Organisatie | Bergen (NH) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet Taaleis gemeente Bergen 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet Taaleis gemeente Bergen 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet, art. 18b
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-04-2016 | 01-01-2016 | 23-05-2017 | nieuwe regeling | 15-03-2016 Gemeenteblad, nr. 42854, 13 april 2016 | Onbekend |
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Bergen;
b. Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB).
c. Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
d. Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’.
e. Referentieniveau 1F: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid. Dit niveau is vergelijkbaar met taalniveau A2.
f. Belanghebbende: persoon die een uitkering aanvraagt of ontvangt op grond van de Participatiewet.
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond en er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan diens
taalniveau, kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstaligonderwijs heeft gevolgd en daarmee aan de taaleis voldoet.
Indien lid 1 niet van toepassing is, dient belanghebbende door middel van het overleggen van rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen aan te tonen dat hij Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.
Artikel 4. Geen toetsing taalniveau
Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats indien:
a. tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;
b.tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld datbelanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in depersoon gelegen, niet beïnvloedbare of tijdgebonden factoren, belanghebbende niet is staat is om deNederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
Artikel 5. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval indien er:
Artikel 6. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Indien de uitkomst van de taaltoets uitwijst dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet:
a. ontvangt belanghebbende binnen maximaal 8 weken na het moment van de uitslag van de toets een schriftelijke kennisgeving van het redelijk vermoeden dat hij de Nederlandse taal niet beheerst op referentieniveau 1F; en
b. dient belanghebbende zich binnen 1 maand na het kennisgevingsbesluit bereid te verklaren aan te vangen met het verwerven van de Nederlandse taal.
Aldus besloten in de vergadering van het college van 15 maart 2016,
de secretaris, de voorzitter,
M. J. Pothast drs. H. Hafkamp
Toelichting beleidsregels Wet Taaleis 2016 betreffende de Participatiewet
Op 1 januari 2016 treedt het wetsvoorstel Wet taaleis in werking. Het doel van deze wet is hetvergroten van het arbeidsperspectief van uitkeringsgerechtigden. De beheersing van de Nederlandsetaal is een zeer belangrijk element voor het inzetbaar zijn en blijven op de arbeidsmarkt. Om dezereden wordt de beheersing van de Nederlandse taal als extra verplichting toegevoegd aan debestaande verplichtingen van uitkeringsgerechtigden. In Bergen wordt de Wet taaleis zoveelals mogelijk ingezet om het arbeidsperspectief van de klant op effectieve wijze te vergroten. Hierbij
blijven redelijkheid en billijkheid onmisbare factoren. Het streven is met deze beleidsregels adequaaten effectief uitvoering te kunnen geven aan de Wet taaleis. Hierin zijn enkele wettelijke omissiesvertaald naar beleid waarmee de geest van de Wet taaleis centraal blijft staan, nl. het stimuleren vanuitkeringsgerechtigden om zoveel mogelijk succesfactoren te creëren waarmee zij uit de bijstandkunnen stromen.
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Lid 1. De leerplichtwet is op 30 mei 1968 inwerking getreden en regelt vanaf het schooljaar waarin een kind zes wordt, er negen jaar onderwijs gevolgd moet worden (vanaf het zesde tot 15e jaar). Voor belanghebbenden die onder de leerplichtwet 1969 vielen, kan objectief worden vastgesteld, dat zij 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd. Voor de groep die niet onder deze leerplichtwet vielen, kunnen we dit niet objectief vaststellen dat 8 jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.
Concreet betekent dit dat iedereen die in het schooljaar 1968-1969 6 jaar werd, onder de leerplichtwet 1969 viel. Daarom gaan we ervan uit dat iedereen die in Nederland is geboren met geboortedatum later dan 1-9-1963, en gedurende de leerplichtige leeftijd minimaal 8 jaar in Nederland heeft gewoond, dan ook 8 jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd.
Dat belanghebbende in Nederland woonachtig is geweest hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat blijkt uit de aan de gemeente ter beschikking staande registraties.
Lid 3. Het kan voor komen dat belanghebbende de vereiste taaldocumenten in het kader van de Wet taaleis kan overleggen, maar de Nederlandse taal niet spreekt. Door het overleggen van de vereiste taaldocumenten, neemt belanghebbende het redelijke vermoeden dat hij de taal onvoldoende beheerst weg. In dat geval biedt de Wet taaleis (artikel 18b Participatiewet) geen mogelijkheden voor het college om belanghebbende te verplichten de Nederlandse taal te leren. Het college kan in deze situatie wel artikel 18 lid 4 onderdeel f Participatiewet gebruiken om belanghebbende te bewegen tot het leren van de Nederlandse taal. Een belanghebbende is immers verplicht kennis en vaardigheden te verkrijgen en behouden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hieronder valt ook het beheersen van de Nederlandse taal.
Lid 4. De Wet taaleis stelt dat een belanghebbende ook een ander document kan overleggen waaruitblijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. Als ‘ander document’ zoals genoemd in artikel 18b lid 2 onder c van de wet en artikel 2 van deze beleidsregels wordt in ieder geval gezien:
Uit de volgende documenten kan tevens blijken dat belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst:
In de Wet taaleis is vastgelegd dat wanneer een belanghebbende er niet in slaagt om aan te tonen dat hij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst, hem uiterlijk binnen een termijn van 8 weken na het intakegesprek een toets moet worden afgenomen. In het Besluit taaltoets Participatiewet zijn criteria geformuleerd waaraan de taaltoets, het toetsmateriaal en de
toetsbeoordelaar moeten voldoen. Deze toets zal worden afgenomen in Bergen door een gekwalificeerd onderwijsinstituut. Op deze manier kan blijvend worden gegarandeerd dat detoetsing en beoordeling conform de didactische kwaliteitscriteria uit het Besluit taaltoets wordenuitgevoerd.
Artikel 4. Geen toetsing taalniveau
In sommige situaties kan sprake zijn van een omstandigheid waardoor het afnemen van een toets niet zinvol is en/of niet tot nieuwe inzichten leidt.
Lid 1. Zo kan er sprake zijn van ontbrekende verwijtbaarheid, waarmee vaststaat dat debelanghebbende niet in staat is, of zal zijn, om de Nederlandse taal te verwerven. In dit geval heeft het afnemen van een toets geen meerwaarde, omdat het verwerven van de Nederlandse taal geenmogelijkheid is voor de belanghebbende.
Lid 2 en 3. Zo kan ook de situatie ontstaan waarin een belanghebbende in een eerdereuitkeringsperiode (in de eigen gemeente of in een andere gemeente) reeds is getoetst op hettaalniveau. Als de uitslag van de toets op dat moment heeft uitgewezen dat iemand de taal opreferentieniveau 1F beheerst en die uitslag kan worden overlegd, hoeft de belanghebbende op hetmoment dat hij opnieuw in de bijstand stroomt, niet opnieuw een toets af te leggen. De positieveuitslag van de eerder afgenomen toets is dan namelijk het bewijs dat het referentieniveau 1F wordtbeheerst. Hierbij is het wel van belang dat het moment waarop de toets is afgenomen naarredelijkheid moet worden beoordeeld. Indien de toets lange tijd geleden is afgenomen en op basis van de actuele situatie het redelijk vermoeden bestaat dat het taalniveau niet op referentieniveau 1F wordt beheerst, kan de beoordeling zijn dat er wel een toets moet worden afgenomen. Dit zal altijdindividueel moeten worden beoordeeld.
Lid 4. Met bijstand voor korte duur wordt in ieder geval bedoeld, een aanvraag voor bijstand voor deduur van 3 maanden of korter. Het gaat hierbij omsituaties waarin bij de aanvraag van de bijstandhelder is dat er sprake is van in zijn aard kortdurende bijstand. Er moet dan ook zijn vastgesteld watde einddatum van de bijstandsverlening zal zijn.
Lid 5. De strekking van dit lid is dat de groep die tevens valt onder de Wet inburgering, niet wordt uitgenodigd in het kader van de Wet taaleis. Dit is in alle gevallen een overbodige belasting van zowel belanghebbende als de uitvoering:
Als een belanghebbende inburgeringsplichtig is, en hij volgt eeninburgeringstraject, dan wordt dit gezien als voldoende inspanning zoals bedoeld in de Wet taaleis.
Heeft belanghebbende nog geen start gemaakt met het inburgeringstraject, dan kan vanuit de Wet inburgering een boete dreigen. Het uitnodigen van belanghebbende in het kader van de Wet taaleis kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Wettelijke bepalingen staan een dergelijke “dubbele sanctionering” in de weg.
Artikel 5. Het ontbreken van verwijtbaarheid
De taaleis geldt niet voor belanghebbenden waarbij sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid.Er moet dan sprake zijn van een omstandigheid waardoor belanghebbende geen verwijt kan wordengemaakt van het niet of niet in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal. Er zijn enkelesituaties omschreven waarbij in ieder geval sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Dezeomschrijving is niet limitatief. Er kan sprake zijn van andere factoren die de verwijtbaarheid doenontbreken. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld. De bewijslast om aan te tonen datsprake is van ontbrekende verwijtbaarheid, ligt bij de belanghebbende.Van een gediagnostiseerd leerprobleem wordt gesproken, indien het leerprobleem is vastgelegd in een officiële verklaring van een deskundige, zoals bijvoorbeeld een dyslexie-verklaring.
Artikel 7. Verlaging uitkering bij onvoldoende inspanning of tussentijds stoppen
Lid 1. De Wet taaleis omschrijft niet hoe er moet worden gehandeld op het moment dat iemand ineerste instantie voldoet aan de inspanningsverplichting, maar daar op enig moment mee stopt.Er wordt namelijk alleen genoemd dat de verlaging wordt ingezet vanaf het moment dat iemand het
kennisgevingsbesluit heeft ontvangen, waarin staat dat de Nederlandse taal onvoldoende wordtbeheerst. Dit betekent dat er altijd met terugwerkende kracht moet worden verlaagd, ook wanneeriemand in beginsel wél de nodige inspanning heeft geleverd. In deze beleidsregels is geformuleerddat de verlaging in een dergelijke situatie pas wordt ingezet vanaf het moment dat de verwijtbaarheid ontstaat. Dit is de meest eerlijke en verdedigbare oplossing voor deze situatie. Het moment waarop de verwijtbaarheid ontstaat wordt individueel beoordeeld.
Lid 2. De Wet taaleis omschrijft niet hoe er wordt gehandeld indien iemand nadat verlaging isingezet, alsnog voldoende inspanning gaat leveren. De wet kent namelijk geen inkeerbepaling. Dithoudt in dat de bijstand verlaagd moet blijven, ook als de klant zich alsnog gaat inspannen omhet taalniveau te verbeteren. Dit lijkt echter in strijd met de bedoeling van de wet. In deze
beleidsregels is geformuleerd dat er wordt afgezien van verdere verlaging vanaf het moment dat deuitkeringsgerechtigde aannemelijk maakt alsnog voldoende inspanning te leveren voor het verwerven van de Nederlandse taal. Ook in dit geval is dit de meest eerlijke en verdedigbare oplossing. Het moment waarop de verwijtbaarheid ontstaat wordt ook in deze situatie individueel beoordeeld.
Artikel 8. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
De Wet taaleis betreft een inspanningsverplichting. Dit betekent dat op enig moment de inspanningvan de belanghebbende moet kunnen worden beoordeeld. Om die reden wordt de wijze waaropbelanghebbende verklaart zich in te gaan spannen, vastgelegd in diens dossier. Om de inspanning op
een later moment ook werkelijk te kunnen volgen, wordt een afspraak gemaakt met belanghebbende en in het dossier vastgelegd op welke wijze belanghebbende de geleverde inspanning inzichtelijk gaat maken.