Organisatie | Rheden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening gemeente Rheden) |
Citeertitel | Inspraakverordening gemeente Rheden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 150
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-05-2010 | Nieuwe regeling | 30-03-2010 Regiobode, 05-05-2010 | Geen |
De raad van de gemeente Rheden;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 januari 2010;
gelet op artikel 150 van de Gemeentewet en op de Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen de: Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening gemeente Rheden)
Artikel 150 Gemeentewet/Uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb
Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen.
Met deze herziening is beoogd de Inspraakverordening aan te passen aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Stbl. 2002, 54). In deze wet wordt afdeling 3.4 van de Awb grondig herzien en artikel 150 van de Gemeentewet gewijzigd.
Afdeling 3.4 Awb bevat een procedure voor de voorbereiding van besluiten. Deze afdeling heeft als doelstelling het bevorderen van eenheid in de wetgeving en het systematiseren en vereenvoudigen van wetgeving. Bij het inwerkingtreden van de Awb in 1994 bestond naast deze afdeling nog een afdeling 3.5 die een uitgebreidere voorbereidingsprocedure kende. Met de nieuwe Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb is beoogd deze twee procedures ineen te schuiven en tegelijkertijd te vereenvoudigen. Bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb wordt de nieuwe afdeling in verschillende bijzondere wetten van toepassing verklaard.
Uit de laatste zinsnede van het nieuwe tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan (zie ook de memorie van antwoord (MvA) Eerste Kamer, 2000-2001, 27 023, nummer 177b, blz. 3). In de memorie van toelichting (MvT) op de wet (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 31) is te lezen dat in de Inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk kan worden afgeweken van afdeling 3.4 Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld geschieden in gevallen waarin het wenselijk is om wel een ontwerp ter inzage te leggen, maar de inspraak daarover op andere wijze te organiseren dan via het mondeling naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen, aldus de MvT.
Inspraakprocedure/deregulering
Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. Bij het actualiseren van de Inspraakverordening hebben wij gekozen voor een sobere regeling mede met het oog op het dereguleringsstreven van de gemeente. Door het van toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Awb en het weghalen van overbodige bepalingen (zoals het beklagrecht) en de onnodige paragraafindeling, is de verordening nog verder gedereguleerd. Nu resteert een bondige en goed leesbare verordening van slechts acht artikelen. Bovendien maakt een globale raamregeling het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient niet de belangen van insprekers.
Eveneens passend in de dereguleringsgedachte is het laten vervallen van het onderscheid tussen inspraak bij burgemeester en wethouders en de raad. Allereerst deed dit onderscheid ten onrechte vermoeden dat voor inspraak bij de burgemeester als bestuursorgaan geen ruimte is. Daarnaast hebben wij ervoor gekozen een eensluidende procedure te hanteren ongeacht het bestuursorgaan dat bevoegd is voor het betreffende beleidsvoornemen.
Inspraak is een naar tijd en strekking begrensde fase van het totale besluitvormingsproces. Het moet onderscheiden worden van de interactieve fase en andere mogelijkheden (spreekrecht bij de raad etc.) die men heeft om zich tot het Gemeentebestuur te wenden. Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep. In de Inspraakverordening wordt een procedure voor alle inspraakonderwerpen geregeld. Inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. Een flexibele en globale raamregeling maakt het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Minstens zo belangrijk is het feit dat in Rheden is gekozen voor interactieve totstandkoming van plannen (Notitie interactieve planvorming). Dit wil zeggen dat inwoners en andere bij het onderwerp belang hebbende personen, organisaties en bedrijven al in een zeer vroegtijdig stadium worden betrokken bij de totstandkoming van het beleid. Het uitgangspunt is: het beleid komt interactief tot stand, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan af te zien.
Enerzijds vloeit uit een dergelijke interactieve aanpak voort dat de noodzaak tot het voeren van een uitgebreide inspraakprocedure overbodig zou moeten zijn. Terwijl anderzijds het wel mogelijk moet zijn een uitgebreide inspraakprocedure vast te stellen voor die onderwerpen, waarbij is afgezien van een interactieve aanpak. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient de belangen van insprekers daarom geenszins.
Anders geformuleerd: aan het begin wordt in de meeste gevallen voor een beleids-voornemen een plan van aanpak, kader- of startnotitie opgesteld. Hierin worden het interactieve proces en de inspraakprocedure naast elkaar uitgewerkt. Op deze manier zullen -al naar gelang de behoefte van het specifieke geval- het interactieve proces en de inspraakprocedure op elkaar worden afgestemd en vervolgens worden vastgesteld door het bestuursorgaan.
Hoewel het wellicht dubbelop lijkt, is echter onbetwist dat de wettelijke kring van inspraakgerechtigden veelal ruimer is dan er mogelijkheden zijn om iedereen te laten participeren in een interactief proces. Om toch iedereen in de gelegenheid te stellen zijn mening vooraf kenbaar te maken over een beleidsvoornemen, is inspraak onontbeerlijk.
Dit betekent dat uitgangspunt voor toepassing van de verordening is: een op interactieve wijze tot stand gekomen beleidsvoornemen zal worden gevolgd door een sobere inspraakprocedure, te weten: alleen bekendmaking en terinzagelegging gedurende zes weken met de mogelijkheid om meningen kenbaar te maken. Een niet op interactieve wijze tot stand gekomen beleidsvoornemen kan leiden tot een uitgebreide inspraakprocedure met verplichte inspraakavond(en) etc.
Schematisch ziet de relatie tussen de verschillende fases er als volgt:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoor-bereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet ‘eenzijdig’ gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen. Het tweezijdige element van gedachtewisseling is echter wel van belang voor de inspraakprocedure, omdat hiermee een derde doel kan worden gediend, te weten het creëren van draagvlak voor beleidsvoornemens (zie ook de algemene toelichting, onder Alternatieven voor inspraak).
De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting en in artikel 4, eerste lid, is vermeld, is afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Artikel 4, tweede lid, geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.
Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegd-heden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de MvT (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 20) is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld.
In de vorige Inspraakverordening werd inspraak verplicht gesteld bij de beleidsvoornemens die als bijlage I bij de Inspraakverordening waren vermeld. Hierbij werden de volgende onderwerpen onderscheiden:
In deze Inspraakverordening is deze verplichting komen te vervallen. Dit vanwege de dereguleringsgedachte, het stroomlijnen van de verordening en het beperken van de omvang van de gestelde verplichtingen in de verordening. Dit wil niet zeggen dat op deze onderwerpen geen inspraak meer hoeft te worden georganiseerd, integendeel. De voorkeur gaat er evenwel naar uit dit ofwel vast te leggen in beleid of tot inspraak te beslissen voorafgaand aan het wijzigen/opstellen van het betreffende beleidsvoornemen.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder hebben wij opgesomd welke wettelijke verplichtingen gelden. Wij hebben ervan afgezien om dit op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.
Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:
de plannen en het beleid gericht op de realisatie en de vormgeving van cliënten-participatie bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (artikel 11), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42).
In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.
Artikel 3 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In afdeling 3.4 Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraak-procedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen ingezetenen en belanghebbenden gedurende zes weken (voorheen in de oude verordening/afdeling 3.4 Awb: vier weken) schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure desgewenst worden aangepast.
In dit geval is niet gekozen voor een verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.
Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraak-procedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.
Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Wij hebben hier niets verplicht voorgeschreven, omdat dit per inspraak-procedure kan verschillen. Het is evident dat de bekendmaking van de resultaten van de inspraak uitermate belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.
Artikel 6 Intrekking oude verordening
Met deze bepaling wordt de bestaande Inspraakverordening gemeente Rheden 2003, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit d.d. 31 januari 2006, nr. 8, ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop deze Inspraakverordening in werking treedt.
Dit artikel behoeft geen toelichting.