Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Participatiewet 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Participatiewet 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
de Participatiewet en de Verordening Participatiewet 2015;
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-02-2016 | 01-01-2015 | 01-01-2018 | Onbekend | 12-10-2015 | 2016000973 |
Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De raad heeft ingestemd met de kadernotitie Participatiewet en de verordening Participatiewet. Voor een goede uitvoering is het noodzakelijk dat een aantal voorzieningen uit de verordening verder wordt uitgewerkt. Hiertoe dient dit document met beleidsregels.
In deze beleidsregels komen enkele onderwerpen aan bod die niet voorkomen in de verordening Participatiewet. Het gaat dan met name om voorzieningen die zich bevinden op het snijvlak van de Participatiewet en Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Met de drie decentralisaties bundelt de overheid regelingen en budgetten en legt de regie daarover in één hand. Het college wil door het opnemen van beleidsregels op het snijvlak van de Participatiewet en de WMO de deels gescheiden werelden in het sociaal domein meer met elkaar verbinden. Het principe is dat er één regeling is voor iedereen die (gedeeltelijk) in staat is om te werken. Het is daarom belangrijk om de samenhang te kunnen zien.
Waar het gaat om samenhang tussen Participatiewet en WMO is de aandacht gevestigd op overlap in doelgroepen en voorzieningen, bijvoorbeeld bij vervoersvoorzieningen en de voorziening dagbesteding. Vanuit de ambitie om te komen tot één klant, één plan wordt verbinding aangebracht waar dit mogelijk is en meerwaarde heeft voor de burger en organisatie.
Het doel van het college is om zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen of de kansen op arbeidsparticipatie op de langere termijn te verbeteren. De voorzieningen beschreven in deze beleidsregels kunnen daarvoor worden ingezet. Meedoen naar vermogen is het uitgangspunt waarbij de voorzieningen uit hoofdstuk 2 meer zijn gericht op (betaald) werk en de voorzieningen uit hoofdstuk 3 op het verbeteren van toekomstperspectief op de lange termijn.
Beleidsregels Participatiewet 2015
Het college van de gemeente Apeldoorn;
gelet op de bevoegdheidsbepalingen in de Participatiewet en der Verordening Participatiewet 2015;
overwegende dat het college bevoegd is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening:
Hoofdstuk 1 Beleid en algemene bepalingen
Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De raad heeft ingestemd met de kadernotitie Participatiewet en de verordening Participatiewet. Voor een goede uitvoering is het noodzakelijk dat een aantal voorzieningen uit de verordening verder wordt uitgewerkt. Hiertoe dient dit document met beleidsregels.
In deze beleidsregels komen enkele onderwerpen aan bod die niet voorkomen in de verordening Participatiewet. Het gaat dan met name om voorzieningen die zich bevinden op het snijvlak van de Participatiewet en Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Met de drie decentralisaties bundelt de overheid regelingen en budgetten en legt de regie daarover in één hand. Het college wil door het opnemen van beleidsregels op het snijvlak van de Participatiewet en de WMO de deels gescheiden werelden in het sociaal domein meer met elkaar verbinden. Het principe is dat er één regeling is voor iedereen die (gedeeltelijk) in staat is om te werken. Het is daarom belangrijk om de samenhang te kunnen zien.
Waar het gaat om samenhang tussen Participatiewet en WMO is de aandacht gevestigd op overlap in doelgroepen en voorzieningen, bijvoorbeeld bij vervoersvoorzieningen en de voorziening dagbesteding. Vanuit de ambitie om te komen tot één klant, één plan wordt verbinding aangebracht waar dit mogelijk is en meerwaarde heeft voor de burger en organisatie.
Het doel van het college is om zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen of de kansen op arbeidsparticipatie op de langere termijn te verbeteren. De voorzieningen beschreven in deze beleidsregels kunnen daarvoor worden ingezet. Meedoen naar vermogen is het uitgangspunt waarbij de voorzieningen uit hoofdstuk 2 meer zijn gericht op (betaald) werk en de voorzieningen uit hoofdstuk 3 op het verbeteren van toekomstperspectief op de lange termijn.
Beleidsregels Participatiewet 2015
Het college van de gemeente Apeldoorn;
gelet op de bevoegdheidsbepalingen in de Participatiewet en der Verordening Participatiewet 2015;
overwegende dat het college bevoegd is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening:
Artikel 2 Doelstelling en reikwijdte
In deze beleidsregels wordt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van werkloze belanghebbenden behorende tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1 onder b nader uitgewerkt.
Hoofdstuk 2 Voorzieningen gericht op re-integratie
1.Onder bemiddeling wordt verstaan het bij elkaar brengen van werkgever en
uitkeringsgerechtigde, waarvan verwacht wordt dat de uitkeringsgerechtigde binnen
een jaar kan uitstromen naar reguliere arbeid.
2.Het college kan indien nodig en om het doel te bewerkstelligen de bemiddeling combineren met een andere voorziening.
Het college kan een proefplaatsing bij een werkgever aanbieden indien dit naar de mening van het college noodzakelijk is om met behoud van uitkering op een onbetaalde werkplek zijn of haar arbeidsbekwaamheid te tonen, zodat bij diezelfde werkgever vervolgens instroom in regulier betaald werk plaats kan vinden. 2. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:
De verordening Participatiewet is voor dit artikel leidend. Het artikel krijgt geen nadere uitwerking in beleidsregels.
De verordening Participatiewet is voor dit artikel leidend. Het artikel krijgt geen nadere uitwerking in beleidsregels.
Artikel 15 Ondersteuning bij Leer-werktraject
De verordening Participatiewet is voor dit artikel leidend. Het artikel krijgt geen nadere uitwerking in beleidsregels.
Artikel 17 Individueel re-integratietraject
De verordening Participatiewet is voor dit artikel leidend. Het artikel krijgt geen nadere uitwerking in beleidsregels.
De verordening Participatiewet is voor dit artikel leidend. Het artikel krijgt geen nadere uitwerking in beleidsregels.
Artikel 21 Werkplekaanpassingen
er sprake is van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van tenminste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Het toekennen van een werkplekaanpassing gedurende de proefplaatsing behoort tot de mogelijkheden op voorwaarde dat er zekerheid is dat na de proefplaatsing er een arbeidsovereenkomst volgt;
de gemeente stelt jaarlijks een budgetplafond in voor deze voorziening en biedt de meest adequate en goedkoopste en kwalitatief verantwoorde oplossing. De kosten van de werkplekaanpassing dienen proportioneel zijn, dat wil zeggen dat de investering in de werkplekaanpassing moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk.
Artikel 22 Vervoersvoorziening
De gemeente stelt jaarlijks een budgetplafond in voor deze voorziening en biedt de meest adequate en goedkoopste en kwalitatief verantwoorde oplossing. De kosten van de vervoersvoorziening dienen proportioneel zijn, dat wil zeggen dat de investering in de vervoersvoorziening moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk.
Hoofdstuk 3 Voorzieningen gericht op participatie
Indien er sprake is van sociale activering in de vorm van maatschappelijke participatie is er geen duur en minimaal aantal uren aan verbonden (maatwerk). Indien sociale activering wordt gezien als opstap naar reguliere arbeid maakt het onderdeel uit van een traject/plan van aanpak en is er een termijn en urencriterium aan gekoppeld.
1.Met een participatieplek wordt een participatieplaats bedoeld (artikel 10a Participatiewet). Een participatieplaats bestaat uit het verrichten van onbetaalde additionele werkzaamheden. Dit zijn primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden die naast of in aanvulling op reguliere arbeid plaats vinden.
2.De voorziening is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het betreft personen die zijn vrijgesteld van een deel van de arbeidsverplichtingen. Deze ontheffing geldt voor maximaal 3 jaar. Wel zijn ze verplicht beschikbaar te zijn voor de mogelijkheden op het gebied van participatie, zoals deelname aan een participatieplaats.
3.De duur van een participatieplaats bedraagt maximaal 2 jaar. Het aantal uren bedraagt minimaal 1 à 2 dagdelen per week. In beginsel bedraagt de duur van de participatieplaats 1 jaar. Vervolgens kan worden overwogen om de duur te verlengen met maximaal 1 jaar.
4.Een belanghebbende heeft na afloop van elke 6 maanden dat hij werkzaamheden op een participatieplaats heeft verricht, en indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op inschakeling in het arbeidsproces, recht op een premie van € 50,-. Uit efficiency oogpunt vindt berekening en uitbetaling van de premie na beëindiging van de participatieplek plaats.
Vrijwilligerswerkis bedoeld voor uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het betreft personen die zijn vrijgesteld van een deel van de arbeidsverplichtingen. Deze ontheffing geldt voor maximaal 3 jaar. Wel zijn ze verplicht beschikbaar te zijn voor de mogelijkheden op het gebied van participatie, zoals het verrichten van vrijwilligerswerk.
1.De tegenprestatie betreft het naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die verricht worden naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt (artikel 9 lid 1 onderdeel c Participatiewet).
2.De tegenprestatie heeft betrekking op uitkeringsgerechtigden in het kader van de Participatiewet. Personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, hoeven volgens de wet geen tegenprestatie te verrichten (artikel 9 lid 5 Participatiewet).
3.De tegenprestatie kan als instrument ingezet worden om participatie te bevorderen.
4.Indien de tegenprestatie als instrument wordt ingezet, gelden de volgende uitgangspunten:
a.Het instrument dient een constructieve bijdrage te leveren aan het bevorderen van
arbeidsinschakeling en participatie.
b.Het initiatief voor invulling van de tegenprestatie kan zowel bij de uitkeringsgerechtigde als het Activerium liggen.
c.De tegenprestatie kan een verplichtend karakter hebben.
5.De tegenprestatie bedraagt maximaal 4 uur per week gedurende maximaal 3 maanden. De tegenprestatie kan maximaal 4 keer per jaar worden opgedragen.
Artikel 28 Participatievoorziening beschut werken
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden (artikel 10b Participatiewet) aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassing en van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
1.Dagbesteding is een voorziening die ondersteuning biedt aan kwetsbare doelgroepen in de volgende vorm (Subsidieregeling Algemene Voorzieningen Wmo 2015):
a.arbeidsmatige dagbesteding met als doelstelling het aanbrengen van ritme en structuur in de
dag. Te denken valt aan verschillende doelgroepen zoals: ouderen met somatische en
psychosomatische problemen, mensen met psychiatrische problemen of verstandelijke of
lichamelijke beperkingen en personen met niet aangeboren hersenletsel (NAH). (Zie tevens
beleidsregel participatievoorziening beschut werk);
b.dagprogramma met als doelstelling het aanbrengen van ritme en structuur in dag, het
onderhouden van de zelfregie en het verminderen van het sociaal isolement en zo mogelijk
een verlichting bieden aan de mantelzorger.
2.Dagbesteding staat los van het hebben van een bijstandsuitkering. Wel is het zo dat de aanwezigheid van dagbesteding een factor is waar rekening mee gehouden dient te worden bij het onderzoek naar de reïntegratiemogelijkheden.
3.Dagbesteding wordt gezien als een belangrijke indicatie voor het al dan niet mogelijk zijn van verdere activeringsmogelijkheden. Uitkeringsgerechtigden (Participatiewet) met een indicatie dagbesteding zijn ontheven van (een deel van) de arbeidsverplichtingen. Deze ontheffing geldt voor maximaal 3 jaar.
4.Een indicatie dagbesteding wordt in principe afgegeven voor de duur van 1 jaar maar hier kan vanaf worden geweken. Uitgangspunt bij de dagbesteding algemene voorzieningen is maximaal 4 dagdelen per persoon per week. Indien een algemene voorziening ontoereikend is, wordt verwezen naar een maatwerkvoorziening binnen de Wmo.
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn op 12-10-2015.
Gewijzigd bij besluit d.d. 21 januari 2016 (gewijzigd art. 26, vierde lid)
Gepubliceerd in Gemeenteblad d.d. 28 januari 2016
Inwerking getreden d.d. 29 februari 2016 en terugwerkend tot 1 januari 2015.
Burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
De secretaris,
……………………..
De burgemeester,
………………………
Hoofdstuk 1 Beleid en algemene bepalingen
Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen.
Artikel 2 Doelstelling en reikwijdte
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 3 Subsidie- en budgetplafond
Het eerste lid stelt dat het college bepaalt op welke wijze de voorzieningen van de Verordening Participatiewet 2015 worden ingezet en hoe de beschikbare bedragen en aantallen worden verdeeld. Om de financiële risico’s te beheersen kan een verdeling worden gemaakt van de middelen over de verschillende voorzieningen. Voor de voorzieningen werkplekaanpassingen en vervoersvoorzieningen is in dit kader besloten om een budgetplafond in te stellen. De budgetplafonds voor deze voorzieningen zijn vastgesteld in de begroting voor 2015.
Het tweede lid stelt dat indien een door het college ingesteld plafond bereikt is, een specifieke voorziening op grond daarvan kan worden geweigerd.
Artikel 4 Ondersteuning niet-uitkeringsgerechtigden
Een niet-uitkeringsgerechtigde (nugger) kan aanspraak maken op ondersteuning van de gemeente in het kader van de wet. Dit artikel geeft aan dat voor nuggers de basisdienstverlening van het Activerium wordt ingezet. Daarbij kan worden gedacht aan werkgeversbenadering, vacatureaanbod en bemiddeling.
Indien noodzakelijk naar het oordeel van het college kan een voorziening buiten de basisdienstverlening worden ingezet. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid biedt het onderscheid binnen de doelgroep nuggers een handvat voor de uitvoering waarbij vanuit prioritering onderscheid wordt gemaakt tussen: jongeren tot 27 jaar, nuggers met een arbeidsbeperking en nuggers die noch onder jongeren noch onder arbeidsbeperkt vallen. Inspanningen voor nuggers worden primair gericht op het voorkomen van instroom in de uitkering, terugleiding naar het onderwijs van voortijdige schoolverlaters, de doorstroom vanuit het onderwijs naar een (vervolg)opleiding of de arbeidsmarkt en de ondersteuning van nuggers met een arbeidsbeperking om te werken of mee te doen naar vermogen.
De Participatiewet biedt verschillende voorzieningen waarbij in de praktijk situaties kunnen ontstaan waarbij de scheidslijn tussen ‘vergoeden’ of ‘verdienen’ belemmerend kan werken of zelfs tot verdringing of concurrentie tussen doelgroepen leidt. Denk daarbij aan beschut werk versus arbeidsmatige dagbesteding, de inzet van een tegenprestatie of als een vrijwilliger taken gaat uitvoeren die eerst betaald werden uitgevoerd. De gemeente is hier alert op en een toetsing op verdringing is een van de mogelijkheden om ongewenste effecten tegen te gaan. Een toetsing vindt bijvoorbeeld plaats doordat medewerkers van Activerium bij een vacature navragen hoe deze is vrijgekomen.
Hoofdstuk 2 Voorzieningen gericht op re-integratie
In het eerste lid is bepaald dat het college een diagnose kan stellen om te bepalen welke afstand de betrokkene heeft tot de arbeidsmarkt en welke voorziening noodzakelijk is om aan het werk te gaan of belemmeringen hiervoor weg te nemen. Hiertoe behoort ook het ook het signaleren van taalachterstanden en het aanbieden van taalbevordering aan laaggeletterden.Voor het vaststellen van de diagnose staan verschillende instrumenten ter beschikking. De medewerker van het Activerium stelt bijvoorbeeld een diagnose op, op basis van de door de belanghebbende verstrekte gegevens.
Lid twee stelt dat indien nodig ook advies van derden kan worden ingewonnen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de diensten van UWV en de diensten van het diagnosecentrum van Felua groep.
Artikel 7 Activeringsprogramma
Het doel van een activeringsprogramma is het behouden of bevorderen van arbeidsritme, verbetering van de werknemers- en sollicitatievaardigheden en/of ondersteuning bij de toeleiding naar een baan of een opleiding. Het college kan een activeringsprogramma direct na de melding of aanvraag van een uitkering als voorziening inzetten voor maximaal 36 uur per week. Gedacht kan worden aan : voorlichting, sollicitatietrainingen, lichte productiewerkzaamheden met behoud van uitkering, bemiddeling en eventuele stages of leerwerkplekken. Voor personen jonger dan 27 jaar waarvoor de scholingsplicht geldt wordt ingezet op een activeringsprogramma gericht op deelname aan uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs.
Niet te verwarren met de voorziening sociale activering waarbij het (nog) niet gaat om het vinden en krijgen van werk. Het actief zijn en uit het sociale isolement halen staat voorop. Deze vorm van sociale activering is bedoeld voor personen waarbij deelname aan een participatieplaats of vrijwilligerswerk nog een stap te ver is en staat beschreven onder artikel 24.
Onder bemiddeling wordt verstaan het bij elkaar brengen van werkgever en
uitkeringsgerechtigde. Gedacht kan worden aan bemiddeling zoals deze plaatsvindt door het Activerium, waarbij werkzoekenden worden gematcht op vacatures, speeddates, Jobhunting . Verwacht wordt dat de uitkeringsgerechtigde binnen een jaar kan uitstromen naar reguliere arbeid. Ook wordt het zelf-zoekgedrag van de uitkeringsgerechtigde gestimuleerd.
In het tweede lid wordt bepaald dat het college indien nodig de bemiddeling kan combineren met een andere voorziening. Hierbij kan gedacht worden aan een cursus, scholing of bijvoorbeeld jobcoaching.
Artikel 9 Groepsgerichte aanpak en trainingen
Een groepsgerichte aanpak of training kan door het college worden aangeboden indien dit voor de persoon van belang is omdat hij/zij zonder deze voorziening niet naar een situatie kan toegroeien waarin hij/zij klaar is voor arbeidsinschakeling. De groepsgerichte aanpak of training kan gericht zijn op een specifieke doelgroep, functie of het wegnemen van een gemeenschappelijke belemmering. Daarbij valt te denken aan project jonge moeders, sollicitatietrainingen of bijvoorbeeld een aanpak voor ex-gedetineerden.
In het vierde lid staat dat met het oog op kosten-baten afwegingen het college waar mogelijk een groepsgerichte aanpak en/of training inzet.
Het college kan een proefplaatsing bij een werkgever aanbieden indien dit naar de mening van het college noodzakelijk is om met behoud van uitkering op een onbetaalde werkplek zijn of haar arbeidsbekwaamheid te tonen, zodat bij diezelfde werkgever vervolgens instroom in regulier betaald werk plaats kan vinden. In het tweede lid, onderdeel a, is bepaald dat de proefplaats maximaal drie maanden duurt en kan eenmalig met 3 maanden worden verlengd indien de werkgever kan aantonen waarom een proefplaatsing van langer dan drie maanden wenselijk is.
In het tweede lid, onderdeel b, is bepaald dat de werkgever naar het oordeel van het college de serieuze intentie moet hebben de persoon bij goed functioneren na afloop van de proefplaats een regulier arbeidscontract zonder proeftijd of uitzendbeding aan te bieden. Indien het contract korter is dan zes maanden, kan in overleg met de werkgever gekeken worden naar mogelijkheden om de werknemer in verband met de relatief korte duur van het contract tegemoet te komen in bijvoorbeeld de vorm van een opleiding, cursus of andere ondersteunende activiteiten.
Artikel 11 Werkervaringsplaats
Een werkervaringsplaats is gericht op arbeidsinschakeling van personen die nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Het doel van een werkervaringsplaats is, naast het aanleren en ontwikkelen van elementaire werknemersvaardigheden, het opdoen van werkervaring, het opdoen of behouden van werkritme en uitstroom uit de uitkering.
Aanbieding van een werkervaringsplaats vindt plaats gedurende maximaal 36 uur per week voor een periode van maximaal 6 maanden.
Het doel, de werkzaamheden, begin- en einddatum en het aantal uren per week van de worden schriftelijk vastgelegd. De werkzaamheden worden met behoud van uitkering uitgevoerd.
Het college is er op alert dat de werkervaringsplaats uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt
Geen nadere toelichting op dit artikel.
Geen nadere toelichting op dit artikel.
Artikel 14 Persoonlijke ondersteuning en jobcoaching
In dit artikel is een onderscheid gemaakt tussen persoonlijke ondersteuning enerzijds en jobcoaching waarbij een gecertificeerde jobcoach wordt ingezet anderzijds. De inzet van een gecertificeerde jobcoach hoeft niet altijd nodig te zijn omdat er allerlei andere vormen van persoonlijke ondersteuning kunnen worden aangeboden door medewerkers van Activerium (eigen jobcoaches, andere vormen van coaching op de werkplek). De voorziening jobcoach wordt ook in principe beperkt tot de wettelijke doelgroep (loonkostensubsidie en/of arbeidsbeperking) omdat voor andere doelgroepen andere vormen van begeleiding mogelijk zijn. Het inzetten van een jobcoach voor iemand buiten de wettelijke doelgroep is mogelijk mits deze inzet noodzakelijk blijkt. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid wordt onder andere betrokken: het kosten-baten plaatje en in hoeverre de inzet van een gecertificeerde jobcoach bijdraagt aan re-integratie.
Artikel 15 Ondersteuning bij leer- werktraject
Geen nadere toelichting op dit artikel.
Artikel 16 Scholing en opleiding
Scholing kan educatie op diverse niveaus betreffen. Bij inzet van de voorziening wordt rekening gehouden met de voor belanghebbende geldende kortste weg naar duurzame arbeid en met de goedkoopste en de meest adequate scholingsmogelijkheid
Voor jongeren onder de 27 jaar geldt op grond van artikel 13 lid 2 Participatiewet
een scholingsplicht. Indien deze verplichting niet wordt nagekomen, heeft dit uitsluiting van de Participatiewet en de re-integratievoorzieningen tot gevolg op basis van art. 13 lid 2 Participatiewet. Een jongere die met het volgen van een opleiding zijn arbeidskansen vergroot, heeft in beginsel een scholingsplicht.
Een jongere tot 27 jaar kan voor de duur van maximaal 12 maanden ontheven worden van de verplichting zoals genoemd in lid 1 wanneer een jongere geobjectiveerd aantoont dat hij geen regulier onderwijs kan volgen of wanneer dit in redelijkheid (nog) niet van hem gevergd kan worden (cognitief, medisch, psychisch, andere persoonlijke omstandigheden).
Artikel 17 Individuele re-integratieovereenkomst
Geen nadere toelichting op dit artikel.
Het college kan bepalen welk soort werkgeverssubsidies kan worden aangeboden, onder welke voorwaarden en voor welk bedrag. Besloten is de werkgeverssubsidie vormvrij te houden zodat op dit gebied maatwerk kan worden geleverd.
Het college biedt de meest adequate, goedkope, kwalitatief verantwoorde oplossing. De kosten van de werkgeverssubsidie dienen proportioneel te zijn, dat wil zeggen dat de subsidie moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn kunnen bijvoorbeeld de afwegingen worden betrokken:
Geen nadere toelichting op dit artikel.
Loonkostensubsidie zoals beschreven in dit artikel kan uitsluitend worden ingezet als de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Het college draagt personen voor die zouden kunnen behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning in de vorm van loonkostensubsidie, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk zou willen zien. Bij de bepaling van de ondersteuning zal altijd onderzocht worden wat de mogelijkheden en meeste passende voorziening is die kan worden aangeboden. Vanuit dat oogpunt kan de medewerker vanuit zijn of haar professionaliteit van tevoren aangeven of de voorziening loonkostensubsidie voor de belanghebbende op dat moment de meest geschikte voorziening is om in te zetten.
Bij de beoordeling of loonkostensubsidie de meest passende voorziening is om in te zetten kunnen de volgende criteria in acht worden genomen:
Indien besloten wordt dat loonkostensubsidie wordt ingezet als voorziening volgt een loonwaardemeting. Het college maakt voor de loonwaardemeting gebruik van een gecertificeerd instrument waarvoor binnen de arbeidsmarktregio uniform is gekozen.
Artikel 21 Werkplekaanpassingen
Het onderdeel werkplekaanpassing staat niet beschreven in de verordening Participatiewet. Om belanghebbenden op dit gebied te kunnen faciliteren is er voor gekozen om het onderdeel als beleidsregel op te nemen. In de beleidsregel staat onder welke voorwaarden het college een werkplekaanpassing kan aanbieden waarbij de noodzaak, de mogelijke inzet van voorliggende voorzieningen en een goed beeld van de kosten-baten in acht worden genomen Zoals vermeld bij artikel3 Subsidie- en budgetplafond,zijn de kosten voor deze voorziening op dit moment moeilijk in te schatten. Door tevens voorwaarden rondom budgetplafonds bij deze voorziening op te nemen in de beleidsregels wordt de balans gezocht tussen maatschappelijke verantwoordelijkheid en financieel rendement.
Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:
Artikel 22 Vervoersvoorziening
Het onderdeel vervoersvoorziening staat niet beschreven in de verordening Participatiewet. Om belanghebbenden op dit gebied te kunnen faciliteren is er voor gekozen om het onderdeel als beleidsregel op te nemen. In beleidsregel staat onder welke voorwaarden het college een vervoersvoorziening kan aanbieden waarbij de noodzaak, de mogelijke inzet van voorliggende voorzieningen en een goed beeld van de kosten-baten in acht worden genomen Zoals vermeld bij artikel 3 Subsidie- en budgetplafondzijn de kosten voor deze voorziening op dit moment moeilijk in te schatten.
Door tevens voorwaarden rondom budgetplafonds bij deze voorziening op te nemen in de beleidsregels wordt de balans gezocht tussen maatschappelijke verantwoordelijkheid en financieel rendement.
Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:
Geen nadere toelichting op dit artikel.
Hoofdstuk 3 Voorzieningen gericht op participatie
Sociale activering binnen Activerium (unit Participatie) heeft de focus van maatschappelijke participatie: zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven staat voorop (onderdeel van aanpak Talent). Het gaat (nog) niet om het vinden en krijgen van werk. Het actief zijn en uit het sociale isolement halen staat voorop. Deze vorm van sociale activering is bedoeld voor personen waarbij deelname aan een participatieplaats of vrijwilligerswerk nog een stap te ver is. Ze zijn gedeeltelijk ontheven van de arbeidsverplichtingen. Deze ontheffing geldt voor maximaal 3 jaar. Wel bestaat de verplichting zich beschikbaar te stellen voor sociale activering. Bij sociale activering kan worden gedacht aan deelname aan activiteiten of koffie drinken in een buurthuis.
In incidentele gevallen wordt sociale activering gezien als opstap naar reguliere arbeid als onderdeel van een reïntegratietraject. Dit kan geïnitieerd worden door zowel de klantmanager werk als participatie. Bij het niet nakomen van de afspraken is (formeel) artikel 9 lid 4 onderdeel h van de Maatregelverordening van toepassing.
Met een participatieplek wordt een participatieplaats bedoeld (artikel 10a Participatiewet). De voorziening is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het betreft personen die zijn vrijgesteld van een deel van de arbeidsverplichtingen. Deze ontheffing geldt voor maximaal 3 jaar. Wel zijn ze verplicht beschikbaar te zijn voor de mogelijkheden op het gebied van participatie, zoals deelname aan een participatieplaats. Bij voorbeelden van participatieplaatsen kan gedacht worden aan koffie/thee rondbrengen, chauffeur, telefoniste, maatje, klusjesman, gastvrouw, keukenvrijwilliger, zorgvrijwilliger.
Vrijwilligerswerkis bedoeld voor uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het betreft personen die zijn vrijgesteld van een deel van de arbeidsverplichtingen.Groot verschil met de participatieplaats is de mate van begeleiding. Vrijwilligers worden, in tegenstelling tot personen op een participatieplaats, geacht (redelijk) zelfstandig hun werkzaamheden te verrichten. Een deel van de uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk verrichten hebben dit werk op eigen initiatief gevonden. Vrijwilligerswerk kan een eindstation of tussenstop zijn. Zo kunnen uitkeringsgerechtigden vanuit sociale activering of een participatieplaats doorgroeien naar vrijwilligerswerk. Tevens kan vrijwilligerswerk een opstap zijn naar (een) reïntegratie (-plek) of betaald werk.
De wet kent verschillende maximale vrijlatingsbedragen met betrekking tot (on-) kostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk. Onderscheid wordt gemaakt naar “regulier” vrijwilligerswerk en vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Vanaf 1 januari 2006 geldt een bedrag van ten hoogste € 95,- per maand met een maximum van € 764,- per jaar voor “regulier” vrijwilligerswerk. Voor een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a Participatiewet geldt een bedrag van ten hoogste
€ 150,- per maand met een maximum van € 1.500,00 per jaar. De vrijlating (on-) kostenvergoeding is geregeld in artikel 31 lid 2 onderdeel k Participatiewet.
Het college maakt gebruik van de maximale vrijlatingen van (on)kostenvergoeding in het kader van vrijwilligerswerk, die op grond van artikel 31,tweede lid, onderdeel k, Participatiewet mogelijk zijn. Niet elk bedrag kan worden begrepen onder een kostenvergoeding waarvoor de vrijlatingsgrens geldt.
De Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2015:2617) heeft zich erover uitgelaten dat aard en strekking van de betaling zich ertegen kunnen verzetten dat elk bedrag moet worden begrepen onder een kostenvergoeding. Hierbij kunnen factoren meespelen als:
De wetgever heeft de maximale vrijlatingsbedragen afgestemd op de bedragen zoals die gelden op grond van artikel 2, zesde lid van de Wet op de Loonbelasting. Daarom wordt aangesloten bij de fiscale regels om te bepalen of een bedrag wordt begrepen onder een kostenvergoeding
waarvoor de vrijlatingsgrens geldt. Dit betekent onder andere dat vergoeding van werkelijk gemaakte en aantoonbare kosten geen gevolgen heeft voor de uitkering, maar betaling van forfaitaire vergoedingen wel als de vrijlatingsgrens daardoor wordt overschreden.
Uitgangspunt is dat de reïntegratieverplichting binnen de Participatiewet meer en betere handvatten biedt voor het bevorderen van arbeidsinschakeling en participatie dan de tegenprestatie waar veel wettelijke restricties gelden. Het college wil wel de mogelijkheid openhouden om gebruik te maken van de tegenprestatie. De tegenprestatie kan dan als instrument ingezet worden om participatie te bevorderen. Maatwerk is daarbij belangrijk.
Vrijwilligerswerk en tegenprestatie lijken op elkaar maar zijn niet identiek. Vrijwilligerswerk is onverplicht terwijl de tegenprestatie opgelegd wordt. Het soort werkzaamheden kan wel overeenkomen. Vrijwilligerswerk dat voldoet aan de voorwaarden van een tegenprestatie kan worden aangemerkt als een tegenprestatie.
Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt Indien mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is, draagt het college aan degene die mantelzorg verricht geen tegenprestatie op.
Artikel 28 Participatievoorziening beschut werken
In de notitie Beschut werk is bepaald onder welke voorwaarden en in welke mate de voorziening beschut werk wordt aangeboden. Beschut werk wordt een voorziening voor een afgebakende doelgroep. Personen moeten in staat zijn een loonwaarde te behalen tussen 20% en 50%. Medewerkers met een loonwaarde van minder dan 20% hebben een te ‘beperkt’ verdien vermogen hebben. Voor deze medewerkers zijn andere voorzieningen voor handen zoals bijvoorbeeld arbeidsmatige dagbesteding genoemd onder lid 7.
Tegelijkertijd geldt voor personen met een loonwaarde van boven de 50% dat een werkgever kan ‘verdienen’ aan de inzet van een medewerker en liggen oplossingen met marktpartijen (bijvoorbeeld detacheringen) meer voor de hand.
Personen krijgen een aanstelling tussen de 0,65 fte en 0,80 fte. Wettelijk is bepaald dat bij beschut werk sprake moet zijn van een arbeidsovereenkomst met de gemeente als werkgever (rechtstreeks of via een BV, NV of stichting) en de beloning moet minimaal het wettelijk minimumloon zijn.
De instroom is vastgesteld op 10 personen in 2015 en 15 personen in 2016. Gezien de samenwerking met Felua-groep binnen de Participatiewet en gezien de aanwezige kennis en expertise wordt de uitvoering voor beschut werk in 2015 belegt bij Felua-groep.
Dagbesteding is een voorziening vanuit de Wmo maar bevindt zich wel op het snijvlak van JZW en Activerium. Binnen Activerium (unit Participatie) is de aanwezigheid van dagbesteding een factor waar rekening mee gehouden dient te worden bij het zoeken naar (verdere) activeringsmogelijkheden. Veelal is dagbesteding het maximale mogelijk (op dat moment). Om belanghebbenden op dit gebied te kunnen faciliteren is er voor gekozen om het onderdeel als beleidsregel op te nemen.
Geen nadere toelichting op dit artikel.