Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2016 gemeente
Oisterwijk
De raad van de gemeente Oisterwijk:
- ·
gelet op artikel 108 en 147 van de Gemeentewet;
- ·
gelet op de artikelen 8, 8a en 8b Participatiewet;
·gelet op artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
·gelet op artikel 35 wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
·gelet op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;
·gelet op de wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.
2 februari 2016
Besluit vast te stellen:
de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2016 gemeente
Oisterwijk
§ 1 Algemeen
Artikel 1 Definities
- 1.
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
- b.
Bbz: Besluit bijstandverlening
zelfstandigen 2004;
- c.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
- d.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
- e.
De wet: de P-wet, IOAW, IOAZ en Bbz
tezamen;
- f.
Algemene bijstand: de bijstand als
bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de P-wet;
- g.
Bijstandsnorm: 1° toepasselijke norm als
bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de P-wet, of 2°
grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de
IOAW/IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond
van de IOAW/IOAZ;
- h.
Grondslag: de uitkeringsnorm zoals
bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ;
- i.
Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld
in artikel 5, onderdeel d, van de P-wet;
- j.
Belanghebbende: de alleenstaande,
alleenstaande ouder of het gezin dat recht heeft op een
uitkering dan wel een voorziening in het kader van de
wet;
- k.
Uitkering: in de context van deze
verordening wordt onder uitkering verstaan de
bijstandsuitkering of de grondslag IOAW/IOAZ;
- l.
Uitkeringsgerechtigde: een persoon die
een uitkering ontvangt ingevolge de P-wet, IOAW/IOAZ;
- m.
Re-integratieverplichting: de
verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht
op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot
arbeid waaronder begrepen begeleiding naar maatschappelijke
participatie en het meewerken aan een onderzoek naar de
mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/of de geschiktheid
voor scholing/opleiding;
- n.
Inlichtingenplicht: de
verplichtingom op verzoek of onverwijld uit eigen
beweging mededeling te doen van alle feiten en
omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze
van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het
recht op bijstand;
- o.
Medewerkingsverplichting: de verplichting
ommee te werken aan de noodzakelijk geachte
voorziening, aan een onderzoek naar het recht op uitkering,
eventueel via een huisbezoek als ook naar de voortgang van
het re-integratietraject;
- p.
Benadelingsbedrag: het bedrag dat ten
onrechte of teveel is of wordt verleend als uitkering;
- q.
Recidive: hiervan is sprake wanneer een
belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als
verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan
een verwijtbare gedraging zoals die genoemd wordt in deze
verordening dan wel de wet. Alleen bij de boete is de
recidiveperiode vastgesteld op 5 jaar.
- r.
Verlaging/maatregel:
het verlagen van de bijstand of grondslag op grond van
artikel 18, tweede lid, van de P-wet resp. 20, tweede lid,
van de IOAW/IOAZ;
- s.
Waarschuwing: het besluit waarin afgezien
wordt van het opleggen van een maatregel of boete, maar
waarin wel wordt bevestigd dat er sprake is van het
verwijtbaar niet nakomen van verplichtingen;
- t.
Voorziening: een door het college
noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in
de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie
waaronder begrepen een onderzoek naar de belastbaarheid en
de noodzaak tot inzet van loonkostensubsidie;
- u.
Doelgroep re-integratie: personen aan wie
op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de P-wet of
op grond van artikel 34 van de IOAW/IOAZ door de gemeente
ondersteuning bij re-integratie kan worden geboden;
- v.
Participatie: het naar vermogen meedoen
in de samenleving door o.a. het verrichten van betaald
regulier of gesubsidieerd werk, het volgen van scholing, het
verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of een
tegenprestatie;
- w.
Loonkostensubsidie: de subsidie op de
loonsom die het college kan verstrekken aan een werkgever om
een werknemer met een verminderde loonwaarde vanwege een
beperking al dan niet tijdelijk in dienst te nemen;
- x.
Verminderde loonwaarde: hiervan is sprake
wanneer een persoon vanwege een beperking niet in staat is
het wettelijk minimum uurloon te verdienen;
- y.
Plan van aanpak: een plan van aanpak
zoals bedoeld in artikel 44a van de P-wet;
- z.
Tegenprestatie: onbeloonde
maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht,
eventueel naast of in aanvulling op beloonde arbeid, en die
niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De
werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van
het arbeidsperspectief en dienen als tegenprestatie voor de
ontvangen uitkering;
- aa.
Wachttijd (27-):wettelijk
bepaalde periode van vier weken waarin de belanghebbende
jonger dan 27 jaar verplicht is zelf op zoek te gaan naar
werk en om de mogelijkheden van regulier onderwijs te
onderzoeken. Pas hierna wordt de aanvraag ingediend en het
recht op inkomensondersteuning en ondersteuning naar
participatie onderzocht;
- bb.
Duurzame arbeidsinschakeling: algemeen
geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes
maanden wordt verricht en waar geen voorziening aan
verbonden is in de vorm van loonkostensubsidie;
- cc.
Bestuurlijke boete: een boete die door
een daartoe bevoegde overheidsdienst zonder tussenkomst van
het Openbaar Ministerie of een rechter kan worden opgelegd.
Deze boete heeft een straffend karakter;
- dd.
Beslagvrije voet: beslagvrije voet als
bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering, deel van het inkomen waarop
geen beslag mag worden gelegd;
- ee.
Recidiveboete: bestuurlijke boete als
bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de P-wet;
- ff.
Bezit: waarde van de
bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt
of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het
in de bewoonde woning met bijbehorend erf gebonden vermogen,
bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de P-wet;
- gg.
Verrekenen: de
verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de
P-wet;
- hh.
Mantelzorg: langdurige zorg, gedurende 10
uur of meer per week, die niet in het kader van een
hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende
door personen uit diens directe omgeving, waarbij de
zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale
relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar
overstijgt;
- ii.
Flankerende voorziening: de inzet van
deze voorziening is een randvoorwaarde voor de
belanghebbende voor deelname aan re-integratievoorzieningen
en nakoming van arbeidsverplichtingen (waaronder
schuldhulpverlening en kinderopvang);
- jj.
No-risk polis: een verzekering die de
financiële gevolgen van ziekte van de in dienst genomen
uitkeringsgerechtigde voor een werkgever afdekt;
- kk.
Participatiepartner:
re-integratiebedrijf, werkgever of maatschappelijke partner,
waarmee de gemeente samenwerkt in het kader van de
P-wet.
§ 2 Re-integratie en tegenprestatie
§ 2.1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Opdracht en taak van het college
- 1.
Het college biedt ondersteuning krachtens deze verordening ten
behoeve van de persoon die behoort tot de doelgroep re-integratie en
die dit naar het oordeel van het college nodig heeft bij de
arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie.
- 2.
Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan
ondersteuning en voorzieningen.
- 3.
Het college houdt bij het aanbieden van een voorziening of
ondersteuning rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de
belanghebbende. Deze omstandigheden hebben in ieder geval betrekking
op zorgtaken van die persoon zoals beschreven in de beleidsregels,
eventuele structurele beperkingen, de mogelijkheid dat hij behoort
tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de
voorziening beschut werk.
- 4.
Het college bevordert de beschikbaarheid en de inzet van flankerende
voorzieningen die belemmeringen voor re-integratie en
arbeidsinschakeling kunnen opheffen.
- 5.
Het college kan bij het bepalen van het aanbieden van voorzieningen
prioriteren naar gelang de financiële mogelijkheden en rekening
houden met maatschappelijke, economische en conjuncturele
ontwikkelingen.
- 6.
Het college kan budgetplafonds vaststellen voor de verschillende
voorzieningen of doelgroepen en draagt daarbij zorg voor een
evenwichtige verdeling.
Artikel 3 Aanspraak
- 1.
Voorzieningen kunnen worden verstrekt aan een belanghebbende dan wel
aan de werkgever van de belanghebbende.
- 2.
Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het
vergroten van de zelfredzaamheid van de belanghebbende via de
kortste weg naar duurzame arbeidsinschakeling dan wel een zo hoog
mogelijke arbeidsproductiviteit.
- 3.
Het college legt het individuele aanbod van een voorziening aan een
persoon vast in een plan van aanpak.
- 4.
Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning voor zover er een beroep
kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die voldoende
bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of maatschappelijke
participatie.
- 5.
Een persoon die behoort tot de doelgroep re-integratie maar geen
bijstandsuitkering ontvangt, heeft geen aanspraak op ondersteuning
krachtens deze verordening indien:
- a.
het gezinsinkomen hoger is dan 110% van het wettelijk
minimumloon en/of het vermogen hoger is dan het maximaal
vrij te laten vermogen conform de P-wet;
- b.
deze persoon betaalde arbeid verricht gedurende meer dan 12
uur per week, tenzij de voorziening nodig is om dit werk te
behouden dan wel uit te breiden;
- c.
niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze persoon
bereid dan wel in staat is om tenminste 12 uur per week
algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
- 6.
De restricties zoals opgenomen in lid 5 kunnen buiten beschouwing
worden gelaten, indien het een jonggehandicapte met arbeidsvermogen
betreft, die na 31 december 2014 is uitgestroomd uit het
praktijkonderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs of een
ROC-entree opleiding. Dit geldt enkel voor de voorzieningen die
daartoe in de beleidsregels zijn aangewezen en tot uiterlijk een
jaar na de datum van uitstroom.
- 7.
Het college kan besluiten enige tijd geen voorziening aan te bieden
als een eerdere voorziening voortijdig is beëindigd vanwege een
reden, zoals opgenomen in artikel 5, sub a en e, van deze
verordening.
§ 2.2 Voorzieningen
Artikel 4 Voorzieningen
- 1.
Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep
re-integratie:
- a.
(laten) bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid;
- b.
begeleiden bij het zoeken naar en verkrijgen van arbeid;
- c.
ondersteunen bij het zoveel mogelijk wegnemen van
belemmeringen voor de arbeidsinschakeling, waaronder
begeleiding op en aanpassingen van de werkplek en
scholing;
- d.
verwijzen naar en ondersteunen bij deelname aan
maatschappelijke participatie;
- e.
anderszins een voorziening verstrekken in verband met
bepaalde specifieke re-integratie activiteiten, nader te
bepalen in de beleidsregels zoals vermeld in lid 3 van dit
artikel.
- 2.
Het college kan aan een werkgever (financiële) ondersteuning bieden
ten behoeve van een belanghebbende die behoort tot de doelgroep
re-integratie, anders dan de loonkostensubsidie, zoals opgenomen in
§ 2.3 van deze verordening.
- 3.
Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening
beleidsregels vast, waarin de voorzieningen en de bijbehorende
voorwaarden zijn opgenomen, voor zover daarover in deze verordening
geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
Artikel 5 Beëindigen van een voorziening
Het college kan een voorziening beëindigen als:
- a.
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting
als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de P-wet of de artikelen
13 en 37 van de IOAZ/IOAW niet (langer) nakomt;
- b.
de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort
tot de doelgroep re-integratie;
- c.
de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen
geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt
gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij
het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid,
onderdeel a, onder 2, van de P-wet;
- d.
naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende
bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling of niet meer
geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de
voorziening;
- e.
de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren
gebruik maakt van de aangeboden voorziening;
- f.
de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet
aan de voorwaarden die in deze verordening en de beleidsregels
worden gesteld om in aanmerking te komen voor die
voorziening.
- g.
door het college wordt vastgesteld dat voortzetting van de
voorziening niet wenselijk is, omdat de participatiepartner niet
of in onvoldoende mate aan de op hem rustende verplichtingen
krachtens het Burgerlijk Wetboek en/of de geldende voorwaarden
voldoet.
Artikel 6 Participatie(plaats) voor personen ouder dan 27 jaar
- 1.
Het college kan ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel
a, van de P-wet een uitkeringsgerechtigde voor wie de kans op
inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor
vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde
additionele werkzaamheden laten verrichten zoals bedoeld in artikel
10a van de P-wet.
- 2.
Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden
verricht zoals bedoeld in artikel 10a van de P-wet, ontvangt conform
lid 6 van dat artikel ieder half jaar een premie mits naar vermogen
is meegewerkt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling.
- 3.
Het college kan op basis van artikel 10a van de P-wet of artikel 38a
van de IOAW/IOAZ aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder die
niet beschikken over een startkwalificatie scholing aanbieden met
als doel de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.
- 4.
De premie bedraagt per jaar 25% van het bedrag genoemd in artikel
31, tweede lid, onder j, van de P-wet.
- 5.
Het college stelt beleidsregels op ten aanzien van de
participatieplaats, voor wat betreft de premie zoals bedoeld in lid
2, de scholing zoals bedoeld in lid 3 en de voorwaarden en
verplichtingen die daaraan verbonden zijn.
§ 2.3 Voorzieningen voor mensen met verminderde loonwaarde of beperkingen
richting werk
Artikel 7 Participatievoorziening beschut werk
- 1.
Het college kan, bij wijze van voorselectie, ambtshalve beoordelen
of een belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid,
onderdeel a, van de P-wet, uitsluitend in een beschutte omgeving
onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie heeft. Het college selecteert voor deze
beoordeling uitsluitend personen met beperkingen richting werk.
- 2.
Indien uit de voorselectie, zoals bedoeld in lid 1, een
belanghebbende naar voren komt die vermoedelijk uitsluitend in een
beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie heeft, dan kan het college een advies ter
beoordeling van het arbeidsvermogen inwinnen bij het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
- 3.
Indien het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen vaststelt
dat het een belanghebbende betreft die alleen met een hoge mate van
ondersteuning en aanpassing van het werk in staat is om arbeid te
verrichten, dan kan het college, indien er een of meerdere
voorzieningen zoals bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de
P-wet, beschikbaar zijn, een advies beschut werk aanvragen.
- 4.
Het college kan ten behoeve van de persoon, van wie het college
heeft geoordeeld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder
aangepaste omstandigheden kan werken, alle overige voorzieningen
inzetten, zoals opgenomen in de P-wet en deze verordening.
- 5.
Het college bepaalt het aantal in te zetten plekken beschut werk ten
behoeve van de onder lid 1 genoemde doelgroep.
- 6.
Het college kan personen, zoals bedoeld in lid 1, een alternatieve
passende voorziening aanbieden, wanneer er geen voorziening, zoals
bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de P-wet, voorhanden is.
Artikel 8 No-risk polis (tijdelijk vervallen – zie toelichting)
Artikel 9 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie en loonwaarde
- 1.
Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep
loonkostensubsidie.
- 2.
Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:
- a.
een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven
in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de P-wet; en
- b.
die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het
wettelijk minimumloon te verdienen; en
- c.
die persoon heeft mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie.
- 3.
De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van de regionaal
overeengekomen gevalideerde methodiek Dariuz.
§ 2.4 Studietoeslag
Artikel 10 Indienen verzoek
Een verzoek voor studietoeslag als bedoeld in artikel 36b, eerste lid,
van de P-wet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld
formulier.
Artikel 11 Mogelijkheid tot verdienen wettelijk minimumloon
Het college controleert of de aanvrager voldoet aan de vereisten van
artikel 36b van de P-wet en stelt vast of de belanghebbende niet in
staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel
mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Bij twijfel vraagt het
college een externe organisatie om advies.
Artikel 12 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen
Een persoon kan slechts eenmaal per 6 maanden in aanmerking komen voor
een individuele studietoeslag.
Artikel 13 Hoogte individuele studietoeslag
Een individuele studietoeslag bedraagt € 225,00 netto per maand.
Artikel 14 Betaling individuele studietoeslag
Een individuele studietoeslag wordt per maand uitbetaald.
§ 2.5 Tegenprestatie
Artikel 15 Doelgroep en doel tegenprestatie
- 1.
Tot de doelgroep van de tegenprestatie behoren alle belanghebbenden
van 18 jaar of ouder, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet
hebben bereikt en die een uitkering ontvangen op grond van de
wet.
- 2.
Het doel van het verrichten van een tegenprestatie is om
belanghebbenden maatschappelijk nuttige werkzaamheden te laten
verrichten.
Artikel 16 Inhoud van een tegenprestatie
- 1.
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden,
die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor
zover die werkzaamheden:
- a.
naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
en
- b.
niet zijn bedoeld als re-integratie instrument; en
- c.
niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
- 2.
Het college stelt ter nadere uitvoering van de tegenprestatie
beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende
werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de
voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze
verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
Artikel 17 Het opdragen van een tegenprestatie
- 1.
Het college kan een belanghebbende een tegenprestatie opdragen.
- 2.
Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening
met de volgende factoren:
- a.
de belanghebbende moet de tegenprestatie naar vermogen kunnen
verrichten;
- b.
de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een
belanghebbende worden in aanmerking genomen;
- c.
de wensen van de belanghebbende ten aanzien van de inhoud van de
tegenprestatie, waaronder begrepen een eventueel voorstel voor wat
betreft de inhoud van de tegenprestatie van de belanghebbende
zelf.
Artikel 18 Duur en omvang van een tegenprestatie
- 1.
De uitvoering van de tegenprestatie wordt opgedragen voor een
maximale duur van twaalf maanden.
- 2.
De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal acht uur per week.
- 3.
De tegenprestatie kan binnen een periode van 12 maanden slechts
eenmaal worden opgedragen.
Artikel 19 Afzien van het opleggen van een tegenprestatie
- 1.
Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende
mantelzorg verricht.
- 2.
Het college draagt geen tegenprestatie op indien de belanghebbende
naar het oordeel van het college reeds voldoende maatschappelijk
nuttige activiteiten verricht.
- 3.
Het college kan afzien van het opleggen van de tegenprestatie aan
bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden en legt dat, indien van
toepassing, vast in beleidsregels.
§ 3 Afstemming en bestuurlijke boete
§ 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 20 Het opleggen van een verlaging van de uitkering
- 1.
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college
tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de
voorziening in het bestaan zoals bedoeld in de P-wet dan wel de
verplichtingen genoemd in deze verordening en/of de wet, met
uitzondering van artikel 17, eerste lid, van de P-wet en artikel 13
van de IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het
zich zeer ernstig misdragen zoals omschreven in artikel 34 van deze
verordening, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging van
de uitkering opgelegd.
- 2.
Een verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de
gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden
verweten en de omstandigheden waarin hij of zijn gezin
verkeert.
Artikel 21 Besluit
- 1.
In het besluit tot het opleggen van de verlaging of waarschuwing van
de uitkering wordt in ieder geval vermeld: de reden van de
verlaging/waarschuwing, de eventuele duur en hoogte van de verlaging
als ook de afweging van de individuele belangen zoals bedoeld in
deze verordening.
- 2.
Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd, wordt
gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van
dringende redenen dan wel het geven van een waarschuwing op grond
van deze verordening. Daarom tellen ook deze besluiten mee voor
recidive.
Artikel 22 Afzien van het opleggen van een verlaging
- 1.
Het college ziet af van het opleggen van een verlaging indien:
- a.
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
- b.
de gedraging meer dan 2 jaar voor constatering daarvan door
het college heeft plaatsgevonden en het geen gedraging
betreft zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de
P-wet (geüniformeerde arbeidsverplichtingen).
- 2.
Het college kan afzien van het opleggen van een verlaging indien het
daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
- 3.
Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging op
grond van dringende redenen, wordt aan de belanghebbende daarvan
schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 23 Ingangsdatum, tijdvak en recidive
- 1.
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in
op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop
het besluit tot het opleggen van de verlaging van de uitkering aan
de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de
voor die maand geldende toepasselijke bijstandsnorm.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende
kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag,
voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie
werkt het verlagen van de uitkering terug tot de ingangsdatum van de
uitkering dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.
- 3.
In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen
betreft die een uitkering voor levensonderhoud hebben ontvangen in
de vorm van een geldlening op grond van het Bbz, de verlaging met
terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve
vaststelling van die bijstand.
- 4.
Bij samenloop van verschillende gedragingen die het niet nakomen van
verplichtingen inhouden, wordt de hoogte en duur van de verlaging
vastgesteld op de gedraging met de hoogste verlaging.
- 5.
De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij
sprake is van:
- a.
recidive, dan wordt de duur van de verlaging verdubbeld tenzij in
deze verordening anders is bepaald;
- b.
verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur
is vastgesteld.
- 6.
Indien door beëindiging van de uitkering de verlaging niet of niet
volledig kan worden toegepast, kan bij een eventuele nieuwe aanvraag
binnen de termijn van 1 jaar de verlaging of het deel dat nog niet
is uitgevoerd alsnog worden geëffectueerd.
Artikel 24 De berekeningsgrondslag van de verlaging
- 1.
De verlaging wordt toegepast op de toepasselijke bijstandsnorm.
- 2.
Deze verlaging bestaat uit een percentage van de toepasselijke
bijstandsnorm, dan wel uit een percentage van het benadelingsbedrag,
zoals opgenomen in deze verordening.
- 3.
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden
toegepast op de bijzondere bijstand indien:
- a.
aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met
toepassing van artikel 12 (onderhoudsplicht ouders) van de
P-wet;
- b.
de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot
het recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft;
- c.
het bijzondere bijstand betreft voor woonkosten en premie
voor arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die
een uitkering voor levensonderhoud (hebben) ontvangen
krachtens het Bbz of de IOAZ.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan bijzondere bijstand
worden afgestemd op de wijze zoals beschreven in artikel 32, vijfde
lid, van deze verordening wanneer sprake is van tekortschietend
besef van verantwoordelijkheid.
- 5.
Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan afstemming
plaatsvinden door de bijstand bij een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het
bestaan te verstrekken als geldlening op basis van artikel 48,
tweede lid, onder b, van de P-wet.
Artikel 25 Waarschuwing
- 1.
Het college kan bij gedragingen uit de tweede categorie zoals
bedoeld in artikel 27, sub b, en artikel 29, sub b, van deze
verordening, in plaats van een verlaging een waarschuwing opleggen,
indien het college hiertoe in de individuele omstandigheden
aanleiding ziet.
- 2.
Een waarschuwing wordt niet afgelegd wanneer sprake is van recidive
zoals bedoeld in artikel 23, lid 5, onderdeel a, van deze
verordening.
Artikel 26 Horen van belanghebbende(n)
Voordat de uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de
gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Hiervan kan
afgezien worden als:
- a.
de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft
gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten of
omstandigheden; of
- b.
binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de
inlichtingenplicht; of
c.het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de
gedraging of de mate van verwijtbaarheid.
§ 3.2 Gedragingen en bijbehorende maatregelen
§ 3.2.1 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking
tot de arbeidsinschakeling
Artikel 27 Gedragingen P-wet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde
arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de
artikelen 9 en 9a van de P-wet niet of onvoldoende wordt nagekomen,
worden onderscheiden in de volgende categorieën:
- a.
- 1.
het door een persoon niet of onvoldoende meewerken aan het
opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak;
- 2.
het onvoldoende aantoonbaar trachten arbeid of passende scholing
te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden gedurende de
wachttijd van 4 weken na melding voor jongeren tot 27 jaar;
- 3.
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college
opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel
9, eerste lid, onderdeel c, van de P-wet;
- 4.
het niet naar vermogen meewerken aan de arbeids- en
re-integratieverplichtingen, die gemeente Oisterwijk verbindt
aan de aanvraag levensonderhoud.
- b.
- 1.
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als
bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de P-wet;
- 2.
het door een alleenstaande ouder niet voldoen aan de
re-integratieverplichtingen verbonden aan de in artikel 9a,
eerste lid, van de P-wet bedoelde ontheffing, wat heeft geleid
tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht;
- 3.
het zich niet (tijdig) laten registeren als werkzoekende bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet
(tijdig) laten verlengen van de registratie;
- 4.
andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren,
niet zijnde gedragingen genoemd in artikel 18, vierde lid, van
de P-wet;
- 5.
het niet of in onvoldoende mate meewerken aan de taaltoets zoals
bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de P-wet, waarvoor
belanghebbende een schriftelijke uitnodiging heeft
ontvangen.
Artikel 28 Niet nakomen overige verplichtingen P-wet
Indien een belanghebbende nadere verplichtingen als bedoeld in artikel
55 van de P-wet die strekken tot arbeidsinschakeling niet nakomt, wordt
een verlaging van de uitkering van 50% gedurende 1 maand toegepast.
Artikel 29 Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde
arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de
artikelen 37 en 38 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen,
worden onderscheiden in de volgende categorieën:
- a.
- 1.
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
- 2.
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde
arbeid;
- 3.
het weigeren van een passend re-integratie aanbod;
- 4.
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college
opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel
37, eerste lid, onderdeel f, IOAW/IOAZ;
- 5.
het niet naar vermogen meewerken aan de arbeids- en
re-integratieverplichtingen, die gemeente Oisterwijk verbindt
aan de aanvraag levensonderhoud.
- b.
- 1.
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te
verkrijgen;
- 2.
het niet naar vermogen meewerken aan een door het college
aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste
lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, IOAW/IOAZ, waaronder
begrepen het niet naar vermogen deelnemen aan taalwervingslessen
voor mensen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen;
- 3.
het door een alleenstaande ouder niet voldoen aan de
re-integratieverplichtingen verbonden aan de in artikel 38,
eerste lid, IOAW/IOAZ bedoelde ontheffing, wat heeft geleid tot
het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht;
- 4.
het zich niet (tijdig) laten registeren als werkzoekende bij het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet
(tijdig) laten verlengen van de registratie;
- 5.
andere gedragingen die de inschakeling in arbeid
belemmeren.
Artikel 30 Hoogte en duur van de verlaging
- 1.
De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 27 en 29
van deze verordening, wordt vastgesteld op:
- a.
100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de
eerste categorie;
- b.
50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de
tweede categorie.
- 2.
Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om
in afwijking van lid 1, onderdeel a, van dit artikel de maatregel te
effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te
verlagen.
§ 3.2.2 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot
de arbeidsinschakeling
Artikel 31 Duur verlaging bij schending geüniformeerde
arbeidsverplichtingen
- 1.
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18,
vierde lid, van de P-wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de
verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.
- 2.
Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om
in afwijking van lid 1 van dit artikel de maatregel te effectueren
door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verlagen.
§ 3.2.3 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 32 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
- 1.
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft
betoond, niet zijnde de gedragingen zoals genoemd in lid 4 van dit
artikel en artikel 33 van deze verordening, dan wordt een verlaging
van de uitkering opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het
benadelingsbedrag.
- 2.
De verlaging als bedoeld in lid 1 wordt op de volgende wijze
vastgesteld:
- a.
10% van het benadelingsbedrag als dit gelijk of lager is dan €
4.000;
- b.
20% van het benadelingsbedrag als dit hoger is dan € 4.000.
- 3.
Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld bedraagt de
verlaging 20% van de uitkering gedurende één maand.
- 4.
Bij het versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een
schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de
bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer
bijstandsafhankelijk zijn een verlaging worden opgelegd van 100%.
Deze bepaling geldt alleen voor de P-wet.
- 5.
Wanneer een belanghebbende bij aanvragen voor bijzondere bijstand
geen gebruik maakt van een voorliggende voorziening, die gezien haar
aard passend en toereikend is voor de soort kosten waarvoor
bijzondere bijstand is aangevraagd, wordt de bijzondere bijstand
verlaagd met het bedrag waarin de voorliggende voorziening zou
hebben voorzien.
- 6.
Als toepassing van lid 4 leidt tot onbillijkheden wordt toepassing
gegeven aan het bepaalde in artikel 48, tweede lid, onder b, van de
P-wet en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening
voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk
zijn.
Artikel 33 Verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening
wegens recidiveboete
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 32 van deze verordening
wordt een verlaging van de uitkering opgelegd van 100% gedurende één
maand, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een
passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze
volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete, gerekend vanaf
de start van de verrekening.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 32 van deze verordening
wordt, indien een belanghebbende voor de aanvang van de uitkering
algemeen geaccepteerde arbeid verwijtbaar niet heeft behouden,
waardoor hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden is geraakt, een
verlaging toegepast gedurende een maand.
- 3.
De verlaging, zoals bedoeld in lid 2, wordt vastgesteld op de hoogte
van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag, maar bedraagt
maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
- 4.
Het inkomen, zoals bedoeld in lid 3, wordt in beginsel berekend op
basis van het laatst ontvangen loon gedurende een gehele maand.
Indien het een wisselend inkomen betreft, dan wordt de hoogte
vastgesteld op basis van het gemiddelde maandinkomen gedurende de
drie maanden voorafgaand aan het moment waarop de
bijstandsbehoeftige omstandigheden aanvingen.
Artikel 34 Zeer ernstig misdragen
- 1.
Als de belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover personen en
instanties, die zijn belast met de uitvoering van de P-wet, als
bedoeld in artikel 9, zesde lid van de P-wet, kan de uitkering
worden verlaagd.
- 2.
Als de belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college
of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband
houden met de uitvoering van de IOAW, IOAZ of Bbz, kan de uitkering
worden verlaagd.
- 3.
Het agressieprotocol treedt in werking in geval van een ernstige
misdraging.
- 4.
Het college legt een maatregel op van 100% gedurende één maand.
- 5.
Bij recidive legt het college een maatregel op van 100% gedurende 3
maanden.
Artikel 35 Niet nakomen van overige verplichtingen
Indien een belanghebbende een of meerdere door het college opgelegde
verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de P-wet, niet zijnde de
gedragingen als bedoeld in artikel28 of 32 van deze verordening,
niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging
wordt vastgesteld op:
- a.
20% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van
nadere verplichtingen die verband houden met de aard en het doel
van een bepaalde vorm van bijstand;
- b.
40% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van
nadere verplichtingen die strekken tot vermindering van de
bijstand;
- c.
100% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van
nadere verplichtingen die strekken tot beëindiging van de
bijstand.
§ 3.3.1 Schending inlichtingenplicht
Artikel 36 Niet nakomen van de inlichtingenverplichting en bestuurlijke
boete
vervallen – zie toelichting
Artikel 37 Matigen en afzien van opleggen bestuurlijke boete
vervallen – zie toelichting
§ 3.3.2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive (alleen
P-wet)
Artikel 38 Verrekenen zonder beslagvrije voet bij voldoende bezit
- 1.
Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de
toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de
recidiveboete de eerste drie maanden zonder inachtneming van de
beslagvrije voet.
- 2.
De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een
tijdvak van drie maanden vanaf de eerste van de maand volgend op de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
Artikel 39 Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit
- 1.
Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de
toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de
recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de
beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf de eerste van de
maand volgend op de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is
opgelegd.
- 2.
Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent
het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op
een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een
inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.
- 3.
Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen
gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r,
van de P-wet.
Artikel 40 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
In afwijking van de artikelen 38 en 39 van deze verordening kan het
college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet
verrekenen indien:
- a.
aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de
artikelen 38 en 39 zou leiden tot huisuitzetting van
belanghebbende en diens gezin; of
- b.
anderszins sprake is van dringende redenen.
Artikel 41 Eerder opgelegde bestuurlijke boete
De artikelen in deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op de
verrekening van
de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de P-wet,
indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van
verrekening.
§ 4 Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik (handhaving)
Artikel 42 Hoogwaardig handhaven
- 1.
Het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude dan wel van
misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet is ingericht naar het
landelijk model voor hoogwaardig handhaven.
- 2.
Het college stelt beleidsregels op met betrekking tot hoogwaardig
handhaven waarbij tenminste wordt aangegeven hoe wordt
geregeld:
a.de voorlichting over de regelgeving alsmede de daaraan verbonden
gevolgen bij misbruik en oneigenlijk gebruik;
- b.
de wijze van verificatie van gegevens en van informatie uitwisseling
met derden;
- c.
de wijze waarop controles worden uitgevoerd;
- d.
de wijze waarop fraude wordt opgespoord en afgehandeld.
Artikel 43 Controle
- 1.
Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering
en kan daarbij gebruikmaken van controlemiddelen zoals een
heronderzoeksplan, huisbezoeken, risicoprofielen,
bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit
voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en
tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.
- 2.
Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de
uitkering en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de
rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college
en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling
daarvan.
Artikel 44 Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien een schending van de inlichtingenplicht leidt tot benadeling van
de gemeenten, doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie, in
overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt
gehanteerde uitgangspunten in de Aanwijzing Sociale
Zekerheidsfraude.
Artikel 45 Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen
Het college stelt beleidsregels op met betrekking tot herziening, terug-
en invordering waarbij tenminste wordt geregeld:
a.op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke
bevoegdheid tot herziening, terugvordering en invordering van
een verstrekte voorziening;
- b.
op welke wijze er geheel of gedeeltelijk van terugvordering dan
wel van invordering kan worden afgezien;
- c.
met welke frequente heronderzoeken plaats moeten vinden.
Artikel 46 Verhaal
Het college stelt beleidsregels op met betrekking tot verhaal op de
onderhoudsplicht waarin tenminste wordt geregeld:
- a.
op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke
bevoegdheid tot verhaal;
- b.
wanneer en op welke wijze er wordt afgezien van het nemen van
een verhaalsbesluit en het invorderen van de te verhalen
voorziening;
- c.
met welke frequentie heronderzoeken plaats moeten vinden.
§ 5 Slotbepalingen
Artikel 47 Hardheidsclausule
In bijzondere gevallen kan afgeweken worden van de bepalingen in deze
verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende
aard leidt.
Artikel 48 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verzamelverordening gemeente
Oisterwijk 2016’.
Artikel 49 Inwerkingtreding
De verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.
Artikel 50 Intrekking oude verordening
- 1.
De ‘Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz
2015-A’ wordt met de inwerkingtreding van de
‘Verzamelverordening gemeente Oisterwijk 2016’ ingetrokken.
- 2.
Een belanghebbende aan wie op grond van paragraaf 2 van de
Verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz 2015-A een
voorziening is verstrekt, behoudt deze voorziening en de daaraan
verbonden rechten en verplichtingen voor de duur dat deze is
verstrekt en zo lang aan de voorwaarden wordt voldaan.
INHOUDSOPGAVE
§ 1. Algemeen…………………………………………………………………… 4
§ 2. Re-integratie en tegenprestatie………………………………………….. 6
§ 2.1 Algemene bepalingen…………………………………………… 6
§ 2.2 Voorzieningen.…………………………………………………… 7
§ 2.3 Voorzieningen voor mensen met verminderde loonwaarde
of beperkingen richting werk…………………………………. 8
§ 2.4 Studietoeslag…………………………………………………..... 9
§ 2.5 Tegenprestatie…………………………………………………… 9
§ 3. Afstemming en bestuurlijke boete………………………………………. 11
§ 3.1 Algemene bepalingen………………………………………….. 11
§ 3.2 Gedragingen en bijbehorende maatregelen………………….. 13
§ 3.2.1 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen
met betrekking tot de arbeidsinschakeling………………... 13
§ 3.2.2 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen
met betrekking tot de arbeidsinschakeling………………... 14
§ 3.2.3 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging………… 14
§ 3.3 Bestuurlijke boete……………………………………………….. 16
§ 3.3.1 Schending inlichtingenplicht…………………………………. 16
§ 3.3.2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive
16
§ 4. Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik (handhaving)………………
17
§ 5. Slotbepalingen……………………………………………………………… 18