 9b:55, leidt niet tot stopzetting van het
volledig buitengewoon verlof.
Artikel9b:63 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van
50 jaar
1.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50
jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel
8:5 niet van toepassing.
2.
De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste
lid.
3.
De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
4.
Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum
van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat,
artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:10 alsmede artikel 9b:56 tot
en met 9b:62 van toepassing.
5.
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55
jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te
vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door
deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste
lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is,
verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische
geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de
bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt
naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in
artikel 9b:56, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:56 van
toepassing.
6.
De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
Artikel9b:64 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering
Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie
bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, blijft
deze paragraaf van toepassing.
Paragraaf7 De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke
moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop – in
december 2006 - in aanmerking kwam voor een WAO/WIA uitkering en die
geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen
Artikel9b:65 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na
1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een
bezwarende functie en die op het eerst mogelijke moment van
verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop – in december 2006
- in aanmerking kwam voor een WAO/WIA uitkering en die geen
werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.
Artikel9b:66 Analoge toepassing
De artikelen 9b:24 tot en met artikel 9b:34, artikel 9b:45, artikel
9b:45a en artikel 9b:45b zijn van toepassing.
Artikel9b:67 Volledig buitengewoon verlof
1.
De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op
de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt
volledig buitengewoon verlof verleend voor een periode van 3
jaar tegen doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.
2.
Wanneer op het moment bedoeld in het eerste lid nog geen 20
dienstjaren zijn bereikt, dan wordt het buitengewoon volledig
verlof als bedoeld in het eerste lid verleend naar rato van het
aantal dienstjaren, dat op dat moment is bereikt.
3.
In afwijking van het eerste lid, gaat het volledig buitengewoon
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van
60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op
grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld
van 60 jaar.
4.
Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is
ingegaan.
5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor
wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie
een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het
onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een
jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is
om door te werken in de bezwarende functie.
6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden jaar voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
7.
Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor
aanvang van het volledig buitengewoon verlof dan heeft de
ambtenaar bij uittreden recht op buitengewoon verlof als bedoeld
in het eerste lid naar rato van aantal dienstjaren op dat moment
met een maximum van 20 dienstjaren.
8.
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud
FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als
bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht
voortgezet wordt, dan is het zevende lid niet van toepassing en
behoudt de ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en
met zesde lid.
Artikel9b:68 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:67
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67 zijn de artikelen 3:3
en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3
niet van toepassing.
Artikel9b:69 Vervallen
(Vervallen)
Artikel9b:70 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel
9b:67
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:62 gedeeltelijk
bezoldigd volledig verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70%
van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de
berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Artikel9b:71 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel
9b:67
1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel
9b:67 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met
arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de
datum waarop artikel 9b:67 van kracht is geworden, wordt op de
doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze
vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en
de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten
bezoldiging te boven gaan.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:67 van
kracht is geworden.
3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn
van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met de toepassing van artikel 9b:67.
5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan
de bewijzen te overleggen.
8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te
betalen bezoldiging toe te passen.
Artikel9b:72 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof
Gedurende de periode van het gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:67 vindt geen opbouw van vakantie-uren
plaats.
Artikel9b:73 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof
Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof,
bedoeld in artikel 9b:67, leidt niet tot stopzetting van het
gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof.
Artikel9b:74 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij
arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar
1.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze,
bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie
door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in
artikel 9b:28.
2.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van
50 jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of
gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4
respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.
3.
De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste
lid.
4.
De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
5.
Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de
datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:34 alsmede
9b:67 tot en met 9b:73 van toepassing.
Artikel9b:75 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering
Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie
bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, blijft
deze paragraaf van toepassing.
Hoofdstuk9c Tijdelijke regeling ambtenaren geboren na 1949 die werkzaam zijn in
een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het
college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Vervallen hoofdstuk
Hoofdstuk 9c is vervallen
Hoofdstuk9d Tijdelijke regeling ambtenaren, werkzaam bij de gemeentelijke
beroepsbrandweer en een gemeentelijke ambulancedienst, geboren na 1949
of die geboren is voor 1950, maar...
Artikel9d:1 Tijdelijke regeling
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de
gemeentelijke beroepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die
geboren is na 1949 of die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997
geen deelnemer was bij het ABP en die op 31 december 2005 en 1 januari
2006 werkzaam was in een functie, waarvoor door het college krachtens
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005 , leeftijdsgrenzen
zijn bepaald.
Artikel9d:2 Tijdelijke regeling
1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9d:1, die op grond van de op 31
december 2005 voor hem geldende regelgeving, op 1 januari 2006 of
daarna FLO-ontslag zou zijn verleend, wordt buitengewoon verlof
verleend met behoud van de volledige bezoldiging.
2.
Het buitengewoon verlof gaat in op de datum waarop de ambtenaar
FLO-ontslag zou zijn verleend.
3.
Deze regeling is bedoeld als overgangsmaatregel en geldt tijdelijk
totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld.
Artikel9d:3 Slotbepaling
Ambtenaren, aan wie op of na 1 januari 2006 op grond van artikel 9d:2
buitengewoon verlof verleend is met behoud van zijn volledige
bezoldiging, worden met ingang van 1 juli 2006 onder de werking van
hoofdstuk 9b gebracht.
Artikel9d:4 Slotbepaling
Met ingang van 1 juli 2006 kunnen ambtenaren geen recht meer doen gelden
op de aanspraken op grond van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk9e De gemeentelijke levensloopregeling FLO overgangsrecht
Artikel9e:1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar op wie paragraaf 2 of 3
van hoofdstuk 9b of op wie artikel 9b:49 van toepassing is.
Artikel9e:2 Begripsomschrijvingen
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht: een
regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de
loonbelasting 1964;
b.
instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling
of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet
op de loonbelasting 1964;
c.
levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar
geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de
ambtenaar wordt gestort;
d.
levensloopverzekering: een bij de instelling door de
ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de
ambtenaar wordt gestort;
e.
levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening
onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal;
f.
netto spaarverzekering: de bij Loyalis Levensloop Brandweer
& Ambulance afgesloten verzekering met als productnaam
“Aanvullingsplan Netto, waarop de inleg van de ambtenaar
wordt gestort;
g.
netto spaarverzekeringstegoed: het tegoed op de netto
spaarverzekering;
h.
Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance: het product
van Loyalis, speciaal ontwikkeld voor het
FLO-overgangsrecht, dat bestaat uit een
levensloopverzekering en een netto spaarverzekering.
2.
Het LOGA-pad houdt in dat de ambtenaar:
a.
moet deelnemen aan Loyalis Levensloop Brandweer &
Ambulance en,
b.
de volledige levensloopbijdrage beschikbaar moet stellen om
in te leggen in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance
op het moment dat de werkgever deze levensloopbijdrage
verstrekt en,
c.
niet tussentijds (vóór het bereiken van de 59- of 60-jarige
leeftijd) tegoed opneemt uit Loyalis Levensloop Brandweer
& Ambulance.
Artikel9e:3 Doel
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een
voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een
periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De
gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel
19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel9e:4 Verzoek tot deelname levensloopregeling
1.
De ambtenaar die wil deelnemen aan de gemeentelijke
levensloopregeling FLO-overgangsrecht meldt dit bij het
college.
2.
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde
kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen
zoals genoemd in artikel 9e:5.
3.
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling
waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt
aangehouden.
2.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een
levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen
inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de
ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig
te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.
3.
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het
college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed
van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn
opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in
dienstbetrekking staat.
4.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij
gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht niet deelneemt aan een spaarloonregeling als
bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel9e:6 Inleg
1.
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht het gewenste
bedrag van de inleg per jaar.
2.
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen
wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.
3.
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 9e:7 genoemde
bronnen.
Artikel9e:7 Bronnen
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke
levensloopregeling FLO-overgangsrecht bestaat uit een of meer van de
volgende bronnen:
a.
het salaris
b.
de vakantietoelage;
c.
de eindejaarsuitkering;
d.
de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 9e:8 en 9e:9;
e.
de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als
bedoeld in artikel 4a:1;
f.
het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3.
Artikel9e:8 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer
op 1 januari 2006
1.
De ambtenaar op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing is,
heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.
2.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens
functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59
jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de datum van
ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel
9b:11, eerste lid, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn
bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de
som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken
van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.
3.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens
functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat
hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd
volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, een tegoed
heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in
artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed
en het netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt
plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang
van het onbezoldigd volledig verlof.
4.
Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie van
210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad
volgt.
5.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
6.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 3:1.
7.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 9b:2.
Artikel9e:9 Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20
dienstjaren op 1 januari 2006
1.
De ambtenaar op wie paragraaf 3 van hoofdstuk 9b van toepassing is,
heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.
2.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens
functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59
jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum, bedoeld in
artikel 9b:35, eerste lid, en uitgaande van het bereiken van 20
dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed heeft overeenkomend
met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij
is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto
spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een
half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
3.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens
functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat
hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd
volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, en uitgaande
van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, een tegoed heeft
overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel
9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het
netto spaarverzekeringstegoed.
4.
De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken
van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.
5.
In het tweede lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal jaren
bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd van 59
jaar.
6.
In het derde lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal jaren
bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd van 60
jaar.
7.
Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie van
210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad volgt.
8.
Wanneer op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd nog
geen 20 dienstjaren zijn bereikt, voorziet de levensloopbijdrage in
een tegoed naar rato van het aantal dienstjaren, dat op 59-jarige
leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd is bereikt.
9.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
10.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 3:1.
11.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 9b:2.
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling
uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door
de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet
plaatsvinden.
2.
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht
eindigt daarnaast:
a.
bij overlijden van de ambtenaar;
b.
bij beëindiging van zijn bezwarende functie;
c.
op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel9e:11 Afkoop levensloopbijdrage
1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid, en 9e:9, tweede
lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht
eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij
het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt,
bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, of 9b:35, eerste lid, heeft
recht op een afkoopbedrag.
2.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid, en 9e:9, derde
lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht
eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij
het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt,
bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, of 9b:35, tweede lid, heeft
recht op een afkoopbedrag.
3.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het
eerste lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een tegoed
heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het moment van
ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en
het netto spaarverzekeringstegoed.
4.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het
tweede lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een tegoed
heeft overeenkomend met 140% van de bezoldiging op het moment van
ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en
het netto spaarverzekeringstegoed.
5.
Wanneer op het moment van ontslag nog geen 20 dienstjaren zijn
bereikt, voorziet het afkoopbedrag, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, in een tegoed op 59- of 60-jarige
leeftijd naar rato van het aantal dienstjaren op het moment van
ontslag.
6.
De hoogte van het afkoopbedrag wordt door Loyalis bepaald, waarbij:
a.
het afkoopbedrag wordt gebaseerd op de bezoldiging op de dag
voorafgaand aan het moment van ontslag;
b.
er een verwacht netto rendement van 4% voor de contante
waardeberekening wordt gehanteerd;
c.
het afkoopbedrag wordt gebaseerd op dienstjaren, afgerond op
hele maanden naar beneden, bij de oud-werkgever.
7.
Het afkoopbedrag behoort niet tot het pensioengevend inkomen,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
8.
Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel
3:1.
9.
Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel
9b:2.
Artikel9e:11a Levensloopbijdrage bij regionalisering
In afwijking van artikel 9e:11, eerste en tweede lid, heeft de
ambtenaar
·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer
uit de bezwarende functie wordt ontslagen en
·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing
blijft,
geen recht op een afkoopbedrag tenzij het college beslist tot
afkoop.
Artikel9e:12 Afkoop bij voortzetting overgangsrecht
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie
naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1,
tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, is de
voorwaarde voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 dat de
ambtenaar het afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11 beschikbaar
stelt voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.
Artikel9e:13 Opname levenslooptegoed
1.
Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:
a.
ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een
periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de
Wet arbeid en zorg, hoofdstuk 6 of de periode van onbetaald
volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11 en 9b:35;
b.
ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een
aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het Pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fiscale
2.
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar
tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat
hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het
college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
3.
Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in
geval van beëindiging van het dienstverband.
4.
Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet
afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als
voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in
artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde
verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse
aanbieders.
Hoofdstuk10 Wachtgeld
Artikel10:1 Betrokkene
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'betrokkene':
a.
de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of
artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit
een betrekking:
1.
waarin hij vast was aangesteld;
2.
waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die
aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en
niet is geschied in een betrekking van kennelijk
tijdelijke aard;
b.
de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of
artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend,
tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel
8:6, tweede lid, respectievelijk artikel 8:8, tweede
lid.
2.
Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar,
bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat
het voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze
regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is
medegedeeld.
Artikel10:2 Lichamen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen':
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder
rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen
worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en
doelvermogens.
Artikel10:3 Diensttijd
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het
in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in
overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in
de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of
door een verzoek, bedoeld in artikel D2 van de pensioenwet, voor
pensioen geldig zou zijn verklaard.
2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag,
bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op
grond van de Regeling beperking van het zijn van
overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc.
1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde
regeling niet is verbonden.
3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft
buiten beschouwing:
a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan
een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor
de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde
lid;
b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de
overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8,
derde tot en met vijfde lid;
c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of
een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
d.
tijd, bedoeld in artikel 5:4 van het
pensioenreglement;
e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met
ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.
4.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het
wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen
anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt
vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met
ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend,
waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel10:4 Dienstbetrekking
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding
waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam
werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
2.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de
Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Artikel10:5 Bezoldiging
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
In deze regeling wordt verstaan onder 'bezoldiging': de
bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze
regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de
betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage,
bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de
eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.
2.
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen
wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling,
wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag
van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
3.
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging
wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op
die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van
de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde
bedrag als bezoldiging.
4.
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden
voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan
zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan
de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
Artikel10:6 Recht op wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid, heeft recht
op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat,
tenzij de betrokkene :
a.
ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen
wegens het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd;
b.
op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
c.
terzake van dat ontslag recht heeft op een suppletie als
bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling.
2.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft
recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld
dan 80. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen
vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het
wachtgeld wordt voor de toepassing van:
a.
artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met
ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een
lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de
toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering,
in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking
wordt genomen;
b.
artikel 10:8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van
ontslag.
3.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na
afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a,
recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten
van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de
betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou
hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld
ingevolge artikel 10:8 van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op
de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van
artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het
tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag
waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge
artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste
lid,onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit
wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat
gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is
ingegaan.
Artikel10:7 Duur van het wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag
waarop het ontslag ingaat.
2.
Indien de betrokkene:
a.
in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer
als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of
b.
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op
een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
·wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
-
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste
5 jaar;
-
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
10 jaar;
-
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15
jaar;
-
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
20 jaar;
-
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25
jaar;
-
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
30 jaar;
-
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
35 jaar, en
-
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
40 jaar.
3.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt
vastgesteld door samentelling van:
a.
perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande
aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week werkzaam te zijn geweest, en
b.
de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de
betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het
ontslag.
4.
Perioden, waarin een betrokkene:
a.
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op
grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
b.
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem
door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht
heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of
een toelage ontvangt die naar aard en strekking
overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van
de middelsom, waarnaar de
arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn
berekend;
c.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste
80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van
het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is of zou zijn berekend;
d.
na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering
ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale
duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die
wet;
e.
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking
overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in
verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van
drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de
perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde
lid.
5.
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en
voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden
perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend
kind:
a.
beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze
persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week
werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als
bedoeld in het vierde lid volledig; en
b.
vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd
van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in
het vierde lid, voor de helft in aanmerking
genomen.
6.
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van
verzorging niet meegeteld de periode waarin:
a.
de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een
wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op
een uitkering ter zake van werkloosheid; of
b.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan
tijdens vakantie.
7.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende
personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de
toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind
beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben
aangewezen. In geval geen verzorgende persoon wordt aangewezen
is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het
college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als
zodanig aan te wijzen.
8.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt
onder:
a.
een kind verstaan een eigen, aangehuwd of
pleegkind;
b.
een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt
onderhouden en opgevoed.
9.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid,
van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel10:8 Duur van het wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een
langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing
de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is
begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig
de volgende leden.
2.
De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden,
vermeerderd voor de betrokkene:
a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog
niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de
diensttijd;
b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur
van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per
leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;
c.
die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een
duur gelijk aan 78% van de diensttijd.
3.
Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het
voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van
wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste
en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de
duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze
regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld
op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de
diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder
toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in
aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur
van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende
uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het
volgende lid, in mindering gebracht.
4.
In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die
ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor
pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien
de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag
60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover
wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze
bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
5.
De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in
het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de
vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de
betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor
pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval
blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere
verlenging, buiten aanmerking
Artikel10:9 Vervolgwachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in
artikel 10:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op
dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.
2.
De betrokkene die
a.
het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7,
eerste lid, heeft bereikt en
b.
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7,
tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens
zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van
de wachtgeldduur, heeft recht op een vervolgwachtgeld.
3.
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het
vervolgwachtgeld een jaar.
4.
De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de
dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een
half jaar.
5.
De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede
lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet
aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid,
onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een
vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een
tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn
wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend
ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het
tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde
datum.
6.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder
is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van
artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de
voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of
b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het
toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie
en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn
beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel
10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie
en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
7.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het
wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het
vervolgwachtgeld.
Artikel10:10 Bedrag van het wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden
gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende
negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die
bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984
(Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige
volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het
wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen
waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de
betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op
de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de
diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de
berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het
pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is
toegekend.
2.
In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld
tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid,
gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige
lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die
verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de
bezoldiging.
Artikel10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het
minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan
bedragen dan 70% van de bezoldiging.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan
23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon,
bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van
genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende
vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Artikel10:12 Verplichtingen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft
bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem
in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot
het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke
gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandigheden passend kan worden geacht.
2.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft
bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn
woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste
werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het
recht op wachtgeld ontstaat.
3.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf
houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat
houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als
werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van
arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar
het oordeel van het college vergelijkbaar is met het
arbeidsbureau.
4.
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid
omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of
groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet
hebben bereikt.
5.
De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is
voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem
door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval
worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking
of andere bron van inkomsten.
6.
De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen
vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem
ontslag op grond van artikel 8:4 van deze regeling is verleend,
dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is
medegedeeld.
7.
Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht
er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het
college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van
deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
Artikel10:13 Verplichtingen bij ziekte
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te
verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan
terstond mededeling te doen aan het college.
2.
Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot
de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het
eerste lid.
3.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld
van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een
WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de
WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle
medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen
van deze uitkering.
4.
Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening
gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs
kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de
toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn
genoten.
Artikel10:14 Verhuiskosten
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij elders
arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet
van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten
van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
Artikel10:15 Vermindering
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met
arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de
WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag
waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk
mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen,
wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag
waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven
gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld
vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de
bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het
wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19, eerste lid,
niet in aanmerking genomen.
2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend
en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking
die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd
bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het
pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid
als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen met ingang
van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit de
betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld,
worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of
geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het
gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op
zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt
verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in
voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan
niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met
de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met
inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de
oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die
vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging
resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende
uitkering verminderd met het resterende bedrag aan
overschrijding.
3.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem
wachtgeld is toegekend.
4.
Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien
van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste
lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering
vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere
inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of
indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet
het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere
oorzaken, verband houdende met het ontslag.
5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet
verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
Artikel10:16 Opgave van inkomsten
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf
op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem
schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag
te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een
door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor
zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid
of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende
wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor
het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door
de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen
van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter
hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige
opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het
bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten
over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter
niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave
dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering
voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het
einde van evenbedoelde termijn
3.
Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van
een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
4.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten
daaruit, bedoeld in artikel 10:15, derde en vierde lid.
Artikel10:17 Verlenging
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het
recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld
komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking
gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de
duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8
vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.
Artikel10:18 Opschorting
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Indien de betrokkene na zijn ontslag, uit hoofde van ziekte
aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten
bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in
verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt
de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling
vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak
waarover die aanspraak bestaat.
2.
Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als
dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de
uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat
in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van
diens militaire dienst.
Artikel10:19 Samenloop
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit
hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld,
toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna
genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij
een arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80% :
80%
55% tot 65% :
60%
45% tot 55% :
50%
35% tot 45% :
40%
25% tot 35% :
30%
15% tot 25% :
20%
minder dan 15% :
0%
·
De som van de in de eerste volzin bedoelde
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld
bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde
wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van
samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het
overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering
gebracht.
2.
Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening
gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer behoort.
3.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering
voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te
zijn genoten.
4.
Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de ziektewet, wordt
gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het
wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde
uitkeringen te boven gaat.
Artikel10:20 Betaling
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar
boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen
uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van
wachtgeld werd genoten.
2.
Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het
wachtgeld over langere termijnen geschieden.
Artikel10:21 Afkoop
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene een
regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten
dele wordt vervangen door een afkoopsom.
Artikel10:22 Verval van wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden
verklaard:
a.
Indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:16,
eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of
onvolledig doet;
b.
indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12,
tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet
nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt
kan worden gemaakt;
c.
indien de betrokkene zich zonder toestemming van het
college in het buitenland vestigt of geacht moet worden
aldaar duurzaam te verblijven;
d.
indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die
bij of krachtens artikel 10:13, eerste en tweede lid
zijn gesteld;
e.
indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem
ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was
gebleven;
f.
indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene
verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden
hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren
aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met
toepassing van artikel 8:13 ontslag te verlenen.
2.
Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12,
eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte
waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane
inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige
toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10:12, zesde lid,
aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager
wachtgeld wordt toegekend.
4.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet
nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken
van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting,
behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college
noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter
vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers
behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid
of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de
openbare dienst.
Artikel10:23 Verval van wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Het recht op wachtgeld vervalt:
a.
met ingang van de dag waarop betrokkene de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;
b.
op de dag na het overlijden van de betrokkene;
c.
op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12, tweede en
derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat
haar op de door het arbeidsbureau dan wel de
buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde
tijdstippen te doen verlengen;
d.
op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het
arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een
oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die
instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk,
dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert
dergelijk werk te aanvaarden.
2.
Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop
betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede
lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de
hand van artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag.
Artikel10:24 Overlijdensuitkering
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt
aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag
uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel
10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen
echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de
uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of
natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen.
Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten
behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen
van wie de overledene kostwinner was.
2.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid
bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde
van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge
waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast,
bedoeld in artikel 10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan
het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is
de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend
naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de
uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot
laatstbedoeld bedrag aangevuld.
3.
Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid
nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele
worden aangewend voor betaling van de kosten van de laatste
ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de
overledene daartoe ontoereikend is.
4.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in
een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Artikel10:25 Overgangsbepalingen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de
wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden
voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de
wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus
1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds
vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de
wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
2.
Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid,
die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de
desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze
luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend.
Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld
langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze
laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
3.
Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de
wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld
tevens begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld
krachtens artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die
luidden tot 1 augustus 1991.
4.
Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid, van de
wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering
tevens begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld
krachtens artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die
luidden tot 1 augustus 1991.
Artikel10:26 Overgangsbepalingen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld
als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de
duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid,
verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31
december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.
2.
De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien
verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De
overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het
wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse
termijnen betaald.
3.
De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan
het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer
kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag.
5.
De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel mogelijk
van overeenkomstige toepassing.
Artikel10:27 Overgangsbepalingen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
1.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op
basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze
luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na
31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit
wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in
evengenoemde verordening.
2.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie
voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit
hoofdstuk.
Artikel10:28 Gevolgen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen
met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid
1)
Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een
uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en
10:23 van overeenkomstige toepassing.
Artikel10:29 Slotbepaling
1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is
ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.
2.
Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de
CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31
december 2000.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16
van de Werkloosheidswet;
b.
betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden
is;
c.
dagloon: het dagloon in de zin van de
Werkloosheidswet, zonder de maximering van het
dagloon, als bedoeld in artikel 22 Besluit
dagloonregels werknemersverzekeringen jo. artikel
17, eerste lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen;
d.
bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de
ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten
de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf
2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als
omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met
uitzondering van de gemeentelijke
werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9,
lid 3.
2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in
acht genomen.
Paragraaf2 Aanvullende uitkering
Artikel10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met
suppletie
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene
die:
a.
recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen
15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en
b.
werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van
artikel 8:4, 8:5, 8:6, 8:7, onderdeel a of c, 8:8,
8:12.
2.
Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot
uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van
eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in
hoofdstuk 11a van de CAR.
3.
Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens
ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een
aanvullende uitkering op het moment dat de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt
vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
4.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is
ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het
recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de
dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar
rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de
desbetreffende dienstbetrekkingen.
Artikel10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon
op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de
betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover
dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het
recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.
Artikel10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering
1.
De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt per 1
januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd op een volgens
LOGA-partijen vastgestelde wijze.
2.
Het LOGA maakt bekend met welk percentage de
berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wijzigt.
Artikel10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende
uitkering bedragen tezamen een percentage van de
berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.
2.
Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:
a.
gedurende de eerste vijftien maanden 80% en
b.
vervolgens 70%
3.
Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel
43 van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke
80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet
op.
4.
Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als
bedoeld in artikel 10a:2, derde lid, wordt uitgegaan van de
datum van ontslag
Artikel10a:5a Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen
11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn
geworden
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering,
die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004
werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid
jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde
uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee
jaar recht op een verlengde uitkering.
2.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering,
die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004
werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid
57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de
loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet
gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.
3.
De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste
en tweede lid, is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang
een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag
van werkloosheid niet is verstreken en vervolgens 70% van de
berekeningsgrondslag.
4.
Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor
zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van
overeenkomstige toepassing.
5.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
verlengde uitkering in mindering gebracht.
Artikel10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie
artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing
is
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus
2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste
lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Artikel10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van
het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van
toepassing op de aanvullende uitkering.
Artikel10a:7 Herleving van het recht op uitkering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering,
vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de
aanvullende uitkering.
Artikel10a:8 Verlenging van het recht op uitkering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering,
vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de
aanvullende uitkering.
Artikel10a:9 Verplichtingen en sancties
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet
is van toepassing op de aanvullende uitkering, met
inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien verstande
dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt
tot een verandering in het bedrag van de aanvullende
uitkering.
2.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel
8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in
aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als
gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het college een
aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de
uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende
uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het
bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij
niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking
te willen komen.
3.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel
8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in
aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als
gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
geheel weigert, kent het college een gemeentelijke
werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur
overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet
te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te
willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering
wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt
voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze
gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van
de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van
dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering
gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet.
Artikel10a:10 Anticumulatie
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de
aanvullende uitkering.
Artikel10a:11 Scholing
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde
activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing
op de aanvullende uitkering.
Artikel10a:12 Aanvulling op ziekengeld
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te
verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de
Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou
hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel
10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht
op aanvulling van dat ziekengeld.
2.
Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling
bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat
de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen
wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid
te verrichten.
3.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van
toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.
Artikel10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht
heeft op een uitkering op grond van de Waz, heeft recht op een
aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.
Artikel10a:12b Aanvulling op REA-uitkering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en
dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet
ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe
werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet
op (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou
hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel
10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als
hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit
geval recht op aanvulling.
2.
De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering
bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat
betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer
hij een WW-uitkering en aanvullende uitkering zou
ontvangen.
Artikel10a:13 Uitkering bij overlijden
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt
in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid,
Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien
verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen
gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon,
berekend over een periode van 13 weken.
2.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in
mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de
nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere
bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel
krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen
ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige
werkloosheid.
Artikel10a:13a Grensarbeiders
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies
als betrokkene buiten Nederland woont en in verband met
artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening
1408/71 geen recht op een WW-uitkering heeft, heeft recht op
een aanvullende uitkering voorzover de omstandigheid dat hij
geen recht op WW-uitkering heeft, uitsluitend wordt
veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.
2.
De uitkering op grond van dit artikel:
a.
eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene
wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet
beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij
geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in
artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b, of n, WW
vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op
grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;
b.
is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht
krijgt op een WW-uitkering, niet van invloed op het
recht op bovenwettelijke uitkering dat voor de
betrokkene verbonden is aan dat recht op een
WW-uitkering.
3.
De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel
lid recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de
WW-uitkering en de aanvullende uitkering waarop de
betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland
zou hebben gewoond.
4.
Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een
uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of
pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die
uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld
met de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de
Wet arbeid en zorg. Deze gelijkstelling vindt plaats voor
ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige
uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg.
Zolang deze gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan
de uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en
de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou
hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.
5.
Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid,
ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie, pleegzorg of
arbeidsongeschiktheid naar het recht van zijn woonland
ontvangt, wordt deze geheel in mindering gebracht op de
uitkering op grond van dit artikel over dezelfde periode.
6.
Zolang en voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op
een uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering,
een ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid
en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die
daar naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een
uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de
uitkering op grond van dit artikel het karakter van een
aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit
artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de
wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen
indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of
gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is
betaald.
Paragraaf3 Aansluitende uitkering
Artikel10a:14 Diensttijd
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘diensttijd’: de aan
het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte
tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het
pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop
voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede
verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de
werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van
de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in
de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het
ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is
verbonden.
3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid
blijft buiten beschouwing:
a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer
dan een jaar;
b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid of een
bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige
werkloosheid ten laste van de overheid;
c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling
of een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
d.
tijd, bedoeld in de artikelen 5.3, 5.4 en 5.5 van
het pensioenreglement;
e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden
met ingang van de datum waarop de uitkering
krachtens de Werkloosheidswet ingaat.
Artikel10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering / samenloop met
suppletie
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene
die:
a.
recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen
15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en
b.
werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van
artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van
het derde lid.
2.
Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de
betrokkene die door het college op basis van artikel 10a:9
derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is
toegekend.
3.
In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van
artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering
indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel
8:6, derde lid, laatste volzin biedt.
4.
Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste
dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering
ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de
loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet is
verstreken.
5.
Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is,
ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste
werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat
zodra de geldende uitkeringsduur van de verlengde uitkering
is verstreken.
6.
Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid, van de
Werkloosheidswet van toepassing is, ontstaat het recht op de
aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag,
waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende
uitkeringsduur van uitkering krachtens de Werkloosheidswet
is verstreken
7.
Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot
uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van
eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in
hoofdstuk 11a van de CAR.
8.
De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens
ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een
WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van
80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering,
berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde
lid, op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op
een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die
reden recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet.
9.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtstelid, is
ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het
recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de
dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar
rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de
desbetreffende dienstbetrekkingen.
Artikel10a:16 Duur van de uitkering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op
drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar
nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18%
van de diensttijd;
b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een
duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens
per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.
2.
De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd
met:
a.
de duur van de uitkering krachtens de
Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de
eerste dag van de werkloosheid en
b.
twee jaar.
3.
Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor
betrokkene, genoemd in artikel 10a:15, achtste lid, wordt
uitgegaan van de datum van het ontslag.
4.
De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd
van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een
aansluitende uitkering tot de dag waarop hij de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die
tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn
geworden
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die
recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11
augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is
geworden, wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd
voor de betrokkene:
a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar
nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18%
van de diensttijd;
b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een
duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens
per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt
verminderd met de duur van de loongerelateerde
uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze
is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid
en de duur van de verlengde uitkering genoemd in
artikel 10a:5a.
2.
De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering,
die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004
werkloos is geworden en die op de eerste dag van
werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft
bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de
eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij
de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op
basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering
gebracht op de aansluitende uitkering.
3.
Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn,
voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van
overeenkomstige toepassing.
4.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
aansluitende uitkering in mindering gebracht.
Artikel10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie
artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing
is
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus
2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste
lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Artikel10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de
berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te
rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid nog niet is
verstreken en vervolgens 70% van de
berekeningsgrondslag.
2.
Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering,
als bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan
van de datum van ontslag.
3.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
aansluitende uitkering in mindering gebracht.
Artikel10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele
of gedeeltelijke beëindiging van het recht op
vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de
aansluitende uitkering.
2.
In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op
aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot
het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak
bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.
3.
Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het
recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e
van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het
verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het
recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur
van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig
artikel 10a:16.
Artikel10a:20a Nawerking Ziektewet en WAZ
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Waz na
aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een
uitkering krachtens de Ziektewet, respectievelijk de Waz, wordt deze
uitkering in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
Artikel10a:21 Herleving van het recht op uitkering
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de
herleving van het recht op uitkering zijn van
overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
2.
Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de
Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding
van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met
betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering
krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige
toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel10a:22 Verplichtingen en sancties
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet
is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
2.
Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van
de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de
aansluitende uitkering.
Artikel10a:23 Anticumulatie
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing
op de aansluitende uitkering.
Artikel10a:24 Scholing
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde
activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van
overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel10a:25 Uitkering bij overlijden
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt
in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of
artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering
toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide
uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor
betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van
13 weken.
2.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in
mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de
nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere
bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel
krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen
ziekte.
Artikel10a:25a Grensarbeiders
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond
van artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op de
aansluitende uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als
hij in Nederland zou hebben gewoond.
2.
Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a,
tweede, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige
toepassing.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand
gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een
bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen
betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou
hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van €
2.270,- worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van
een daartoe noodzakelijke verhuizing.
2.
Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een
tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze
vergoeding op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming
in mindering gebracht.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel
10a:26 in aanmerking te komen dient de
uitkeringsgerechtigde:
a.
de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid
of bedrijf met tenminste 50% met een minimum van
vijf uur te verminderen;
b.
te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering
van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden
voor de oorspronkelijk vastgestelde
beëindigingsdatum van de uitkeringsperiode;
c.
arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor
bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar,
blijkend uit de overlegging van het
arbeidscontract;
d.
zich binnen een afstand van 25 kilometer van de
standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen,
terwijl de afstand tussen deze standplaats en de
oude woning tenminste 50 kilometer moet
bedragen;
e.
schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit
anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen
bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de
nieuwe werkgever deze melding verifieert en de
uitvoeringsinstelling vaststelt dat de
uitkeringsgerechtigde is verhuisd.
2.
Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat
eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde
daadwerkelijk is verhuisd.
Artikel10a:28 Reïntegratietoeslag
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Betrokkene heeft op aanvraag recht op een
reïntegratietoeslag indien:
a.
hij een dienstbetrekking in de zin van de
Werkloosheidswet aanvaardt en
b.
het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking
lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag, met inachtneming van het
tweede lid.
2.
De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe
dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het
college.
3.
Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking
kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft
betrokkene recht op een reïntegratietoeslag, mits het
dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking
lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag.
4.
Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van
tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één
jaar te zijn overeengekomen.
5.
In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of
artikel 10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen
recht op de in het eerste lid genoemde
reïntegratietoeslag.
Artikel10a:29 Reïntegratietoeslag
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk
vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een
aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene
de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.
2.
Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op
basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de
betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke
uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.
Artikel10a:30 Reïntegratietoeslag
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:
a.
indien de voor betrokkene berekende duur is
verstreken;
b.
indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe
betrekking;
c.
indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking
gedurende drie maanden het in artikel 10a:31
opgenomen niveau van de reïntegratietoeslag te boven
zijn gegaan.
2.
Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid,
onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene
die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:
a.
ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per
kalenderweek heeft verloren dat er minder dan vijf
arbeidsuren resteren of;
b.
minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per
kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de
helft van de arbeidsuren resteren.
3.
Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe
betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die
uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De
toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd.
4.
De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand
een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe
dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op
basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een
reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient
te zijn.
5.
Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het
eerste lid, onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet
meer herleven.
Artikel10a:31 Reïntegratietoeslag
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe
betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag.
2.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel
10a:28, derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten
uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de
oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel
10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.
Artikel10a:32 Reïntegratiepremie
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie
worden toegekend indien:
a.
betrokkene een aanvullende en/of aansluitende
uitkering wegens werkloosheid geniet en;
b.
hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen
of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid
volledig wordt opgeheven.
2.
Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient
uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis
van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden
ingediend.
3.
Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk
indien het verzoek betrekking heeft op de gehele
bovenwettelijke uitkering.
4.
Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie
wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te
betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een
bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde
rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De
artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van
toepassing.
5.
Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende
uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of
artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek
van betrokkene omtrent de toekenning van een
reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op
dit verzoek.
Artikel10a:33 Reïntegratiepremie
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
1.
De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som
van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering
waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij
geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de
gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou
hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate
werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag
voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe
werkgever.
2.
Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt
uitgegaan van de berekeningsbasis op grond van het eerste
lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt
vastgesteld.
3.
Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben
geen invloed op de berekeningsbasis van de
reïntegratiepremie.
Artikel10a:34 Reïntegratiepremie
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde
berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het
dagloon van de betrokkene.
Paragraaf5 Overgangsbepalingen
Artikel10a:35 Vervallen
(Vervallen)
Artikel10a:36 Overige en slotbepalingen
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een
algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse
wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes
maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is
gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de
aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het
Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde
maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het
Staatsblad.
Artikel10a:37 Overige en slotbepalingen
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen. (Zie ook artikel 10a:38 lid 1.)
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Artikel10a:38 Slotbepaling
1.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of
na 1 juli 2008 wordt ontslagen.
2.
Bij verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen uit de CAR en
UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan
van de tekst van deze artikelen, zoals deze luidden op 30 juni
2008.
Hoofdstuk10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid
Paragraaf1 Werkingssfeer en begripsbepalingen
Artikel10d:1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van
een organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van,
8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van
artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.
Artikel10d:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
aanvullende uitkering: uitkering tijdens de
werkloosheidsuitkering;
b.
grondslag: het gemiddelde van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n), berekend over een periode van 12 maanden
direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of
de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met
de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering; deze wordt
geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de
gemeentelijke sector;
c.
gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke
regelingen, die de CAR van toepassing hebben verklaard;
d.
boventalligheid: de situatie dat een ambtenaar wegens
reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de
reorganisatie;
e.
na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de
werkloosheidsuitkering;
f.
werkloosheid: werkloosheid als bedoeld in de
Werkloosheidswet, waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit
uit de beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst
bij de gemeente;
g.
werkloosheidsuitkering: uitkering op grond van de
Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de
aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente.
Paragraaf2 Samenloop met lokale afspraken
Artikel10d:3 Samenloop met lokale afspraken
1.
Er kunnen lokaal aanvullende afspraken worden gemaakt op de
bepalingen in dit hoofdstuk.
2.
Wanneer voor 26 juni 2012 lokaal andere afspraken zijn
overeengekomen, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken
college en vakorganisaties in de Commissie voor Georganiseerd
Overleg wanneer tot herziening zal worden overgegaan van deze
lokale afspraken.
Paragraaf3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Artikel10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
1.
Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt,
treft het college een passende regeling.
2.
De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand
door het college gehoord.
3.
Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de
inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag
uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.
Paragraaf4 Procedure van re-integratie bij ontslag op grond van
onbekwaamheid of ongeschiktheid (art 8:6)
Artikel10d:5 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.
re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin
door middel van een reintegratieplan afspraken worden
gemaakt over de wijze waarop de re-integratie van de
ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering
wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk
te voorkomen;
b.
re-integratieplan: het plan van aanpak waarin de
re-integratie-inspanningen van gemeente en de ambtenaar
beschreven staan, die tot doel hebben de re-integratie van
de ambtenaar te bevorderen;
Artikel10d:6 Re-integratiefase voor ontslag
1.
De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:6 heeft
recht op een re-integratiefase.
2.
De re-integratiefase begint met een besluit tot ontslag op grond
van artikel 8:6.
3.
De re-integratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending
of overhandiging van het besluit tot ontslag.
4.
De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het
dienstverband bij de gemeente,waaruit ontslag plaatsvindt.
Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de
datum van indiensttreding bij de gemeente, waaruit ontslag
plaatsvindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.
5.
De duur van de re-integratiefase bedraagt bij een dienstverband
van:
a.
2 tot 10 jaar 4 maanden
b.
10 tot 15 jaar 8 maanden
c.
15 jaar of meer 12 maanden.
Artikel10d:7 Einde re-integratiefase
1.
De re-integratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor de
ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het aflopen
van deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie binnen
of buiten de gemeente aanvaardt.
2.
De re-integratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van
artikel 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de
re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het
re-integratieplan.
3.
Indien de re-integratiefase eerder eindigt om de in het tweede
lid genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende
uitkering en een na-wettelijke uitkering.
Artikel10d:8 Verlenging reïntegratiefase bij nalatigheid gemeente
1.
De re-integratiefase wordt verlengd wanneer het college zich
tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het
re-integratieplan.
2.
De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van
de oorspronkelijke reintegratiefase.
3.
Tijdens de verlengde re-integratiefase herstelt het college de
nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.
4.
Tijdens de verlengde re-integratiefase blijven de gemaakte
afspraken uit het reintegratieplan van kracht.
Artikel10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van
levensloop
1.
De ambtenaar kan het college verzoeken de re-integratiefase met
maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de
mogelijkheid van onbetaald verlof als bedoeld in artikel
6:9.
2.
Het college stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar
tijdens de reintegratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen
voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen en indien:
a.
onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige
arbeidsduur; en
b.
de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof
levenslooptegoed opneemt op grond van de gemeentelijke
levensloopregeling; en
c.
tijdens de verlengde re-integratiefase activiteiten
worden ondernomen of voortgezet die de re-integratie
bevorderen.
3.
Het college en de ambtenaar maken nadere afspraken over de
voorwaarden waaronder de inspanningen van het college en de
ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het reintegratieplan,
tijdens de verlenging van de re-integratiefase worden
voortgezet.
4.
Artikel 10d:7 is tijdens de verlenging van de re-integratiefase
van overeenkomstige toepassing.
Artikel10d:10 Re-integratieplan
1.
Het college stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een
maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan
op.
2.
De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door
het college gehoord.
3.
In het re-integratieplan worden afspraken opgenomen over de
re-integratie-inspanningen die van het college en de ambtenaar
verlangd worden. In het re-integratieplan staan in ieder geval
afspraken over:
·
verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die
neergelegd zijn in het reintegratieplan;
·
scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke
scholing, het begin van die scholing, het einde van die
scholing, de betaling en de te behalen resultaten;
·
opstellen arbeidsmarktprofiel;
·
sollicitatieactiviteiten.
4.
In het re-integratieplan worden afspraken gemaakt over de kosten
voor de verschillende activiteiten uit het re-integratieplan. De
kosten voor de activiteiten uit het re-integratieplan komen,
mits redelijk en billijk, volledig voor rekening van het
college, met een maximum van € 7.500,=.
Paragraaf5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid
Artikel10d:11 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het
college boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze
boventalligheid ingaat, een dienstverband van tenminste twee jaar
heeft bij de betreffende gemeente.
Artikel10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject
De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar
werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college
besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel
10d:22.
Artikel10d:13 Inspanningsverplichting
In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig
verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de
uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar
werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een
passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar
van een functie buiten de gemeente.
Artikel10d:14 Start Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit
tot boventalligverklaring in werking is getreden.
Artikel10d:15 Van werk naar werk-onderzoek
1.
Om richting te geven aan het Van werk naar werk-traject
onderzoeken college en ambtenaar gezamenlijk de wensen en
ontwikkelingsmogelijkheden van de ambtenaar, binnen en buiten de
gemeente. Hierbij worden tevens de kansen van de ambtenaar op de
regionale arbeidsmarkt onderzocht.
2.
Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan een
gecertificeerd loopbaanadviseur worden ingeschakeld.
3.
Het Van werk naar werk-onderzoek kan van start gaan vóór de
datum waarop het Van werk naar werk-traject begint en is
uiterlijk binnen een maand na die datum afgerond.
Artikel10d:16 Van werk naar werk-contract
1.
Binnen drie maanden na afronding van het Van werk naar
werk-onderzoek stellen college en ambtenaar een Van werk naar
werk-contract op.
2.
Het in het eerste lid bedoelde contract bevat de doelen, de
voorzieningen die nodig zijn om deze doelen te bereiken, nadere
afspraken en daaraan verbonden termijnen.
3.
Afspraken kunnen worden gemaakt over:
·
het al dan niet toekennen van professionele begeleiding
en de tijdsduur daarvan;
·
het al dan niet elders opdoen van werkervaring;
·
de werkzaamheden die de ambtenaar gedurende het Van werk
naar werk-traject verricht;
·
het al dan niet volgen van een opleiding en het daarvoor
beschikbare budget;
·
eventuele beperkingen van de ambtenaar, die zijn
gebleken uit het Van werk naar werk-onderzoek;
·
de tijd die de ambtenaar beschikbaar heeft voor
sollicitatieactiviteiten en andere inspanningen gericht
op het vinden van een nieuwe werkkring. Deze tijd
bedraagt tenminste 20% van de omvang van de aanstelling;
·
het al dan niet gebruik maken van specifieke flankerende
voorzieningen, zoals bedoeld in het artikel 17:7.
4.
De noodzakelijke kosten van het Van werk naar werk-traject komen
tot een bedrag van € 7.500,- voor rekening van het college. Ten
aanzien van kosten die dit bedrag overstijgen neemt het college
een afzonderlijk besluit.
Artikel10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract
Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract
wordt de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd.
Iedere drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd.
Hiervan wordt een verslag opgemaakt.
Artikel10d:18 Einde Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de
ambtenaar - al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of
buiten de gemeente aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek
of ontslag om een andere reden.
Artikel10d:19 Tussentijdse beëindiging
1.
Het Van werk naar werk-traject eindigt, indien de ambtenaar
plaatsing in een passende of geschikte functie binnen de
gemeente of de aanvaarding van een aangeboden functie buiten de
gemeente weigert.
2.
Het college kan eveneens besluiten tot tussentijdse beëindiging
van het Van werk naar werk-traject en ontslag, indien de
ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het Van werk naar
werk-contract.
3.
Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in
het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar
ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag
volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is
beëindigd. In dit geval kan het college aangeven dat sprake is
van verwijtbare werkloosheid en vervallen de rechten op een
aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.
Artikel10d:20 Advies loopbaanadviseur
1.
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden
sinds de start ervan niet met een positief resultaat is
afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een
gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit
aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder
geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in
acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het
advies.
2.
Het advies bedoeld in het eerste lid gaat in op de vraag of
voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet
op de vooruitzichten op korte termijn en de mate waarin
voortzetting de kans op een passende of geschikte functie binnen
afzienbare termijn vergroot.
3.
Het college beslist of het advies van de loopbaanadviseur wel of
niet wordt overgenomen.
Artikel10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject
Na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur beslist het
college over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en
stelt de ambtenaar in kennis van deze beslissing.
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden niet
wordt voortgezet wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van
artikel 8:3.
Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag
na afloop van de Van werk naar werk-termijn van twee jaar.
Artikel10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject
1.
Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke
toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een
functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of indien
voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het
vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar
vergroot, kan het college besluiten het Van werk naar
werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke
en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer
worden verleend.
2.
Indien aan het einde van de periode van verlenging het Van werk
naar werk-traject niet tussentijds is beëindigd, verleent het
college de ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:3.
3.
Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste
dag na afloop van de periode waarmee het Van werk naar
werk-traject is verlengd.
Artikel10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar
werk-contract
1.
Indien één van beide partijen van mening is dat de andere partij
zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van
werk naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere
partij in een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht
gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.
2.
Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in
het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het
Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere
partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het
contract. Deze partij maakt dit schriftelijk aan de andere
partij kenbaar.
3.
Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht
gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject
wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn,
waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan
als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging
herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de
uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn
ontstaan.
4.
Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht
gebruik maakt, kan hij het Van werk naar werk-traject
tussentijds beëindigen op grond van artikel 10d:19 tweede lid en
ontslag verlenen op grond van artikel 8:3.
5.
Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar
werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit
artikel een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil
voorleggen aan de paritaire commissie.
Artikel10d:24 Paritaire commissie
1.
Het college stelt een paritair samengestelde commissie in, die
desgevraagd toeziet op de individuele toepassing van de
bepalingen in deze paragraaf.
2.
Zowel de ambtenaar als het college kan een geschil over de
uitvoering van het Van werk naar werk-contract, als bedoeld in
artikel 10d:23, vijfde lid, voorleggen aan deze commissie.
3.
De commissie brengt over een in het tweede lid bedoeld geschil
een bindend advies uit.
4.
Het college stelt een reglement vast waarin de samenstelling,
bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden
vastgelegd.
Paragraaf6 Aanvullende uitkering
Artikel10d:25 Aanvullende uitkering
1.
Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:
a.
op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de
re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie
zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid
niet aan de orde is; of
b.
op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk
naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie
zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is;
en
c.
recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet en deze ook daadwerkelijk
ontvangt.
2.
Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is
dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de
aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente overlegt die
van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende
uitkering.
Artikel10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag
1.
De aanvullende uitkering kent twee fases. De aanvullende
uitkering wordt uitgedrukt in een percentage van het salaris en
de toegekende salaristoelage(n) over het aantal uren dat de
ambtenaar werkloos is.
2.
Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:
a.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) tot een bedrag van
€ 4.375,= 10% ;
b.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) vanaf € 4.375,= tot een bedrag van €
5.250,= 20% ;
c.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) vanaf € 5.250,= 30%.
3.
Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:
a.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) van € 4.375,= tot een bedrag van €
5.250,= 10%;
b.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) bezoldiging van € 5.250,= tot een
bedrag van € 6.560,= 20%;
c.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) bezoldiging vanaf € 6.560,= 30%.
Artikel10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag
a.
De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te
rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.
b.
De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na
afloop van de eerste fase en duurt tot het einde van de
werkloosheidsuitkering.
Artikel10d:28 Sancties
1.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt
toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie
evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.
2.
Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de
sanctie op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid op.
3.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt
toegepast kan het college besluiten om het recht op
na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te laten
vervallen.
4.
Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere regels
op.
Artikel10d:29 Einde aanvullende uitkering
De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is
verstreken.
Paragraaf7 Na-wettelijke uitkering
Artikel10d:30 Na-wettelijke uitkering
1.
De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft
recht op een na-wettelijke uitkering indien:
a.
de werkloosheid direct aansluitend op de
werkloosheidsuitkering voortduurt;
b.
hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de
gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de
hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.
2.
Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat
het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de
werksfeer.
Artikel10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering
1.
De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer
heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn
voortgezet.
2.
Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het
bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren
dat de ambtenaar werkloos is.
3.
De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit
of in verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van
het oude salaris en de toegekende salaristoelage(n) niet
overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke
uitkering.
Artikel10d:32 Duur na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de
gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is
a.
1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar
b.
2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd
van 50 jaar
c.
3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.
Artikel10d:33 Einde na-wettelijke uitkering
1.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is
verstreken.
2.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid
eindigt.
3.
Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de
eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft.
Artikel10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering
Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties
worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering.
Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft
om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op
de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.
Artikel10d:35 Afkoop
1.
Het college kan eenmalig, aan het begin van de
uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming
geven voor afkoop van de na-wettelijke uitkering.
2.
Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de
voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.
Paragraaf8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35%
arbeidsongeschiktheid
Artikel10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing
ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
1.
De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die
gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde
lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is
herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een
bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor
ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV
definitief is vastgesteld.
2.
Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de
ambtenaar ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de
gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van
zijn bijzondere uitkering.
Artikel10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel
8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel
7:16
1.
De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen het
totaalinkomen uit of in verband met arbeid en het salaris en de
toegekende salaristoelage(n) voorafgaand aan aanvaarding van de
nieuwe arbeid.
2.
Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in
mindering gebracht.
Artikel10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel
8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel
7:16
De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na
aanvaarding van de nieuwe arbeid.
Artikel10d:39 Overgangsrecht
In afwijking van artikel 10d:31 is de duur van de na-wettelijke
uitkering voor de ambtenaar die:
a.
op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de
gemeentelijke sector en
b.
ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan
(0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12
-2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18)
gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de
leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor
de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
Hoofdstuk10e Bijzondere bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor de ambtenaar
met op 1 januari 2008 20 dienstjaren of meer
Vervallen hoofdstuk
Hoofdstuk 10e is vervallen
Hoofdstuk11 Uitkeringsregeling ontslag
Artikel11:1 Betrokkene
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen
ambtenaar aan wie ontslag is verleend:
a.
op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een
betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl
die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan
wel is geschied in een betrekking van kennelijk
tijdelijke aard;
b.
op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze
regeling, met uitzondering van artikel 8:9, mits dat
ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan
eigen schuld of toedoen is te wijten; en die aan dat
ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel
8:3 kan ontlenen.
2.
Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden
verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat
hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die
door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk
van standplaats moet veranderen.
Artikel11:2 Lichamen
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen':
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder
rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen
worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en
doelvermogens.
Artikel11:3 Diensttijd
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het
in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in
overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in
de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd
die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van
de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag,
bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op
grond van de Regeling beperking van het zijn van
overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc.
1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde
regeling niet is verbonden.
3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid
blijft buiten beschouwing:
a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan
een maand daarvan wegens verleend ontslag;
b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de
overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8,
vierde lid;
c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of
een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
d.
tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het
pensioenreglement;
e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met
ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.
4.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een
uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen,
anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt
vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met
ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend,
waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel11:4 Dienstbetrekking
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding
waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam
werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
2.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de
Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Artikel11:5 Bezoldiging
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de
bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling
zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was
verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel
6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in
artikel 3:6.
2.
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen
wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling,
wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag
van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
3.
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging
wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die
bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de
dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde
bedrag als bezoldiging.
4.
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden
voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan
zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan
de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
Artikel11:6 Recht op uitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat
behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag
waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de
duur wordt vastgesteld:
a.
voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste
26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel
11:7;
b.
voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten
minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het
bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding
geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van
toepassing artikel 11:8, vierde lid.
2.
Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van
perioden waarin de betrokkene ten gevolge van
arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te
verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in
artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van
werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a,
bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de
perioden van de bedoelde verhindering.
3.
De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in
aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de
dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of
meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking
in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in
aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.
4.
Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld
weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft
ontvangen.
5.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en
vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing.
6.
In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet
aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde
lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop
de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft
plaatsgehad.
7.
Geen recht op uitkering bestaat:
a.
indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een
WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer;
b.
indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht
heeft op suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze
regeling;
c.
indien de betrokkene op de dag van het ontslag de
leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
d.
indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te
wijten;
e.
indien het ontslag naar het oordeel van het college
geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige
werkloosheid;
f.
voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat
hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die
mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in
verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden
voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te
aanvaarden.
8.
De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht
op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld
dan 80. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van
de uitkering wordt voor de toepassing van:
a.
artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met
ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een
lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de
toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering,
in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking
wordt genomen;
b.
artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van
ontslag.
9.
Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag
door de betrokkene.
Artikel11:7 Duur van de uitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het
ontslag ingaat.
2.
Indien de betrokkene:
a.
in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer
als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of;
b.
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op
een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
·wordt de duur van de uitkering verlengd met:
·
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste
5 jaar;
·
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
10 jaar;
·
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15
jaar;
·
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
20 jaar;
·
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25
jaar;
·
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
30 jaar;
·
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
35 jaar en
·
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
40 jaar.
3.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt
vastgesteld door samentelling van:
a.
perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande
aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week werkzaam te zijn geweest, en;
b.
de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de
betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het
ontslag.
4.
Perioden, waarin een betrokkene:
a.
Recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op
grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
b.
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem
door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht
heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of
een toelage ontvangt die naar aard en strekking
overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van
de middelsom, waarnaar de
arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn
berekend;
c.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste
80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van
het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is of zou zijn berekend;
d.
na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering
ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale
duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die
wet;
e.
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking
overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in
verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van
drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de
perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde
lid.
5.
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor
de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande
aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden
waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:
a.
beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze
persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week
werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als
bedoeld in het vierde lid, volledig, en;
b.
vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd
van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in
het vierde lid, voor de helft in aanmerking
genomen.
6.
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van
verzorging niet meegeteld de periode waarin:
a.
de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een
wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op
een uitkering ter zake van werkloosheid of;
b.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan
tijdens vakanties.
7.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende
personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de
toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind
beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben
aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen,
is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het
college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als
zodanig aan te wijzen.
8.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt
onder:
a.
een kind verstaan een eigen, aangehuwd of
pleegkind;
b.
een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt
onderhouden en opgevoed.
9.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid,
van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel11:8 Duur van de uitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt,
indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens
voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld
in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de
uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
2.
De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal
maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de
uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.
3.
De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten
hoogste vastgesteld op 24 maanden.
4.
Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd
van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn
leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft
bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de
termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende
een periode van zes maanden een bijzondere verlenging
verleend.
Artikel11:9 Vervolguitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in
artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op
die uitkering recht op een vervolguitkering.
2.
De betrokkene die:
a.
het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel
11:7, eerste lid, heeft bereikt en
b.
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7,
tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens
zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van
de uitkeringsduur, heeft recht op een
vervolguitkering.
3.
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de
vervolguitkering een jaar.
4.
De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag
van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een
half jaar.
5.
De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is
toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering
indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen
binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn
beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel
11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een
jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
6.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder
is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend,
heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de
toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie
en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn
beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel
11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie
en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
7.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de
uitkering van overeenkomstige toepassing op de
vervolguitkering.
Artikel11:10 Bedrag van de uitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden
gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee
maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.
2.
Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de
bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67%
van de bezoldiging.
3.
Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657)
worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met
3 procentpunten verhoogd.
Artikel11:11 Bedrag van de vervolguitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het
minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan
bedragen dan 70% van de bezoldiging.
2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan
23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon,
bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van
genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende
vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Artikel11:12 Verhuiskosten
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij
elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de
voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de
kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
Artikel11:13 Vermindering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met
arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de
WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag
waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk
mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen,
wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering
toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering
samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het
bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals
bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt
een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23,
eerste lid, niet in aanmerking genomen.
2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend
en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij
gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde
en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement,
worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend.
De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag
waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door
betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte
tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij
betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze
verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende
uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen
al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering,
vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of
bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering
de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die
vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging
resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende
uitkering verminderd met het resterende bedrag aan
overschrijding.
3.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem
de uitkering is toegekend.
4.
Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf
ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt
echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het
gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met het ontslag.
5.
Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet
verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of
gratificatie.
Artikel11:14 Opgave van inkomsten
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf
op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem
schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag
te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een
door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor
zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in
verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke
of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij
tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende
uitkeringstermijn op.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door
de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van
elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter
hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige
opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het
bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten
over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter
niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave
dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering
voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het
einde van evenbedoelde termijn.
3.
Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van
een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
4.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten
daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.
Artikel11:15 Overlijdensuitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld
in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of
geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de
bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van
drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of
geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve
van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel
minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan
geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters
of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner
was.
2.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid
bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van
een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge
waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond
van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de
verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor
zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen
gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
3.
Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid
nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele
worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste
ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de
overledene daartoe ontoereikend is.
4.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in
een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Artikel11:16 Verplichtingen bij ziekte
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te
verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan
terstond mededeling te doen aan het college.
2.
Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot
de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het
eerste lid.
3.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld
van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een
WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de
WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle
medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen
van deze uitkering.
4.
Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening
gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs
kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de
toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn
genoten.
Artikel11:17 Uitkering bij ziekte
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak
heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot
en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die
termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt
hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering
een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.
2.
De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de
betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse
werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze
regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel
mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel11:18 Samenloop
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17,
eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens
ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de
artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.
Artikel11:19 Afkoop
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in
artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering
geheel of ten dele worden afgekocht.
Artikel11:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan
de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a
of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7,
eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid
eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid
opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag
waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de
betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid
aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet
of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld
of uitkering.
2.
Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de
werkloosheid begrepen:
a.
het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste
dienstbetrekking;
b.
het gedurende een periode van een maand vervuld hebben
van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij
dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe
dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de
dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering
bestaat.
3.
Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende
uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig
werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de
betrokkene:
a.
binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering
ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste lid, onder
a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en
b.
in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet.
4.
Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de
betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld
met gewerkte weken.
5.
De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt
zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw
toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.
6.
Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering
als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering
als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de
betrokkene.
7.
Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende
aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende
lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of
het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is
ingekomen.
Artikel11:21 Verplichtingen
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft
bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem
in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot
het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke
gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandigheden passend kan worden geacht.
2.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft
bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn
woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste
werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient
binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als
werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te
leggen.
3.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf
houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat
houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als
werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van
arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar
het oordeel van het college vergelijkbaar is met het
arbeidsbureau.
4.
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid
omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of
groepen van betrokkenen.
5.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht
zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college
in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven,
strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron
van inkomsten.
6.
Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht
er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het
college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering
van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
Artikel11:22 Opschorting
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte
aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een
uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in
verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt
de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling
vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak
waarover die aanspraak bestaat.
2.
Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als
dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de
uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling
vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak
van diens militaire dienst.
Artikel11:23 Samenloop
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit
hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een
WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering,
toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna
genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij
een arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80%:
80%;;
55% tot 65% :
60%;
45% tot 55% :
50%;
35% tot 45% :
40%;
25% tot 35% :
30%;
15% tot 25% :
20%;
minder dan 15% :
0%.
·
De som van de in de eerste volzin bedoelde
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering
bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering
die wordt genoten indien er geen sprake is van
samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het
overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering
gebracht.
2.
Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening
gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer behoort.
3.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering
voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te
zijn genoten.
Artikel11:24 Samenloop
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover
die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende
uitkeringen niet uitbetaald.
Artikel11:25 Betaling
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar
boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen
uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de
uitkering werd genoten.
2.
Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de
uitkering over langere termijnen geschieden.
Artikel11:26 Verval van uitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden
verklaard:
a.
indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave
bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat
dan wel onjuist of onvolledig doet;
b.
indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in
artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij
zonder toestemming van het college gedurende de tijd,
waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde
leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze
op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse
instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te
doen verlengen;
c.
indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21,
vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem
hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt,
dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te
nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;
d.
indien de betrokkene zich zonder toestemming van het
college in het buitenland vestigt of geacht moet worden
aldaar duurzaam te verblijven;
e.
indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die
bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid,
zijn gesteld;
f.
indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem
ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was
gebleven;
g.
indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene
verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden
hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren,
aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met
toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te
verlenen;
h.
indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te
vinden.
2.
Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige
toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
3.
Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21,
eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij
het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt
gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het
arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat
hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert
dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het
gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren
gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
4.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet
nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken
van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het
verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of
uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van
het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden
verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om
werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare
veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering
van de openbare dienst.
Artikel11:27 Einde van het recht op uitkering
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Het recht op uitkering eindigt:
a.
met ingang van de eerste dag van de kalendermaand
volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65
jaar heeft bereikt;
b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de
betrokkene is overleden;
c.
indien het recht op uitkering geheel wordt
afgekocht.
2.
Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de
betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste
lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de
hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag.
3.
De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige
toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
Artikel11:28 Nadere voorschriften
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften
geven.
Artikel11:29 Overgangsbepalingen
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de
uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991,
worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen
van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1
augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor
de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond
van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus
1991.
2.
Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid,
die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de
desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze
luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend.
Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering
langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze
laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
3.
De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van
artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze
luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging
van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel
13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige
daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van
de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling
zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op
een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin,
met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt
herberekend op grond van het tweede lid.
Artikel11:30 Overgangsbepalingen
Hoofdstuk 11 is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later. (Zie ook artikel 11:32 lid 1.)
1.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op
basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze
luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na
31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze
uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in
evengenoemde verordening.
2.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie
voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit
hoofdstuk.
Artikel11:31 Vervallen
(Vervallen)
Artikel11:32 Slotbepaling
1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later.
2.
Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de
CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31
december 2000.
Hoofdstuk11a Suppletie
Artikel11a:1 Begripsomschrijvingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin
van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering;
b.
arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke
uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid,
die voortvloeit uit enig dienstverband van
betrokkene;
c.
WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;
d.
betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2
van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is
verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling
van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van
dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met
uitzondering van degene die zijn resterende
verdienvermogen volledig benut in een of meer
aangehouden betrekkingen
e.
bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5,
eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te
verlenen;
f.
suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;
g.
dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van
de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de
Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het
bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de
Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in
voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot
betaling van de premie van een door of voor de
betrokkene afgesloten particuliere
ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede
lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene
Dagloonregelen WAO;
h.
berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van
betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter
zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend,
voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de
betrekking waaraan het recht op suppletie wordt
ontleend;
i.
werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter
zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit
enig dienstverband van betrokkene.
2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Artikel11a:2 Recht op suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan
hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid
bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de
ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens
ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen
van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte
samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken opvolgen.
Artikel11a:3 Recht op suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is
van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.
2.
Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van
de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede
gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan:
alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met
zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel11a:4 Recht op suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang :
a.
betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate
van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
b.
betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan
ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van
het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel11a:5 Recht op suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
Het recht op suppletie eindigt:
a.
na ommekomst van de duur van de suppletie;
b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is
overleden;
c.
met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene
de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Artikel11a:6 Suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag
van de suppletie.
2.
De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast
aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene
bezoldigingswijziging.
3.
Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt :
a.
gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en
b.
gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden
70%.
Artikel11a:7 Suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in
artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum
dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft
geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode
verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum
en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden
onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te
beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht
heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
2.
Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van
24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die
elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken
opvolgen.
Artikel11a:8 Suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op
suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op
suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een
Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering
ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen
in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de
bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer
dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een
WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de
eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake
waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de
feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende
dienstbetrekkingen.
2.
Indien de betrokkene recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan
een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum,
gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter
zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht
voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een
verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het
bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt,
uitsluitend het bedrag van die verhoging van die
arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het
bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit
hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als
overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die
uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend
aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato
van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de
desbetreffende dienstbetrekkingen.
3.
Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een
individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt
tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan
het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze
van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel
overeenkomt.
Artikel11a:9 Suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op
suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of
bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de
berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.
2.
Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld
in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband
met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
a.
met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake
waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is
aangezegd;
b.
gedurende non-activiteit, vakantie of verlof
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake
waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;
c.
vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de
betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in
onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor
zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag
inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de
betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere
inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van
een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met
het ontslag.
3.
In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van
betrokkene afwijken van het tweede lid.
Artikel11a:10 Suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds
geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg
van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of
meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering,
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet
dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met
laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft:
a.
vermindering ondergaan;
b.
blijvend geheel geweigerd worden;
c.
tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan
wel;
d.
in uitkeringsduur beperkt worden.
Artikel11a:11 Suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie
een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag
uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van
betrokkene over een tijdvak van drie maanden.
2.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:
a.
aan de langstlevende der echtgenoten of geregistreerde
partner(s) indien de overledene niet duurzaam van de
andere echtgenoot of geregistreerde partner gescheiden
leefde;
b.
bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de
minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;
c.
bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen
aan degenen ten aanzien van wie de overledene
grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met
wie hij in gezinsverband leefde.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot
of geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van
verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke
huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie
bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
4.
Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid,
kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen
gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een
bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op
andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
5.
Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in
mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de
nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer
werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen,
uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die
naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde
uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
Artikel11a:12 Betaling van suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op
suppletie bestaat.
2.
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het
bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
3.
Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit,
doch uiterlijk binnen een maand nadat het het recht op die
suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de
suppletie in de regel per maand achteraf.
4.
De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd
binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet
meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten
gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.
Artikel11a:13 Betaling van suppletie
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast
te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend
onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent
het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of
omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel
11a:3.
2.
Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar
redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen
indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.
3.
Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt
beschouwd als een suppletie.
Artikel11a:14 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij
die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die
regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te
nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.
2.
Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen
aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan
noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het
bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan
totdat die opleiding of scholing is geëindigd.
3.
In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het
tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen
gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de
in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.
Artikel11a:15 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht
daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.
2.
De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen
van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het
bestuursorgaan nodig.
Artikel11a:16 Uitvoeringsvoorschriften
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking tot
:
a.
de wijze waarop de controle van betrokkene
plaatsvindt;
b.
het genieten van vakantie tijdens de duur van de
suppletie.
2.
Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot
artikel 11a:15.
Artikel11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering
wegens ziekte
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
1.
Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de
sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als
bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de
Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die
datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is
verstreken, heeft recht op suppletie.
2.
Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij
een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld
van.
1 maand
gedurende de eerste 27 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
2 maanden
gedurende de eerste 26 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
3 maanden
gedurende de eerste 25 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
4 maanden
gedurende de eerste 24 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
5 maanden
gedurende de eerste 22 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
6 maanden
gedurende de eerste 21 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
7 maanden
gedurende de eerste 20 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
8 maanden
gedurende de eerste 19 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
9 maanden
gedurende de eerste 18 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
10 maanden
gedurende de eerste 17 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
11 maanden
gedurende de eerste 16 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
12 maanden
gedurende de eerste 15 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
13 maanden
gedurende de eerste 14 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
14 maanden
gedurende de eerste 13 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
15 maanden
gedurende de eerste 12 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
16 maanden
gedurende de eerste 11 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
17 maanden
gedurende de eerste 10 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
18 maanden
gedurende de eerste 9 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
19 maanden
gedurende de eerste 9 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
20 maanden
gedurende de eerste 8 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
21 maanden
gedurende de eerste 7 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
22 maanden
gedurende de eerste 6 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
23 maanden
gedurende de eerste 5 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
24 maanden
gedurende de eerste 4 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
25 maanden
gedurende de eerste 3 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
26 maanden
gedurende de eerste 2 maanden 80%
vervolgens 33 maanden 70%
27 maanden
gedurende de eerste 1 maand 80%
vervolgens 33 maanden 70%
28 maanden
gedurende 33 maanden 70%
29 maanden
gedurende 32 maanden 70%
30 maanden
gedurende 31 maanden 70%
31 maanden
gedurende 30 maanden 70%
32 maanden
gedurende 29 maanden 70%
33 maanden
gedurende 28 maanden 70%
34 maanden
gedurende 27 maanden 70%
35 maanden
gedurende 26 maanden 70%
36 maanden
gedurende 25 maanden 70%
37 maanden
gedurende 24 maanden 70%
38 maanden
gedurende 23 maanden 70%
39 maanden
gedurende 22 maanden 70%
40 maanden
gedurende 21 maanden 70%
41 maanden
gedurende 20 maanden 70%
42 maanden
gedurende 19 maanden 70%
43 maanden
gedurende 18 maanden 70%
44 maanden
gedurende 17 maanden 70%
45 maanden
gedurende 16 maanden 70%
46 maanden
gedurende 15 maanden 70%
47 maanden
gedurende 14 maanden 70%
48 maanden
gedurende 13 maanden 70%
49 maanden
gedurende 11 maanden 70%
50 maanden
gedurende 10 maanden 70%
51 maanden
gedurende 9 maanden 70%
52 maanden
gedurende 8 maanden 70%
53 maanden
gedurende 7 maanden 70%
54 maanden
gedurende 6 maanden 70%
55 maanden
gedurende 5 maanden 70%
56 maanden
gedurende 4 maanden 70%
57 maanden
gedurende 3 maanden 70%
58 maanden
gedurende 2 maanden 70%
59 maanden
gedurende 1 maand 70%
3.
De artikelen 11a:3, 11a:4, 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7,
11a:8, 11a:9, 11a:10, 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid
tot en met 11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere
overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op
suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel
bepaalde.
5.
Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat voor de vaststelling van de
berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het
dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de
WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9,
eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
6.
Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover
herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar
beneden afgerond op een hele maand.
Artikel11a:18 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering
wegens ziekte
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1
januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken
arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn
algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld
op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid
ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid,
van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste
25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als
betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in
artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de
maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet
Sociale Verzekering.
Artikel11a:19 Overige en slotbepalingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf
9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze
neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen,
binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel
is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie
doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van
inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes
maanden na de datum van het Staatsblad.
Artikel11a:20 Overige en slotbepalingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op een zeer beperkte groep ambtenaren.
(Zie artikel 11a:21)
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
Artikel11a:21 Overige en slotbepalingen
1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de
eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op
of na 1 januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van
artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op
grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de
eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op
of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op
grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is,
met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht
heeft op een WAO-uitkering.
Hoofdstuk12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel
Artikel12:1 Algemene bepalingen
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.
de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor
georganiseerd overleg;
b.
de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve
arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers die werkzaam
zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;
c.
de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de
landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten
bij de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal
overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten.
2.
Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld
uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een
vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.
3.
Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale
van Overheidspersoneel (ACOP) , de Christelijke Centrale van
Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van
Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs,
bedrijven en instellingen (CMHF) , dan wel een van de bij deze
centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales,
respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen
worden.
4.
De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in
de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens
ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van
ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON. Indien deze leden ophouden lid van
de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal
leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is
met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van
de commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in
overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.
5.
Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen
toegelaten worden indien zij representatief geacht kunnen worden.
Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg
besproken.
6.
Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten,
verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende
representatief geacht worden.
Artikel12:1:1 Samenstelling
1.
Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie,
bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of
meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing
geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts
telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te
zijn.
2.
Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de
commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in
artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers
aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties,
welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien
verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale,
geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties
gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het
bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.
Artikel12:1:2 Samenstelling
1.
Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in
artikel 12:1:1 , tweede lid, aan college opgaaf van het aantal der
op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.
2.
Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is
aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de
organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie
schriftelijk aan college doet weten dat zijn aanwijzing als
vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze
gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.
Artikel12:1:3 Samenstelling
1.
Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen
vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.
2.
Het college wijst een ambtenaar, niet behorende tot de
vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de
commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het
college verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.
3.
De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.
Artikel12:1:4 Mededeling omtrent CAR en UWO
1.
Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van
overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de
tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de
commissie voor georganiseerd overleg.
2.
Ten aanzien van gemeenten die zijn aangesloten bij de UWO geldt dat,
ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid, leidt tot
overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt, het
college daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd
overleg.
Artikel12:1:5 Mededeling omtrent CAR en UWO
1.
Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld
verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel,
wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen,
stelt het college het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hiervan op
de hoogte.
2.
Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de
inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:
a.
de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als
bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;
b.
de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering
betrokken ambtenaren worden gehoord;
c.
de personele gevolgen van die verandering.
3.
Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid,
vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel
12:2.
Artikel12:2 Taak en bevoegdheden
1.
De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen
belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de
algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden
gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die
voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van
overheidspersoneel.
2.
Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie
voor georganiseerd overleg.
3.
De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling
hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot
overeenstemming leidt.
Artikel12:2:1 Taak en bevoegdheden
Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid,
worden door het college en de raad niet genomen, noch voorstellen
daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de
concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar
gemaakt.
Artikel12:2:2 Taak en bevoegdheden
1.
De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is
bevoegd aangaande de in artikel 12:2, eerste lid, bedoelde
onderwerpen voorstellen te doen aan het college.
2.
Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de
bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent een
beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de raad, dan
legt het college het voorstel voorzien van zijn advies ter
besluitvorming voor aan de raad.
3.
De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen
van de commissie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de
organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde
organisaties.
Artikel12:2:3 Taak en bevoegdheden
1.
De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar
aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling
van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.
2.
De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de
subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen
die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid, ter beschikking
staan.
3.
Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel12:2:4 Vergaderingen
1.
De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op
door hem te bepalen tijdstippen.
2.
Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie
leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen
verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het
verzoek.
Artikel12:2:5 Vergaderingen
1.
De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter
vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk
de te behandelen onderwerpen.
2.
Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en tenminste
de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer
leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien
ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur aanwezig is en tenminste de helft van de
organisaties is vertegenwoordigd.
3.
Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een
vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde
onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen
14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die
onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.
Artikel12:2:6 Vergaderingen
Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken
door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die
onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de
orde.
Artikel12:2:7 Vergaderingen
1.
De vergaderingen zijn niet openbaar.
2.
De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de
vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen
deelnemen.
3.
De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan
door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie;
zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de
grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken
aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.
4.
De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en
omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken
geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte
van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de
hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.
Artikel12:2:8 Vergaderingen
De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls
hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen
tijd.
Artikel12:2:9 Vergaderingen
1.
Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke
vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, één stem
uit.
2.
De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt
bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of
buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van
de voorzitter.
3.
De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald
door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke
organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij
haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met
dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in
aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere
organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen
wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.
4.
Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt
vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het
aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.
Artikel12:2:10 Vergaderingen
Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de
notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden
gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is
bepaald.
Artikel12:2:11 Vergaderingen
Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen
wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het college.
Artikel12:3:1 Advies- en arbitragecommissie
De artikelen 12:3:2, 12:3:3, 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8
zijn slechts van toepassing in die gemeenten die zijn aangesloten bij de
advies- en arbitragecommissie.
Artikel12:3:2 Advies- en arbitragecommissie
Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en
12:3:8 wordt verstaan onder:
a.
deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties
genoemd in artikel 12:1, derde lid;
b.
advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie
ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten.
Artikel 12:3:3 Advies- en arbitragecommissie
De artikelen 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van
toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel
12:2, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de
rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene
regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.
Artikel12:3:4 Advies- en arbitragecommissie
Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg
tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst
die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben,
brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het
overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige
deelnemers aan het overleg.
Artikel12:3:5 Advies- en arbitragecommissie
1.
Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4,
schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor
georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen
zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.
2.
Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten
het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de
vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat
het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing
van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van
het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en
arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een
arbitrale uitspraak van die commissie.
3.
Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid van
alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en
vierde lid, bevoegd.
4.
Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming
vereist tussen de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de
toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en
vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij onverkort van
toepassing.
Artikel12:3:6 Advies- en arbitragecommissie
1.
Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5, wordt
het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de
advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de
deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies
hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud
van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5
geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het
overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil
is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het
onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na
eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de
advies- en arbitragecommissie.
2.
Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt
het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van
de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt
ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste
te bevatten:
a.
het onderwerp en de inhoud van het geschil;
b.
de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent
onderwerp en inhoud van het geschil.
Artikel12:3:7 Advies- en arbitragecommissie
Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het
geschil voortgezet.
Artikel12:3:8 Advies- en arbitragecommissie
De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft
bindende kracht.
Artikel12:3:9 Advies- en arbitragecommissie
In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college,
na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.
Hoofdstuk13 Overgangsbepaling en slotbepalingen CAR
Artikel13:1 Overgangs- en slotbepaling CAR
1.
Deze regeling treedt in werking per 1 januari 1998
2.
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt,
vervallen de bepalingen van het geldende algemeen
ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan
wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze
regeling.
3.
Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat
bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement vervallen,
waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of
opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de
gevolgen daarvan.
4.
In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de
artikelen 10:1, 10:6, 10:15 eerste en tweede lid, 10:19, 10:23
tweede lid, 11:1, 11:6 zevende en achtste lid, 11:13 eerste en
tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27 tweede lid, terugwerkende
kracht tot en met 1 augustus 1993.
Artikel13:2 Overgangs- en slotbepaling CAR
Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige
dienstverband heeft, geldt dat de omvang van dit dienstverband per 1
januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft
verzocht om handhaving van het aantal uren van de dienstverband per 31
december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.
Artikel13:3 Overgangs- en slotbepaling CAR
Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en
uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997
geldt dat de artikelen 9:2, tweede lid, 10:5, eerste lid, en 11:5,
eerste lid, terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.
Hoofdstuk14 Medezeggenschap
Artikel14:1 Medezeggenschap
Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer
en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet
voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal
zittingstermijnen.
Artikel14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers
Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de
ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of
onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een
ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming
ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en
derde lid, van de WOR.
Hoofdstuk15 Overige rechten en verplichtingen
Artikel15:1 Verplichtingen
De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen
en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Artikel15:1a Verplichtingen
De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet,
bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.
Artikel15:1b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten
Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of
namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:
a.
diensten te laten verrichten door personen in
gemeentedienst;
b.
aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;
c.
gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met de
vervulling van zijn functie ter kennis is gekomen.
Artikel15:1c Aannemen van geschenken en gelden
Het is de ambtenaar verboden:
a.
in verband met de vervulling van zijn functie vergoedingen,
beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te
verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het
college;
b.
steekpenningen aan te nemen.
Artikel15:1d In acht nemen ordemaatregelen
1.
De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van
orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen
of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.
2.
Indien de ambtenaar verhinderd is zijn functie te vervullen, is hij
verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen
mededelen.
Artikel15:1e Nevenwerkzaamheden
1.
De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit orgaan te
bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij
verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de
dienst, voorzover deze in verband staan met zijn functievervulling,
kunnen raken.
2.
Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het
eerste lid gedane opgaven.
3.
Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten
waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede
functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband
staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn
verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden
gesteld.
4.
Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid
bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren
van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere
ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de
integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van
nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
Artikel15:1f Melding financiële belangen
1.
Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie
waaraan in het bijzonder het risico van financiële
belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van
koersgevoelige informatie verbonden is.
2.
De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op een
door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen
respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de
belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de
functievervulling, kunnen raken.
3.
Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het
tweede lid.
4.
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten
te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de
goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de
openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn
functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent
dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Artikel15:1g Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst
1.
Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te
nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare
dienst.
2.
Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de
ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen
ten behoeve van anderen.
Artikel15:1:9 Vervallen
(Vervallen)
De artikelen 15:1:1 tot en met 15:1:6 zijn vernummerd tot 15:1 tot en
met 15:1e
Artikel 15:1:8 is vernummerd tot 15:1g
Artikel15:1:10 Staking bij een particuliere werkgever
1.
De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier
werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats
heeft, ter vervanging van stakers of uitgesloten werkzaamheden te
verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden
behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks
met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de
regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente
noodzakelijk is.
2.
Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt
zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in
artikel 12:1 tweede lid.
Artikel15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden
1.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het
college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of
andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te
verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze
werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in
die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed
en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
2.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt
aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Wet
veiligheidsregio’s.
3.
In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet
veiligheidsregio’s, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van
het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van
de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding en toezicht
van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis
plaatsvindt.
4.
De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is
te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan
oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide
taak.
5.
De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt
slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar
zulks redelijkerwijs toelaten.
Artikel15:1:12 Vergoeding van schade
1.
De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke
vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan
zijn schuld of nalatigheid is te wijten.
2.
Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan
op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) worden niet
vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich
schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze
van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.
Artikel15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar
1.
De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot
aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate
hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft
genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.
2.
Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een
aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien
in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat
personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.
3.
De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid
ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige
afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien
gedurende die tijd zijn functie wordt waargenomen krachtens
aanwijzing door of namens het college.
Artikel15:1:14 Vervallen
(Vervallen)
Artikel15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar
1.
Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college
te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt
uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn functie vervult en
omtrent zijn gedragingen daarvan.
2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar
zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn functie of de
wijze waarop hij zijn functie vervult, voor zover deze aanleiding
geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan
de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn functie
vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.
Artikel15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding
1.
De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de
door het college voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden
voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te
dragen.
2.
Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven
uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of
namens het college toestemming is gegeven.
3.
Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes
of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken
te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn
verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het
college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing
ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door
het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.
4.
Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende
de verstrekking, reiniging en herstelling van de in het eerste lid
bedoelde kleding.
Artikel15:1:17 Standplaats
1.
Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting
worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan
wonen.
2.
Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met
name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk
zijn werkzaamheden verricht.
3.
Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde
nadere regels stellen.
Artikel15:1:18 Dienstwoning
1.
De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een
dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van
de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die
daaromtrent zijn gesteld.
2.
Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het
plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn,
tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.
Artikel15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein
Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de
kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf
aldaar worden ontzegd.
Artikel15:1:20 Infectieziekten
1.
De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met
een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens
de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht
geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de
dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de
hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de
volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor
overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht
moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.
2.
De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven
situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan
het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of
vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met
betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
3.
De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem
overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn functie
te vervullen, zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
Artikel15:1:21 Vervallen
(Vervallen)
Artikel15:1:22 Vervallen
(Vervallen)
Artikel15:1:23 Vergoeden van schade
1.
Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en
uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet
Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke
hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de
vervulling van zijn functie, voor zover die schade niet bestaat uit
de normale slijtage dier goederen.
2.
Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend
motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van
zijn functie, tenzij:
a.
die schade bestaat uit de normale slijtage of;
b.
er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid
grenzende verwijtbaarheid of;
c.
de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar
rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een
vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het
belastingvrije bedrag per kilometer.
Artikel15:1:24 Gebruik motorrijtuig
Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig
in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de
vervulling van zijn functie te gebruiken, indien en voor zover hem
daartoe door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze
toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Artikel15:1:25 Schadeloosstelling
Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen
schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.
Artikel15:1:26 Volgen van een opleiding
De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het
volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig
ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan
het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten
komen ten laste van de gemeente.
Artikel15:1:27 Volgen van een opleiding
Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit
wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet
verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van
doorbetaling verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor
voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor
leerplichtvrije jeugd.
Artikel15:1:28 Vervallen
(vervallen)
Artikel15:1:29 Onbekendheid met gemeentelijke bepalingen
Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet
kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen
voordelen onthouden of nadelen toegebracht.
Artikel15:1:30 Borstvoeding
Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende
ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven
haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.
De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als
plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de
commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten
vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan
genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt
benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisatie.
Artikel15:2 Klokkenluiders
1.
Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens
van misstanden.
2.
Ambtenaren en door het college aangewezen interne
vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen
regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden
ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente benadeeld
worden.
Artikel15:3 Vervallen
(Vervallen)
Hoofdstuk16 Disciplinaire straffen
Artikel16:1:1 Plichtsverzuim
1.
De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich
overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling
aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen
van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van
de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als
het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke
omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel16:1:2 Disciplinaire straffen
1.
Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende
disciplinaire straffen worden toegepast:
a.
schriftelijke berisping;
b.
arbeid buiten de voor de functie van de ambtenaar
vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een
lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren
met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande
dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de
voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;
c.
vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal
uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende
kalenderjaar aanspraak heeft;
d.
geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris
per jaar;
e.
niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een
bedrag overeenkomende met het salaris over een halve
maand;
f.
stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van
verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een
herwaardering van de functie daaronder begrepen, voor ten
hoogste vier jaren;
g.
vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de
laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door
de ambtenaar beklede functie geen schaal is verbonden,
vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en
ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
h.
plaatsing in een andere functie , al of niet in een ander
onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en
met of zonder vermindering van salaris en de toegekende
salaristoelage(n);
i.
schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk
genot van salaris en de toegekende salaristoelage(n);
2.
De straffen genoemd in het eerste lid, onder a t/m g, worden
opgelegd door het college; de straffen genoemd onder h en i, alsmede
de straf genoemd in artikel 8:13, worden opgelegd door het
bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door
de ambtenaar vervulde functie.
3.
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten
uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich
gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet
schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de
bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim
en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen
bijzondere voorwaarden.
Artikel16:1:3 Verantwoording
1.
De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet
schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten
overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De
verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan
12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze
termijn worden afgeweken.
2.
Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36
uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door
hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de
ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan
in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen,
melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de
ambtenaar uitgereikt.
3.
Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in
de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten
of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten
betrekking hebben.
Artikel16:1:4 Verantwoording
De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het
schriftelijk besluit tot strafoplegging.
Artikel16:1:5 Verantwoording
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten
uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de
strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
Hoofdstuk17 Opleiding en ontwikkeling
Artikel17:1 Ontwikkeling en mobiliteit
1.
De ambtenaar is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn
duurzame inzetbaarheid en loopbaanperspectief, waardoor diens
positie op de interne en externe arbeidsmarkt verbetert.
2.
In het belang van de organisatie en zichzelf ontwikkelt de ambtenaar
zich door middel van scholing en het opdoen van werkervaring.
3.
De ambtenaar maakt actief gebruik van het gemeentelijk
loopbaanbeleid.
Artikel17:2 Ontwikkeling en mobiliteit
1.
Het college begeleidt en ondersteunt de ambtenaar bij het verbeteren
en ontwikkelen van diens inzetbaarheid en mobiliteit.
2.
Het college voert een actief intern en extern mobiliteitsbeleid en
onderhoudt loopbaanbeleid, gericht op mobiliteit en
organisatieverandering.
3.
Het college wijst de ambtenaar op diens mogelijkheden binnen het
gemeentelijk loopbaanbeleid.
Artikel17:3 Individueel loopbaanbudget
1.
De ambtenaar heeft jaarlijks recht op een loopbaanbudget van €
500.-.
2.
Indien bij inwerkingtreding van dit artikel het college een
opleidingsplan heeft vastgesteld dat gelijkwaardige ruimte biedt aan
loopbaanontwikkeling op basis van individuele wensen over
loopbaanactiviteiten gericht op vergroting van inzetbaarheid kan dit
opleidingsplan ongewijzigd worden voortgezet ongeacht het bepaalde
in het eerste lid. Dit na instemming van de ondernemingsraad.
3.
De ambtenaar zet het loopbaanbudget in ten behoeve van
loopbaangerelateerde activiteiten, zoals opleiding, training,
scholing, loopbaanadvies, coaching en ontwikkeling, gericht op de
vergroting van zijn inzetbaarheid en zijn arbeidsmarktpotentie ten
behoeve van een andere functie binnen of buiten de organisatie.
4.
De in het derde lid genoemde activiteiten dienen te zijn gericht op
een reëel loopbaanperspectief.
5.
Afspraken over de wijze van besteding van het loopbaanbudget worden
vastgelegd in een (aanvulling op het) persoonlijk
ontwikkelingsplan.
6.
Het resterende budget dat na verloop van het kalenderjaar waarin de
aanspraak is opgebouwd niet is benut, komt te vervallen.
7.
In afwijking op het bepaalde in het zesde lid kan de ambtenaar het
loopbaanbudget gedurende maximaal drie jaar opsparen, om daarmee
eenmalig een duurdere activiteit te financieren. Dit wordt
vastgelegd in (een aanvulling op) het persoonlijk
ontwikkelingsplan.
8.
Indien na toepassing van het bepaalde in het zevende lid na verloop
van de overeengekomen periode het budget niet of niet volledig is
benut komt het resterende budget te vervallen.
9.
Dit artikel is geldig in 2013, 2014 en 2015.
Artikel17:4 Persoonlijk ontwikkelingsplan
1.
Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen het
college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan de
afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en
vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat kader door hem te
volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten.
2.
Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste een keer per drie
jaar opgesteld en door het college vastgesteld.
3.
Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten passen in
de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van het
gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door het
college vastgestelde opleidingsplan.
4.
De kosten die gemaakt worden in het kader van de in het persoonlijk
ontwikkelingsplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door
het college vergoed.
5.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met
betrekking tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van
de zijde van de werkgever die de ambtenaar in staat moeten stellen
de gemaakte afspraken uit te voeren.
6.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met
betrekking tot een of meer van de volgende onderwerpen:
·
de keuze van opleidingsvorm of instituut, alsmede de
redelijkerwijs te maken kosten;
·
de periode gedurende welke een studie gevolgd zal worden;
·
de minimaal te behalen resultaten en te maken voortgang;
\
·
de omstandigheden onder welke een te volgen studie kan
worden onderbroken of gestopt;
·
de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten
vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie door
de ambtenaar;
·
de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten
vergoeding bij het verlaten van de gemeentelijke dienst
binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;
·
eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een
goede uitvoering van de gemaakte afspraken.
Artikel17:5 Loopbaanadvies
De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies
bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige.
Artikel17:6 Inzetbaarheid
In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek
met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting
en belastbaarheid aan de orde. Zo nodig worden naar aanleiding hiervan
afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.
Artikel17:7 Flankerend beleid
Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen
beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een
Van-werk-naar-werk-traject bevinden.
Hoofdstuk18 Verplaatsingskosten
Artikel18:1:1 Begripsomschrijvingen
1.
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a.
betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin van
de CAR;
b.
woongebied: een door het college aan te wijzen gebied
aansluitend aan het grondgebied van de gemeente;
c.
standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel
daarvan, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden
verricht;
d.
gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerde partner van de
betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de
betrokkenen en/of van de echtgenoot, geregistreerde partner
voor zover zij samenwonen;
e.
eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen
rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen
meubilair en stoffering, een en ander ter beoordeling van
het bevoegde gezag;
f.
berekeningsbasis: het twaalfvoud van het salaris per maand
inclusief eventuele salaristoelage(n), dan wel hetgeen
daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van
toepassing is – die betrokkene geniet op het
berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de
vakantie-uitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd
met:
1.
genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk
10 of 11 of een genoten werkloosheidsuitkering
krachtens de WW en eventueel hoofdstuk 10a;
2.
genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig
hoofdstuk 9 of het FPU-reglement basis- en
aanvullende uitkering;
3.
genoten herplaatsingstoelage krachtens hoofdstuk 12
van het pensioenreglement;
g.
berekeningstijdstip: 1e datum waarop de betrokkene verhuist;
2e indien de betrokkene verhuist voor de datum dat de
functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van de
functievervulling; 3e bij het overlijden of ontslag van de
betrokkene, de datum waarop de laatste salarisbetaling heeft
plaatsgevonden;
h.
verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk
verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht
van het bestuursorgaan;
i.
verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de kosten
van een verplaatsing, dan wel van een verhuizing
voortvloeiende uit indiensttreding of ontslag, ofwel een
tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode dat
de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;
j.
dienstwoning: de door het bevoegde gezag aan de betrokkene
in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen
woning.
2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Artikel18:1:2 Tegemoetkoming verhuiskosten
1.
De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is
opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als
bedoeld in artikel 15:1:17, tweede lid, wordt een tegemoetkoming in
verhuiskosten verleend.
2.
De betrokkene, die in verband met een indiensttreding is verhuisd en
aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt
verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of
omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen,
dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te
betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst
van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen
wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.
3.
De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in
verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts
verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een
verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem
bekend is.
Artikel18:1:3 Tegemoetkoming verhuiskosten
1.
De betrokkene, die in opdracht van het bevoegde gezag, anders dan in
verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning
betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten
verleend.
2.
Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag
op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering
voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan
betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet
ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een
gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.
3.
Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het
overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in
verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.
4.
Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in
de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, verleend,
met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die
waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het
woongebied.
Artikel18:1:4 Tegemoetkoming verhuiskosten
Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en
18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden
binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel
na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.
Artikel18:1:5 Tegemoetkoming verhuiskosten
1.
De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:
a.
een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van
de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de
nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en
uitpakken van breekbare zaken;
b.
een bedrag voor dubbel woonkosten, gelijk aan de
noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 310,51
per maand met dien verstande dat de tegemoetkoming ten
hoogste voor vier maanden wordt verleend;
c.
een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing
voortvloeiende kosten, met een maximum van € 6.2.09,70.
2.
Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen
huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is
bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de
berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum
van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met
dien verstande dat het maximumbedrag genoemd in het eerste lid,
onderdeel c, niet overschreden wordt.
3.
Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de
echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin
van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of
zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis
vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking hebben
en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever die
aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de
berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een
voltijdbetrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de
hoogste berekeningsbasis.
4.
Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen
tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend.
Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor
deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van
de berekeningsbasis.
Artikel18:1:6 Tegemoetkoming woon- werkverkeer
1.
De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is
opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals
bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe,
niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten voor het
dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling,
zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een
tegemoetkoming in de verhuiskosten.
2.
Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel
van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen,
heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in
huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de
pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied
als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten
hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij
metterwoon nog gevestigd is.
3.
Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar
het oordeel van het bevoegde gezag niet alles, wat redelijkerwijs
van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te
verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen
als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4.
Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt
of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg
daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de
reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel
een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de
betrokkene naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks
heen en weer kan reizen.
Artikel18:1:7 Hoogte tegemoetkoming
1.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en
vierde lid, is gelijk aan de gemaakte kosten van het openbaar
vervoer op basis van het tarief van de tweede klasse.
2.
De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is, voor
dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein, gemaximeerd op het
bedrag van € 3.984 per jaar.
3.
De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension
met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst
mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen
gebruik maakt en in de plaats daarvan met eigen vervoer naar dat
station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 103,78 op
jaarbasis.
4.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en
vierde lid, is, indien het college de plaats van tewerkstelling van
een betrokkene heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling
die niet per openbaar vervoer is te bereiken, of indien de
betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van
tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar
vervoer is te bereiken, € 0,17 per kilometer met een maximum van 20
kilometer enkele reis.
5.
De betrokkene, die naar het oordeel van het college de plaats van
tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken maar daarvan
geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een tegemoetkoming van 25%
van de tegemoetkoming bedoeld in het vierde lid.
Artikel18:1:7a Vervallen
(Vervallen)
Artikel18:1:8 Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming
woon-werkverkeer
Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een
betrokkene die niet conform artikel 15:1:17 verhuisplichtig is, heeft
aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet met het openbaar
vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een
aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de
opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, wordt
aan de betrokkene voor de gehele duur van het dienstverband een
vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De hoogte van deze
vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.
Artikel18:1:9 Pensionkosten
1.
De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6,
tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met
gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de
betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de
door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.
2.
De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het
bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is gelijk
aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar
het tarief van de laagste klasse.
Artikel18:1:10 Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten
1.
De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7 en
18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden
verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van
betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden verlengen.
2.
Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten
bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte
kosten conform artikel 18:1:7, eerste lid, en artikel 18:1:14, in
geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem zoals dat gold vóór
1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het
bevoegde gezag is ingediend.
3.
Het bevoegd gezag is bevoegd te bepalen dat de tegemoetkomingen
vastgesteld op basis van artikel 18:1:7, eerste lid, en artikel
18:1:14 maandelijks zonder declaratie worden uitbetaald met
inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.
De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de
datum van de verhuizing bij het bevoegde gezag te zijn
ingediend.
2.
Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes
maanden daarna doet de betrokkene bij het bevoegde gezag opgave van
de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b.
Artikel18:1:12 Voorschot
Het bevoegde gezag kan ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde
tegemoetkomingen een voorschot verlenen.
Artikel18:1:13 Slotbepaling
Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens
dit hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin
deze regelen naar het oordeel van het college niet of niet naar
redelijkheid voorzien.
Artikel18:1:14 Overgangsrecht
De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming
woon-werkverkeer op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat
luidde voor 1 juli 2004, is toegekend, heeft gedurende de periode van
maximaal twee jaar, welke ingaat op het moment van toekenning, recht op
een tegemoetkoming woon-werkverkeer conform de vergoedingssystematiek
zoals die gold voor 1 juli 2004. Indien de vergoedingssystematiek zoals
die geldt vanaf 1 juli 2004 financieel voordeliger is voor deze
betrokkene, dan heeft hij recht op een tegemoetkoming conform de
laatstgenoemde vergoedingssystematiek. Indien de medewerker gehoor heeft
gegeven aan de verhuisplicht, dan vervalt de tegemoetkoming
woon-werkverkeer.
Hoofdstuk19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke
brandweer
Paragraaf1 Algemene bepalingen
Artikel19:1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die door het college
aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer.
Artikel19:2 Begripsbepaling
Hoofdwerkgever:
de werkgever waarbij de vrijwilliger in loondienst is.
Artikel19:3 Overleg met vakorganisaties
Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn
voor de rechtstoestand van de vrijwilligers vindt plaats in de op
grond van artikel 12:1, tweede lid, van de CAR ingestelde commissie
voor georganiseerd overleg. Dit geldt ook voor de algemene regels
volgens welke het personeelsbeleid gevoerd zal worden.
Artikel19:4 Informatievoorziening aan de vrijwilliger
1.De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een
exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van
alle andere schriftelijke regels die hij bij de uitvoering van
zijn werkzaamheden heeft na te leven.
2.
De vrijwilliger die regels heeft na te leven die niet
schriftelijk zijn vastgesteld wordt hierover naar behoren
geïnformeerd.
Artikel19:5 Informatievoorziening aan derden
Een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van
alle regels die ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet
voor de vrijwilliger worden getroffen met inbegrip van de
wijzigingen daarop, worden kosteloos ter beschikking gesteld
aan:
·
de vakorganisaties die deelnemen aan het georganiseerd
overleg bedoeld in artikel 19:3, eerste lid;
·
ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in
aanmerking komt.
Paragraaf2 Aanstelling en bevordering
Artikel19:6 Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst
1.
Het college kan de vrijwilliger aanstellen in vaste dienst, of
in tijdelijke dienst voor een bepaalde periode.
2.
Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt alleen verleend bij
wijze van proef.
3.
Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt voor een periode van
maximaal twee jaar verleend. In bijzondere gevallen kan de
tijdelijke aanstelling verlengd worden met een periode van ten
hoogste een jaar.
4.
Het college verleent de vrijwilliger een vaste aanstelling zodra
de maximale termijn voor een tijdelijke aanstelling verstreken
is, tenzij de proef niet geslaagd is.
Artikel19:7 Voorwaarden voor aanstelling
1.
Voor aanstelling als vrijwilliger kunnen alleen die
personen in aanmerking komen die voldoen aan de eisen
die het Besluit personeel veiligheidsregio’s daarvoor
stelt.
2.
Degene die in aanmerking wil komen voor aanstelling als
vrijwilliger voldoet bovendien aan de volgende
voorwaarden:
a.
hij beschikt over de voor de brandweerdienst vereiste
karaktereigenschappen;
b.
hij is door de aard en de plaats van zijn dagelijkse
werkzaamheden en de ligging van zijn woning, in staat om zijn
taak bij de gemeentelijke brandweerdienst naar behoren te
vervullen;
c.
hij is ten minste 18 jaar.
Artikel19:7a Vervallen
(Vervallen)
Artikel19:8 Bericht van aanstelling
1.
De vrijwilliger ontvangt voor indiensttreding kosteloos een
bericht van aanstelling. Hierin wordt vermeld:
a.
de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van
de vrijwilliger;
b.
de duur van de aanstelling; bij een tijdelijke
aanstelling wordt de periode waarvoor de aanstelling is
aangegaan zo nauwkeurig mogelijk omschreven;
c.
de ingangsdatum van de aanstelling;
d.
de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld en de
vergoeding die aan hem wordt toegekend.
2.
Het college deelt wijzigingen in de punten b tot en met d zo
spoedig mogelijk, kosteloos, mee aan de vrijwilliger.
Artikel19:9 Bevordering
Het college kan een vrijwilliger alleen tot een hogere functie
bevorderen wanneer hij voldoet aan de eisen die het Besluit
personeel veiligheidsregio’s daarvoor stelt. In het besluit tot
bevordering worden ten minste de nieuwe functie en de daaraan
verbonden vergoeding vermeld.
Artikel19:10 Vervallen
(vervallen)
Paragraaf3 Relatie hoofdwerkgever
Artikel19:11 Informatie over hoofdwerkgever
1.
De vrijwilliger die in loondienst is verstrekt het college bij
indiensttreding de contactgegevens van zijn hoofdwerkgever en
informeert het college over zijn werktijden aldaar. De
vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over
wijzigingen.
2.
De vrijwilliger die werkzaam is als zelfstandig ondernemer
informeert het college bij zijn indiensttreding hierover en
verstrekt gegevens over de aard van zijn werkzaamheden en het
tijdsbeslag daarvan. De vrijwilliger informeert het college zo
spoedig mogelijk over wijzigingen.
Artikel19:12 Informatie aan hoofdwerkgever
De vrijwilliger bericht zijn hoofdwerkgever zo spoedig mogelijk na
indiensttreding dat:
a.
hij aangesteld is als vrijwilliger bij de brandweer;
b.
hij tijdens werktijd ingezet kan worden voor
brandweerwerkzaamheden;
c.
de Arbeidstijdenwet van toepassing is op zijn werkzaamheden
voor de brandweer en dat bij de vaststelling van zijn
werktijden hier rekening mee gehouden moet worden;
d.
de gemeente hem een vergoeding verstrekt voor
brandweeractiviteiten tijdens werktijd;
e.
ingeval van ziekte als gevolg van een dienstongeval bij de
brandweer, de hoofdwerkgever recht heeft op een vergoeding.
Paragraaf4 Vergoedingen
Artikel19:13 Vergoeding
1.
De vrijwilliger ontvangt zolang de aanstelling duurt een
vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage
IIb van de CAR-UWO.
2.
In afwijking van het eerste lid, ontvangt de medewerker die
vanaf 31 december 1979 onafgebroken ambtenaar en als
vrijwilliger werkzaam is, zolang de aanstelling duurt een
vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage
IIc van de CAR-UWO.
Artikel19:14 Jaarvergoeding
1.
De vrijwilliger ontvangt elk kalenderjaar een jaarvergoeding.
2.
De jaarvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat in de
bijlage, genoemd in artikel 19:13 is vermeld achter de
functiecategorie, behorende bij de functie waarin de
vrijwilliger is aangesteld, in de tweede kolom.
3.
In de jaarvergoeding is een netto-bedrag opgenomen van € 136,
ter vergoeding van onkosten die worden gemaakt in verband met de
beroepsuitoefening.
4.
In de jaarvergoeding voor de officieren is tevens een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per in het kader van
de beroepsuitoefening verrichte activiteit niet zijnde
brandbestrijding of andere hulpverlening.
Artikel19:15 Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige
werkzaamheden
1.
De vrijwilliger die deelneemt aan een oefening, een cursus volgt
met toestemming van het college, of in opdracht van het college
overige werkzaamheden verricht heeft recht op een vergoeding.
2.
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag
dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter
de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de derde
kolom. Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de
vrijwilliger voor die activiteit geen recht op vergoeding.
3.
In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor
vrijwilligers niet zijnde officieren.
Artikel19:16 Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en
hulpverlening
1.
De vrijwilliger die zich, na hiertoe opgeroepen te zijn,
bezighoudt met daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening
ontvangt hiervoor een vergoeding.
2.
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag
dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter
de functiecategorie, behorende bij de functie van de
vrijwilliger, in de vierde kolom.
3.
In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor
vrijwilligers niet zijnde officieren.
Artikel19:17 Vergoeding voor langdurige aanwezigheid
1.
De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur of
langer ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of overige
brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoeding voor langdurige
aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van
het uurbedrag dat in bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat
vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie
waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de vijfde kolom.
2.
Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger
geen recht op een vergoeding voor langdurige aanwezigheid.
3.
De vergoeding voor langdurige aanwezigheid wordt alleen
verstrekt over die uren waarin de vrijwilliger daadwerkelijk
geoefend heeft, een cursus gevolgd heeft of overige
brandweerwerkzaamheden verricht heeft.
Artikel19:18 Consignatievergoeding
De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om opgeroepen
te worden voor werkzaamheden ontvangt een
consignatievergoeding.
Deze vergoeding bedraagt:
a.
per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom drie van de
bijlagen, genoemd in artikel 19:13 op zondagen,
nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede
Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de
verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere
dag die daarnaast door het college wordt aangewezen als
feestdag;
b.
per uur 10% van het bedrag genoemd in kolom drie van de
bijlagen, genoemd in artikel 19:13 voor alle overige
dagen.
Artikel19:19 Kazerneringsdienst
Het college kan bij lokale regeling regels stellen over de
vergoeding van kazerneringsdiensten.
Artikel19:20 Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap
1.
De vrijwilliger bedoeld in artikel 19:29 heeft gedurende de
periode dat zij niet ingezet wordt in de repressieve
brandweerdienst, of niet deelneemt aan oefeningen recht op
doorbetaling van de vergoedingen bedoeld in artikel 19:15 tot en
met 19:18.
2.
De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van het
bedrag dat de vrijwilliger gemiddeld over het kwartaal
voorafgaand aan de eerste dag van het verlof ontvangen heeft.
Indien het arbeidspatroon in deze periode sterk afwijkt van het
gebruikelijke, past het college deze berekening toe op een
kalenderkwartaal waarin wel sprake was van een gebruikelijk
arbeidspatroon.
Artikel19:21 Opleidingskosten
Het college vergoedt de kosten van het volgen van een opleiding of
een cursus, deelname aan examens en het bijwonen van bijeenkomsten,
voor zover deze in opdracht van of met toestemming van het college
zijn gemaakt.
Artikel19:22 Gratificatie
Bij lokale regeling kan het college regels vaststellen voor het
toekennen van een gratificatie.
Artikel19:23 Fiscaal aantrekkelijke regelingen
De vrijwilliger kan gebruik maken van de lokale regeling met fiscaal
gunstige personeelsvoorzieningen.
Artikel19:24 Salarismutaties
De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in
het LOGA worden overeengekomen, zijn wat betreft het percentage en
de ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op de bedragen
genoemd in bijlage bij artikel 19:13. De overeenkomstig het vorige
lid berekende vergoedingen worden wat betreft de jaarvergoeding
afgerond op hele euro’s en wat betreft de overige vergoedingen op
eurocenten.
Paragraaf5 Verzekeringen en schadevergoeding
Artikel19:25 Ongevallenverzekering
1.
Het college sluit een ongevallenverzekering af voor de
vrijwilliger.
2.
De ongevallenverzekering keert uit bij overlijden, tijdelijke en
blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een
dienstongeval, overeenkomstig de polisvoorwaarden.
3.
De vrijwilliger wordt bij indiensttreding geïnformeerd over de
inhoud van de verzekering.
4.
Wijzigingen worden zo spoedig mogelijk ter kennis van de
vrijwilliger gebracht.
5.
De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een afschrift
van de polisvoorwaarden.
Artikel19:26 Vergoeding geneeskundige kosten
1.
Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk gemaakte
medische kosten die ontstaan zijn als gevolg van een
dienstongeval en die voor zijn rekening blijven. De vergoeding
bedraagt ten hoogste het bedrag waarvoor het college zich
terzake heeft verzekerd.
2.
Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het
eerste lid genoemde medische kosten van de vrijwilliger te
vergoeden, kan het college in bijzondere gevallen een
tegemoetkoming verstrekken in de hogere kosten.
Artikel19:27 Verzekering zelfstandig ondernemers
1.
Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer
is een aanvullende verzekering sluiten die voorziet in een
uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een
dienstongeval.
2.
Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij
indiensttreding of deze verzekering voor hem is afgesloten en
indien dat het geval is wordt de vrijwilliger geïnformeerd over
de dekking van de verzekering.
Artikel19:28 Schade aan kleding en uitrusting
Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding,
uitrusting en een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij buiten zijn
schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichtte
werkzaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit normale
slijtage van die goederen.
Paragraaf6 Zwangerschap
Artikel19:29 Zwangerschap
1.
De vrijwilliger meldt haar zwangerschap in een zo vroeg mogelijk
stadium bij het college.
2.
Gedurende de zwangerschap, tot zes maanden daarna en tijdens de
periode van borstvoeding wordt de vrijwilliger niet ingezet voor
repressieve brandweeractiviteiten.
3.
Deelname aan brandweeroefeningen in de in het tweede lid
genoemde situaties vindt alleen plaats na voorafgaande
toestemming door de bedrijfsarts.
Paragraaf7 Beschikbaarheid en overige plichten vrijwilliger
Artikel19:30 Beschikbaarheid van de vrijwilliger
1.
Het college stelt regels over de beschikbaarheid van de
vrijwilliger voor de brandweerdienst.
2.
De vrijwilliger neemt deel aan oefeningen, bijeenkomsten en
cursussen die door of vanwege het college zijn
georganiseerd.
3.
De vrijwilliger die niet beschikbaar is voor de brandweerdienst,
of niet kan deelnemen aan een oefening, bijeenkomst of cursus
doet daarvan tijdig melding, onder opgave van redenen en
overeenkomstig de instructie van het college.
Artikel19:31 Verplichtingen
De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te
verrichten en zich te gedragen als een goed vrijwilliger.
Artikel19:32 Eed of belofte
De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij
wet, bij instructie of bij besluit van het college is
voorgeschreven.
Artikel19:33 Verboden
Het is de vrijwilliger verboden:
a.
de aan de gemeente toebehorende eigendommen aan te wenden
voor persoonlijk gebruik, tenzij hiervoor toestemming is
verleend door of namens het college;
b.
vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te
vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij hiervoor
toestemming is verleend door of namens het college;
c.
steekpenningen aan te nemen.
Artikel19:34 Gebruik van motorrijtuig
Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin
van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken
ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien hem
daartoe door het college toestemming is verleend. Aan deze
toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Artikel19:35 Kledingvoorschrift
1.
De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de door
het college voorgeschreven dienstkleding en uitrustingsstukken
te dragen.
2.
De dienstkleding en uitrustingsstukken worden door het college
kosteloos in bruikleen verstrekt aan de vrijwilliger, die bij
ontslag verplicht is deze bij het college in te leveren.
3.
De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in
bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en hij
is verplicht deze te doen onderwerpen aan inspectie en controle,
wanneer daartoe door het college opdracht is gegeven.
4.
Het college is verantwoordelijk voor reparatie van de
dienstkleding en uitrustingsstukken.
Artikel19:36 Verboden ten aanzien van de kleding
Het is de vrijwilliger verboden:
a.
de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen
wanneer hij geen werkzaamheden als vrijwilliger
verricht, behalve in de gevallen waarin het college
daarvoor toestemming heeft verleend;
b.
de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden in
bruikleen te geven;
c.
dienstkleding te dragen voorzien van:
I.
andere rangonderscheidingstekenen dan die
verbonden aan de rang, behorende bij de functie
die de vrijwilliger bekleedt;
II.
insignes en andere onderscheidingstekenen,
tenzij tot het dragen daarvan door de staat of
door het college toestemming is verleend.
Artikel19:37 Vergoeding van schade
1.
De vrijwilliger die door zijn schuld of nalatigheid de gemeente
schade toebrengt kan verplicht worden deze schade geheel of
gedeeltelijk te vergoeden.
2.
De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om zijn wensen
kenbaar te maken ten aanzien van de inhouding van de
schadevergoeding op zijn vergoeding.
Paragraaf8 Disciplinaire maatregelen schorsing in het belang van de
dienst
Artikel19:38 Plichtsverzuim
1.
De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan
disciplinair worden gestraft.
2.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift
als het overigens doen of nalaten van iets dat een goed
vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te
doen.
Artikel19:39 Disciplinaire straffen
De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd:
a.
schriftelijke berisping;
b.
inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld in
artikel 19:14;
c.
schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met inhouding
van de vergoeding;
d.
ongevraagd ontslag.
Artikel19:40 Schorsing in het belang van de dienst
De vrijwilliger kan voor een bepaalde tijd geschorst worden:
a.
wanneer hem de straf van disciplinair ontslag is opgelegd of
hem het voornemen daartoe kenbaar is gemaakt;
b.
wanneer tegen hem, op grond van het daartoe bepaalde in het
Wetboek van Strafvordering, een bevel tot
inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer
wordt gelegd;
c.
wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging is
ingesteld wegens misdrijf;
d.
in andere gevallen waarin het belang van de dienst dit
noodzakelijk maakt.
Paragraaf9 Ontslag
Artikel19:41 Ontslag op eigen verzoek
1.
Het college verleent eervol ontslag aan de vrijwilliger die
daarom verzoekt.
2.
Dit ontslag wordt verleend met ingang van een datum die ten
minste een maand en ten hoogste drie maanden ligt na de datum
van ontvangst van het verzoek.
3.
Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol ontslag
aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een strafrechtelijke
vervolging wegens misdrijf loopt, of wanneer overwogen wordt de
vrijwilliger disciplinair te straffen. Beslissing op het
ontslagverzoek vindt plaats zodra de uitspraak van de rechter
onherroepelijk geworden is, respectievelijk zodra besloten is de
vrijwilliger al dan niet disciplinair te straffen.
Artikel19:42 Ongevraagd ontslag
1.
Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op
grond van:
a.
het eindigen van de noodzaak tot
beschikbaarheidsstelling of wegens verandering van de
brandweerorganisatie;
b.
de omstandigheid dat hij door de aard of de plaats van
zijn dagelijkse werkzaamheden dan wel de ligging van
zijn woning geacht moet worden niet langer in staat te
zijn taak bij de brandweer te vervullen;
c.
onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn werkzaamheden op grond van ziekten of gebreken;
d.
onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of
gebreken;
e.
onder curatelestelling;
f.
toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens
onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
g.
onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf
wegens misdrijf;
h.
een in het ontslagbesluit genoemde andere grond;
2.
Het ongevraagd ontslag wordt eervol verleend, met uitzondering
van het ontslag op de grond genoemd in het eerste lid, onderdeel
g van dit artikel.
Artikel19:43 Einde tijdelijk dienstverband
1.
De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de laatste
dag van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt het
dienstverband nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat opnieuw
een tijdelijke aanstelling is verleend, dan is de vrijwilliger
met ingang van de eerste dag na het verstrijken van
vorenbedoelde periode in vaste dienst.
2.
De tijdelijke aanstelling kan tussentijds ongevraagd beëindigd
worden op een van de gronden genoemd in artikel 19:42.
Hoofdstuk19a Keuringen brandweerpersoneel
Artikel19a:1 Algemeen
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer
is aangesteld, als beroeps of vrijwilliger, in de functie van
bevelvoerder en manschap A en B, zoals vermeld in het Besluit
personeel veiligheidsregio’s.
2.
Het college kan in aanvulling op het eerste lid andere functies bij
de brandweer aanwijzen waarop dit hoofdstuk van toepassing is.
Artikel19a:2 Aanstellingskeuring
1.
Aanstelling in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, is alleen
mogelijk als na een geneeskundig onderzoek gericht op de te bekleden
functie blijkt dat tegen het bekleden van de functie uit medisch
oogpunt geen bezwaren bestaan.
2.
Het geneeskundig onderzoek bestaat uit de onderdelen zoals opgenomen
in de aanstellingskeuring in bijlage VIIa van de CAR.
3.
Het geneeskundig onderzoek wordt gedaan door geneeskundigen, die
daartoe door het college zijn aangewezen.
4.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de
gemeente.
Periodiek wordt de medische gezondheid van de ambtenaar, die is
aangesteld in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, getoetst
conform het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO).
2.
Het PPMO bestaat uit de onderdelen, zoals opgenomen in bijlage VIIb
van de CAR.
3.
Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar gelijktijdig
of minimaal een half jaar na indienstreding.
4.
Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar met een
leeftijd van:
a.
jonger dan veertig één keer in de vier jaar;
b.
tussen de veertig en vijftig één keer per twee jaar;
c.
ouder dan vijftig jaar eens per jaar.
5.
Als het college daar aanleiding toe ziet kan in afwijking van de
frequentie zoals bedoeld in lid 4 een tussentijdse keuring worden
afgenomen.
6.
Als de uitkomst van het PPMO daar aanleiding toe geeft, kan het
college de medewerker tijdelijk en voor een vooraf bepaalde tijd van
een aantal of het totaal van zijn taken vrijstellen. Deze bepaalde
tijd kan in bijzondere gevallen, zolang de mate van ongeschiktheid
zich voordoet, worden verlengd.
7.
Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken houdt de
beroepsmedewerker recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige
medewerker op zijn vergoeding, met dien verstande dat het recht op
toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamheden van de
medewerker recht hierop geven. Bij geheel of gedeeltelijke
vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is hoofdstuk 7
onverkort van toepassing.
8.
Het college kan de medewerker die is aangesteld als beroeps
gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken andere werkzaamheden
opleggen.
Artikel19a:4 Fysieke test
Jaarlijks wordt de fysieke conditie van de ambtenaar, die is aangesteld
in een functie bedoeld in artikel 19a:1, getoetst.
Hoofdstuk19b Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar in een instelling
voor kunsteducatie
Paragraaf1 Algemene bepalingen
Artikel19b:1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op ambtenaren werkzaam in de
kunsteducatie in de functie van:
a.
docent, bedoeld in bijlage IVa1;
b.
consulent, bedoeld in bijlage IVa1;
c.
balletbegeleider, bedoeld in bijlage IVa1.
Artikel19b:2 Begripsbepaling
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder
instelling: een onderdeel van de gemeente dat kunsteducatie aanbiedt
of ondersteunt.
Artikel19b:3 Functie-eisen
1.
Een voorwaarde bij aanstelling is dat de ambtenaar werkzaam in
de functie van docent en consulent in het bezit is van een
diploma van een HBO-opleiding op zijn specifieke vakgebied.
2.
In uitzonderlijke gevallen kan het college, na overleg erover
met de OR, afwijken van het eerste lid.
Artikel19b:4 Functioneringsgesprek
Na elke periode van een jaar wordt met de ambtenaar een
functioneringsgesprek gehouden.
Artikel19b:5 Verdeling van werkzaamheden
1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a.
lesgebonden uren: alle uren waarin direct en educatief
contact is met leerlingen;
b.
niet-lesgebonden uren: alle uren die niet te
kwalificeren zijn als lesgebonden uren;
c.
sjabloon: opsomming van werkzaamheden binnen lesgebonden
en niet-lesgebonden uren.
2.
Niet-lesgebonden uren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b
zijn in te delen in de volgende vier categorieën:
a.
het voorbereiden van lesgebonden uren;
b.
het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties
van dezelfde instelling;
c.
activiteiten voor opleiding en ontwikkeling, of andere
activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid
op peil te houden;
d.
algemene werkzaamheden in het belang van de
instelling.
3.
Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage IVa
een regeling vast waarin per discipline de verhouding
lesgebonden versus niet-lesgebonden uren staat. In de regeling
kan per discipline een afwijking op deze verhouding en de
voorwaarden daarvoor worden opgenomen. Voor de vaststelling van
deze regeling is overeenstemming vereist tussen de werkgever en
de OR.
4.
Het college stelt aan de hand van de regeling, bedoeld in het
derde lid, voor iedere ambtenaar vast wat voor zijn functie de
verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren is.
5.
Zolang voor de functie van de ambtenaar de verhouding, bedoeld
in het vierde lid, nog niet is vastgesteld, heeft de ambtenaar
maximaal 65% van zijn formele arbeidsduur aan lesgebonden uren
en minimaal 35% van zijn formele arbeidsduur aan
niet-lesgebonden uren.
Paragraaf2 Salariëring
Artikel19b:6 Vaststelling salaris
1.
In plaats van bijlage II en IIa , past het college de
salaristabel, genoemd in bijlage IV, toe bij het vaststellen van
het salaris van de ambtenaar.
2.
Het functiewaarderingssysteem, bedoeld in, bedoeld in artikel
3:1, eerste lid, is niet van toepassing. De functie van
a.
balletbegeleider is gewaardeerd op schaal 5;
b.
docent is gewaardeerd op schaal 8;
c.
consulent is gewaardeerd op schaal 9.
3.
Het college bepaalt met inachtneming van het tweede lid de
invoering en de waardering van junior- of seniorfuncties. Het
college stelt hiervoor de functiebeschrijving vast.
Artikel19b:7 Aanloopbedragen
1.
Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij
reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen van ervaring,
opleiding of vaardigheden, kan zijn salaris worden vastgesteld
in één van de aanloopbedragen van de bij de functie behorende
salarisschaal. De aanloopbedragen zijn opgenomen in de
salaristabel, genoemd in bijlage IV.
2.
Het college stelt regels vast voor het gebruik van
aanloopbedragen en voor de bevordering naar een bij de functie
behorende salarisschaal.
Artikel19b:8 Uitloopbedragen
1.
In de salaristabel, genoemd in bijlage IV, zijn uitloopbedragen
opgenomen.
2.
Een ambtenaar krijgt na twee achtereenvolgende jaren ingeschaald
te zijn in het maximum van de bij de functie behorende
salarisschaal een periodieke verhoging naar het eerste
uitloopbedrag. Vervolgens vindt periodieke verhoging iedere keer
na twee jaar plaats.
Artikel19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst
1.
Artikel 3:11 is niet van toepassing. De ambtenaar heeft wel
recht op een toelage onregelmatige dienst over volle uren arbeid
verricht op zondag.
2.
De toelage onregelmatige dienst wordt uitgekeerd in de vorm van
verlof en bedraagt 25% van de uren.
3.
Het verlof, bedoeld in het tweede lid, wordt op verzoek van de
ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde
in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.
4.
Indien zowel het college als de ambtenaar dat wensen, wordt de
toelage, in afwijking van het eerste lid, in geld
verstrekt.
Paragraaf3 Arbeidsduur en vakantie
Artikel19b:10 Vakantie-uren
1.
In afwijking van artikel 6:2 is de duur van de vakantie voor de
ambtenaar met een volledige betrekking 180 uur, indien
a.
met toepassing van artikel 19b:11 een deel van het jaar
is aangemerkt als verplicht vrije periode of
b.
de ambtenaar geen verlof kan opnemen door het toegewezen
hebben gekregen van lessen/cursussen
Bij een deeltijdbetrekking geldt de duur van de vakantie naar
rato.
2.
De vakantie-uren worden gelijkelijk over de verplicht vrije
periodes en eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld, met
een maximum van 36 uur per week.
Artikel19b:11 Verplicht vrije periodes
1.
Het college stelt per cursusjaar 12 weken vast, waarin de
ambtenaar verplicht vrij is.
2.
De ambtenaar houdt zich op verzoek van het college gedurende
maximaal een week tijdens de verplicht vrije periode beschikbaar
voor werkzaamheden.
3.
Afwijkingen van het eerste lid zijn mogelijk indien de
ondernemingsraad dan wel de ambtenaar daarmee instemt.
Artikel19b:12 Vaststellen van het rooster
1.
In afwijking van artikel 4:4 lid 2, is op de ambtenaar artikel
5.7 van de Arbeidstijdenwet van toepassing.
2.
In aanvulling op artikel 4:4 lid 3 verstrekt het college zo snel
mogelijk maar in ieder geval binnen twee maanden na ingang van
een cursusjaar een rooster van de in dat cursusjaar te werken
uren.
3.
Als substantiële wijzigingen optreden in het rooster, verstrekt
het college zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen een
maand, een aangepast rooster.
Artikel19b:13 Overgangsrecht
1.
Voor de ambtenaar met een volledig dienstverband, die op 31
december 2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per
jaar, wordt de arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met 72
uur per jaar verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats totdat
voor de ambtenaar een arbeidsduur geldt van 1836 uur per jaar.
Voor een ambtenaar met een deeltijdbetrekking gelden deze
verhogingen naar rato.
2.
Indien een ambtenaar na 1 januari 2009 wordt aangesteld, geldt
voor deze ambtenaar een arbeidsduur zoals die geldt voor de
ambtenaren, die in dienst zijn van de instelling.
Artikel19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn
Tot 1 januari 2012 vindt geen ontslag plaats op grond van artikel
8:3 indien en voor zover dit ontslag uitsluitend wordt veroorzaakt
door verhoging van het aantal te werken uren als bedoeld in artikel
19b:13.
Artikel19b:15 Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een
verplicht vrije periode
1.
Bij samenloop van een verplichte vrije periode als bedoeld in
artikel 19b:11, eerste lid, met zwangerschaps- en
bevallingsverlof heeft de ambtenaar met een volledige betrekking
recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur
vakantieverlof per jaar.
2.
Een ambtenaar met een deeltijd betrekking heeft naar rato recht
op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof
per jaar.
3.
Vakantie voor de gecompenseerde vakantie-uren wordt op verzoek
van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde
in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.
Paragraaf4 Ontslag en uitkeringen
Artikel19b:16 Overtolligheid
Uiterlijk in de tiende week van elk cursusjaar bekijkt het college
of het totaal aantal uren werk voor ambtenaren met dezelfde functie
overeenkomt met de totale aanstellingsomvang van deze
ambtenaren.
Artikel19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde
1.
Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt, zolang het plan,
bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, de volgende
ontslagvolgorde gehanteerd:
a.
(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren die daarvoor
in aanmerking wensen te komen;
b.
aanstellingen voor bepaalde tijd niet te verlengen;
c.
(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren na toepassing
van het afspiegelingsbeginsel in combinatie met
anciënniteitsbeginsel.
2.
Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, genoemd in het
eerste lid, onderdeel c, wordt binnen categorieën van ambtenaren
met dezelfde functies uitgegaan van de volgende drie
leeftijdsgroepen:
•
van 15 tot 30 jaar;
•
van 30 tot 45 jaar; en
•
van 45 jaar en ouder.
3.
Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de
ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.
Artikel19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een
formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de
helft van de formele arbeidsduur
1.
Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die voor minder
dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur,
voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt
ontslagen.
2.
Voor de ambtenaar geldt de ontslagvolgorde uit het plan, bedoeld
in artikel 8:3, derde lid.
3.
Zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet
bestaat, is artikel 19b:17 van overeenkomstige toepassing.
4.
Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing. Ontslag op
grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien het na een
zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar
binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband
met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende
werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige
werkzaamheden weigert te aanvaarden.
5.
Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt een opzegtermijn van
drie maanden in acht genomen.
Artikel19b:19 Garantie-uitkering KV
1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder
·
de ambtenaar: de ambtenaar die voor minder dan 5 uur of,
bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor
minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt
ontslagen
·
minimumuurloon: het naar een uur herleid minimumloon als
bedoeld in de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag.
2.
De garantie-uitkering KV is de uitkering aan de ambtenaar
die:
a.
gedeeltelijk werkloos is als gevolg van een ontslag op
grond van artikel 8:3;
b.
in de 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag
in tenminste 26 weken als werknemer als bedoeld in
artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is
geweest;
c.
aantoont dat hij in de periode van vijf jaren
onmiddellijk voorafgaand aan het jaar waarin zijn eerste
werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier jaren
over 52 of meer dagen per jaar loon heeft
ontvangen;
d.
ter zake van het arbeidsurenverlies geen WW-recht
heeft.
3.
De duur van de garantie-uitkering KV is afhankelijk van de
lengte van het dienstverband bij de instelling. Bij een
dienstverband van:
a.
een tot twee jaar is de duur van de uitkering 6
maanden;
b.
twee tot drie jaar is de duur van de uitkering 12
maanden;
c.
drie tot vier jaar is de duur van de uitkering 18
maanden;
d.
ten minste vier jaar is de duur van de uitkering 24
maanden.
4.
De garantie-uitkering KV bedraagt:
a.
gedurende de eerste twaalf maanden 70% van het uurloon
op de dag voorafgaand aan het ontslag, vermenigvuldigd
met het aantal verloren arbeidsuren, en
b.
vervolgens 70% van het minimumuurloon, vermenigvuldigd
met het aantal verloren arbeidsuren.
5.
In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft de
ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde in het tweede lid
onder c, maar wel aan de overige voorwaarden in het tweede lid,
recht op een garantie-uitkering KV gedurende 6 maanden. Deze
uitkering bedraagt 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd
met het aantal verloren arbeidsuren.
6.
De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, is
verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het CWI en
zich beschikbaar te stellen voor het aannemen van passende
werkzaamheden. Daarnaast dient hij alle informatie te
verstrekken die voor de uitvoering van deze regeling
noodzakelijk is. Bij het niet nakomen van deze verplichtingen
kan het college besluiten de garantie-uitkering (gedeeltelijk)
te beëindigen.
7.
Indien de ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is
toegekend, na zijn ontslag nieuwe werkzaamheden ter hand neemt,
wordt de garantie-uitkering KV beëindigd met het aantal uren dat
de nieuwe werkzaamheden omvat.
8.
Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van het
zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en vervolgens
de werkzaamheden die tot dat eindigen hebben geleid, hebben
opgehouden te bestaan, herleeft het recht op de
garantie-uitkering KV voor zover er geen nieuwe rechten op enige
uitkering uit hoofde van het ontslag uit deze werkzaamheden zijn
ontstaan.
9.
Het recht op de garantie-uitkering KV eindigt volledig:
a.
als de ambtenaar ter zake van het arbeidsurenverlies,
dat tot het toekennen van een garantie-uitkering heeft
geleid, een andere uitkering kan krijgen;
b.
met ingang van de eerste dag van de maand volgende op
die waarin de ambtenaar volledig gebruik maakt van het
ABP Keuzepensioen;
c.
op de dag na het overlijden van de ambtenaar;
d.
met ingang van de dag waarop de ambtenaar recht krijgt
op een WAO- of WIA-uitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem
geldende werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de
brandweerdienst, heeft aanspraak op een vergoeding.
Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt
verleend zo spoedig mogelijk in de regel binnen zes kalenderweken na het
tijdvak waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden.
Het verlof bedraagt 16% van het aantal uren, waarin hij zich ter
beschikking moest houden, voor zover deze vielen op zondag,
nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de
beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt
gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het college wordt
aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking
moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.
Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet
tegen het toekennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De
vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand
voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter beschikking moet houden, voor
zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag,
Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop
de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die
daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van dat
salarisgedeelte voor elk uur, waarin hij zich ter beschikking moest
houden, indien deze uren vielen op andere dagen. De uitbetaling heeft zo
spoedig mogelijk plaats.
Hoofdstuk21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve
samenlevingsvormen
Artikel21:1:1 Begripsomschrijving
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan:
een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en met het
oogmerk duurzaam samen te leven een gemeenschappelijke huishouding
voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht
volgens door het college nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan
slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.
Artikel21:1:2 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot
De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op
overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een
levenspartner. Waar in deze bepalingen staat "echtgenoot" moet tevens
worden gelezen "levenspartner".
Artikel21:1:3 Vervallen
(Vervallen)
Artikel21:1:4 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot
In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid
voorziet, treft het college een passende voorziening.
Hoofdstuk22 Overgangs- en slotbepaling UWO
Artikel22:1:1 Overgangs- en slotbepaling UWO
1.
Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1998.
2.
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, dan
wel gedeelten daarvan in werking treden, vervallen de bepalingen van
het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die
verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn
aan de bepalingen van deze regeling.
3.
Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat
bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit
verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele
ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt
overleg plaats over de gevolgen daarvan.
Artikel22:1:1 a
1.
De CAR-UWO 2015 wordt ingetrokken.
2.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking
en werkt terug tot 1 januari 2016.
Exloo, 29 maart 2016 Exloo, 21 april 2016
Burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn, De werkgeverscommissie van
Borger-Odoorn,
De secretaris
De burgemeester
De voorzitter
Bijlagen
BijlageI Salarisverhoging
Met ingang van 1 oktober 2014 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.
Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand
een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een
deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt
niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en
werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.
BijlageII Schaalindeling
Salaristabellen
Deze bijlage bevat de schaalindeling, als onderdeel van de bezoldigingsregeling,
bedoeld in artikel 3:1, eerste lid.
Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 oktober 2014, nieuwe structuur*
periodiek
Schaal
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
0
1398
1432
1470
1513
1558
1665
1874
2152
2394
2586
1
1432
1482
1532
1583
1635
1743
1955
2241
2498
2709
2
1468
1532
1595
1652
1711
1821
2037
2331
2602
2831
3
1504
1581
1658
1722
1788
1899
2117
2420
2706
2954
4
1541
1631
1720
1791
1865
1978
2199
2509
2810
3077
5
1577
1681
1783
1861
1941
2056
2280
2598
2914
3200
6
1613
1730
1846
1931
2018
2133
2361
2688
3019
3322
7
1649
1780
1908
2001
2095
2212
2442
2777
3123
3445
8
1685
1830
1971
2071
2172
2290
2523
2867
3227
3567
9
1722
1879
2034
2140
2249
2368
2604
2956
3331
3690
10
1758
1929
2097
2210
2325
2446
2686
3045
3436
3812
11
1794
1979
2159
2280
2402
2525
2766
3134
3540
3935
periodiek
Schaal
10A
11
11A
12
13
14
15
16
17
18
0
2856
3108
3426
3744
4186
4450
4789
5131
5683
6305
1
2982
3238
3556
3875
4314
4605
4967
5339
5908
6547
2
3107
3369
3687
4004
4442
4759
5146
5547
6132
6788
3
3233
3500
3817
4132
4570
4914
5325
5756
6357
7029
4
3359
3630
3947
4260
4698
5068
5504
5964
6582
7271
5
3485
3761
4075
4388
4826
5223
5682
6172
6806
7512
6
3610
3892
4204
4516
4954
5378
5861
6380
7031
7753
7
3736
4021
4332
4644
5082
5533
6040
6588
7255
7995
8
3862
4149
4460
4772
5210
5688
6219
6797
7480
8236
9
3987
4277
4587
4900
5338
5842
6398
7005
7704
8478
10
4110
4405
4716
5028
5466
5997
6576
7213
7929
8719
11
4233
4533
4844
5157
5594
6151
6755
7422
8154
8961
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2014, oude structuur*
Nr.
Salaris
Salaris
Schaal
1-4-2012
1-10-2014
A
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
A1
1385
1398
0
A2
1435
1449
1
1
1487
1502
2
0
2
1520
1535
0
3
1553
1569
3
1
0
4
1587
1603
1
1
0
5
1619
1635
4
2
1
6
1649
1666
2
2
0
6a
1662
1678
5
3
7
1684
1701
6
2
8
1721
1738
8
3
3
1
9
1768
1785
4
3
0
9a
1776
1794
10
10
1822
1840
7
4
2
1
11
1886
1905
9
5
4
12
1949
1969
6
5
3
2
12a
1959
1979
11
13
2009
2030
9
6
4
0
14
2070
2091
11
7
5
3
1
15
2127
2149
10
6
4
15a
2138
2159
13
16
2186
2207
12
7
5
2
17
2243
2265
8
6
17a
2257
2280
14
18
2299
2322
11
7
3
0
19
2358
2382
8
4
19a
2378
2402
13
20
2415
2440
9
5
1
0
21
2471
2495
6
21a
2500
2525
10
22
2530
2556
7
2
0
1
23
2591
2617
8
24
2654
2680
9
3
1
2
25
2725
2752
4
25a
2739
2766
10
26
2791
2819
5
2
3
27
2848
2876
6
28
2909
2939
7
3
4
29
2973
3003
8
30
3032
3063
9
4
5
31
3087
3117
31a
3103
3134
10
32
3142
3173
5
6
34
3253
3286
6
7
0
36
3377
3410
7
8
1
38
3486
3521
9
2
38a
3505
3540
8
40
3597
3632
10
3
42
3706
3743
11
4
44
3830
3868
5
44a
3896
3935
12
46
3951
3991
6
0
48
4066
4107
7
1
50
4181
4223
8
2
52
4296
4339
9
3
54
4407
4451
10
4
55
4467
4511
55a
4489
4533
11
56
4524
4569
5
0
58
4639
4686
6
1
60
4750
4798
7
2
0
62
4866
4914
8
3
1
64
5010
5060
9
4
2
65
5080
5131
65a
5105
5157
10
66
5153
5204
5
3
0
68
5297
5350
6
4
1
70
5442
5496
7
5
2
71
5511
5566
71a
5539
5594
8
72
5586
5641
6
3
0
74
5738
5795
7
4
1
76
5894
5953
8
5
2
78
6055
6115
6
3
0
78a
6090
6151
9
80
6248
6310
7
4
1
82
6447
6512
8
5
2
84
6653
6719
6
3
0
84a
6688
6755
9
86
6865
6934
7
4
1
88
7084
7155
8
5
2
90
7310
7383
6
3
90a
7348
7422
9
92
7544
7619
7
4
94
7785
7863
8
5
96
8033
8114
6
96a
8073
8154
9
98
8290
8373
7
100
8555
8641
8
102
8829
8917
102a
8872
8961
9
Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2015 oude structuur*
Salaris
Salaris
Schaal
1-10-2014
1-04-2015
A
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
A1
1398
1448
0
A2
1449
1499
1
1
1502
1552
2
0
2
1535
1585
0
3
1569
1619
3
1
0
4
1603
1653
1
1
0
5
1635
1685
4
2
1
6
1666
1716
2
2
0
6a
1678
1728
5
3
7
1701
1751
6
2
8
1738
1788
8
3
3
1
9
1785
1835
4
3
0
9a
1794
1844
10
10
1840
1890
7
4
2
1
11
1905
1955
9
5
4
12
1969
2019
6
5
3
2
12a
1979
2029
11
13
2030
2080
9
6
4
0
14
2091
2141
11
7
5
3
1
15
2149
2199
10
6
4
15a
2159
2209
13
16
2207
2257
12
7
5
2
17
2265
2315
8
6
17a
2280
2330
14
18
2322
2372
11
7
3
0
19
2382
2432
8
4
19a
2402
2452
13
20
2440
2490
9
5
1
0
21
2495
2545
6
21a
2525
2575
10
22
2556
2606
7
2
0
1
23
2617
2667
8
24
2680
2730
9
3
1
2
25
2752
2802
4
25a
2766
2816
10
26
2819
2869
5
2
3
27
2876
2926
6
28
2939
2989
7
3
4
29
3003
3053
8
30
3063
3113
9
4
5
31
3117
3167
31a
3134
3184
10
32
3173
3223
5
6
34
3286
3336
6
7
0
36
3410
3460
7
8
1
38
3521
3571
9
2
38a
3540
3590
8
40
3632
3682
10
3
42
3743
3793
11
4
44
3868
3918
5
44a
3935
3985
12
46
3991
4041
6
0
48
4107
4157
7
1
50
4223
4273
8
2
52
4339
4389
9
3
54
4451
4501
10
4
55
4511
4561
55a
4533
4583
11
56
4569
4619
5
0
58
4686
4736
6
1
60
4798
4848
7
2
0
62
4914
4964
8
3
1
64
5060
5110
9
4
2
65
5131
5181
65a
5157
5207
10
66
5204
5254
5
3
0
68
5350
5400
6
4
1
70
5496
5546
7
5
2
71
5566
5616
71a
5594
5644
8
72
5641
5691
6
3
0
74
5795
5845
7
4
1
76
5953
6003
8
5
2
78
6115
6165
6
3
0
78a
6151
6201
9
80
6310
6360
7
4
1
82
6512
6562
8
5
2
84
6719
6769
6
3
0
84a
6755
6805
9
86
6934
6984
7
4
1
88
7155
7205
8
5
2
90
7383
7433
6
3
90a
7422
7472
9
92
7619
7669
7
4
94
7863
7913
8
5
96
8114
8164
6
96a
8154
8204
9
98
8373
8423
7
100
8641
8691
8
102
8917
8967
102a
8961
9011
9
Salaristabel gemeente ambtenaren per 1 april 2015, nieuwe structuur*
periodiek
Schaal
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
0
1448
1482
1520
1563
1608
1715
1924
2202
2444
2636
1
1482
1532
1582
1633
1685
1793
2005
2291
2548
2759
2
1518
1582
1645
1702
1761
1871
2087
2381
2652
2881
1554
1631
1708
1772
1838
1949
2167
2470
2756
3004
4
1591
1681
1770
1841
1915
2028
2249
2559
2860
3127
5
1627
1731
1833
1911
1991
2106
2330
2648
2964
3250
6
1663
1780
1896
1981
2068
2183
2411
2738
3069
3372
7
1699
1830
1958
2051
2145
2262
2492
2827
3173
3495
8
1735
1880
2021
2121
2222
2340
2573
2917
3277
3617
9
1772
1929
2084
2190
2299
2418
2654
3006
3381
3740
10
1808
1979
2147
2260
2375
2496
2736
3095
3486
3862
11
1844
2029
2209
2330
2452
2575
2816
3184
3590
3985
periodiek
Schaal
10A
11
11A
12
13
14
15
16
17
18
0
2906
3158
3476
3794
4236
4500
4839
5181
5733
6355
1
3032
3288
3606
3925
4364
4655
5017
5389
5958
6597
2
3157
3419
3737
4054
4492
4809
5196
5597
6182
6838
3
3283
3550
3867
4182
4620
4964
5375
5806
6407
7079
4
3409
3680
3997
4310
4748
5118
5554
6014
6632
7321
5
3535
3811
4125
4438
4876
5273
5732
6222
6856
7562
6
3660
3942
4254
4566
5004
5428
5911
6430
7081
7803
7
3786
4071
4382
4694
5132
5583
6090
6638
7305
8045
8
3912
4199
4510
4822
5260
5738
6269
6847
7530
8286
9
4037
4327
4637
4950
5388
5892
6448
7055
7754
8528
10
4160
4455
4766
5078
5516
6047
6626
7263
7979
8769
11
4283
4583
4894
5207
5644
6201
6805
7472
8204
9011
Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1
oktober 2014
Regelnummer
Garantieschalen
33
3229
35
3349
37
3467
39
3574
41
3687
43
3804
45
3928
47
4049
49
4165
51
4281
53
4393
57
4628
59
4739
61
4856
63
4987
67
5277
69
5423
73
5713
75
5859
77
6026
79
6189
81
6353
83
6532
85
6724
87
6917
89
7111
91
7303
93
7496
95
7692
Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1
april 2015
Regelnummer
Garantieschalen
33
3279
35
3399
37
3517
39
3624
41
3737
43
3854
45
3978
47
4099
49
4215
51
4331
53
4443
57
4678
59
4789
61
4906
63
5037
67
5327
69
5473
73
5763
75
5909
77
6076
79
6239
81
6403
83
6582
85
6774
87
6967
89
7161
91
7353
93
7546
95
7742
BijlageIIb en IIc Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer
Vergoedingentabellen
De actuele tabellen kunt u vinden in hoofdstuk 19 Rechtspositieregeling
vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer.
Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 oktober
2014
jaarvergoeding
uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.
uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
uurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a
325,00
10,06
18,81
12,53
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener,
Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke
stoffen
325,00
11,56
21,73
14,48
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar
manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties
uit categorie 2
325,00
12,82
24,04
16,03
4. bevelvoerder
488,00
16,06
30,19
20,13
5. officier van dienst
3848,00
0,00
38,48
0,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke
stoffen
5526,00
0,00
55,26
0,00
7.commandant van dienst
8220,00
0,00
61,66
0,00
Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2015
jaarvergoeding
uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.
uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
uurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. aspirant manschap a
330,00
10,20
19,07
12,71
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener,
Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke
stiffen
330,00
11,72
22,03
14,68
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar
manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties
uit categorie 2
330,00
13,00
24,38
16,25
4. bevelvoerder
495,00
16,28
30,61
20,41
5. officier van dienst
3902,00
0,00
39,02
0,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke
stoffen
5603,00
0,00
56,03
0,00
7.commandant van dienst
8335,00
0,00
62,52
0,00
Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1
oktober 2014
jaarvergoeding
uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.
uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
uurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. Aspirant manschap A
329,00
10,20
19,13
12,74
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener,
Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke
stoffen
329,00
11,78
22,17
14,77
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar
manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties
uit categorie 2
329,00
13,05
24,43
16,29
4. bevelvoerder
496,00
16,33
30,65
20,43
5. officier van dienst
3922,00
0,00
39,22
0,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke
stoffen
5625,00
0,00
56,25
0,00
7.commandant van dienst
8374,00
0,00
62,76
0,00
Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1
april 2015
jaarvergoeding
uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.
uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
uurbedrag voor langdurige aanwezigheid
1. Aspirant manschap A
334,00
10,34
19,40
12,92
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener,
Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke
stoffen
334,00
11,94
22,48
14,98
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar
manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties
uit categorie 2
334,00
13,23
24,77
16,52
4. bevelvoerder
503,00
16,56
31,08
20,72
5. officier van dienst
3977,00
0,00
39,77
0,00
6 hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke
stoffen
5704,00
0,00
57,04
0,00
7.commandant van dienst
8491,00
0,00
63,64
0,00
BijlageIII Hoorbepaling
Deze tekst bevat een alternatieve tekst voor hoofdstuk 12, bestemd voor
gemeenten waar geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld.
Artikel 12:1
1.
Met de organisaties waarbij de ambtenaren zijn aangesloten vindt overleg
plaats aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de
rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels
volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin
niet wordt voorzien door het LOGA-overleg tussen het College voor
Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales
van overheidspersoneel.
2.
Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de
landelijke verenigingen van overheidspersoneel aangesloten bij de
centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het overleg in het
vorige lid bedoeld.
3.
Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het
voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek
binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien
dagen zal zijn, vermeldt het college schriftelijk haar gevoelen kenbaar
te maken. Indien de organisatie dit verlangt wordt zij tot mondelinge
toelichting toegelaten.
4.
Aan de bepaling van het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan, indien
de organisatie in gebreke is gebleven binnen de in het vorige lid
bedoelde termijn van haar gevoelen te doen blijken.
5.
Behoort het nemen van het in het derde lid bedoelde besluit tot de
bevoegdheid van de raad, dan vermeldt het college bij het ontwerp van
het besluit tevens het gevoelen van de organisaties terzake.
6.
Het college zendt een afschrift van zijn besluiten en een eventueel
besluit van de raad binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen aan de
organisaties.
BijlageIV Salarisschalen kunsteducatie per 1 oktober 2014
5
6
7
8
9
10
aanloopbedrag 1
1691
1727
1764
1812
2060
2417
aanloopbedrag 2
1812
1867
1934
2181
2533
aanloopbedrag 3
2060
2299
2656
0
1764
1934
1998
2181
2417
2721
1
1812
1998
2060
2241
2476
2794
2
1867
2060
2122
2299
2533
2861
3
1934
2122
2181
2357
2594
2919
4
1998
2181
2241
2417
2656
2983
5
2060
2241
2299
2476
2721
3048
6
2122
2299
2357
2533
2794
3109
7
2181
2357
2417
2594
2861
3164
8
2241
2417
2476
2656
2919
3221
9
2299
2476
2533
2721
2983
3278
10
2357
2533
2594
2794
3048
3335
11
2594
2656
2861
3109
3399
12
2721
2919
3164
3462
13
2794
2983
3221
3519
14
2861
3048
3278
3574
15
2919
3109
3335
3628
uitloopbedrag 1
2476
2721
3048
3278
3462
3742
uitloopbedrag 2
2861
3164
3462
3574
3861
uitloopbedrag 3
3574
3687
3987
BijlageIVa Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel
in de kunsteducatie
Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel
in de kunsteducatie
LOGA-partijen vinden dat bij de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden
uren binnen de aanstelling lokaal maatwerk gewenst is. Daarom is in artikel
19b:5 vastgelegd dat de werkgever, met toepassing van de Wet op de
ondernemingsraden (WOR), een lokale regeling vaststelt waarin per discipline de
verhouding wordt vastgesteld van de verschillende soorten werkzaamheden binnen
lesgebonden en niet-lesgebonden uren.
Van een vaste verhouding naar een lokale regeling
Tot 1 januari 2009 kende de aanvullende rechtspositieregeling voor onderwijzend
personeel een vaste maximale verhouding van 26 lesgebonden uren en 10 overige
niet-lesgebonden uren. Per 1 januari 2009 wordt deze vaste maximale verhouding
losgelaten. Reden daarvoor is dat een centraal voorgeschreven verhouding geen
recht kan doen aan verschillen per discipline, per instelling of per
onderwijzend personeelslid. Met een lokale regeling kan wel ingespeeld worden op
deze specifieke kenmerken.
Status sjabloon
In dit sjabloon worden mogelijke werkzaamheden binnen lesgebonden en
niet-lesgebonden uren opgesomd. Die opsomming is niet limitatief. In een
instelling kan worden vastgesteld dat bepaalde in het sjabloon genoemde
werkzaamheden niet binnen de instelling voorkomen en dus niet in de lokale
regeling worden opgenomen. Daarentegen kan ook worden vastgesteld dat er
instellingsspecifieke werkzaamheden zijn die niet in het sjabloon voorkomen,
maar die wel in de lokale regeling moeten worden genoemd. Het sjabloon is dus
een handvat voor de lokale regeling waarin onder andere rekening wordt gehouden
met
Opbouw Sjabloon
Schematisch is de opbouw van het sjabloon als volgt:
Categorieën van werkzaamheden
Dit sjabloon onderscheidt als hoofdcategorieën:
1.
Lesgebonden uren en
2.
niet-lesgebonden uren.
De categorie niet-lesgebonden uren kan vervolgens weer opgedeeld worden
in drie subcategorieën:
2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren.
Deze subcategorie hangt direct samen met de
lesgebonden uren.
2b. Algemene werkzaamheden
Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.
2c. Variabele werkzaamheden
Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.
De (sub)categorieën zijn hierna verder uitgewerkt:
1 Lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen
Het gaat in deze categorie om het aantal te verzorgen lesgebonden uren op
jaarbasis. Het betreft alle door een discipline uit te voeren les- of
cursuswerkzaamheden, al of niet te onderscheiden naar bijvoorbeeld:
▪
Type lessen/cursussen: individuele lessen, combinatielessen,
groepslessen, klassikale lessen
▪
Homogene ensembles
▪
Heterogene ensembles
▪
Koren
▪
Orkesten
▪
Regulier onderwijs
▪
Speciaal onderwijs
2.Niet-lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen
2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren
Het gaat in deze subcategorie om de werkzaamheden van elke discipline in een
bepaalde verhouding tot het aantal lesgebonden uren. Dit is afhankelijk van het
type instelling en het type lessen/werkzaamheden. Deze uren worden ook wel
“aanstellingsafhankelijke of leerling- of cursistafhankelijke uren” genoemd. Het
betreft bijvoorbeeld:
▪
Roosterwerkzaamheden
▪
Inhoudelijke voorbereiding en nazorg van de lessen
▪
Bijhouden van lesvorderingen en lesresultaten, leerlingvolgsysteem en
dergelijke
▪
Administratieve afwikkeling van de lessen/cursussen (bijvoorbeeld
presentielijsten)
▪
Rapporten/studieverslagen voor van de leerlingen/cursisten
▪
(Voortgangs)gesprekken met ouders/verzorgers/leerlingen
▪
Bijhouden van de pedagogische, methodische en didactische
ontwikkelingen
▪
Bijhouden van vakliteratuur
▪
Onderhouden van de direct aan de lespraktijk verbonden artistieke
vaardigheden
▪
Examens/toetsen
2b. Algemene werkzaamheden
Het gaat in deze subcategorie om werkzaamheden die losstaan van het aantal
lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “organisatiegebonden uren” genoemd.
Het betreft bijvoorbeeld:
▪
Personeelsvergaderingen, afdelingsvergaderingen, sector- en
sectievergaderingen
Overleg over het jaarlijkse cursusboekje/studiegids
▪
Zorg voor het instrumentarium van de instelling en (indien gebruik door
de werkgever verplicht is gesteld) van het eigen
instrument/gereedschap
2c. Variabele werkzaamheden
Het gaat in deze subcategorie om specifieke werkzaamheden die losstaan van het
aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “persoonsgebonden uren”
genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:
▪
Werkzaamheden voor onderzoek en ontwikkeling in relatie tot de lessen
en lesmaterialen
▪
Materiële voorbereiding en nazorg van de lessen
▪
Lidmaatschap van de ondernemingsraad of
personeelsvertegenwoordiging
▪
Stagebegeleiding
▪
Organisatie en voorbereiding van leerlingenuitvoeringen/-concerten
(intern en/of extern)
▪
Organisatie en voorbereiding van concerten speciaal voor onderwijzend
personeelsleden (intern en/of extern)
▪
Organisatie en voorbereiding van exposities (intern en/of extern)
▪
Organisatie en voorbereiding van instellingspresentaties (intern en/of
extern)
▪
Deelname aan activiteiten en evenementen voor zover niet genoemd onder
subcategorie 2b.
▪
Organiseren van kunstuitingen van cursisten, zoals voorspeelavonden en
tentoonstellingen
▪
Begeleiden van een collega bij een voorspeelavond
▪
Coördinatiewerkzaamheden
▪
Algemene organisatiewerkzaamheden, bijvoorbeeld voor
nieuwsbrief/schoolkrant van de instelling
▪
Adviseren van leerlingen ten aanzien van instrument- of
materiaalkeuzes
▪
Bijhouden van de vakgebonden bibliotheek van de instelling
▪
Bijdragen aan het jaarlijkse cursusboekje/studiegids
▪
Opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de
eigen vakbekwaamheid op peil te houden
▪
Deelname aan studiedagen van bijvoorbeeld beroepsverenigingen,
vakgroepen, mits de werkgever toestemming heeft verleend
▪
Het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde
instelling voor kunsteducatie.
Van sjabloon naar lokale regeling
Om een beeld te geven hoe aan de hand van het sjabloon een lokale regeling tot
stand kan komen geeft het LOGA een voorbeeld. U dient dit voorbeeld niet op te
vatten als een door het LOGA gewenste verdeling van de verhouding lesgebonden
uren versus niet-lesgebonden uren. Het gaat om de wijze waarop aan de hand van
het sjabloon een lokale regeling kan worden opgesteld.
Binnen instelling X is onderwijzend personeel werkzaam in drie verschillende
disciplines:
1.
Discipline A
2.
Discipline B
3.
Discipline C
Binnen instelling X geldt per discipline de volgende verhouding lesgebonden
versus niet-lesgebonden uren:
Discipline
1. Lesgebonden uren
2. Niet-lesgebonden uren
Discipline A
65%
35%
Discipline B
60%
40%
Discipline C
70%
30%
Binnen instelling X zijn de aanstellingen van het onderwijzend personeel in
omvang zeer verschillend. Daarom wordt er in instelling X voor gekozen om binnen
de categorie niet-lesgebonden uren per aanstellingsomvang een uitsplitsing te
maken in de subcategorieën. Die uitsplitsing is als volgt:
De verdeling van niet-lesgebonden uren over de
subcategorieën
Aanstellingsomvang
2a Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren
2b Algemene werkzaamheden
2c Variabele werkzaamheden
Meer dan 27 uur per week
30%
30%
40%
18 tot en met 27 uur per week
35%
35%
30%
7,2 tot en met 18 uur per week
40%
40%
20%
Tot en met 7,2 uur per week
47%
47%
6%
In dit voorbeeld is de verdeling van niet-lesgebonden uren over de
subcategorieën voor alle disciplines gelijk. Het is ook mogelijk om elke
discipline een aparte verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën
te maken.
Individuele afwijkmogelijkheden op de verhouding per
discipline
Er zijn individuele omstandigheden voorstelbaar waarin het onredelijk is vast te
houden aan de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden die per discipline
is bepaald. Bijvoorbeeld door rekening te houden met: * zeer veel of zeer weinig
ervaring van het onderwijzend personeellid of
·
het cursustype dat het onderwijzend personeelslid geeft (groepslessen
versus individuele lessen)
In de lokale regeling kunnen individuele afwijkingsmogelijkheden op de
verhouding die per discipline is vastgelegd worden opgenomen. De voorwaarden
waaraan voldaan moet worden voordat individuele afwijking is toegestaan, dienen
in de lokale regeling te worden opgenomen. Deze individuele afwijkmogelijkheden
bepalen tezamen met de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren die
voor de discipline van de ambtenaar is vastgelegd, welke verhouding voor de
individuele ambtenaar geldt.
Voorbeeld:
Voor discipline D staat in de lokale regeling dat de verhouding 70% lesgebonden
uren en 30% niet-lesgebonden uren geldt. In de lokale regeling is ook vastgelegd
dat voor discipline D een individuele afwijkmogelijkheid bestaat voor ambtenaren
met minder dan 3 jaar ervaring. Die ambtenaren krijgen ten koste van het aantal
lesgebonden uren 5% meer niet-lesgebonden uren voor de voorbereiding en nazorg
van de lesgebonden uren.
Het college stelt bij toepassing van de lokale regeling voor een ambtenaar met
discipline D en minder dan 3 jaar ervaring de verhouding vast op 65% lesgebonden
en 35% niet-lesgebonden uren. Deze 5% extra voor niet-lesgebonden uren wordt
binnen de subcategorieën geheel toegeschreven aan subcategorie 2a.
Tot slot
Te overwegen valt om een beperkt percentage van de tijd niet toe te wijzen aan
specifieke activiteiten. Niet alles valt namelijk op voorhand te plannen. Aan
een aantal kleinere werkzaamheden uit de eerder genoemde (sub)categorieën hoeft
dan eveneens niet specifiek tijd te worden toegewezen; zij kunnen tot de vrij in
te delen tijd worden gerekend.
BijlageIVa1 Functiebeschrijvingen onderwijzend personeel in de kunsteducatie
Functiebeschrijvingen
1. Consulent
A.Beschrijving van de functie
Functiebenaming: consulent
Functie-eisen: HBO-niveau
Taken
1.
Het in overleg met cliënten opstellen van een
steunfunctie-activiteitenplan
2.
Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten
3.
Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma’s
B.
Beschrijving van de taken
2. Docent
3. Balletbegeleider
B.1 Het in overleg met cliënten opstellen van een
steunfunctie-activiteitenplan Informeert en adviseert
(potentiële) cliënten over de mogelijkheden van steunfunctieactiviteiten.
Overlegt met (de leiding van) potentiële cliënten over wensen en verwachtingen.
Stelt een activiteiten- of begeleidingsplan op of ondersteunt de cliënt daarbij.
Overlegt waar nodig met externe instanties.
B.2 Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten
Geeft informatie en adviezen over methoden en leermiddelen. Verzorgt
teamtrainingen en individuele begeleiding van docenten. Adviseert bij de
aanschaf van leermiddelen en ontwikkelt, waar nodig, zelf leermiddelen en
methodieken. Organiseert met de cliënt producties, tentoonstellingen en andere
evenementen. Begeleidt bij de opstelling van werkplannen. Bewaakt de afspraken
met betrekking tot begroting, planning en inzet.
B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en
programma’s Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op
het terrein van de kunstzinnige vorming. Levert bijdragen aan
beleidsontwikkeling, marktanalyses en aan de ontwikkeling van nieuw aanbod en
marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over
organisatie en uitvoering van projecten. Werkt voorstellen uit in
projectbeschrijvingen.
A.
Beschrijving van de functie
Functiebenaming: docent
Functie-eisen: HBO-niveau
Taken
1.
Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten
2.
Het geven van de onderwijsactiviteiten
3.
Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en
-programma’s
4.
Het verrichten van overige werkzaamheden
B.
Beschrijving van de taken
B.1 Het verzorgen van de inhoud van
onderwijsactiviteiten
Verzorgt het (meerjaren)leerplan; stemt het leerplan af met leiding en
collega’s. Bepaalt vanuit het leerplan de inhoud van de onderwijsactiviteiten.
Zorgt voor les- en documentatiemateriaal.
B.2 Het geven van de onderwijsactiviteit
Bereidt de activiteit voor; stemt af op het niveau van de groep. Geeft de
onderwijsactiviteit; doet voor en stuurt bij. Zorgt voor variatie in presentatie
en lesvorm. Houdt rekening met persoonlijkheid en doelstelling deelnemers.
Bespreekt regelmatig de vorderingen met (ouders van) deelnemers en evalueert de
onderwijsactiviteit; stelt eventueel leerdoelstellingen bij. Organiseert
kunstuitingen van en voor deelnemers.
B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en
-programma’s
Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige
vorming. Levert bijdragen aan marktanalyses, de ontwikkeling van nieuw aanbod en
marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over
organisatie en uitvoering van projecten. Werkt voorstellen uit in
projectbeschrijvingen.
B.4 Het verrichten van overige werkzaamheden
Woont diverse overlegvormen bij. Houdt ontwikkelingen op het vakgebied bij;
neemt deel aan na- en bijscholing. Levert bijdragen aan
evenementen/instellingsactiviteiten.
A.
Beschrijving van de functie
Functiebenaming: Balletbegeleider
Functie-eisen: MBO-niveau
Taken
1.
Het instrumentaal begeleiden van lessen
2.
Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied
3.
Het verrichten van overige werkzaamheden
B.
Beschrijving van de taken
B.1 Het instrumentaal begeleiden van lessen
Begeleidt klassieke balletlessen en andere lesvormen op piano en andere
instrumenten. Zorgt waar nodig voor improvisatie en zorgt ervoor dat het
karakter van de oefening muzikaal wordt ondersteund. Past gedurende de oefening
tempo en sfeer aan en legt andere accenten als de docent dit aangeeft. Verzorgt
de instrumentale begeleiding van uitvoeringen.
Houdt ontwikkelingen binnen het vakgebied bij.
B.2 Het bijhouden van ontwikkelingen op het
vakgebied
B.3 Het verrichten van overige werkzaamheden
Voert periodiek overleg met de docent over het afstemmen van het spel op de
oefeningen en de samenwerking tussen docent en begeleider.
Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke
signaalvragen, screeningsinstrumenten en functionele tests bij de
aanstellingskeuring gebruikt dienen te worden. De uitwerking van
onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in de
aanstellingskeuring zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze
uitwerking is te vinden op www.vng.nl.
Bijzondere functie-eis:
Aspect van de belastbaarheid opgenomen mag worden in
keuring:
1. Waakzaamheid en oordeelsvermogen
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ bekendheid met aanpassingsprobleem bij onregelmatige
diensten,
▪ gebruik medicatie tegen epilepsie afgelopen 5 jaar
▪ huidig medicijngebruik (mee laten nemen)
Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van:
▪ hoge mate van slaperigheid (checklist)
▪ depressieve klachten (checklist)
▪ angstklachten (checklist)
Inzet gevalideerde fysiek functionele test ter detectie
van:
▪ hoogtevrees (laddertest)
2. Emotionele piekbelasting
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ recent doorgemaakt trauma
Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van:
▪ posttraumatische stressklachten (checklist)
3. Energetische piekbelasting
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q)
▪ belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten
(familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte- of huidige
hartziekte; roken)
Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ
(ter regulering en niet ter afkeuring):
▪ te hoge BMI of buikvet
▪ hoge bloeddruk
▪ diabetes mellitus
▪ afwijkingen ECG
Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk
geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen.
(aanstellingsbrandweertraplooptest)
4. Goed gezichtsvermogen
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige problemen met gezichtsvermogen
Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van:
▪ onvoldoende scherp zicht (lees en afstand)
▪ onvoldoende kleurenzicht
▪ onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom
▪ onvoldoende gezichtsveld
5. Goed gehoorsvermogen
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige problemen met gehoorsvermogen
Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van:
▪ onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen
6. Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampen
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening
▪ overgevoeligheid longen / huidige klachten
luchtweg/longen
Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van:
▪ mogelijke huidaandoening op armen/handen
(eczeem/atopie)
▪ mogelijke longaandoening (astma/atopie)
7. Risico op (verspreiding van) infectieziekten
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ geldige inentingen
▪ huidige aanwezigheid infectieziekten
(Hepatitis, Difterie, Tetanus, Tuberculose, HIV)
8. Tillen/dragen
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ problemen met tillen
▪ huidige nek-, rug- en schouderklachten
▪ problemen met krachtleverantie met geheven armen
Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test
Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test
(laddertest)
(brandweertraplooptest)
11. Houdingen en krachtleverantie met rug
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige rugklachten
Kort NA aanstelling worden als intredekeuring de volgende basismetingen verricht
om latere effecten van mogelijke blootstelling aan factoren van het werk te
kunnen aantonen:
Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke
signaalvragen, screeningsinstrumenten en functionele tests bij het Periodiek
Preventief Medisch Onderzoek gebruikt dienen te worden. De uitwerking van
onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in het PPMO
zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze uitwerking is te
vinden op www.vng.nl.
Bijzondere functie-eis:
Aspect van de belastbaarheid opgenomen mag worden in
keuring:
1. Waakzaamheid en oordeelsvermogen
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ aanpassingsprobleem door onregelmatige diensten,
▪ aanwezigheid van hoogtevrees
▪ aanwezigheid van claustrofobie
▪ doorgemaakte warmtestuwing sinds vorige keuring
▪ gebruik medicatie tegen epilepsie nu of geslikt sinds
vorige keuring
▪ huidig medicijngebruik (mee laten nemen)
Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van:
▪ hoge mate van slaperigheid (checklist)
▪ depressieve klachten (checklist)
▪ angstklachten (checklist)
▪ hoge werkgerelateerde vermoeidheid (checklist)
2. Emotionele piekbelasting
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ recent doorgemaakt trauma
Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van:
▪ posttraumatische stressklachten (checklist)
3. Energetische piekbelasting
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q)
▪ belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten
(familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte- of huidige
hartziekte; roken)
Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ
(ter regulering en niet ter afkeuring):
▪ te hoge BMI of buikvet
▪ hoge bloeddruk
▪ diabetes mellitus
▪ afwijkingen ECG
Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk
geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen.
(brandweertraplooptest)
4. Goed gezichtsvermogen
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige problemen met gezichtsvermogen tijdens werk
Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van:
▪ onvoldoende scherp zicht (lees en afstand)
▪ onvoldoende kleurenzicht
▪ onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom
▪ onvoldoende gezichtsveld
5. Goed gehoorsvermogen
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige problemen met gehoorvermogen tijdens werk
Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van:
▪ onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen
6. Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampen
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening
▪ overgevoeligheid longen / huidige klachten
luchtweg/longen
Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van:
▪ mogelijke huidaandoening op armen/handen
(eczeem/atopie)
▪ mogelijke longaandoening (astma/atopie)
7. Risico op (verspreiding van) infectieziekten
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige aanwezigheid infectieziekten die een gevaar voor
anderen kunnen opleveren
8. Tillen/dragen
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ problemen met tillen
▪ huidige nek-, rug- en schouderklachten
▪ problemen met krachtleverantie met geheven armen
Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test
(tijdens brandbestrijdingstest)
9. Knielen/hurken
Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige duizeligheidsklachten
Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test
(tijdens brandbestrijdingstest)
10. Klimmen/klauteren/traplopen
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige duizeligheidsklachten
Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test
(tijdens brandbestrijdingstest en brandweertraplooptest)
11. Houdingen en krachtleverantie met rug
Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar:
▪ huidige rugklachten
1-11 met als doel signalering voor begeleiding
Signaalvraag (mondeling):
Is sinds de vorige keuring een nieuwe ziekte of
gezondheidsklachten opgelopen die van invloed (kunnen) zijn
op de uitvoering van uw werk?
3. Ingeschat eigen huidige inzetbaarheid gegeven de fysieke
en psychologische taakeisen
4. doorgemaakte expositie aan agressie in afgelopen
periode
5. doorgemaakte expositie aan hard geluid in afgelopen
periode met acute oorsuizingen of tijdelijke
gehoorsvermindering als gevolg
6. doorgemaakte expositie aan stof, rook, gas of dampen in
afgelopen periode
Inzet testen ter monitoring indien aanleiding bestaat om
achteruitgang in longfunctie of gehoor aan te kunnen
tonen:
▪ longfunctiebepaling met behulp van spirometrie
▪ audiogram afname
1
Bruto blijft bruto, netto blijft netto.
*
Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende
minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende
minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
*
Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende
minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende
minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
*
Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende
minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende
minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
*
Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende
minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende
minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.