Organisatie | Dongeradeel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van een baatbelasting herinrichting Cultuur Toeristisch Centrum Dokkum |
Citeertitel | Verordening baatbelasting herinrichting Cultuur Toeristisch Centrum Dokkum |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 222, Bekostigingsbesluit herinrichting Cultuur Toeristisch Centrum Dokkum
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2001 | nieuwe regeling | 20-12-2001 Nieuwe Dockumer Courant, 28 december 2001 | 133/'01 |
De raad der gemeente Dongeradeel;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 december 2001, no. 133/01;
gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het “bekostigingsbesluit herinrichting Cultuur Toeristisch Centrum Dokkum, vastgesteld bij raadsbesluit van 24 februari 2000
VERORDENING BAATBELASTING HERINRICHTING CULTUUR TOERISTISCH CENTRUM DOKKUM
onder de naam “baatbelasting herinrichting Cultuur Toeristisch Centrum Dokkum” wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken, gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2001 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur;
voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing danwel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;
Artikel 4 Maatstaf van de heffing
de maatstaf van heffing is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, zoals deze is vastgesteld voor de heffing van de onroerende zaakbelastingen, bedoeld in artikel 3 van de verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 13 november 2000;
indien een onroerende zaak in de heffing wordt betrokken, waarvan de waarde in het economische verkeer niet is vastgesteld voor de heffing van de onroerende zaakbelastingen, dient deze alsnog te worden bepaald op het tijdstip als bedoeld in het tweede lid. De waarde in het economische verkeer wordt dan bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat, waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen;
indien de waarde in de periode, gelegen tussen het tijdstip als bedoeld in het tweede lid en het tijdstip van gebaat zijn, als bedoeld in artikel 2, wijziging ondergaat als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering, bestemmingsverandering of afbraak, is de waarde, in afwijking van het tweede lid, de waarde die in aanmerking zou worden genomen indien die bouw, verbouwing, verbetering, bestemmingsverandering of afbraak zijn beslag had gekregen op het in het tweede lid bedoelde tijdstip.
Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting
in afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel G, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend;
de belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 januari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 6% en naar beneden afgerond op hele euro’s;
ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit, of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel;
in afwijking van het bepaalde in onderdeel a. wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel G, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend;
ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.
Artikel 8 Termijnen van betaling
in afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in vijf gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later;
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de baatbelasting.