Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Goeree-Overflakkee

Beleidsregels Wet taaleis Goeree-Overflakkee

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGoeree-Overflakkee
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Wet taaleis Goeree-Overflakkee
CiteertitelBeleidsregels Wet taaleis Goeree-Overflakkee
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet, art. 18b

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-04-201601-01-2016nieuwe regeling

02-02-2016

Gemeenteblad 2016, nr. 52133, 26-04-2016

Z-15-56145/51720

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis Goeree-Overflakkee

Burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee;

gelet op artikel 18b van de Participatiewet;

besluiten vast te stellen de volgende beleidsregels: BeleidsregelsWettaaleisGoeree-Overflakkee.

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Besluit taaltoets: het Besluit taaltoets Participatiewet;

    • b.

      inburgering: de Wet inburgering;

    • c.

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

    • d.

      referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid.

    • e.

      uitkering: de door burgemeester en wethouders verleende bijstand in het kader van de Participatiewet;

    • f.

      Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingscentra;

    • g.

      Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Participatiewet teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB (lees Participatiewet)).

  • 2.

    Alle overige begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1.

    Het voldoende beheersen van de Nederlandse taal wordt aangenomen indien:

    • a.

      belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond. Er kan dan van uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd;

    • b.

      met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aantoont (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn;

    • c.

      belanghebbende een diploma inburgering of gelijkwaardig document heeft;

    • d.

      de persoon de taalmeter op referentieniveau 2F heeft behaald.

  • 2.

    Aan de persoon die niet aantoont dat hij voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal, bieden burgemeester en wethouders uiterlijk binnen acht weken na de aanvraagdatum een taaltoets aan.

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3 Taaltoets

De taaltoets wordt uitgevoerd door nog een nader te bepalen organisatie.

Artikel 4 Geen taaltoets

Geen taaltoets wordt afgenomen indien:

  • a.

    vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt;

  • b.

    tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

  • c.

    tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • d.

    belanghebbende een uitkering had in een andere gemeente en in die gemeente al een toets heeft afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid binnen over de actuele taalvaardigheid;

  • e.

    er sprake is van uit zijn aard kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte;

  • f.

    belanghebbende reeds is gestart met een taaltraject op grond van de Wet inburgering én hij voldoet aan zijn inspanningsverplichting;

  • g.

    belanghebbende reeds is gestart met een taaltraject op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs en hij hiermee voldoet aan zijn inspanningsverplichting.

Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject

Artikel 5 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de Wet taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • a.

    belanghebbende krijgt binnen acht weken een gesprek waarbij hij de uitslag van de taaltoets hoort, een trajectplan wordt opgesteld en een taaltraject krijgt aangeboden;

  • b.

    wanneer belanghebbende akkoord gaat met het taaltraject tekent hij de trajectovereenkomst. Dit is de bereidverklaring om te starten met het leertraject dat leidt tot kennis van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F;

  • c.

    wanneer belanghebbende niet akkoord gaat met het taaltraject wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet.

Artikel 6 Aanbod taaltraject

Belanghebbende krijgt een taaltraject aangeboden door de gemeente. De kosten van het traject en de bijkomende kosten, zoals leermiddelen en reiskosten zullen door de gemeente worden betaald.

Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject

Artikel 7 Het volgen van de voortgang van het taaltraject

  • 1.

    In het trajectplan staat wat het startniveau van belanghebbende is, welk niveau haalbaar is en hoe lang belanghebbende nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende.

  • 2.

    Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:

    • a.

      een wekelijks aanwezigheidsoverzicht van de voorgaande lesweek;

    • b.

      halfjaarlijkse voortgangsrapportages bij trajecten met een looptijd van meer dan zes maanden;

    • c.

      een eindrapport na afloop van het traject.

  • 3.

    Op basis van de voortgangsrapportages wordt belanghebbende halfjaarlijks gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is, wordt er eerder met belanghebbende gesproken.

Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 8 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • 1.

    een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • 2.

    sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • 3.

    diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • 4.

    een ontheffing is van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving

Artikel 9 Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 10 Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Hoofdstuk VIII Slotbepalingen

Artikel 11 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen burgmeester en wethouders.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2016.

Artikel 13 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Wet taaleis Goeree-Overflakkee.

Aldus vastgesteld op 2 februari 2016 door

burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee,

secretaris, burgemeester,

K.Kasteleijn mr. A. Grootenboer-Dubbelman

Bereidverklaring tot verbeteren beheersing Nederlandse taal

Verklaring:

Op <@datum_taaltoets@> heb ik een taaltoets gedaan. Hiermee is getoetst of ik voldoende Nederlands beheers om goed mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving.

Ik heb één of enkele onderdelen van deze toets niet gehaald.

Op de volgende onderdelen* beheers ik het Nederlands onvoldoende:

O spreekvaardigheid

O luistervaardigheid

O gespreksvaardigheid

O schrijfvaardigheid

O leesvaardigheid.

Ik, <@ naam_cliënt@>, geboortedatum: <@geboortedatum@>,

cliëntnummer: <@cliëntnummer@>,

ben bereid om mijn beheersing van de Nederlandse taal op de hierboven aangekruisde onderdelen te verbeteren.

Ik heb met <@naam_medewerker@> van gemeente Goeree-Overflakkee overlegd en afgesproken op welke manier ik dit ga doen.

<@Beschrijving_afspraken@>

Ik ga hiermee zo snel mogelijk beginnen. De datum waarop ik gestart moet zijn is <@uiterste_datum_start_taalverbetering@>.

Datum: <@datum@>

Handtekening cliënt:

*Aankruisen wat van toepassing is.

Toelichting op de beleidsregels wet taaleis Goeree-Overflakkee

Algemeen

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De Wet taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De Wet taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

··

Spreekvaardigheid;

··

Luistervaardigheid;

··

Gespreksvaardigheid;

··

Schrijfvaardigheid;

··

Leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2.

Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1.

    De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

    • a)

      Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

    • b)

      Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

      • ·

        een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

      • ·

        een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

      • ·

        een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

      • ·

        een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

    • c)

      Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

      • ·

        een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

      • ·

        een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Orientatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

      • ·

        een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

      • ·

        een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

      • ·

        een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).

  • d)

    Wanneer er wordt ingeschat dat het taalniveau van een persoon ruim voldoende is, maar dit niet door middel van documenten kan worden aangetoond, kan de schriftelijke taalmeter op referentieniveau 2F worden afgenomen. Wanneer de persoon deze taalmeter op referentieniveau 2F positief afsluit kan worden aangenomen dat hij, naast de leesvaardigheden, ook de andere vaardigheden op referentieniveau 1F beheerst.

    • 2.

      In dit artikel is de termijn vastgelegd, waarbinnen burgmeester en wethouders een taaltoets aanbieden.

Artikel 3. Taaltoets

Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert.

Artikel 4. Geen taaltoets

  • 1.

    Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

  • 2.

    In dit artikel is een verwijzing gemaakt naar de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Goeree-Overflakkee, waarin in artikel 7, aanhef b, ten 5 is opgenomen dat het niet meewerken aan het onderzoek in het kader van de taaleis een maatregel oplevert.

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Zie bereidverklaring.

Artikel 6. Aanbod taaltraject

Via een openbare aanbesteding volwasseneducatie is het aanbod voor taaltrajecten vastgelegd. De consulent bepaald samen met de uitkeringsgerechtigden welk traject er wordt ingezet. Dit kan variëren van een taalvrijwilliger tot een taaltraject, afhankelijk van het niveau, arbeidsmarktkansen, etc. van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meedere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

1.In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht. Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

a). Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

  • -

    Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

  • -

    Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

  • -

    Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

b) Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

c) Bij een ontheffing om medische redenen.

  • 2.

    Een vastgesteld leerprobleem, bijvoorbeeld een dyslexie-verklaring.

  • 3.

    Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

  • 4.

    Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject.Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.

Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.

Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Burgemeester en wethouders besluiten in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Spreekt voor zich.

Artikel 13. Citeertitel

Spreekt voor zich.