Organisatie | Zwijndrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Cafetariamodel |
Citeertitel | Regeling cafetariamodel |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
De regeling is vastgesteld door het Drechtstedenbestuur
CAR-UWO
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2013 | Nieuwe regeling | 16-05-2011 | 2013-11656 |
gelet op de bereikte overeenstemming in het Netwerk Georganiseerd Overleg van 20 april 2012
vast te stellen de navolgende regeling:
Voor het personeel van de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, de Gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid en Jeugd Regio Zuid-Holland Zuid en de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid
Op het salaris van de medewerker wordt voor elk op grond van deze regeling meer verkregen of verminderde vakantie-uur een vergoeding respectievelijk ingehouden of toegekend, overeenkomende met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
De medewerker geeft op het aanvraagformulier “cafetariamodel” aan welk(e) doel(en) hij kiest. De medewerker heeft daarbij de keuze uit de volgende doelen:
De medewerker geeft op het aanvraagformulier “cafetariamodel” aan welke bronnen hij wil inzetten ten behoeve van het realiseren van de door hem gekozen doelen. De medewerker heeft daarbij de keuze uit de volgende bronnen:
Tenzij anders is geregeld, wordt bij het afzien van bezoldiging of uitkering uitgegaan van de waarde van het recht dat wordt uitgeruild. Eventuele latere aanpassingen van deze waarde van de bronnen met terugwerkende kracht (zoals bevordering, functiewaardering) naar een datum voor verrekening leiden in geen geval tot herberekening van de componenten waarvan is afgezien.
De wijze waarop en de voorwaarden waaronder een medewerker de in artikel 4 genoemde bronnen kan inzetten voor een van de doelen als bedoeld in artikel 3 worden nader beschreven in de bij deze regeling behorende bijlage.
Artikel 6 Verrekening en restant bedrag
De door de medewerker gemaakte keuze voor in de artikelen drie en vier bedoelde doelen en bronnen worden binnen het desbetreffende kalenderjaar uitgevoerd. De medewerker stemt het bedrag dat uit de bronnen resulteert zoveel mogelijk af op het bedrag voor het gewenste doel. De vergoeding van het desbetreffende doel wordt betaalbaar gesteld op het moment waarop normaal ook de aangegeven bron zou zijn uitbetaald. Om de verwerking van de aanvraag binnen het betreffende jaar fiscaal plaats te laten vinden, moeten de aanvragen daarvoor uiterlijk 1 november van het betreffende jaar zijn ingediend.
Artikel 7 Fiscale gevolgen en aansprakelijkheid
Indien bij controle door de inspecteur der belastingen blijkt dat het gebruik van de voorzieningen en vergoedingen uit het cafetariamodel niet voldoen aan de zakelijke bepalingen en voorwaarden zoals die zijn geformuleerd in de fiscale wetgeving, en dientengevolge naheffing bij de werkgever plaatsvindt, dan komt deze naheffing (inclusief eventuele rente en boete) voor rekening van de medewerker als blijkt dat de medewerker onjuiste gegevens aan de werkgever heeft verstrekt.
Deze regeling is van toepassing voor de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, deGemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid en Jeugd Regio Zuid-Holland Zuid en de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid
Bijlage behorende bij de Regeling cafetariamodel ingangsdatum 1 juli 2013
Deze bijlage vormt de uitwerking van de doelen en bronnen volgens de regeling.
De randvoorwaarden hiervoor worden bepaald door de fiscale regelgeving en/of instructie van de inspecteur van de Belastingdienst.
Als achteraf blijkt dat de medewerker ten onrechte een betaalmiddel voor een belastingvrij doel heeft ingezet, moet hij alsnog de verschuldigde belasting en eventueel verschuldigde boete en rente betalen. Bijvoorbeeld als bij controle blijkt dat de medewerker niet kan aantonen dat hij zijn fiets voor woon/werkverkeer gebruikt.
Met nadruk wordt vermeld dat onderstaande gevolgen (kunnen) optreden door het verlagen van de bezoldiging:
Hieronder wordt naast de uitwerking per bron ook ingegaan op de mogelijke pensioengevolgen voor de medewerker en wordt het begrip “fiscale ruimte” uitgelegd.
1. DE BRONNEN (BETAALMIDDELEN)
Er zijn 4 betaalmiddelen die ingezet kunnen worden om iets te verkrijgen. Al deze mogelijkheden zijn gebonden aan regels en kennen begrenzingen. Niet alle betaalmiddelen mogen tegelijkertijd ingezet worden voor één doel. Ook is niet ieder doel te verkrijgen met ieder betaalmiddel. Hieronder staan alle betaalmiddelen op een rijtje.
De bezoldiging kan voor alle doelen bruto worden ingezet. Dat is gunstig omdat een medewerker hiermee een belastingvoordeel heeft. De mogelijke nadelige gevolgen zijn reeds genoemd. Of de pensioengevolgen ook nadelig zijn, hangt van een aantal zaken af.
Hoofdregel is dat indien (bruto) bezoldiging wordt geruild tegen een (onbelast) beloningselement, het zogenaamde pensioengevende loon – heffingsgrondslag – van de medewerker moet worden verlaagd. De medewerker betaalt hierdoor minder premie. Consequentie hiervan is dat de toekomstige pensioenuitkeringen waar de medewerker recht op heeft ook lager worden.
Voor een aantal beloningselementen is door de Staatssecretaris van Financiën een uitzondering gemaakt (besluit 22 februari 2002, CPP2001/3047M). Indien het betreffende beloningselement wordt genoemd in het besluit heeft de ruil geen gevolgen voor het pensioen van de medewerker. Voor het cafetariamodel van de Drechtsteden betreft dit:
Het verschil tussen het oorspronkelijke pensioengevende loon en het verlaagde pensioengevende loon zoals dat eigenlijk zou dienen te worden vastgesteld, mag niet meer bedragen dan 30% van het oorspronkelijke pensioengevende loon.
Een ruil tegen een beloningelement dat niet is opgenomen in het bovengenoemde besluit heeft in principe gevolgen voor het pensioen van de medewerker, tenzij er nog fiscale ruimte is binnen de pensioenregeling van de medewerker. Voor het cafetariamodel van de Gemeente betreft dit:
Omdat de overheidssectoren niet volledig gebruik maken van de fiscale pensioenmogelijkheden bestaat er bij de meeste medewerkers nog fiscale ruimte binnen hun pensioenregeling. In een middelloonstelsel mag maximaal 2,25% aan pensioen worden opgebouwd terwijl per januari 2006 door het ABP maximaal 2,05 % wordt gehanteerd.
De belastingdienst is van mening dat zolang er nog fiscale ruimte is binnen de pensioenregeling het pensioengevende loon niet hoeft te worden verlaagd. Echter, de fiscale ruimte wordt beperkt indien de medewerker individueel extra spaart voor zijn pensioen. Het is daarom van belang om na te gaan of en in hoeverre individueel extra wordt gespaard. Het kan immers zo zijn dat de fiscale ruimte al geheel benut wordt en dat de hoofdregel weer van toepassing is: verlaging van het pensioengevende loon.
Indien er geen fiscale ruimte meer is binnen de pensioenregeling van de medewerker, moet de verlaging van het pensioengevende loon door de werkgever worden doorgegeven aan het ABP. Dit is ook het geval indien de ruil plaatsvindt na de peildatum van het ABP -1 januari van het kalenderjaar.
Ieder jaar ontvangt de medewerker in december een eindejaarsuitkering. Dit bedrag kan hij inzetten voor verschillende doelen. Wanneer de medewerker zijn eindejaarsuitkering helemaal of gedeeltelijk inzet, ontvangt hij in december natuurlijk minder uitkering.
Het structurele deel van de eindejaarsuitkering behoort tot de grondslag voor de berekening van de pensioenuitkeringen. Het inzetten van deze uitkering kan daarom gevolgen hebben voor de pensioenopbouw van de medewerker. Bekeken moet worden of het doel is opgenomen in het besluit. Zo niet, dan moet worden beoordeeld of er nog fiscale ruimte is binnen de pensioenregeling van de medewerker. Indien die ruimte er niet meer is, moet het pensioengevende loon worden verlaagd.
De vakantie-uitkering is 8% van het jaarsalaris en eventuele toelagen en wordt berekend over de periode van 1 juni tot en met 31 mei en wordt uitbetaald in de maand mei. Een medewerker mag (een deel van) zijn vakantie-uitkering inzetten voor een doel. Wanneer hij zijn vakantie-uitkering helemaal of gedeeltelijk inzet, ontvangt hij in mei natuurlijk geen of minder vakantiegeld.
Ook de vakantie-uitkering behoort tot de grondslag voor de berekening van de pensioenuitkeringen. Het inzetten van deze toelage kan daarom gevolgen hebben voor de pensioenopbouw van de medewerker. Bekeken moet worden of het doel is opgenomen in het besluit. Zo niet, dan moet worden beoordeeld of er nog fiscale ruimte is binnen de pensioenregeling van de medewerker. Indien die ruimte er niet meer is, moet het pensioengevende loon worden verlaagd.
Ieder jaar kan de medewerker een verzoek indienen om verlof van het volgende jaar in te zetten voor een doel of te verkopen. Voor elk vakantie-uur dat hij inlevert, ontvangt hij een bedrag dat gelijk is aan zijn uurloon van 1 januari van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft. Vakantie-uren van vorige jaren kunnen niet worden ingezet. Hoeveel vakantie-uren kunnen worden ingezet voor een doel of kunnen worden uitbetaald, is afhankelijk van het dienstverband. Bij een voltijd dienstverband is de inzet maximaal 72 uur. De medewerker dient minimaal 144 uur over te houden. Voor deeltijders geldt het naar evenredigheid.
Vakantie-uren behoren niet tot de grondslag voor de berekening van de pensioenuitkeringen. In het geval vakantie-uren worden geruild voor niet pensioengevende onbelaste beloningselementen zoals een fiets zijn er daarom geen gevolgen voor de pensioenopbouw voor de medewerker.
Voor extra verlof kan de medewerker een aanvraag indienen om verlof te kopen. Voor elk vakantie-uur levert hij dan loon in. Het uurloon dat ingehouden wordt, is het uurloon van 1 januari van het jaar waarop zijn verzoek betrekking heeft.
Voltijders mogen maximaal 72 uur kopen per kalenderjaar. Voor deeltijders geldt dat zij naar evenredigheid een aantal uren mogen kopen. De formele arbeidsduur van de medewerker verandert niet als hij verlof koopt. Op basis van deze formele arbeidsduur worden zijn vakantie-uren berekend. Hierin verandert dus niets.
In belang van de organisatie kan het verzoek geweigerd worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de werkdruk binnen de afdeling van de medewerker zo hoog is dat de bedrijfsvoering niet toelaat dat medewerkers langer dan normaal op vakantie gaan.
Wanneer er geen beletselen zijn, wordt het verzoek toegewezen. De gekochte vakantie-uren worden dan bijgeschreven op de verlofkaart van de medewerker.
Een medewerker kan in hetzelfde jaar géén verlof kopen én verkopen!
Te verkrijgen met het betaalmiddel
De medewerker kan kiezen om vakantie-uren te laten uitbetalen. Over deze uitbetaling betaalt hij de normale loonbelasting.
Voltijders mogen maximaal 72 uur verlof verkopen per kalenderjaar. Voor deeltijders geldt dat zij naar evenredigheid een aantal uren mogen verkopen.
Als de medewerker verlof verkoopt, moet hij in ieder geval minimaal 144 verlofuren per jaar overhouden. Dit is een wettelijk voorgeschreven minimum. Voor deeltijders geldt een minimum naar evenredigheid.
De formele arbeidsduur verandert niet als de medewerker verlof verkoopt. Op basis van deze formele arbeidsduur worden zijn verlofuren berekend. Hierin verandert dus niets.
Alleen voor het komende kalenderjaar kan de medewerker verlof verkopen en niet voor het lopende kalenderjaar. In belang van de dienst kan het verzoek geweigerd worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er te veel aanvragen zijn om verlof te verkopen en de organisatie de financiële lasten niet kan dragen.
Wanneer er geen beletselen zijn, wordt het verzoek toegewezen. De medewerker betaalt over de uitbetaling van verlofuren wel belasting.
Een medewerker kan in hetzelfde jaar géén verlof kopen én verkopen!
Te verkrijgen met het betaalmiddel
De medewerker kan een betaalmiddel inzetten voor het aanschaffen van een fiets, al dan niet met elektrische trapondersteuning, voor het woon-werkverkeer. Voorwaarde is dat de medewerker:
Samenloop met Vervoersregeling
Indien de medewerker een deel van de reisafstand aflegt in logische combinatie met het openbaar vervoer, dan ontvangt hij voor de reiskosten met het openbaar vervoer een vergoeding; voor het reisdeel met de fiets ontvangt de medewerker gedurende 3 jaar géén vergoeding.
Indien de medewerker in aanmerking komt voor een vergoeding woon-werkverkeer conform de tabel genoemd in artikel 4 van de Vervoersregeling, dan wordt de vergoeding woon-werkverkeer voor een periode van 3 jaar met ingang van de maand van deelname teruggebracht naar 49%.
De aanschafprijs van de fiets kan onbelast worden vergoed, de maximale onbelaste vergoeding bedraagt € 749,--*. Is de aanschafprijs hoger, dan is de onbelaste vergoeding toch niet hoger dan € 749,--*. Als de aanschafprijs lager is dan € 749,--*, dan is de onbelaste vergoeding niet hoger dan de aanschafprijs.
Er mag niet vaker dan eenmaal per 36 maanden een onbelaste vergoeding voor de aanschaf van een fiets worden toegekend. De originele op naamgestelde aankoopnota dient te worden overhandigd.
Vergoeding voor met de fiets samenhangende zaken
Indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor een belastingvrije vergoeding voor een fiets ten behoeve van het woon-werkverkeer, kan aanvullend op declaratie basis een onbelaste vergoeding worden verstrekt voor met de fiets samenhangende zaken en fietsgerelateerde voorzieningen. Hieronder vallen onderhoud en accessoires voor de fiets. Hierbij kan men denken aan de kosten voor een fietsverzekering, regenkleding, sloten, steun aktetas, overige fietsaccessoires, onderhoudskosten en reparaties die voortvloeien uit het gebruik van de fiets voor het zakelijk verkeer. Eén keer per jaar kunnen deze kosten worden gedeclareerd onder overlegging van de bewijsstukken. De vergoeding blijft daarbij beperkt tot een maximum bedrag van € 246,--* per 3 jaar. Het moet wel zaken betreffen die praktisch alleen op de fiets worden gebruikt. Het begrip accessoires wordt daarbij eng uitgelegd door de belastingdienst. Wielerkleding en warme kleding vallen hier bijvoorbeeld niet onder.
De verstrekking van een gangbare fietsverzekering door de werkgever voor fietsen, aangeschaft na de datum van inwerkintreding van de wijziging van deze regeling, is eveneens vrijgesteld van belasting. Tegelijk met het indienen van de aanvraag kan de daadwerkelijk betaalde premie worden gedeclareerd tot een maximum van € 130*.
* Indien de bedragen in de fiscale wetgeving wijzigen worden de bedragen met een * automatisch aangepast.
De werkgever is niet aansprakelijk voor enig nadeel verband houdende met of als gevolg van de aanschaf van de fiets. Evenzo zal de werkgever op geen enkele wijze bemoeienis hebben met verschillen in inzicht en interpretatie van garantiebepalingen betreffende de aanschaf tussen de deelnemer en de leverancier.
Te verkrijgen met de betaalmiddelen
Het kan zijn dat de medewerker een studie of opleiding voor een beroep wil volgen waarvoor geen dan wel in beperkte mate studiefaciliteiten worden verleend. In dat geval kan de medewerker kiezen voor een belastingvrije vergoeding van de aan deze studie of opleiding verbonden kosten. Hieronder valt niet een vergoeding voor een studeerruimte en de inrichting hiervan, als mede reiskosten voor zover deze meer bedragen dan € 0,19 per kilometer.
Het gaat hierbij wel om een studie of opleiding voor een beroep dat de medewerker daadwerkelijk wil gaan uitoefenen en niet om een studie op opleiding in het kader van een hobby of liefhebberij.
Er geldt in principe geen maximum bedrag. De op naam gestelde betalingsbewijzen dienen te worden overlegd.
Te verkrijgen met de betaalmiddelen
Contributie van lidmaatschap van een vakbond die is aangesloten bij een van de centrales van overheidspersoneel zoals genoemd in artikel 6:4:2 van de CAR/UWO, kan met fiscaal voordeel worden betaald. De op naam gestelde betalingsbewijzen dienen te worden overlegd.
Te verkrijgen met de betaalmiddelen
De extra opbouw van de individuele oudedagsvoorziening ziet vooralsnog op producten die het ABP biedt voor bij sparen in het kader van het ABP extra pensioen. De inhouding van de eenmalige of maandelijkse premies voor deze producten verloopt via het bruto-netto salaris hetgeen voor de medewerker direct een fiscaal voordeel oplevert.
Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, moet worden voldaan aan de condities en voorwaarden zoals gesteld door de belastingdienst en ABP/Loyalis.
De medewerker bepaalt zelf welk bedrag hij wil laten inhouden, dus hoe hoog zijn maandelijkse of jaarlijkse inleg is. Er is geen minimum en het maximum wordt bepaald door de persoonlijke pensioenruimte dan wel fiscale ruimte van de medewerker. Die ruimte hangt af van zijn leeftijd, inkomen en het totaal dat hij al aan pensioen heeft geregeld. Eventuele aanvullingen van de werkgever vallen ook daaronder, evenals pensioen dat hij bij een ander pensioenfonds heeft opgebouwd.
Meer informatie over de persoonlijke pensioenruimte/fiscale ruimte kan de medewerker vinden op de internetsite van het ABP: www.abp.nl. De medewerker kan met zijn ABP-klantnummer op deze interactieve site met behulp van de pensioenmeter zijn persoonlijke inleg bepalen.
Het aanmeldingsformulier voor ABP Extra Pensioen is te vinden op de site van het ABP. Dit volledig ingevulde formulier moet de medewerker samen met een print van zijn pensioenmeter inleveren bij de afdeling P&O.
Te verkrijgen met de betaalmiddelen
Om te stimuleren dat medewerkers in hun eigen tijd meer gaan sporten is de bedrijfsfitness in het cafetariamodel opgenomen. Voor de werknemers worden de voordelen gevonden in de fiscale regeling (gaat van bruto salaris af) en de mogelijkheid om via een collectieve afspraak met een sportschool een aantrekkelijk tarief te bewerkstelligen (schaalvoordeel).
De medewerker kan via het cafetariamodel:
De medewerker dient bij zijn aanvraag bewijsstukken in te leveren waaruit blijkt dat hij lid is en dat hij contributie betaalt.