Organisatie | Dronten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken |
Citeertitel | Inspraakverordening gemeente Dronten |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | openbaarheidsregelingen |
Datum inwerkingtreding geschat.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-02-2007 | 10-02-2007 | intrekking | 25-01-2007 Gemeenteblad 2007, nr. 1 | B06.001494 | |
01-01-1995 | nieuwe regeling | 22-12-1994 - | 102302 |
De raad van de gemeente Dronten,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 december 1994, no. 102302/wn;
gelet op artikel 150 gemeentewet;
gelet op het advies van de Raadscommissie "Algemene en Bestuurlijke Zaken" d.d. 6 december 1994;
vast te stellen de volgende verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.
Paragraaf 4. Inspraakprocedure.
Op de in deze verordening bedoelde inspraakprocedure is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
In artikel 150 van de gemeentewet wordt aan de gemeenteraad de verplichting opgelegd een Inspraakverordening vast te stellen. Ingevolge artikel 301 van de gemeentewet moet de hier bedoelde verordening worden vastgesteld binnen een jaar na de dag van inwerkingtreding van deze wet. Omdat de gemeentewet op 1 januari 1994 in werking is getreden, moet de verordening dus voor 1 januari 1995 worden vastgesteld.
De in de gemeentewet voorgeschreven Inspraakverordening is een algemene verordening. De verplichting die in diverse andere wetten was opgenomen om een specifieke, op het terrein van de desbetreffende wetgeving toegesneden, inspraakverordening vast te stellen is vervallen. Wel blijft in die wetten de inspraakverplichting bestaan. Specifieke procedureregels zijn vervallen en de inspraak dient overeenkomstig artikel 150 van de gemeentewet plaats te vinden.
Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vorm gegeven. Een flexibele en globale raamregeling maakt het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt.
Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient de belangen van insprekers geenszins. Het zwaartepunt ligt in de voorgestelde verordening bij de door burgemeester en wethouders vast te stellen inspraakprocedure (zie artikel 5). in dat besluit worden voor elk beleidsvoornemen of categorieën van beleidsvoornemens de termijnen, bestuurlijke randvoorwaarden (rijks- en provinciaal beleid, bestaand gemeentelijk beleid, politieke prioriteitenstelling, etc), financiële voorwaarden (wat is de financiële ruimte voor eventuele alternatieven), de wijze van informatieverstrekking, etc. aangegeven. Anders geformuleerd: aan het begin van elke inspraakrit wordt, al naar gelang de behoeften, de procedure vastgesteld (daarbij kan uiteraard ook van een bestaande procedure gebruik worden gemaakt).
Artikel 1. Begripsomschrijvingen.
Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening omtrent beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt het de gemeenteraad een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.
De verantwoordelijkheid voor het houden van inspraak over beleidsvoornemens ligt, zo volgt uit de tekst van de wet, bij de gemeenteraad. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak behoort aan het college van burgemeester en wethouders. Er is dan ook voor gekozen dit uitdrukkelijk in de verordening op te nemen. Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet naar onze mening onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij, raads- en commissievergaderingen (regeling via het reglement van orde of de Commissieverordening). Het gaat dan echter al vaak om door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsvoornemens. Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn het schrijven van brieven, het houden van informatiebijeenkomsten, etc.
Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.
Het begrip beleidsvoornemen is niet gedefinieerd. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten en/of maatregelen maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd. Het wordt aan de gemeenteraad overgelaten daaraan nadere invulling te geven.
Artikel 2. Object van inspraak.
Inspraak is in beginsel mogelijk op alle terreinen van gemeentelijk bestuur. Het is niet mogelijk in de verordening bepaalde terreinen daarvan uit te sluiten.
In de verordening zijn in het tweede lid van dit artikel de categorieën genoemd van beleidsvoornemens waarop in elk geval inspraak wordt verleend. Ten aanzien van een aantal terreinen ligt inspraak voor de hand. Daarbij valt te denken aan het ruimtelijke-ordeningsbeleid, welzijnsbeleid en milieubeleid. In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.
Artikel 3. Subject van inspraak.
Deze omschrijving vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van de gemeentewet.
Artikel 4, 5 en 6. Inspraakprocedure.
Op de terinzagelegging, voorafgaand aan inspraak, kan zonder problemen de procedure die afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat, worden toegepast. Gevolg is wel dat burgemeester en wethouders aan bevoegdheden inboeten waar het gaat om vaststelling van de periode waarin het beleidsvoornemen ter inzage wordt gelegd, hoe de mogelijkheid van terinzagelegging ter kennis van het publiek wordt gebracht en wat in de bekendmaking moet worden vermeld. Dit lijkt echter geen dusdanig zwaarwegend bezwaar dat het opweegt tegen de voordelen van een zoveel mogelijk uniforme regeling van de terinzagelegging.
Hieronder volgt een opsomming van de procedure.
Alle belanghebbenden kunnen in elk geval gedurende de vier weken die het beleidsvoornemen ter inzage ligt, hun zienswijze naar voren brengen. Het bestuursorgaan kan die periode verlengen. Dit zal in de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 Awb, moeten worden vermeld. Het naar voren brengen van de zienswijze kan krachtens artikel 3:13, eerste lid, Awb zowel mondeling als schriftelijk.
De bevoegdheden die op grond van de artikelen 5 en 6 aan burgemeester en wethouders worden toegekend worden ingeperkt door de regeling die afdeling 3.4 Awb geeft. Zo is het college niet geheel vrij in het vaststellen van de termijn waarbinnen insprekers hun zienswijze naar voren kunnen brengen. Artikel 3:13, derde lid, Awb bepaalt dat de termijn niet eindigt voor de laatste dag van terinzagelegging.
Van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een ruimere kring van belanghebbenden, zoals het tweede lid van artikel 3:13 Awb biedt, wordt gebruik gemaakt in artikel 3 van de inspraakverordening. Inspraak wordt geboden aan ingezetenen en aan in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen. Daar deze bepaling een concretisering van het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb inhoudt, kan deze worden gehanteerd.
Het bepaalde in de artikelen 5 en 6 komt deels overeen met het derde lid van artikel 3:12 Awb. ingevolge dit artikel dient het waar en wanneer van de terinzagelegging, alsmede de wijze van kenbaar maken van zienswijzen bekend te worden gemaakt. Afwijkend van de Awb regelt artikel 5, door gebruik te maken van het begrip inspraak zoals gedefinieerd in artikel 1, onder A, dat degene die zijn zienswijze naar voren brengt in de gelegenheid wordt gesteld daarover met het bestuursorgaan van gedachten te wisselen, ook het opnemen in het inspraakprocedurebesluit van een regeling die de invloed van de inspreker beziet vormt een aanvulling op afdeling 3.4 Awb. In dit kader kan erop worden gewezen dat het uiteraard mogelijk is een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet.
Artikel 6 regelt de wijziging van de inspraakprocedure. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingeperkt voor wat betreft het vaststellen van de inzagetermijn. Artikel 3:11 Awb bepaalt dat de termijn waarin het beleidsvoornemen ter inzage wordt gelegd niet korter kan zijn dan vier weken. Nu afdeling 3.4 Awb van toepassing is verklaard kan hiervan niet worden afgeweken. Wijziging van de inspraakprocedure wordt nu in zoverre beperkt dat ook hierbij de termijn ten minste vier weken moet bedragen. Dit geldt op dezelfde wijze voor de termijn waarbinnen de belanghebbenden, bedoeld in artikel 3, hun zienswijzen naar voren kunnen brengen. Artikel 3:13, derde lid, Awb bepaalt dat deze periode in ieder geval niet korter mag zijn dan de termijn waarin het beleidsvoornemen ter inzage ligt. Ook hiervan kan niet worden afgeweken.
Op de bekendmaking van de wijziging wordt artikel 3:42 van de Awb van toepassing verklaard. Dit artikel luidt: De bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, danwel op een andere geschikte wijze.
Met het gestelde in dit artikel wordt voldaan aan artikel 150, tweede lid, onder c, gemeentewet. In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar het gestelde in afdeling 3.4 Awb. in artikel 3:13, vijfde lid, Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht. De eindrapportage dient een volledig overzicht te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties, voor wat betreft het tweede lid, onder b, wordt verwezen naar hetgeen in de Memorie van toelichting bij de Awb wordt opgemerkt. Daarin is aangegeven dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.
Het niet of onvoldoende nakomen van de inspraakverplichtingen kan juridische consequenties hebben. Voor het bepalen daarvan zijn van belang het in de Inspraakverordening opgenomen recht van beklag. De gemeentewet schrijft voor dat in de Inspraakverordening een regeling wordt getroffen voor de wijze waarop ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid worden gesteld hun beklag te doen over de uitvoering van de verordening.