Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maastricht

Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maastricht
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht 2006
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Maastricht 2006 of APV
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels terrassen, in werking getreden 12-02-2004;

Aanwijzing categorie inrichtingen exploitatievergunningen, in werking getreden 09-02-2010;

Vrijstellingsbesluit vergunningsplicht droge horeca, in werking getreden 09-02-2010;

Vrijstellingsbesluit vergunningsplicht droge horeca (artikel 2.3.1.2), in werking getreden 05-10-2010;

Uitvoeringsbesluit in het kader pilot

Donner, in werking getreden 27-07-2006;

Vaststellingsbesluit overzicht en maximum aantal smart/head/growshops, in werking getreden 12-12-2003;

Gewijzigde gebruiksinstructie gebiedsontzeggingen, in werking getreden 20-07-2010;

Besluit aanwijzing veiligheidsrisicogebied (preventief fouilleren), in werking getreden 27-03-2012;

Beleidregels handhaving seksinrichtingenbeleid, in werking getreden 01-10-2000;

Procedureregels evenementenvergunning, in werking getreden 01-12-2009;

Beleidsregels evenementenvergunning, in werking getreden 01-12-2009;

Beleidsregels Stadionomgevingsverbod, in werking getreden 19-07-2010;

Aanwijzingsbesluit beperking aanbieding gedrukte stukken, in werking getreden 01-11-1989;

Beleidsregels Toeristisch Vervoer Maastricht 2011, in werking getreden 25-10-2011;

Beleidsregels banierenparade gemeente Maastricht, in werking getreden 28-02-2012;

Gebiedsaanwijzing hinderlijk drankgebruik, in werking getreden 27-09-2011;

Gebiedsaanwijzing in het kader van de toepassing van gebiedsontzeggingen, in werking getreden 26-07-2007;

Aanvulling gebiedsaanwijzing in het kader van de toepassing van gebiedsontzeggingen; in werking getreden 27-09-2011;

Gebiedsaanwijzing verbod bedelarij, in werking getreden 6-07-2010;

Inrichtingseisen seksinrichtingen, in werking getreden 01-10-2000;

Aanwijzing verbodzone autohandeld op de openbare weg, in werking getreden 6-07-2010;

Aanwijzingsbesluit ex artikel 5.1.5, lid 1, sub a parkeerverbod, caravans e.d., in werking getreden 01-11-1989;

Aanwijzingsbesluit ex artikel 5.1.5, lid 1, sub b parkeerverbod, caravans e.d., in werking getreden 19-01-2006;

Aanwijzingsbesluit parkeerverbod grote voertuigen, in werking getreden 22-06-2000;

Uitvoeringsbesluit artikel 5.1.11, in werking getreden 3-08-2010;

Aanwijzingsbesluit ligplaatsverbod, in werking getreden 31-05-2007;

Aanwijzingsbesluit detectorverbod Borgharen, in werking getreden 20-04-2006

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-12-201119-06-2012Artikel 2.1.4.2, artikel 2.3.1.1, artikel 2.3.1.2, artikel 2.3.1.3e, artikel 2.3.1.4, artikel 2.3.1.4a, artikel 2.3.1.5a, artikel 2.3.1.6a, artikel 2.3.1a.2, artikel 2.3.1a.3a, artikel 2.3.1a.3b, artikel 2.3.1a.4, artikel 2.3.1a.9, artikel 2.3.1a.11, artikel 2.3.3.1, artikel 2.7.1, artikel 2.7.2, artikel 2.7.3, artikel 3.2.1, artikel 4.5.2, artikel 5.9.2

22-11-2011

Gemeenteblad 2011, C. no. 62 en 63

Volgnummers 134 - 2011, 126-2011
21-06-201113-12-2011 artikel 2.4.18

31-05-2011

Gemeenteblad 2011, C. no. 37

Volgnummer 69 - 2011
16-11-201029-03-2011artikel 5.1.11

21-09-2010

Gemeenteblad 2010, C. no. 99

Volgnummer 60 - 2010
16-11-201021-06-2011artikel 5.1.11

21-09-2010

Gemeenteblad 2010, C. no. 99

Volgnummer 60 - 2010

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Tenzij in enig artikel anders is bepaald, wordt in deze verordening verstaan dan wel mede verstaan onder:

A Weg:

  • 1.

    de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

  • 2.

    de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • 3.

    de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

  • 4.

    andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages, en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

B Openbaar water:

alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

C Bebouwde kom:

het gedeelte van de gemeente, gelegen binnen de door Gedeputeerde Staten van Limburg ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet laatstelijk vastgestelde grenzen.

D Rechthebbende:

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

E Voertuigen:

alle voertuigen las bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Rglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

  • a.

    treinen en trams;

  • b.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

F Vaartuigen:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

G Woonschepen:

schepen, uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

H Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

I Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

J Vee:

Dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

K Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

L Bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslissingstermijn
  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, 2.1.5.3, 2.4.16 of artikel 4.4.2.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag
  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

Voor zover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.

    Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, weg

en of weggedeelten, die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste en tweede lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
  • 1.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1.

    Het is verboden gedrukte dan wel geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg:

    • a.

      een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3;

    • b.

      voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

  • 2.

    Artikel 2.1.2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt niet voor muziek- en zanggezelschappen die in Maastricht zijn gevestigd en bij de gemeente Maastricht zijn geregistreerd, voor zover zij op of aan de weg op enige wijze voor publiek muziek ten gehore brengen. In dat geval moet daarvan ten minste 24 uur voordat dit gehouden wordt, kennisgeving worden gedaan aan de burgemeester.

  • 4.

    Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

  • 2.

    Artikel 2.1.2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

    3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest
  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college respectievelijk van de burgemeester indien het een gebruik als terras betreft behorende bij een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggestokken indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • -

        een onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • -

        een onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • -

        een onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      benzinepompen als bedoeld in artikel 2.1.6.14;

    • h.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Het is verboden op, in, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan,

    • c.

      of een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. a. Het verbod in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

  • c.

    De weigerinsggrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

  • d.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c. geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,het Rijkswegenreglement, het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

(Gereserveerd).

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d.

(Gereserveerd).

Artikel 2.1.6.6. Rookverbod in bossen en natuurgebieden

(Gereserveerd.)

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom-)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad,schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen,die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.7a Gevaarlijke voorwerpen
  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of enig ander belang dat tot de huishouding van de gemeente behoort worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt tevoren aan de rechthebbende zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.9a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of enig ander belang dat tot de huishouding van de gemeente behoort te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.12 Voorkomen van overlast in het algemeen
  • 1.

    Het is verboden in of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te bevestigen of te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

    • a.

      overlast kan worden veroorzaakt voor gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

    • b.

      op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, walm, stof, vocht of licht wordt verspreid, of overlast wordt veroorzaakt door geluid of trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, door licht, elektrisch licht daaronder begrepen, door het houden van dieren of door ongedierte, ratten en muizen daaronder begrepen, of door verontreiniging van het bouwwerk, het open erf of terrein;

    • c.

      brand- of ander gevaar wordt veroorzaakt;

    • d.

      het gebruik van vluchtwegen wordt belemmerd.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen - open erven en wateren daaronder begrepen - waar het verbod, vervat in het eerste lid onder a, b en d, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van (geluid)hinderbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 4.

    Niet van toepassing zijn voorgaande leden van deze bepaling met betrekking tot inrichtingen vallende onder de Wet milieubeheer, voorzover het betreft gevaar, schade of hinder als bedoeld in die wet.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Vervallen (zie hoofdstuk 5, afdeling 9)

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: de lokaliteit(en), bestaande uit al dan niet voor publiek toegankelijke afzonderlijke ruimte(n):

  • 1.

    waarin enig horecabedrijf, tot de uitoefening waarvan behoort het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt uitgeoefend;

  • 2.

    waarin de werkzaamheid, bestaande uit het anders dan bedrijfsmatig en anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt uitgeoefend;

  • 3.

    waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt.

  • 4.

    waar bedrijfsmatig, hoofdzakelijk, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren ter directe consumptie voor gebruik elders dan ter plaatse worden verstrekt..

Onder inrichting als hier bedoeld wordt mede verstaan een bij de inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

  • b.

    houder: degene die een inrichting exploiteert;

  • c.

    beheerder: degene die al dan niet samen met de houder, onder diens verantwoordelijkheid, de feitelijke leiding heeft in de inrichting.

  • d.

    ingezetenen: zij die hun werkelijke woonplaats in Nederland hebben.

    • 2.

      Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt;

    • 3.

      In deze paragraaf wordt onder bezoekers niet verstaan:

  • a.

    de gezinsleden van de houder alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

  • b.

    de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • c.

    de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • d.

    het dienstdoend personeel.

    • 4.

      Zij die als ingezetenen met een adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente in Nederland, worden voor de toepassing van deze paragraaf, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente.

Artikel 2.3.1.2 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 en 4, te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3.

    De vergunning kan uitsluitend aan natuurlijke personen worden verleend. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

De burgemeester kan bepalen dat de vergunning ten aanzien van bepaalde categorieën inrichtingen slechts aan één natuurlijk persoon kan worden verleend.

  • 4.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;

    • b.

      de houder binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

    • c.

      de houder de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

    • d.

      de houder niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

    • e.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

    • f.

      er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

    • g.

      de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van andersoortige horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

    • h.

      de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest;

    • i.

      redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 5.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

    6. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan ten aanzien van een inrichting, waarvan de vergunning op grond van artikel 2.3.1.6a, derde lid, onderdeel e is ingetrokken, gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar worden geweigerd.

    6. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht
  • 1.

    De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2.

    De exploitatie van een inrichting, waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Artikel 2.3.1.3a Beheerder
  • 1.

    De houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 en 4, kan beheerders aanstellen.

  • 2.

    Van de voorgenomen aanstelling van een beheerder doet de houder onverwijld kennisgeving aan de burgemeester.

  • 3.

    Het is verboden als beheerder in een inrichting werkzaam te zijn indien niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

Artikel 2.3.1.3b Aanwezigheidsverplichting

Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 en 4, voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen houder of beheerder feitelijk aanwezig is.

Artikel 2.3.1.3c Gedragseisen
  • 1.

    De houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 en 4, en de beheerder moeten voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 en 4 te exploiteren indien door de houder niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

Artikel 2.3.1.3d Verplaatsing inrichting
  • 1.

    Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.

  • 2.

    De toestemming kan uitsluitend worden verleend:

    • a.

      indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met

name het geval is indien:

-de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat

in de omgeving van de inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of

  • -

    sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.

    • b.

      en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:

  • -

    de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening;

  • -

    de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • -

    er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

  • -

    de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van andersoortige horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

  • -

    de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest.

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden
  • 1.

    Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1,2 en 3 verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      van maandag tot en met vrijdag van 02.00 tot 07.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag van 03.00 tot 07.00 uur.

  • 2.

    Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3, welke gelegen is in het horecaconcentratiegebied, verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      van maandag tot en met vrijdag van 02.30 tot 07.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag van 03.30 tot 07.00 uur.

  • 3.

    De burgemeester kan, ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1., eerste lid, onder a, sub 1 en 2, voor bepaalde tijd

    gedurende de uren tot 06.00 uur ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, voor zover het betreft:

    • a.

      een inrichting, welke is gelegen in een horecaconcentratiegebied;

    • b.

      een grootschalige inrichting met een bovenstedelijke functie;

    • c.

      een studentensociëteit.

      4. De burgemeester kan, ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1 en 2, voor bepaalde tijd, op marktdagen gedurende de uren vanaf 05.00 uur ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, voor maximaal 2 aan de Markt gelegen inrichtingen.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kan de burgemeester in geval van bijzondere festiviteiten tijdelijk collectief ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de burgemeester de in het derde lid bedoelde ontheffing tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken indien de houder van de ontheffing betrokken is bij of hem nalatigheid kan worden verweten ten aanzien van activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar voor de openbare orde en veiligheid opleveren en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

  • 7.

    Op de openingstijden van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a sub 4, is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2.3.1.5a Sluiting

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1.5 kan de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 en 4, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

  • a.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.2, eerste lid;

  • b.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • c.

    gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.3b, eerste lid.

  • d.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.3c, tweede lid.

  • e.

    de houder van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1.3d, eerste lid;

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten inrichting
  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge artikel 2.3.1.4 of krachtens een op grond van artikel 2.3.1.5 dan wel artikel 2.3.1.5a genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.

  • 2.

    Het is de houder van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 dan wel artikel 2.3.1.5a genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2.3.1.6a Intrekking vergunning
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning ingetrokken indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde houder is of wordt overgenomen.

    • b.

      de houder niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning die aan meerdere natuurlijke personen is verleend, in de ex artikel 2.3.1.2, derde lid aangewezen categorieën, ingetrokken indien één van de in de vergunning vermelde natuurlijke personen de exploitatie staakt c.q. moet staken dan wel blijkt dat één van de in de vergunning vermelde natuurlijke personen gedurende een periode van meer dan 2 maanden niet (meer) op (in)directe wijze is betrokken bij de exploitatie van de inrichting.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de vergunning worden ingetrokken indien:

    • a.

      wordt gehandeld in strijd met het in artikel 2.3.1.3b bedoelde verbod.

      b.de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.

    • c.

      er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

    • d.

      zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

      e. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door het laten voortbestaan van de vergunning.

      f. er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.8 Toegang ambtenaren van politie

De houder van een inrichting is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.1.9 Zakelijk karakter van de vergunning

(Vervallen).

Artikel 2.3.1.10 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd orgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5a.

Artikel 2.3.1.11 Verbod gemaskerden e.d. in inrichting
  • 1.

    Het is de houder van een inrichting zonder vergunning van de burgemeester verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, die gemaskerd, vermomd of op enige andere wijze onherkenbaar gemaakt zijn.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet van carnavalszondag na 12.00 uur tot de daaropvolgende woensdag te 02.00 uur.

Artikel 2.3.1.12 Zwarte lijst
  • 1.

    Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1 en 2, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.

  • 2.

    Het is aan een persoon, wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de houders van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1 en 2, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 3.

    Het verbod bedoeld in het tweede lid geldt voor een bepaalde periode, welke niet langer is dan één jaar.

Artikel 2.3.1.13 Bijzondere overgangsbepaling voor bestaande inrichtingen

Het bepaalde in artikel 2.3.1.6a lid 2 is niet van toepassing op vergunningen welke zijn verleend in de periode gelegen voor de dag waarop genoemd artikel in werking is getreden.

Paragraaf 1a Toezicht op smart-, head- en growshops

Artikel 2.3.1a.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smart-, head- of growshop;

    • b.

      exploitant: degene die een inrichting exploiteert

  • 2.

    in deze paragraaf wordt onder bezoeker niet verstaan:

    • a.

      de gezinsleden van de exploitant alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

    • d.

      het dienstdoend personeel.

Artikel 2.3.1a.2 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De aanvraag voor de vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier, dat vergezeld gaat van:

    • a.

      een situatietekening waaruit blijkt de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting, schaal tenminste 1:1000;

    • b.

      een plattegrond-tekening van de inrichting, schaal tenminste 1:100.

  • 3.

    De vergunning kan alleen maar aan natuurlijke personen worden verleend.

  • 4.

    De vergunning kan uitsluitend aan één natuurlijke persoon worden verleend. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

    5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 2.3.1a.3 Afnemend maximum
  • 1.

    Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van deze verordening werd geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester wordt vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Indien de exploitatie van een inrichting, al dan niet gedwongen, wordt beëindigd, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum evenredig af.

Artikel 2.3.1a.3a Beheerder

 

1.  De houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1a.1, eerste lid, onder a, kan beheerders aanstellen.

2.  Van de voorgenomen aanstelling van een beheerder doet de houder onverwijld kennisgeving aan de burgemeester.

3.  Het is verboden als beheerder in een inrichting werkzaam te zijn indien niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

Artikel 2.3.1a.3b           Aanwezigheidsverplichting

 Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1a.1, eerste lid, onder a, voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen houder of beheerder feitelijk aanwezig is.

Artikel 2.3.1a.4 Gedragseisen
  • 1.

    De exploitant van een inrichting en de beheerder moet voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting te exploiteren indien door de exploitant niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

Artikel 2.3.1a.5 Weigeringsgronden

De vergunning wordt geweigerd indien:

  • a.

    het in artikel 2.3.1a.3 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt.

  • b.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;

  • c.

    de exploitant binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

  • d.

    de exploitant de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

  • e.

    de exploitant niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen;

  • f.

    naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • g.

    er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

  • h.

    de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

  • i.

    de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest;

  • j.

    redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 2.3.1a.6 Verplaatsing inrichting
  • 1.

    Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.

  • 2.

    De toestemming kan uitsluitend worden verleend:

    • a.

      indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met

name het geval is indien:

-de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat

in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt

beïnvloed, of

  • -

    sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.

    • b.

      en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:

  • -

    de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening;

  • -

    de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • -

    er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

  • -

    de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

  • -

    de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest.

  • -

    de inrichting, blijkend uit een over te leggen plattegrondtekening als bedoeld in artikel 2.3.1a.2, tweede lid, onder b, van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal 125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten.

    • 3.

      Indien een inrichting wordt verplaatst met toepassing van het tweede lid wordt de vergunning geacht te zijn verleend voor de nieuwe locatie, waarbij de in het tweede lid bedoelde plattegrond-tekening deel uitmaakt van de vergunning.

Artikel 2.3.1a.7 Sluitingstijden
  • 1.

    Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

  • 2.

    Het is de exploitant van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het publiek gesloten dient te zijn.

Artikel 2.3.1a.8 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens in artikel 2.3.1a.7, eerste lid, bedoelde regelgeving geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1a.9 Sluiting

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1a.8 kan de burgemeester een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

  • a.

    de exploitant van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 2.3.1a.2, eerste lid, 2.3.1a.3b, 2.3.1a.4, tweede lid, of 2.3.1a.6, eerste lid;

  • b.

    de exploitant van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

Artikel 2.3.1a.10 Aanwezigheid in gesloten inrichting
  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge de in artikel 2.3.1a.7, eerste lid, bedoelde regelgeving of krachtens een op grond van artikel 2.3.1a.8 dan wel artikel 2.3.1a.9 genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.

  • 2.

    Het is de exploitant van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge een op grond van artikel 2.3.1a.8 dan wel artikel 2.3.1a.9 genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2.3.1a.11 Intrekking vergunning
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning ingetrokken indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde exploitant is of wordt overgenomen.

    • b.

      de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.

    • c.

      de exploitant niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning die aan meerdere natuurlijke personen is verleend, in de ex artikel 2.3.1.2, derde lid aangewezen categorieën, ingetrokken indien één van de in de vergunning vermelde natuurlijke personen de exploitatie staakt c.q. moet staken dan wel blijkt dat één van de in de vergunning vermelde natuurlijke personen gedurende een periode van meer dan 2 maanden niet (meer) op (in)directe wijze is betrokken bij de exploitatie van de inrichting.

    3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de vergunning worden ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd met het in artikel 2.3.1a.3b bedoelde verbod.

Artikel 2.3.1a.12 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.”

Artikel 2.3.1a.13 Bijzondere overgangsbepaling voor bestaande inrichtingen

Het bepaalde in artikel 2.3.1a.11 lid 2 is niet van toepassing op vergunningen welke zijn verleend in de periode gelegen voor de dag waarop genoemd artikel in werking is getreden.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister
  • 1.

    De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

  • 2.

    De houder van een inrichting is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      op inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend en waarbij het maximaal aantal kansspelautomaten dat in de inrichting aanwezig mag zijn is beperkt tot twee.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, of

    • b.

      indien de vestiging of exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het geldende bestemmingsplan.

      4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden of zich daarin of daarop te bevinden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden of zich daarin of daarop te bevinden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken dan wel aan te brengen of te laten aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

(Gereserveerd).

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1.

    Het is verboden tussen 18.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.
  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.
  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubber-banden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Onder weg wordt verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Het verbod geldt niet indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin gestelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.van toepassing is.

Artikel 2.4.7a Verplichte route
  • 1.

    Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
  • 1.

    Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een inrichting, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 1, onder a, sub 1;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen
  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

(Gereserveerd).

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

(Vervallen; zie Wetboek van Strafrecht)

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van toepassing.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden
  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van door of vanwege het college af te geven hondenpenning, die de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    De in het eerste lid onder a. en b. gestelde verboden gelden niet binnen de door het college vastgestelde losloopgebieden.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot een geleidehond

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

    4. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met die hond op plaatsen bevindt genoemd in het eerste lid, een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor de directe verwijdering van de uitwerpselen van de hond.

    5. De eigenaar of houder van een hond welke zich met die hond op plaatsen bevindt genoemd in het eerste lid is verplicht het in het vierde lid bedoelde opruimmiddel op eerste vordering van een daartoe aangewezen toezichthouder dan wel (bijzonder) opsporingsambtenaar onmiddelijk te tonen.

    6. De verplichtingen genoemd in het eerste, vierde en vijfde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn beperking door een geleid- of hulphond laat begeleiden.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
  • 1.

    Het is de eigenaar of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt, dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiemerk in het oor of in de buikwand, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1.

    Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

(Vervallen; zie Wetboek van Strafrecht)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Schade door duiven

(Gereserveerd).

Artikel 2.4.24 Bijen

(Gereserveerd).

Artikel 2.4.25 Handhaving bij diverse vormen van overlast
  • 1.

    In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan door de politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan

a) de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd; b) de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

  • 3.

    De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4.

    Het is verboden om zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.”

Artikel 2.4.26 Maskers, vermommingen e.d.
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1.11 is het zonder vergunning van de burgemeester verboden zich op de weg of openbaar water of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats te vertonen, gemaskerd, vermomd of op enige andere wijze onherkenbaar gemaakt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet van carnavalszondag na 12.00 uur tot de daaropvolgende woensdag te 02.00 uur.

  • 3.

    Hij, die zich op de in het tweede lid bedoelde dagen gemaskerd of anderszins vermomd, vertoont, is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie zich van zijn masker of andere vermomming te ontdoen.

Artikel 2.4.27 (slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
  • 1.

    Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de afdeling 5 van hoofdstuk 4.

Artikel 2.4.28 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • B.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen -voor zover dat mogelijk is- soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horeca-inrichtingen
  • 1.

    Het is de houder van een inrichting verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: de inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 1, onder a;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, lid 1, onder b.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen
  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.4, 2.1.6.8, 2.1.6.8a, 2.1.6.11, 2.2.3a, 2.2.5, 2.4.7, 2.4.7a, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.7.3 of 5.5.1 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10. Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen.
  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats binnen de in de Nota Cameratoezicht aangewezen gebieden.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:

    • a.

      parkeerplaatsen en parkeerterreinen;

    • b.

      plaatsen die vanwege doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties vallen.

Afdeling 11 Voetbal

Artikel 2.11.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    organisator:

    • a.

      de betaaldvoetbalorganisatie MVV, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaaldvoetbalorganisatie MVV als thuisspelende ploeg betrokken is;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Maastricht, waarbij tenminste één betaaldvoetbalorganisatie is betrokken, dan wel in geval van wedstrijden tussen vertegenwoordigende elftallen;

    • c.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij tenminste één betaaldvoetbalorganisatie is betrokken.

  • 2.

    voetbalwedstrijd:

een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder lid 1.

3.stadion:

het voetbalstadion gelegen aan het Stadionplein 32, onder de omgeving wordt verstaan: het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen, inclusief onderdoorgangen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

de Marathonweg, Severenstraat, Heukelstraat, Ambyerstraat-Zuid, Terblijterweg, Dr. Schaepmansstraat, Kolonel Millerstraat, Kasteel Hillenraadweg, Marathonweg.

Artikel 2.11.2 Kennisgeving
  • 1.

    De organisator is verplicht schriftelijke kennisgeving te doen aan de burgemeester ten minste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag van een voetbalwedstrijd.

  • 2.

    Indien een kennisgeving, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet vier weken tevoren kan worden gedaan, dient de organisator na de vaststelling van de speeldatum hiervan onmiddellijk de burgemeester schriftelijk in kennis te stellen, maar in ieder geval één week voor de speeldatum.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de onder 1 bepaalde termijn.

  • 4.

    De kennisgeving als bedoeld in het eerste lid kan meer dan één wedstrijd betreffen.

  • 5.

    De burgemeester kan, met betrekking tot een voetbalwedstrijd, aan de organisator daarvan voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid.

  • 6.

    De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

indien de krachtens het vijfde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het tweede lid.

7.Het is verboden bij een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het zesde lid, is uitgevaardigd.

Artikel 2.11.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.10.1, lid 2, de orde te verstoren.

Artikel 2.11.4 Opvolgen aanwijzingen

Een ieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2.11.5 Onnodig opdringen, uitdagend gedrag e.d. bij een betaald voetbalwedstrijd

Artikel 2.11.6 Stadionomgevingsverbod

De burgemeester kan aan een persoon in het belang van de openbare orde schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.

Artikel 2.11.7 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te vertoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.11.8 Supportersstromen
  • 1.

    Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

  • 2.

    Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente.

  • 3.

    Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd almede op een of andere wijze de openbare orde te verstoren of dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet op eerste aanzegging van de politie zich buiten de gemeentegrenzen te begeven in de door de politie aan te geven route en richting, behalve indien zij woonachtig zijn in de gemeente Maastricht.”

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een

ander tegen vergoeding;

b.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf

    • -

      waaronder begrepen een erotische-massagesalon-, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • e.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • f.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;

  • g.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

h. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

i. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.1a;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie,sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen
  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 3.

    In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf; en

    • d.

      de locatie van de seksinrichting of het escortbedrijf.

      4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1º. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

2º. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van strafrecht;

3º. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

4º. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

5º. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

6º. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerderis binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden
  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 en 05.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 03.00 en 05.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingsuren vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.4a Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, de vergunning intrekken.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie - Raamprostitutie

Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a.

    op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats of op een van daaruit zichtbare plaats, de aandacht van passanten op zich te vestigen;

  • b.

    vanuit een seksinrichting of escortbedrijf gelegen aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats of op een van daaruit zichtbare plaats, de aandacht van passanten op zich te vestigen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch–pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch - pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn
  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden
  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op een seksinrichting bedoeld in artikel 3.2.6, onder b.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e); of

    • h.

      indien niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1,eerste lid, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

  • a.

    zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;

  • b.

    er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

  • c.

    indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

  • d.

    indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

(Gereserveerd).

Afdeling 2 Bodem, weg en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Straatvegen

(Gereserveerd)

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

(Gereserveerd)

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

(Gereserveerd).

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwprodukten e.d.

(Gereserveerd).

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Gereserveerd).

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht handelsreclame
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen die betrekking hebben op:

      • -

        een openbare verkoping of aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,15 m² en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 0,50 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;

  • d.

    opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.

    opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • 3.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

  • a.

    van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het gevoegd gezag;

  • b.

    het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

  • c.

    deze opschriften en aankondigingen niet langer dan 2 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

    • 4.

      Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

    • 5.

      Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening.

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

  • c.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.4.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.4.2., dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het bevoegd gezag de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Afdeling 5 kamperen buiten kampeerterreinen.

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de

Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan

worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de

rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

  • 4.

    De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de verkeersveiligheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • f.

      de bescherming van een stadsgezicht.

      5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 4.5.3 Aanwijzing kampeerplaatsen
  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.5.2. eerste lid, niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4.5.2. vierde lid.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden voertuigen waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken
  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens en een kennelijke verwaarloosde toestand verkeert

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.
  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit parkeren naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren binnen een afstand van 10 meter van een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
    • 1.

      Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

    • 2.

      Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

      3. Het college kan openbare (brom)fietsstallingsgebieden aanwijzen, waar het in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is een fiets of bromfiets langer dan een door het ncollege te bepalen periode onafgebroken te stallen.

Afdeling 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat die markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel 5.9.1.

  • 5.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • c.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.

    • 7.

      Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet mileubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de vergunningaanvraag op basis van de Wet milieubeheer is genomen.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    .De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerk, de Telecommunicatieverordening of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale landschapsverordening of de Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart 2007.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats
  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale landschapsverordening of de Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart 2007.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water
  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen
  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

(Gereserveerd).

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te

stoken

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden eb vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna;

    • d.

      ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6 Gevonden voorwerpen en detectieverbod

Artikel 5.6.1. Detectieverbod
  • 1.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor een detectorverbod geldt.

  • 2.

    Het is verboden zich anders dan met een vergunning van het college met een metaaldetector te bevinden op de onder het eerste lid bedoelde terreinen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 39 en 40 van de Monumentenwet 1988 een opgravingsvergunning is verstrekt.

Afdeling 7 Verstrooiing van as

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.7.2 Verboden plaatsen
  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      speelweiden en andere terreinen bestemd voor spel of sport.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaats vindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod uit het eerste verbod, behoudens voor zover het betreft de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.7.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 8 Lijkbezorging

Artikel 5.8.1 Tijdvak voor begraven e.d.
  • 1.

    Het is verboden een lijk naar de begraafplaats te vervoeren, te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 08.00 uur tot 16.00 uur.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet in situaties, waarin artikel 6 van de Wet op de Lijkbezorging of artikel 13 van de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekte-oorzaken van toepassing is.

Artikel 5.8.2 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.

Artikel 5.8.3 Aanwijzingen

Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechthebbende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraafplaats.

Artikel 5.8.4 Plaatsen grafzerken e.d.

Het is verboden zonder vergunning van het college op een begraafplaats een grafkelder of graftuin aan te leggen, een gedenkteken, zerk of kruis te plaatsen of een boom of ander gewas te planten.

Artikel 5.8.5 Onderhoud objecten

De rechthebbende op een in artikel 5.8.4 genoemd object op een begraafplaats is verplicht dit naar behoren te onderhouden.

Afdeling 9 Toezicht op evenementen

Artikel 5.9.1 Begripsomschrijving
  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke, al dan niet tegen betaling, voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, lid 1, sub h, Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2.1, 2.1.4.1 en 2.1.4.2, van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 5.9.2 Evenement en evenementenvergunning

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen

  • d.

    de zedelijkheid of gezondheid

  • e.

    de ruimtelijke en/of karakteristieke structuur en (bebouwde) waarden en het woon- en leefklimaat van de stad.

    • 3.

      Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor muziek- en zanggezelschappen die in Maastricht zijn gevestigd en bij de gemeente Maastricht zijn geregistreerd, voor zover zij een voor publiek toegankelijke muziekuitvoering geven. In dat geval moet daarvan ten minste twee weken voordat dit gehouden wordt, kennisgeving worden gedaan aan de burgemeester.

      4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 5.9.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 5.9.3a Wanordelijkheden bij evenementen
  • 1.

    Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken

  • 2.

    Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen

  • 3.

    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.”

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen normale omstandigheden

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.3a Binnentreden woningen in noodsituaties

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

  • 2.

    Op dat tijdstip worden ingetrokken:

    • a.

      de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Maastricht, vastgesteld bij besluit van 4 juli 1989, zoals deze sedertdien is gewijzigd; en

    • b.

      de Algemene Politieverordening voor Maastricht 1978.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling
  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvrage ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006" dan wel "apv" of “APV”.

Uitvoeringsbesluiten van de Burgemeester

Artikel 2.1.5.1

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT

Overwegende,

dat hij op grond van het bepaalde in artikel 2.1.5.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening bevoegd is te beslissen op een aanvraag voor een terrasvergunning bij een horecagelegenheid;

dat het wenselijk is met betrekking tot de uitoefening van die bevoegdheid beleidsregels als bedoeld in Titel 4.3. van de Algemene wet bestuursrecht vast te stellen;

gelet op de artikelen 2.1.5.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

  • I.

    Vast te stellen als beleidsregel als bedoeld in titel 4.3 van de Awb, de door de Burgemeester op 22 januari 2003 vastgestelde nota actualisering terrassenbeleid, alsmede de Horecanota Maastricht 1997-2005 (raadsbesluit van 3 december 1996) voorzover deze beleidsregels bevat voor de verstrekking of weigering van terrasvergunningen.

  • II.

    In te trekken het besluit van 22 januari 2003 houdende vaststelling van de beleidsregel terrassen op grond van Artikel 2.3.1.2. APV.

  • III.

    Beslissingsbevoegdheid uitgifte terrasvergunningen te mandateren aan Hoofd afdeling stadstoezicht.

  • IV.

    Ondertekening terrasvergunningen te mandateren aan hoofd stadstoezicht en navolgende in de terrasvergunning op te nemen: Burgemeester van Maastricht Namens deze, hoofd afdeling stadstoezicht

Maastricht, 26 januari 2004

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. G.B.M. Leers

Artikel 2.3.1.2, derde lid

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,

Overwegende, dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 3 van de APV te exploiteren;

dat de vergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV uitsluitend aan natuurlijke personen kan worden verleend, persoonsgebonden is en niet kan worden overgedragen;

dat de burgemeester op grond van artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV kan bepalen dat de vergunning ten aanzien van bepaalde categorieën inrichtingen slechts aan één natuurlijk persoon kan worden verleend;

dat voor de coffeeshops een stelsel van een afnemen maximum geldt, inhoudende dat geen nieuwe inrichtingen worden toegelaten en het huidige aantal door onder meer het staken van de exploitatie, sluiting van de inrichting, of intrekking van de vergunning dienovereenkomstig vermindert;

dat het hanteren van dit stelsel van een afnemend maximum zijn grondslag vindt in de bescherming van het woon- en leefklimaat, opdat het niet toelaten van nieuwe vestigingen er toe zal leiden dat het aantal inrichtingen uiteindelijk in het belang van het woon- en leefklimaat omlaag zal gaan;

dat het met het oog op dit gehanteerde stelsel van het afnemend maximum niet wenselijk is een vergunning op naam van meer dan één natuurlijk persoon te verlenen;

gelet op artikel 2.3.1.2, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening;

BESLUIT:

TE BEPALEN:

  • 1.

    dat de vergunningen van coffeeshops enkel aan één natuurlijk persoon kunnen worden verleend.

  • 2.

    dat het bepaalde onder 1 niet geldt voor de vergunninghouders van de coffeeshops welke reeds een coffeeshop exploiteerden op 30 november 2009, zijnde de datum van inwerkingtreding van de betreffende APV- bepaling.

Maastricht, 20 januari 2010

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. J.H.H. Mans

Artikel 2.3.1.3.

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,

Overwegende,dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 3 van de APV te exploiteren;

 

dat onder inrichting als bedoeld in genoemd artikel wordt verstaan een voor het publiek toegankelijke ruimte waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

 

dathet vooralsnog de bedoeling is met dit vergunningstelsel de overlast rond en nabij de zogenaamde coffeeshops/theehuizen als gevolg van de handel in en gebruik van verdovende middelen tegen te gaan;

 

datonder de begripsomschrijving niet alleen coffeeshops/theehuizen vallen, maar ook andere soorten

inrichtingen, waarvan vooralsnog gesteld kan worden dat zich ten aanzien daarvan (nog) geen overlastproblemen als gevolg van drugshandel en -gebruik voordoen;

 

dat de burgemeester krachtens artikel 2.3.1.3 van de APV bij openbaar bekend te maken besluit kan bepalen dat de vorenbedoelde vergunningplicht niet geldt voor een of meer nader aan te duiden soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer aangewezen gedeelten van de gemeente;

 

dat op 3 mei 1994 derhalve een vrijstellingsbesluit is genomen door de burgemeester;

 

dathet sinds 30 november 2009 op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 van de APV eveneens verboden is zonder vergunning van de burgemeester een afhaalbedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 4 van de APV te exploiteren;

 

dat dit vrijstellingsbesluit daartoe laatstelijk gewijzigd is op 20 januari 2010;

 

datdoor de gemeenteraad van Maastricht is bij besluiten van 20 december 2005, 17 april 2007, 26 juni 2007 en 18 november 2008 nieuw coffeeshopbeleid is vastgesteld en nader is uitgewerkt en onder meer besloten is tot het nemen van locatiespecifieke maatregelen om overlast tegen te gaan;

 

datten behoeve van die overlastbeperkende maatregelen de indeling van de coffeeshops mogelijk verandert waardoor sprake zou kunnen zijn van een eventuele verruiming van het vloeroppervlak van de coffeeshops;

 

dat deze verruiming van het vloeroppervlak in het kader van het hierboven genoemde nieuwe coffeeshopbeleid wordt toegestaan;

 

dat er inmiddels ook een rookverbod in horecalokaliteiten van kracht is ingevolge de Tabakswet, welk rookverbod strijdig is met het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops die juist zijn bedoeld voor het nuttige van cannabis onder voorwaarden;

 

datook om die reden verbouwingen in de coffeeshops onder voorwaarden dienen te worden toegestaan;

 

dathet uitvoeringsbesluit ex artikel 2.3.1.3 daarom moet voorzien in een mogelijkheid om de inrichtingen van coffeeshops hierop aan te passen;

 

datonverlet het voorgaande het stelsel van het afnemend maximum blijft gelden;

  

gelet op artikel 2.3.1.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening:

 

 

BESLUIT:

  

het op grond van artikel 2.3.1.3 vastgestelde uitvoeringsbesluit te wijzigen, zodanig dat dit als volgt zal luiden:

 

1.  dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de volgende soorten inrichtingen in de gehele gemeente:

alle inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1 eerste lid, onder a, sub 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening, zulks met uitzondering van coffeeshops, theehuizen, en dergelijke, onder welke benaming dan ook;

2.  dat de onder 1 geformuleerde vrijstelling slechts geldt voor zover de daar bedoelde inrichtingen reeds bestonden en feitelijk in exploitatie waren op 8 december 1993, zijnde de datum van inwerkingtreding van de zogenaamde overlastbepalingen in de APV;

3.  dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1 eerste lid, onder a, sub 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor zover deze reeds bestonden en feitelijk in exploitatie waren op 30 november 2009, zijnde de datum van inwerkingtreding van de vergunningplicht voor afhaalbedrijven.

4.  dat nieuwe vestigingen, onverminderd het hierboven onder 1 en 2 bepaalde, vergunningplichtig zijn en blijven, waarbij onder nieuwe vestigingen mede wordt verstaan, een op 8 december 1993 bestaande onderneming:

*  die op of na genoemde datum door een andere exploitant is of wordt overgenomen;

*  die op of na genoemde datum wordt verbouwd c.q. gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de vergunde inrichting wordt vergroot;

*  waarvan het gebruik op of na genoemde datum is of wordt gewijzigd.

5.  dat onder nieuwe vestiging als bedoeld in onderdeel 4 van dit besluit niet wordt verstaan een coffeeshop die conform het door de gemeenteraad vastgestelde coffeeshopbeleid met toestemming wordt verbouwd.

 

 

Maastricht,  21 september 2010

 

 

De Burgemeester van Maastricht,

 

Drs. J.H.H. Mans.

Artikel 2.3.1.3e.

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT

Overwegende, dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de Burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1., eerste lid, onder a, sub 3, van de APV te exploiteren;

dat onder inrichting als bedoeld in genoemd artikel wordt verstaan een voor het publiek toegankelijke ruimte waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, van de APV de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1., eerste lid, onder a, sub 3, verboden is andere personen dan ingezetenen in de inrichting toe te laten of daarin of aldaar te laten verblijven;

dat zij die hun werkelijke woonplaats in Nederland hebben als ingezetenen worden aangemerkt;

dat het vooralsnog de bedoeling is met het bepaalde in artikel 2.3.1.3e APV de overlast rond en nabij de zogenaamde coffeeshops/theehuizen als gevolg van de handel in en gebruik van verdovende middelen tegen te gaan;

dat onder de begripsomschrijving echter niet alleen coffeeshops/theehuizen vallen, maar ook andere soorten inrichtingen;

dat de Burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, APV niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

Gelet op artikel 2.3.1.3e, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening,

BESLUIT:

TE BEPALEN:

dat het gestelde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de volgende soorten inrichtingen in de gehele gemeente; alle inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 van de APV, zulks met uitzondering van coffeeshops, theehuizen en dergelijke, onder welke benaming dan ook.

Maastricht, 13 juli 2006

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. G.B.M. Leers.

Bekendgemaakt: 26 juli 2006, Maaspost

Inwerkingtreding: 27 juli 2006

Artikel 2.3.1a.3

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT;

Gelet op het bepaalde in artikel 2.3.1a.3, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;

BESLUIT:

Vast te stellen als maximum aantal smart- head- en growshops waarvoor vergunning kan worden verleend: 26

Welk maximum wordt bepaald conform bijgaand overzicht van smart- head- en growshops dat op het moment van inwerkingtreding van paragraaf 1a “Toezicht op smart- head- en growshops” (12 november 2003) in exploitatie is.

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. G. Leers.

Overzicht smart/head/growshops

Smart/headshops:

1. Mirakle Hoenderstraat 4
2.Passe-par-tout Hoenderstraat 14
3.YangtzeMinckelersstraat 4
4.Sirius Smart soundsOude Tweebergenpoort 7a
5.MercuriusBrusselsestraat 4a
6.VisionBrusselsestraat 8
7.SparkleBrusselsestraat 16
8.Big BudGrote Gracht 59
9.Sfeergalerie ImagineKleine Gracht 19a
10. SensKleine Gracht 33
11.Sirius Smart GalleryRechtstraat 47a
12.SpiritStationsstraat 28
13.MediatheekKleine Gracht 14

Growshops:

14.Organic EarthBrusselsestraat 83
15.Green SpotClavecymbelstraat 1
16.Flower Power 2000Volksplein 13
17.Top ShopFort Willlemweg 12b
18.Bertha'sFort Willemweg 12c
19.Master Agro Materialen (MAM)Sandersweg 90
20.Biovision/GrowsideGaljoenweg 81
21.GrowsideHoogbrugstraat 32
22.Q en Q companyParallelweg 101 A04
23.Limbo GrowAdelbert van Scharnlaan D5
24.GroenlandKoning Clovisstraat 3
25.Lucky BudFrankenstraat 200
26.Seeds of PassionGrote Gracht 40

Wijziging Gebruiksinstructie gebiedsontzeggingen Artikel 2.4.25 APV

Inleiding

Bij besluit van 26 juni 2007 heeft de gemeenteraad van Maastricht een gewijzigd artikel 2.4.25 inzake gebiedsontzeggingen opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

De tekst van dit artikel luidt:

  • 1.

    In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of - veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan door de politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan

a) de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

b) de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;

  • 3.

    De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4.

    Het is verboden om zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.”

Bij besluit van 17 juli 2007heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht op grond van het eerste lid van dit artikel een gebied aangewezen. De aanwijzing heeft als gevolg dat personen in dat gebied door politieambtenaren bevolen kan worden zich onmiddellijk te verwijderen, indien dit in het belang is van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid of de gezondheid of zedelijkheid. Dit is het zogenoemde verwijderingsbevel. De burgemeester kan ingevolge artikel 2.4.25, tweede lid van de APV aan personen aan wie ten minste een maal een verwijderingsbevel dan wel eerder een gebiedsontzegging is gegeven een verbod opleggen om zich gedurende een daarin genoemde termijn te bevinden in het door het college vastgestelde gebied. Dit is de zogenoemde gebiedsontzegging. De burgemeester heeft bij besluit van 17 juli 2007 een gebruiksinstructie vastgesteld, waarin wordt geregeld hoe met de bevoegdheid wordt omgegaan.

Aanleiding wijziging

In Maastricht is regelmatig gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Tot op heden is dit instrument enkel toegepast ten aanzien van de bij de politie bekende dealers en gebruikers van verdovende middelen. Het is een effectief instrument gebleken, dat in (strafrechtelijke) procedures veelal de juridische toets heeft doorstaan.

Vanaf de start van de toepassing in augustus 2007 tot januari 2010 zijn er meer dan 800 registraties gedaan, waaronder dus de verwijderingsbevelen en opgelegde gebiedsontzeggingen. Gebleken is ook dat het veelal gaat om notoire “plegers” die vaak recidiveren.

Daarnaast is het wenselijk om dit instrument ook te kunnen toepassen ten aanzien van andere doelgroepen waar dit in het belang van de openbare orde noodzakelijk is. Zo zal dit een effectief middel kunnen zijn in het kader van de overlastbestrijding, waar andere middelen niet goed hebben gewerkt. Voorgesteld wordt om dit middel te gaan inzetten in het kader van de aanpak van bij de politie bekende overlastverstoorders in de openbare ruimte (zoals bijvoorbeeld op het Plein 1992, waar reeds lange tijd sprake is van een ernstige overlastsituatie) en bij de politie bekende overlastveroorzakers die deel uitmaken van het uitgaanspubliek in de weekends.

Wijziging

Om bovengenoemde redenen verdient het aanbeveling om in geval van recidive de duur waarvoor een gebiedsontzegging wordt opgelegd te verlengen. Rekening houdend met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit wordt een oplopende duur gehanteerd bij (herhaalde) recidive. Er wordt uitgegaan van een afschrikkende werking bij een langere duur, die er wellicht toe leidt dat de doelgroep van drugsrunners de stad helmaal niet meer opzoekt.

Daarnaast wordt het aantal doelgroepen waarop dit instrument kan worden toegepast uitgebreid.

Daarmee wordt de gebiedsontzegging van toepassing op vier doelgroepen, nl:

  • -

    dealer of gebruiker van verdovende middelen als bedoeld in de Opiumwet;

  • -

    dak- en thuisloze;

  • -

    overlastveroorzaker in de openbare ruimte;

  • -

    overlastveroorzaker in het uitgaanspubliek.

Het moet wel bij alle 4 doelgroepen gaan om personen die als zodanig bij de politie bekend zijn.

De laatste doelgroep (overlastveroorzaker in het uitgaanspubliek) veroorzaakt overlast op bepaalde (uitgaans-) momenten in een relatief klein gebied, te weten het uitgaanscentrum van de stad. Om die reden wordt voorgesteld om voor deze gebiedsontzeggingen een andere duur te hanteren dan bij de andere drie doelgroepen, aangezien de overlast en openbare ordeverstoringen met name in de periode rondom het weekend plaatsvinden.

Tevens wordt voorgesteld om deze gebiedsontzeggingen van toepassing te doen zijn op een kleiner gebied, aangezien deze situaties zich doorgaans voordoen in het uitgaanscentrum van de stad, hetgeen deel uitmaakt van het door Burgemeester en Wethouders aangewezen gebied.

Gewijzigde gebruiksinstructie

  • I.

    Voorwaarden individuele gebiedsontzeggingen

    • 1.

      Degene die een overtreding, misdrijf of openbare orde verstorende handeling pleegt als hierna onder II genoemd (hierna: de overtreder), moet bij de politie bekend zijn als:

      • -

        dealer of gebruiker van verdovende middelen als bedoeld in de Opiumwet;

      • -

        dak- en thuisloze;

      • -

        overlastveroorzaker in de openbare ruimte;

      • -

        overlastveroorzaker in het uitgaanspubliek.

    • 2.

      Een gebiedsontzegging kan worden opgelegd indien:

      • -

        aan de overtreder tenminste eenmaal een verwijderingsbevel als bedoeld in artikel 2.4.25, eerste lid, APV is gegeven, of

      • -

        aan de overtreder eerder een gebiedsontzegging ex artikel 2.4.25, tweede lid, APV is gegeven.

    • 3.

      De overtreder wordt gehoord over zijn belang om in het aangewezen gebied aanwezig te zijn.

Zijn verklaring wordt schriftelijk vastgesteld en toegevoegd aan het proces-verbaal.

4.Of iemand een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, zal door betrokkene zelf moeten worden aangetoond. Doorgaans zal het daarbij gaan om belangen in de persoonlijke sfeer, zoals wonen, werken, het bezoek aan een huisarts, advocaat of hulpverleningsinstanties.

5. Indien de overtreder kan aantonen dat hij een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, worden het gebied of de tijden waarop het verbod van toepassing is dienovereenkomstig aangepast. In de gebiedsontzegging wordt aangegeven welke instanties in dat geval mogen worden bezocht en hoe betrokkene deze kan bereiken.

  • 6.

    In het besluit tot opleggen van een gebiedsontzegging wordt gemotiveerd aangegeven op welk feit of feiten de gebiedsontzegging is gebaseerd, alsmede voor welk tijdvak en gebied de ontzegging geldt.

  • 7.

    In de gebiedsontzegging wordt gemotiveerd aangegeven waarom de gebiedsontzegging voor die duur wordt opgelegd.

  • 8.

    Als een gebiedsontzegging wordt opgelegd terwijl er al een gebiedsontzegging geldt, gaat de nieuwe gebiedsontzegging in na afloop van de eerder opgelegde gebiedsontzegging, tot een maximum van zes maanden.

  • 9.

    Ten aanzien van een bij de politie bekende overlastveroorzaker in het uitgaanspubliek wordt de gebiedsontzegging opgelegd voor het horecaconcentratiegebied, zijnde een klein deel van het door Burgemeester en Wethouders in het kader van artikel 2.4.25 aangewezen gebied.

II. Strafbare feiten en openbare orde verstorende handelingen

Bij de volgende strafbare feiten en openbare orde verstorende handelingen binnen het aangewezen gebied wordt een gebiedsontzegging gegeven.

Lichte en zware feiten [Klik hier om het document te downloaden]

In geval van recidive is er in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast en/of het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat voldoende reden om een gebiedsontzegging voor een langere duur op te leggen. Immers de overtreding is dan binnen een relatief korte tijd reeds voor de tweede of meerdere keer begaan, waardoor de noodzakelijkheid in het belang van de openbare orde aanwezig is. Uit proportionaliteitsoogpunt wordt een oplopende duur gehanteerd, afhankelijk van de hoeveelste constatering het betreft.

IV. Mandaat

  • 1.

    De burgemeester mandateert de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het opleggen en uitreiken van gebiedsontzeggingen aan de chef van het politiedistrict Maastricht met de mogelijkheid van ondermandaat.

  • 2.

    Bij het uitoefenen van de bevoegdheid neemt de districtschef de gebruiksinstructie in acht.

  • 3.

    De chef van het politiedistrict Maastricht houdt van de toepassing van de gebiedsontzeggingen een adequate registratie bij. De districtschef rapporteert de burgemeester per maand.

    • V.

      Inwerkingtreding

Deze gebruiksinstructie treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Maastricht, 1 juli 2010

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. J.H.H. Mans

Datum publicatie De Ster: 16 juli 2010

Datum publicatie Gemeenteblad: 19 juli 2010 onder nummer C68-2010.

Inwerkingtreding: 17 juli 2010

Artikel 2.9.1.

De Burgemeester van Maastricht 

 

Overwegende:

 

dat de gemeenteraad hem bij besluit van 21 januari 2003 de bevoegdheid heeft gegeven om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied;

 

dat uit de Veiligheidsmonitor voor de gemeente Maastricht blijkt dat een groot gedeelte van de burgers zich onveilig voelt;

 

dat deze onveiligheidsgevoelens onder meer samenhangen met het grote aantal buitenlandse drugstoeristen dat de stad bezoekt,

 

dat bij een deel van deze drugstoeristen in het verleden bij fouilleeracties wapens zijn aangetroffen;

 

dat  regelmatig in de Maastrichtse horeca, dan wel in de directe nabijheid daarvan, incidenten plaatsvinden die politieoptreden noodzakelijk maken;

 

dat ook in bepaalde wijken sprake is van overlast met geweldsincidenten, om welke reden het gebied op 23 augustus 2011 ook is uitgebreid met deze wijken;

 

dat  er in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2012 sprake is geweest van 30 vechtpartijen waarbij bij 4 ervan een wapen is gebruikt en er 10 zware mishandelingen zijn geregistreerd, waarvan 5 met gebruikmaking van een wapen;

 

dat er in die periode 2 pogingen tot doodslag zijn geregistreerd waarvan 1 met gebruikmaking van een wapen en daarnaast 68 bedreigingen zijn geregistreerd, waarbij bij het merendeel sprake is geweest van mondelinge dreiging met wapens;

 

dat gebleken is dat een deel van de in Maastricht aanwezige buitenlandse drugstoeristen wapens bij zich heeft;

 

dat tijdens preventief fouilleeracties in 2011 in totaal tijdens preventief fouilleeracties 122 wapens zijn aangetroffen;

 

dat het effect van de aanwijzing als veiligheidsrisicogebied en de daaruit voortvloeiende acties preventief fouilleren inmiddels is aangetoond;

 

dat overige maatregelen zoals cameratoezicht en de inzet van een politie-biketeam niet hebben geleid tot een reductie van het wapengebruik;

 

dat hiermee de noodzaak voor een verlenging van de aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt aangetoond, welke noodzaak opnieuw een duur van de aanwijzing van zes maanden rechtvaardigt;

 

dat er overleg gevoerd is met de Officier van Justitie en dat deze heeft ingestemd met dit besluit;

 

gelet op artikel 2.9.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht (APV) en de eerdere aanwijzingen als veiligheidsrisicogebied;

 

 Besluit:

 

 

Aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied:

 

 

1a.  binnen de gemeente Maastricht een gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

de Noorderbrug, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein, de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel inclusief de Hubertuslaan richting de Luikerweg tot en met de kruising Aylvalaan-Pater Lemmensstraat, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Sibemaweg in noordelijke richting ter hoogte van het Europaplein, de Mockstraat, de Bergerstraat, de Oostermaasweg, de Terblijterweg in westelijke richting, de Markies van Ledestraat, de Stadionweg, de Marathonweg in westelijke richting ter hoogte van de A2, de President Rooseveltlaan in zuidelijke richting tot aan de Viaductweg en de Viaductweg en Noorderbrug , Borgharenweg, Ankerkade, Galjoenweg, Fregatweg, Hoekerweg, Limmelderweg, Meerssenerweg, voetpad natuurgebied tot aan A2, dan in zuidelijke richting tot aan de Stadionweg/Marathonweg.

 

1b.  binnen de gemeente Maastricht de volgende toegangswegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven:

 

richting België:

-  de Bosscherweg tot aan de Belgische grens,

-  de Cabergerweg, de Carl Smulderssingel, de Brusselseweg tot aan de Belgische grens,

-  de Annalaan,de Dokter van Kleefstraat, de Via Regia tot aan de Belgische grens,

-  de Tongerseweg tot aan de Belgische grens,

-  de Cannerweg (inclusief het verbindingsgedeelte van de Bieslanderweg) tot aan de Belgische grens

-  de Maasboulevard tot aan de Belgische grens

 

richting Eijsden:

-  de Limburglaan, Hoge Weerd tot aan de grens met de gemeente Eijsden,

-  de A2 in zuidelijke richting vanaf het Europaplein (inclusief de daarbij behorende op- en afritten 55 en 56) tot aan de grens met de gemeente Eijsden,

 

richting Margraten:

-  de Akersteenweg tot aan de grens met de gemeente Margraten

 

richting Valkenburg a/d Geul:

-  de Bergerstraat vanaf de Oostermaasweg tot aan de grens met de gemeente Valkenburg a/d Geul,

 

richting Meerssen:

-  de A2/A79 in noordelijke richting vanaf de Viaductweg (inclusief de daarbij behorende op- en afritten) tot aan beider grens met de gemeente Meerssen,

-  de Meerssenerweg, Mariënwaard, Kruisdonk tot aan de grens met de gemeente Meerssen,

-  de Willem Alexanderweg, Galjoenweg, Fregatweg tot aan de grens met de gemeente Meerssen.

 

2.  De aanwijzing als bedoeld onder 1a en 1b te laten gelden voor een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding.

 

3.  Dit besluit in werking te laten treden met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

 

 

Maastricht, 13 maart 2012

 

 

De Burgemeester van Maastricht,

 

 

O. Hoes

 

 

Datum publicatie De Ster:   23 maart 2012.

Datum publicatie Gemeenteblad:  26 maart 2012 onder nummer C11-2012.

Datum inwerkingtreding: 27 maart 2012.

 

Beleidsregels Stadionomgevingsverbod

De Burgemeester van Maastricht

Overwegende:

dat er in het stadion de Geusselt voetbalwedstrijden worden gespeeld waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie (BVO) MVV als thuisspelende ploeg betrokken is, dan wel wedstrijden worden gespeeld georganiseerd door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, dan wel wedstrijden worden gespeeld waarbij een (andere) betaald voetbalwedstrijd betrokken is;

dat de burgemeester op grond van artikel 2.11.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de bevoegdheid heeft in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod op te leggen zich op te houden in de omgeving van het stadion;

dat dit verbod kan gelden vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden en voor een bepaalde periode wordt opgelegd, niet langer dan twee jaar;

dat deze maatregel in het kader van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk kan zijn;

BESLUIT:

vast te stellen als “beleidsregels stadionomgevingsverbod”:

  • 1.

    Een stadionomgevingsverbod kan, wanneer dit in het kader van de bescherming van de openbare orde noodzakelijk is, worden opgelegd aan een persoon die daarnaast een privaatrechtelijk dan wel strafrechtelijk stadionverbod heeft gekregen, in geval van de bijlage 1 genoemde feiten.

  • 2.

    Het stadionomgevingsverbod wordt opgelegd binnen zes weken nadat een privaatrechtelijk dan wel strafrechtelijk stadionverbod wordt opgelegd.

  • 3.

    Indien de openbare orde rondom het stadion in het geding is kan een stadionomgevingsverbod ook worden opgelegd aan een persoon die bij de politie bekend staat als openbare orde-verstoorder bij voetbalwedstrijden, maar geen privaatrechtelijk en/of strafrechtelijk stadionverbod heeft. Het verbod wordt alsdan opgelegd nadat is geconstateerd dat de persoon de openbare orde in/rondom het stadion heeft verstoord op de dag dat een wedstrijd wordt gespeeld.

  • 4.

    Een stadionomgevingsverbod wordt opgelegd in geval van de in bijlage 1 genoemde overtredingen en voor de in bijlage 1 bij die overtredingen behorende duur.

  • 5.

    Een stadionomgevingsverbod geldt voor alle wedstrijden binnen de daarin genoemde geldigheidsduur, ongeacht het risicoprofiel van de wedstrijd.

  • 6.

    Een stadionomgevingsverbod dat wordt opgelegd in de onder 3 genoemde gevallen, wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden.

  • 7.

    Onder de omgeving van het stadion wordt op grond van artikel 2.11.1 lid 3 van de APV verstaan het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen, inclusief onderdoorgangen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

de Marathonweg, Severenstraat, Heukelstraat, Ambyerstraat-Zuid, Terblijterweg, Dr. Schaepmansstraat, Kolonel Millerstraat, Kasteel Hillenraadweg, Marathonweg.

  • 8.

    De afbakening van het onder 7 genoemde gebied is ingegeven door problemen die zich in het verleden in en rond voetbalwedstrijden hebben voorgedaan.

  • 9.

    Indien de persoon aan wie het stadionomgevingsverbod is opgelegd in het gebied waarvoor dit geldt woont of werkt, wordt het gebied zodanig aangepast dat die persoon een aanlooproute heeft naar en van diens woning of werklocatie.

Maastricht, 1 juli 2010

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. J.H.H. Mans

Datum publicatie De Ster: 16 juli 2010

Datum publicatie Gemeenteblad: 19 juli 2010 onder nummer C69-2010.

Inwerkingtreding: 17 juli 2010

Bijlage 1 “Beleidsregels stadionomgevingsverbod”

GedragingMaanden SVMaanden SOV
Overtreding van de wet ID3-
Opgeven valse naam3-
Voorhanden hebben en/of afsteken vuurwerk6-
Poging tot binnendringen van het stadion6-
Poging tot brandstichting met geringe gevaarzetting66
Baldadigheid6-
Niet voldoen aan bevel of verordening 66
Valsheid in geschrifte6-
Belediging6-
Diefstal of verduistering in of rond het stadion66
Vernieling of beschadiging66
Openbare dronkenschap66
Overtreding van de Opiumwet66
Beledigen van een ambtenaar in functie96
Verkopen van toegangskaarten in strijd met de standaardvoorwaarden9-
Bezit of verkoop illegale kaarten9-
Opruiing1212
Verspreiding discriminerende uitlatingen1212
Huisvredebreuk/lokaalvredebreuk1212
Brandstichting met geringe gevaarzetting1212
Wederspannigheid1212
Bedreiging1212
Mishandeling1212
Overtreding van de Wet Wapens en Munitie1212
Gooien van voorwerpen1212
Openlijke geweldpleging met geringe gevaarzetting, gering letsel of geringe schade1212
Schaden aan het aanzien en/of belang van het voetbal12-
Poging tot brandstichting met ernstige gevaarzetting2424
Poging mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg c.q. zware mishandeling2424
Betreden van het speelveld (erfvredebreuk)24-
Binnendringen van het stadion met geweld2424
Bedreiging van personen die belast zijn met de kaartcontrole of handhaven van de orde2424
Openlijke geweldpleging met ernstige gevaarzetting en/of ernstige schade2424
Vernieling met ernstige gevolgen2424
Afsteken van een vuurwerkbom2424
Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg c.q. zware mishandeling3624
Betreden speelveld middels geweld36-
Brandstichting met ernstige gevaarzetting 3624
Poging doodslag3624
Deelneming aan een aanval of een vechtpartij3624
Mishandeling met de dood als gevolg4824
Doodslag4824
Deelneming aan aanval of vechtpartij met de dood als gevolg4824

Hoofdstuk 3

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,

BESLUIT:

vast te stellen de volgende “Beleidsregels handhaving seksinrichtingenbeleid (Hoofdstuk 3 APV)”:

1.Exploitatie zonder vereiste vergunning:

Artikel 1.1

Indien geconstateerd wordt dat zonder vereiste vergunning een seksinrichting geëxploiteerd wordt, en de exploitatie past niet binnen het seksinrichtingen-beleid, wordt door de politie van deze illegale situatie een rapport opgemaakt ten behoeve van de gemeente. Indien de exploitant ondanks een waarschuwing van de burgemeester blijft exploiteren zal door de politie proces-verbaal worden opgemaakt. Op grond hiervan zal de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor onbepaalde tijd gesloten worden verklaard.

Artikel 1.2

In het geval dat de exploitatie zonder vereiste vergunning wel binnen het seksinrichtingenbeleid past wordt, op grond van een schriftelijke rapportage van de politie, betrokkene door de burgemeester aangezegd dat hij een vergunning dient aan te vragen bij een daarbij te stellen termijn. Tevens wordt aan hem medegedeeld dat exploitatie zonder vergunning niet mogelijk is.

Indien geen vergunning wordt aangevraagd binnen de gestelde termijn of indien op de aanvraag negatief wordt beslist, wordt de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor onbepaalde tijd gesloten indien de exploitatie wordt voortgezet.

Artikel 1.3

Indien de verleende vergunning aan een seksinrichting wordt ingetrokken en de exploitatie zonder de vereiste vergunning wordt voortgezet wordt de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor onbepaalde tijd gesloten.

2.Exploitatie is in strijd met de vergunning:

Artikel 2.1

Indien de exploitant na het verkrijgen van de vergunning of de beheerder na zijn goedgekeurde aanstelling handelingen verricht in strijd met de gedragseisen zoals genoemd in artikel 3.2.2 APV zal de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor bepaalde tijd gesloten worden dan wel de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV worden ingetrokken.

Artikel 2.2

Indien geconstateerd wordt dat de inrichting geopend is zonder dat de exploitant of de beheerder aanwezig is wordt dit schriftelijk gerapporteerd aan de burgemeester. Bij een eerste overtreding volgt een schriftelijke waarschuwing. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, een sluiting voor de duur van 2 weken. Bij een derde overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV ingetrokken.

Artikel 2.3

Wanneer uit een schriftelijke rapportage van de politie blijkt dat de exploitant/beheerder nalatig is in het houden van toezicht dat in de inrichting geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde, wordt de exploitant schriftelijk gewaarschuwd door de burgemeester. Bij een tweede overtreding binnen twee jaar na de eerste overtreding zal de inrichting op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor de duur van één maand worden gesloten. Bij een derde overtreding binnen twee jaar na de eerste overtreding zal de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV worden ingetrokken.

Artikel 2.4

Wanneer uit een schriftelijke rapportage van de politie blijkt dat de exploitant/beheerder geen toezicht houdt op het voorkomen van strafbare feiten zoals bepaald in artikel 3.2.5, lid 2 onder a zal afhankelijk van de ernst van de gepleegde strafbare feiten de exploitant schriftelijk gewaarschuwd worden, de inrichting voor bepaalde tijd gesloten (artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV) worden dan wel de vergunning worden ingetrokken (artikel.2.4a APV).

Artikel 2.5

Wanneer uit een schriftelijke rapportage blijkt dat een inrichting overlast veroorzaakt wordt de exploitant schriftelijk gewaarschuwd. Wordt binnen een half jaar na de waarschuwing wederom overlast geconstateerd zal de inrichting op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor de duur van één maand gesloten worden. Indien binnen een jaar voor de derde keer overlast wordt veroorzaakt wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).

Artikel 2.6

Indien de exploitatie van de inrichting in strijd met de vergunningsvoorschriften plaatsvindt wordt de exploitant eerst door de burgemeester schriftelijk gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV een sluiting voor de duur van maximaal 3 maanden. Bij een derde overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning ingetrokken ( artikel 3.2.4a APV).

Artikel 2.7

Wanneer de exploitatie van de inrichting in strijd met de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3. APV plaatsvindt wordt de exploitant eerst door de burgemeester schriftelijk gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV een sluiting voor de duur van maximaal 3 maanden. Bij een derde overtreding binnen een jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).

Maastricht, 12 september 2000

De Burgemeester van Maastricht,

Mr. Ph.J.I.M. Houben.

Gepubliceerd in de Maaspost d.d. 14 september 2000

Inwerkingtreding: 1 oktober 2000

Artikel 5.9.2.

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT:

Overwegende:

  • -

    dat artikel 5.9.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht de burgemeester de bevoegdheid geeft om een vergunning ten behoeve van het organiseren van een evenement te weigeren;

  • -

    dat organisatoren van evenementen en burgers over de mogelijkheden voor het organiseren van een evenement in de openbare ruimte moeten worden geïnformeerd;

  • -

    dat in verband met een efficiënte en eenduidige afdoening van evenementenvergunningen gewenst is over te gaan tot het vaststellen van procedureregels, waarmee bij het in behandeling nemen van vergunningaanvragen rekening wordt gehouden;

- dat met deze procedureregels transparantie en helderheid vooraf wordt geboden aan een initiatiefnemer van een evenement, alsmede invulling wordt gegeven aan de beoogde tijdige bespreking van de plannen van een initiatiefnemer ruim vóór het moment van indiening van de formele vergunningsaanvraag;

gelet op het bepaalde in artikel 5.9.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de “Procedureregels evenementenvergunning gemeente Maastricht” op de navolgende wijze:

I.TOEPASSINGSBEREIK

De “Procedureregels evenementenvergunning Maastricht” hebben betrekking op de organisatie van alle evenementen in het centrum van de stad Maastricht (het gebied gelegen binnen de singels) zoals nader aangegeven op de kaart zoals die als bijlage a is bijgevoegd. Het gaat dan om het gebied binnen de singels dat (globaal) wordt begrensd door de binnenkant van de singels (Wilhelminasingel, Avenue Ceramique, J.F. Kennedysingel, Hertogsingel, Bisschopsingel, Statensingel, Maagdendries, Boschstraat (inclusief Bassin), Van Hasseltkade en Wilhelminabrug). Het gebied tussen de Wilhelminasingel en het Station en een deel van de Spoorweglaan wordt eveneens tot dit gebied gerekend.

De procedureregels hebben tevens alleen betrekking op evenementen die geheel of gedeeltelijk plaatsvinden op de specifieke evenementenlocatie(s), zoals opgenomen in bijlage b en beschreven in de locatiematrix (bijlage c)

De procedureregels zijn tot slot alleen van toepassing op evenementen die netto 1 dag of langer duren en/of een substantieel deel (>50%) van de locatie(s) bezetten.

Toelichting Beleidsregels moeten doelmatig zijn. Zij hoeven alleen te gelden daar en voor die evenementen waar de grootste risico’s van aantasting van de reputatie zijn en/of waar de meeste winst te behalen is. Daarom is de werking begrenst qua locatie als aard van het evenement.

II. Procedureregels; van principeaanvraag tot vergunningverlening

A. Uitgangspunten

Categorie evenementen

Evenementen met meer dan 1000 bezoekers worden gerekend tot de categorie “grote evenementen”.

Informele aanvraag

De grote evenementen (met meer dan 1000 bezoekers) dienen uiterlijk 6 maanden voor de aanvangsdatum van het evenement te worden aangemeld (middels indiening van een principeaanvraag tot verlening van een evenementenvergunning) bij de burgemeester van de gemeente Maastricht.

Formele aanvraag

De formele aanvraag tot verlening van een evenementenvergunning voor grote evenementen dient tijdig, doch uiterlijk 3 maanden voor de aanvangsdatum van het evenement, te zijn ingediend bij de burgemeester van Maastricht. De formele aanvraag tot verlening van een evenementenvergunning voor evenementen met minder dan 1000 bezoekers dient tijdig, doch uiterlijk 8 weken voor de aanvangsdatum van het evenement, te zijn ingediend bij de burgemeester van Maastricht.

B. Processtappen

1. Informeel (voor)overleg organisator - gemeente

Elke organisator van een evenement wordt in de gelegenheid gesteld om op informele wijze vooroverleg te plegen omtrent de organisatie van het evenement. Bij dat vooroverleg zullen de diverse afdelingen van de gemeente Maastricht worden betrokken en zal het evenement worden bezien tegen de achtergrond van de wettelijke voorschriften.

Het overleg tussen de organisator en de gemeente kan vervolgens leiden tot de indiening van een informele aanvraag (lees: principeaanvraag). Indien een organisator direct een principeaanvraag indient, zal daarna het overleg kunnen plaatsvinden. Het (voor)overleg tussen de organisator en de gemeente is vrijblijvend en dient ter nadere invulling van het evenement. Op basis van de uitkomsten van het vooroverleg kan de organisator besluiten tot het indienen van een (informele) aanvraag tot verlening van een evenementenvergunning.

2. Informele aanvraag

Nadat het informeel (voor)overleg tussen de organisator van evenement en de gemeente heeft plaatsgevonden, kan de organisator overgaan tot het indienen van een informele aanvraag (lees: principeaanvraag). Die aanvraag is bedoeld om – zonder de organisator onnodige kosten te laten maken – het evenement te beoordelen. De informele aanvraag (lees: principeaanvraag) voor een evenementenvergunning dient de navolgende gegevens te bevatten:

a. naam en adresgegevens van de aanvrager c.q. verantwoordelijke organisatie;

  • b.

    datum of data, tijdstippen en locatie(s) waarop het evenement wordt georganiseerd;

  • c.

    een omschrijving van alle beoogde (deel)activiteiten (inclusief thema, programmering van artiesten en geluid);

  • d.

    een schatting van het aantal te verwachten bezoekers;

  • e.

    een situatieschets met eventueel te plaatsen tenten en/of andere voorzieningen.

Nadat de informele aanvraag is beoordeeld en besproken, kan de burgemeester een principebesluit nemen. Dat principebesluit betekent dat – onder voorbehoud van definitieve toetsing en op basis van gegevens zoals vermeld in de principeaanvraag – door de burgemeester kan worden ingestemd met de organisatie van het evenement op een bepaalde datum (of data) en bepaalde tijdstippen.

3. Formele aanvraag

De organisator wordt in de gelegenheid gesteld om over te gaan tot indiening van een formele aanvraag (middels het daartoe beschikbare standaard aanvraagformulier evenementenvergunning).

Op de indiening en behandeling van een formele aanvraag tot verlening van een evenementenvergunning is het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

De formele aanvraag (lees: officiële aanvraag) voor een evenementenvergunning dient te worden ingediend conform het daartoe ter beschikking gestelde aanvraagformulier en dient tenminste de navolgende gegevens te bevatten: a. naam en adresgegevens van de persoon, vereniging, stichting, of enig andere organisatievorm die met de daadwerkelijke organisatie van het desbetreffende evenement is belast;

  • b.

    datum of data, tijdstippen en locatie(s) waarop het evenement wordt georganiseerd;

  • c.

    een volledige omschrijving van alle beoogde (deel)activiteiten (inclusief thema) en programmering van artiesten;

  • d.

    een definitieve opgave van het aantal te verwachten bezoekers;

  • e.

    een situatieschets met daarop aangegeven de ten behoeve van het evenement af te sluiten wegen, de inrichting van het terrein, de inrichting van eventueel te plaatsen tenten en/of gebouwen, de plaats van podia, tribunes, tijdelijke terrassen, parkeervoorzieningen, alsmede alle constructietechnische en brandveiligheidtechnische gegevens van alle te plaatsen componenten;

  • f.

    opgave van de wijze van communiceren met de omwonenden;

  • g.

    een opgave van de gegevens met betrekking tot geluid en programmering, drankverstrekking, (commerciële) verkoopactiviteiten, toezicht en verzekering;

  • h.

    de onderbouwing van de wijze waarop de aard en/of omvang van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;

  • i.

    de onderbouwing van de wijze waarop de aard en/of omvang van het evenement past binnen de ruimtelijke en/of karakteristieke structuur en (bebouwde) waarden van de gemeente; j. de onderbouwing van de wijze waarop wordt gewaarborgd dat geen sprake is c.q. zal zijn van een onevenredige belasting van het woon- en/of leefklimaat in de omgeving van het evenement;

  • k.

    alle overige voor de beoordeling van de mogelijk door c.q. vanwege het evenement veroorzaakte hinder/overlast en (brand)veiligheid benodigde gegevens;.

III. OVERIGE BEPALINGEN

HARDHEIDSCLAUSULE

Indien sprake is van een bijzondere, eenmalige gebeurtenis van internationaal, nationaal, provinciaal of plaatselijk belang kan de burgemeester afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels. De burgemeester houdt daarbij zoveel als mogelijk rekening met de bepalingen van deze beleidsregels.

CITEERTITEL

Deze procedureregels worden aangehaald als “Procedureregels in behandeling nemen en vergunningverlening evenementen gemeente Maastricht “

INWERKINGTREDING

Deze procedureregels treden met ingang van 1 december 2009 in werking.

Aldus besloten door de Burgemeester van Maastricht op 17 november 2009.

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. G.B.M. Leers.

Artikel 5.9.2., tweede lid

DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT:

Overwegende:

  • -

    dat artikel 5.9.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht de burgemeester de bevoegdheid geeft om een vergunning ten behoeve van het organiseren van een evenement te weigeren;

  • -

    dat organisatoren van evenementen en burgers over de mogelijkheden voor het organiseren van een evenement in de openbare ruimte moeten worden geïnformeerd;

  • -

    dat in verband met een efficiënte en eenduidige afdoening van evenementenvergunningen gewenst is over te gaan tot het vaststellen van beleidsregels, waarmee bij het nemen van beschikkingen op vergunningaanvragen rekening wordt gehouden;

  • -

    dat wordt gestreefd naar het verlenen van vergunningen ten behoeve van evenementen die onder meer passen binnen de ruimtelijke structuur en de karakteristieke bebouwde waarden van de gemeente Maastricht en dat het gewenst is om die toetsingsgrondslag nader in te vullen;

gelet op het bepaalde in artikel 5.9.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de “Beleidsregels evenementenvergunning gemeente Maastricht” op de navolgende wijze:

I.TOEPASSINGSBEREIK

De “Beleidsregels evenementenvergunning Maastricht” hebben betrekking op de organisatie van alle evenementen in het centrum van de stad Maastricht (het gebied gelegen binnen de singels) zoals nader aangegeven op de kaart zoals die als bijlage a is bijgevoegd. Het gaat dan om het gebied binnen de singels dat (globaal) wordt begrensd door de binnenkant van de singels (Wilhelminasingel, Avenue Ceramique, J.F. Kennedysingel, Hertogsingel, Bisschopsingel, Statensingel, Maagdendries, Boschstraat (inclusief Bassin), Van Hasseltkade en Wilhelminabrug). Het gebied tussen de Wilhelminasingel en het Station en een deel van de Spoorweglaan wordt eveneens tot dit gebied gerekend.

De beleidsregels hebben tevens alleen betrekking op evenementen die geheel of gedeeltelijk plaatsvinden op de specifieke evenementenlocatie(s), zoals opgenomen in bijlage b en beschreven per locatie in de locatiematrix (bijlage c)

De beleidsregels zijn tot slot alleen van toepassing op evenementen die netto 1 dag of langer duren en/of een substantieel deel (>50%) van de locatie(s) bezetten.

Toelichting

Beleidsregels moeten doelmatig zijn. Zij hoeven alleen te gelden daar en voor die evenementen waar de grootste risico’s van aantasting van de reputatie zijn en/of waar de meeste winst te behalen is. Daarom is de werking begrenst qua locatie als aard van het evenement.

II. INHOUDELIJKE BELEIDSREGELS

De aanvraag evenementenvergunning kan op grond van artikel 5.9.2., lid 2 onder e. APV Maastricht worden geweigerd in het belang van “de ruimtelijke en/of karakteristieke structuur en (bebouwde) waarden en het woon- en leefklimaat van de stad”.Elke aanvraag tot verlening van een evenementenvergunning wordt – ongeacht de grootte van het evenement – getoetst aan het bepaalde in artikel 5.9.2., lid 2 APV Maastricht.

Aangezien het wenselijk is om de in artikel 5.9.2., lid 2 onder e. APV Maastricht omschreven grondslag nadere (concrete) invulling te geven, is de grondslag onder te verdelen in een drietal nadere, inhoudelijke, gronden van toetsing (“toetsingsgronden”).

Het gaat om de navolgende toetsingsgronden:

Toetsingsgrond 1:De aard en/of omvang van het evenement dienen zich te verdragen met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie.

Toetsingsgrond 2:

De aard en/of omvang van het evenement dienen te passen binnen de karakteristieke bebouwde waarden waaraan de gemeente haar reputatie ontleent.

Toetsingsgrond 3:

Er mag geen sprake zijn van een onevenredige belastingvan het woon- en/of leefklimaat op de locatie en/of in de directe omgeving van het evenement.

In het navolgende worden de toetsingsgronden nader uitgewerkt.

Uitwerking toetsingsgrond 1

Aard en/of omvang van het evenement dienen zich te verdragen met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie.

Toelichting toetsingsgrond 1

Het gaat om het respecteren van de evenementenlocatie, de cultuurhistorische/monumentale bebouwing en functies. Het gaat hierbij specifiek om:

  • a.

    Toegankelijkheid van de (functies van) de cultuurhistorische gebouwen;

  • b.

    Zichtbaarheid vanaf de aanloopstraten van het plein en de reputatiebepalende gebouwen;

  • c.

    Herkenbaarheid (beleefbaarheid van de locatie tijdens het evenement).

Deze aspecten betreffen vooral de afstand tot gebouwen, de situering van hogere/massale voorzieningen op de evenementenlocatie en de (zo open mogelijke) inrichting van het evenement.

Toegankelijkheid is qua minimale vereisten al verankerd in de APV (minimaal 10 meter breedte in relatie tot de toegankelijkheid voor hulpdiensten). Daarbij wordt additioneel gestuurd op het niet plaatsen van hoge/massale voorzieningen voor de entree.

Zichtbaarheid vanaf de aanloopstraten is gerelateerd aan de functie van het plein, plein of kade in een compacte en drukke stad, met een wirwar van smalle (en veelal) drukke straten. Het plein heeft daarin een functie van openheid en rust. De keuze om evenementen op dat plein toe te staan betekent per definitie dat gedurende die tijd hieraan afbreuk wordt gedaan. De bedoeling is echter toch om die openheid maximaal tehandhaven.

De ruimtelijke consequenties van beide regels voor de diverse locaties zijn richtinggevend uitgewerkt in de “locatiematrix”, die als bijlage 2c aan deze beleidsregels is toegevoegd en integraal deel uitmaakt van deze beleidsregels.

Herkenbaarheid is verbonden met de vraag hoe – als een bezoeker van een evenement op het plein is – deze kan merken dat deze specifiek op dát plein aanwezig is. Indien dat niet het geval is, is een andere locatie ook een optie (vanuit het doel de druk te spreiden), het maakt dan immers niets uit voor de herkenbaarheid. Het vorenstaande heeft alles te maken met de inrichting en het niet, c.q. - indien veiligheid dit vereist slim, minimaal - gebruik van hekken.

Voorbeeld

Zo gebruikt de Sjeng Kraft Kompenei voor de 11de van de 11de vanuit veiligheidsoogpunt wel hekken, maar pas nadat door een slimme inrichting optimaal gebruik is gemaakt van toch al benodigde voorzieningen. Het Struijskomitee heeft ervoor gekozen om die noodzakelijke hekken door kunstenaars te laten aankleden.

Uitwerking toetsingsgrond 2

Aard en/of omvang van het evenement dienen te passen binnen de karakteristieke bebouwde waarden waaraan de gemeente haar reputatie ontleent.

Toelichting toetsingsgrond 2

Deze toetsingsgrond heeft betrekking op de synergie tussen het concept van het evenement, de aard van de locatie en de aanpalende functies. Het gaat hierbij om afstemming met en/of benutting van de culturele voorzieningen en cultuurhistorische gebouwen in de omgeving.

Centraal staat hier de belevingswaarde. Op welke wijze versterken de aard van het evenement en de kenmerken (reputatie) van de locatie elkaar. Indien er geen relatie bestaat, is een evenement in principe stand alone en kan het ook elders.

De mate van synergie wordt bepaald door de afstemming met en/of benutting van de culturele voorzieningen en cultuurhistorische gebouwen in de omgeving. Indien er immers een functionele relatie bestaat tussen het evenement en de (gebouwen/functies) rond de locatie, dan wordt de reputatie van het evenement en de locatie versterkt.

Voorbeeld

Het gebruik van de omliggende gebouwen bij de concerten van Rieu als onderdeel van het totaalconcept.

Het zo min mogelijk gebruiken van hekwerken is een aspect dat ook hier speelt. Hekken sluiten het evenement af van de omgeving. Daarom zijn hekken in principe ook niet toegestaan (bijvoorbeeld om puur commerciële redenen de eigen drankverkoop stimuleren), tenzij ze vanuit veiligheid vereist zijn. Die afweging wordt gemaakt door het Overlegorgaan Openbare Orde en Veiligheid (OOV).

Uitwerking toetsingsgrond 3

Er mag geen sprake zijn van een onevenredige belasting van het woon- en/of leefklimaat in de omgeving van het evenement.

Toelichting toetsingsgrond 3

Het beschermen en/of bevorderen van het woon- en leefklimaat in het centrum van de stad. Het gaat hierbij specifiek om:

  • a.

    Een maximale bezetting van netto 50 dagen per evenementenlocatie.

  • b.

    Tijdige communicatie vooraf, tijdens en na (evaluatie van) een evenement.

  • c.

    Instandhouding van de bereikbaarheid van het centrum voor alle modaliteiten (fiets, te voet, OV, auto).

Op basis hiervan wordt de door de Raad vastgestelde maximale belasting van 50 dagen netto verankerd in de beleidsregels.

Op basis van de overleggen van het bestuur met de buurtkaders binnenstad wordt extra ingezet op de communicatie over evenementen (middels het Jaarprogramma). Dat gebeurt ook extra via het sturen op de communicatie voor, tijdens en na (evaluatie) een evenement: uniform, tijdig en helder voor de burger. Over wat wanneer plaatsvindt, welke maatregelen genomen zijn, wat dat betekent voor de omwonenden etc… Hiervoor is een standaard brief opgesteld die door de organisator van een evenement benut moet worden.

Indien verkeersmaatregelen nodig zijn, moeten deze via een heldere kaart toegelicht worden. De belanghebbende moet direct zien hoe evt. omleidingsroutes lopen, waar alternatieve parkeervoorzieningen zijn getroffen e.a. De eventueel vereiste inzet van verkeersregelaars wordt georganiseerd door, en is voor rekening van de initiatiefnemer.

Bereikbaarheid van het centrum is ook belangrijk voor het draagvlak voor evenementen. In de uitwerking spelen een rol de instandhouding van fietstulpen en/of de compensatie als deze vanwege het evenement toch weg moeten. Dat geldt ook voor de (in principe) instandhouding van de OV- assen. Eventuele kosten zijn in beide gevallen voor rekening van de initiatiefnemer.

III. OVERIGE BEPALINGEN

Hardheidsclausule.

Indien sprake is van een bijzondere, eenmalige gebeurtenis van internationaal, nationaal, provinciaal of plaatselijk belang kan de burgemeester afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels. De burgemeester houdt daarbij zoveel als mogelijk rekening met de bepalingen van deze beleidsregels.

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels evenementenvergunning gemeente Maastricht”.

Inwerkingtreding.

Deze beleidsregels treden met ingang van 1 december 2009 in werking.

Aldus besloten door de Burgemeester van Maastricht op 17 november 2009.

De Burgemeester van Maastricht,

Drs. G.B.M. Leers.

Uitvoeringsbesluiten van Burgemeester en wethouders

Artikel 2.1.3.1.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gelet op het bepaalde in artikel 2.1.3.1, eerste en tweede lid, van de Algemene Plaatselijke

Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I.aan te wijzen als dagen en uren, gedurende welke, en als wegen of gedeelten van wegen, waarop

of waaraan het verboden is gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te

verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken:

  • a.

    de maandagen tot en met de vrijdagen na 12.00 uur, zulks onverminderd het bepaalde onder b:

    • 1.

      de wegen:

Stationsplein, Spoorweglaan, Stationsstraat, Wycker Brugstraat, Wilhelminasingel, Akerstraat, Rechtstraat, Hoogbrugstraat, St. Servaasbrug, Maastrichter Brugstraat, Kesselskade, van Hasseltkade, Hoenderstraat, Wilhelminabrug, Stadhuisstraat, Gubbelstraat, Kleine Gracht,

Maastrichter Grachtstraat, Boschstraat, Markt, het Bat, Graanmarkt, Onze Lieve Vrouweplein, Bredestraat, Hondstraat, Maastrichter Heidenstraat, Minckelersstraat, Stokstraat, Plankstraat, Havenstraat, Maastrichter Smedenstraat, Kersenmarkt, Wolfstraat, Achter het Vleeshuis, Vijfharingenstraat, St. Amorsplein, Platielstraat, Kleine Staat, Muntstraat, Jodenstraat, Mariastraat, Grote Staat, Nieuwstraat, Spilstraat, Vrijthof, Helmstraat, Dominicanerplein, Dominicanerkerkstraat,

Grote Gracht, Brusselsestraat, Koningin Emmaplein,St. Annalaan, Calvariestraat, Kommel, Oude Tweebergenpoort, Keizer Karelplein, Statenstraat, Akersteenweg, Dorpstraat, Burgemeester

Cortenstraat, Ambyerstraat-Noord, Ambyerstraat-Zuid, Scharnerweg (incl. de spoorwegtunnel), Bergerstraat;

2. de wegen, welke uitkomen op de onder 1 genoemde wegen, over een afstand van 30 meter van die wegen;

b.de zaterdagen en zondagen, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en de beide Kerstdagen, gedurende het gehele etmaal: alle openbare wegen binnen de

bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar

afkondiging.

Aldus vastgesteld op 3 oktober 1989.

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

De Secretaris,

Mr. Dr. A. Lutters.

De Burgemeester,

Mr. Ph. Houben.

Openbare kennisgeving: 31 oktober 1989.

Inwerkingtreding: 1 november 1989.

Burgemeester en wethouders van Maastricht,

Overwegende:

 

dat bij meerdere ondernemers de behoefte bestaat commerciële diensten aan toeristen aan te bieden op de openbare weg met gebruikmaking van diverse vervoersmodaliteiten;

 

dat deze vormen van toeristisch vervoer een passend middel kunnen zijn om de aantrekkelijkheid van Maastricht als cultuurstad en toeristenstad te promoten;

 

dat de verkeersveiligheid of veiligheid van personen en goederen gewaarborgd moet zijn;

 

dat dit vervoer zo min mogelijk belasting oplevert voor het milieu;

 

dat de overlast door de gebruikers voorkomen of beperkt dient te worden;

 

dat dit vervoer rekening houdt met het verbeteren van de luchtkwaliteit in de binnenstad;

 

dat het wenselijk is slechts beperkt gebruik van toeristisch vervoer in Maastricht toe te staan;

 

dat ter regulering van deze vormen van “toeristisch vervoer” het wenselijk is beleid te ontwikkelen voor het aanbieden van commerciële diensten op de openbare weg;

 

gelet op artikel 2.1.4.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht juncto art. 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten:

 

I.   Vast te stellen de in bijlage opgenomen beleidsregels met betrekking tot het aanbieden van commerciële diensten op de openbare weg:

 

II.  Dit besluit treedt in werking de dag volgende op die van haar bekendmaking.

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 18 oktober 2011.

 

De Secretaris,

Dhr. P. Buijtels.

 

De Burgemeester,

Dhr. O. Hoes.

 

 

 

Datum publicatie De Ster:  21 oktober 2011.

Datum publicatie Gemeenteblad: 24 oktober 2011 onder nummer C57-2011.

Datum inwerkingtreding: 25 oktober 2011.

 

[Klik hier om het document te downloaden]

Beleidsregels en criteria toeristisch vervoer 2011 [Klik hier om het document te downloaden]

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

 

 

Gelezen het voorstel inzake de banierenparade Gemeente Maastricht, corr.nummer: 2011.60340;

 

Gelet op het besluit van de gemeenteraad van 14 december 2010 inzake de nota citybranding 2011-2015;

 

Gelet op artikel 2.1.5.1 van de APV;

 

Gelet op de in 1990 vastgestelde procedure inzake de vlaggenparade, welke in deze nota wordt overgenomen volgens bijlage 7 van genoemd voorstel, corr.nummer: 2011.60340;

 

Gezien de adviezen van de Welstandscommissie in de vergaderingen van 12 juli 2011 en 29 november 2011 inzake de evaluatie van de pilot TEFAF respectievelijk de imago versterkende citydressing voor de stad Maastricht;

 

 

BESLUIT vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

 

Beleidsregels Banierenparade Gemeente Maastricht.

 

1.  De gemeente bepaalt bij welke imago- en beleidbepalende evenementen/activiteiten, waar vlaggen en/of banieren kunnen worden gehangen;

De in aanmerking komende evenementen/activiteiten worden jaarlijks op advies van het programmateam evenementen vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in het Jaarprogramma Evenementen. Hierbij wordt gekeken naar de in de evaluatie genoemde criteria, te weten: zo terughoudend mogelijk,  zoveel als mogelijk verspreid door het jaar, evenement/activiteit met een exclusief/bijzonder karakter (passend binnen stadsvisie), betrekking hebbend op imago- en beleidsversterkende evenementen/activiteiten (als bedoeld in de raadsnota evenementenbeleid) met een economische spin-off, banieren/vlaggen van een goede kwaliteit, op de daarvoor door de gemeente aangewezen plekken, op de door de gemeente bepaalde manier (soort banieren/vlaggen).

2.  Alleen de gemeente kan dit de stad, haar inwoners, haar bezoekers en haar organisatoren aanbieden op de bruggen (Kennedybrug en Noorderbrug);

3.  Organisatoren van de jaarlijks door het college vastgestelde evenementen/activiteiten kunnen banieren respectievelijk vlaggen, passend binnen de daarvoor gestelde criteria, aanvragen en zelf bekostigen voor de rotondes langs de toegangswegen (bijlage 3) en de binnenstad. Betreffende organisatoren kunnen dit aanvragen bij VTH op basis van artikel 2.1.5.1 APV dan wel de herbevestigde procedure van de ‘vlaggenparade’ uit 1990) (zie bijlage 7);

4.  Maximaal 5 keer per jaar. Uitgangspunt: gedurende het evenement/de activiteit plus vijf dagen voorafgaand aan dit evenement/ deze activiteit, als aankondiging. Afhankelijk van de importantie/uitstraling van het evenement/ de activiteit kan deze voorperiode langer zijn, echter per keer niet langer dan netto 15 dagen (dus de dagen van ophangen en afhalen niet meegeteld). De mate van aankleding wordt vooraf door gemeente en organisator van het specifieke evenement bepaald (hier zijn dan 3 mogelijke locaties of combinaties daarvan mogelijk);

5.  Ten aanzien van het gestelde onder 4 geldt een hardheidsclausule: in uitzonderlijke gevallen kan het college hiervan afwijken, weliswaar passend binnen de gestelde criteria (zie punt 2).

6.  De toegestane grootte van de banieren wordt door de gemeente aangegeven (275 cm x 80 cm op de rotondes en bruggen);

7.  De vormgeving van de vlaggen/banieren wordt bij elk afzonderlijk evenement/activiteit vastgesteld volgens collegiaal advies tussen VTH, Ruimte (Ontwerp) en secretaris Welstandscommissie. Ingeval deze organisatieonderdelen er samen niet uitkomen, zal de Welstandscommissie om advies worden gevraagd.

 

Inwerkingtreding

 

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

 

 

 

 

 

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 20 december 2011.

 

De Secretaris,

Dhr. P. Buijtels.

 

De Burgemeester,

Dhr. O. Hoes.

 

 

 

 

 

Datum publicatie De Ster:                         24 februari 2012.

Datum publicatie Gemeenteblad:                                           27 februari 2012 onder nummer C8-2012.

Datum inwerkingtreding:                                   28 februari 2012.

 

Artikel 2.4.8

 

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

 

Gelet op het bepaalde in artikel 2.4.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht:

 

 

Overwegende:

 

 

dat er  in de wijken Wittevrouwenveld, Nazareth en Limmel veelvuldig overlast is als gevolg van het nuttigen van alcoholische drank op straat;

 

dat er een aantal wijzigingen zijn bij  winkelcentra zijn waar het noodzakelijk is dit verbod te laten gelden;

 

dat de politie in Maastricht-Oost daarnaast op andere plaatsen veel meldingen krijgt betreffende overlast van jeugd, welke overlast te maken heeft met het nuttigen van alcoholhoudende dranken op straat, met name door jongeren;

 

dat deze overlast bestaat uit het vervuilen van publieke zitgelegenheid en de omgeving daarvan, het versperren van doorgangen, het maken van misplaatste opmerkingen naar voorbijgangers en het urineren in het publieke domein;

 

dat hierdoor de vrees bestaat voor aantasting van de openbare orde;

 

dat de politie binnen de vigerende regelgeving geen mogelijkheden heeft hiertegen op te treden;

 

dat gebleken is dat de opsomming van buurtwinkelcentra hierin niet correct is en derhalve aanpassing behoeft;

 

gelet op het bepaalde in artikel 2.4.8, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;

 

 

BESLUITEN:

 

 

I.    In te trekken het aanwijzingsbesluit ex artikel 2.4.8 van 31 maart 2009;

 

 

II.  Aan te wijzen als gebied, waarbinnen het verboden is op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben:

 

a.  het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

de Noorderbrug, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein , de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel inclusief de Hubertuslaan richting de Luikerweg tot en met de kruising Aylvalaan-Pater Lemmensstraat, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Sibemaweg in noordelijke richting ter hoogte van het Europaplein, de Mockstraat, de Bergerstraat, de Oostermaasweg, de Terblijterweg in westelijke richting, de Markies van Ledestraat, de Stadionweg, de Marathonweg in westelijke richting ter hoogte van de A2, de President Rooseveltlaan in zuidelijke richting tot aan de Viaductweg en de Viaductweg en Noorderbrug , Borgharenweg, Ankerkade, Galjoenweg, Fregatweg, Hoekerweg, Limmerderweg, Meerssenerweg, voetpad natuurgebied tot aan A2, dan in zuidelijke richting tot aan de Stadionweg/Marathonweg.

 

 

b.  de navolgende gebieden rond winkelcentra:

-  Stadsdeelcentrum Brusselsepoort: Artsenijstraat/Specerijstraat/ Factorijstraat/Mercatorplein;

-  Brusselsepoort Oost: hoek Orleansstraat/Holsteinbastion/Menno van Coehoornstraat;

-  Mariaberg: Volksplein;

-  Stadsdeelcentrum Heer: De Leim/de Mandel en parkeerplaats winkelcentrum Burgemeester Cortenstraat/Raadhuisplein;

-  Buurtwinkelcentrum Malberg: Malbergplein;

-  Buurtwinkelcentrum Caberg: St.Christoffelplein/Clavecymbelstraat (ged.)/ Prestantstraat (ged.);

-  Buurtwinkelcentrum Pottenberg: Terra Cottaplein;

-  Buurtwinkelcentrum Malpertuis: Malpertuisplein/Cantecleerstraat (ged.);

-  Buurtwinkelcentrum Daalhof: Herculeshof/Minervahof/Aureliushof (ged.);

-  Buurtwinkelcentrum Belfort: Keurmeestersdreef/Peymeestersdreef;

-  Buurtwinkelcentrum St. Pieter: Glacisweg tussen pastoor Kribsweg en Burgemeester Ceulenstraat;

-  Buurtwinkelcentrum Drijversstraat/Bosscherweg;

-  Buurtwinkelcentrum Amby: Ambyerstraat Noord (ged.)/Severenplein;

-  Buurtwinkelcentrum Heugem/Randwijck: De Beente/parkeerplaats Oeslingerbaan;

-  Buurtwinkelcentrum De Heeg: Roserije.

 

 

c.  de navolgende overlastplekken jeugd, bestaande uit het gebied gelegen tussen de genoemde straten (inclusief) de genoemde straten dan wel delen daarvan:

-  Kerkplein Sint Willebrordusstraat: Sint Willebrordusstraat/Sint Maternusstraat/Papenweg;

-  Kerkplein Sint Theresiaplein: Sint Theresiaplein/d`Artagnanlaan;

-  Parkje Jekerdal: Meesenbroekweg/Bieslanderweg;

-  Waldeckpark: Champs Elyseesweg/Prins Bisschopsingel/Tongerseweg/Bieslanderweg;

-  Speelterrein Appiushof: Appiushof/Aventijnhof;

-  JOP/SPOT Aureliushof: Aureliushof/Veliahof/Romeinsebaan;

-  Hazendansplein;

-  Speelterrein Hazendanslaan: Appiushof/Koninksemstraat/Hanzendanslaan;

-  JOP Malbergplein: Malbergplein/Banruwe/Wijsdomsruwe;

-  Dukaatplein: Dukaatplein/Dukaatruwe/Escalijnruwe/Peerdenkensruwe;

-  Sportpark-West: Bunderruwe/Negenputruwe/Pierebolruwe/ Koffiemolenweg/Via Regia;

-  Het Ruweel: Reinaertsingel/Taliënruwe/Malbergsingel;

-  Johan Cruyffcourt: Silexstraat/Roemerstraat;

-  Speelterrein Atlasdonk: Atlasdonk/Pandectendonk/Vezeldonk/Pergamijndonk;

-  JOP Rondostraat: Rondostraat/Widelanken/Reinaartsingel;

-  JOP Carl Smulderssingel: Carl Smuldersssingel/Brusselseweg/Peter Gielenstraat;

-  Speelterrein Voedingskanaal: Voedingskanaalweg;

-  Ravelijn buurt: Halvemaanstraat/Ravelijnstraat/Mariabastion/Dauphinstraat;

-  Orleansplein;

-  JOP Fatimaplein: Fatimaplein/Florasingel;

-  Brandenburgerplein: Brandenburgerplein/Brandenburgerweg/Willem Vliegenstraat/Elisabeth Strouvenlaan;

-  Mariaberg: Beeldsnijdersdreef/Sint Annalaan/Koningin Emmaplein/Hertogsingel/Tongerseplein/Tongerseweg/Javastraat/Borneostraat.

 

 

III.  Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.

 

 

 

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Maastricht in hun vergadering van 13 september 2011.

 

 

De Secretaris,

W.L. Loonen

 

De Burgemeester,

O. Hoes

 

 

 

 

Datum publicatie De Ster: 23 september 2011

Datum publicatie Gemeenteblad:   26 september onder nummer C52-2011

Inwerkingtreding:  27 september 2011

 

 

 

Artikel 2.4.25

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT;

Overwegende:

dat in het hieronder genoemde gebied sprake is van verstoringen van de openbare orde door onder meer de aanwezigheid van drugstoeristen en drugsrunners;

dat uit de Veiligheidsmonitor voor de gemeente Maastricht blijkt dat een groot gedeelte van de burgers zich onveilig voelt en dat deze onveiligheidsgevoelens samenhangen met het grote aantal buitenlandse drugstoeristen dat de stad bezoekt;

dat in het kader van handhaving van de openbare orde in het verleden diverse maatregelen zijn genomen;

dat de politie desondanks heeft moeten vaststellen dat de drugsgerelateerde overlast en subjectieve onveiligheidsbeleving onder de burgers groot blijft;

dat deze overlast onder meer bestaat uit het rondrijden, rondhangen en aanspreken van passanten door drugsrunners, het stelselmatig (onderling) treffen van drugsrunners, dealers en kopers;

dat de overlast mede bestaat uit het stelselmatig in de stad rondhangen van zwervers en daklozen en de aanwezigheid van recidiverende geweldplegers in het uitgaansmilieu in de binnenstad;

dat de inzet van de bestaande instrumenten ter handhaving van de openbare orde niet het beoogde effect heeft en derhalve andere maatregelen noodzakelijk zijn;

dat de raad der gemeente Maastricht op 26 juni 2007 de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006 (APV) heeft gewijzigd door het opnemen van artikel 2.4.25 “handhaving bij diverse vormen van overlast”;

dat op grond van dit artikel in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid door de politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen;

dat op grond van dit artikel met het oog op de hierboven genoemde belangen de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als hierboven genoemd, een verbod kan opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een (als hierboven genoemd) door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd;

dat op grond van dit artikel de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als hierboven bedoeld is opgelegd, een verbod kan opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van het door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd;

gelet op het bepaalde in artikel 2.4.25, eerste en tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006:

BESLUITEN:

  • 1.

    aan te wijzen als gebied bedoeld in artikel 2.4.25, eerste en tweede lid, van de APV:

    • a.

      het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

de Noorderbrug, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein , de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel inclusief de Hubertuslaan richting de Luikerweg tot en met de kruising Aylvalaan-Pater Lemmensstraat, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Sibemaweg in noordelijke richting ter hoogte van het Europaplein, de Mockstraat, de Bergerstraat, de Oostermaasweg, de Terblijterweg in westelijke richting, de Markies van Ledestraat, de Stadionweg, de Marathonweg in westelijke richting ter hoogte van de A2, de President Rooseveltlaan in zuidelijke richting tot aan de Viaductweg en de Viaductweg.

b.de volgende toegangswegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven:

richting België:

- de Bosscherweg tot aan de Belgische grens,

- de Cabergerweg, de Carl Smulderssingel, de Brusselseweg tot aan de Belgische grens,

- de Annalaan,de Dokter van Kleefstraat, de Via Regia tot aan de Belgische grens,

- de Tongerseweg tot aan de Belgische grens,

- de Cannerweg (inclusief het verbindingsgedeelte van de Bieslanderweg) tot aan de Belgische grens

- de Maasboulevard tot aan de Belgische grens

richting Eijsden:

- de Limburglaan, Hoge Weerd tot aan de grens met de gemeente Eijsden,

- de A2 in zuidelijke richting vanaf het Europaplein (inclusief de daarbij behorende op- en afritten 55 en 56) tot aan de grens met de gemeente Eijsden,

richting Margraten:

de Akersteenweg tot aan de grens met de gemeente Margraten,

richting Valkenburg a/d Geul:

de Bergerstraat vanaf de Oostermaasweg tot aan de grens met de gemeente Valkenburg a/d Geul,

richting Meerssen:

- de A2/A79 in noordelijke richting vanaf de Viaductweg (inclusief de daarbij behorende op- en afritten) tot aan beider grens met de gemeente Meerssen,

- de Meerssenerweg, Mariënwaard, Kruisdonk tot aan de grens met de gemeente Meerssen,

  • -

    de Willem Alexanderweg, Galjoenweg, Fregatweg tot aan de grens met de gemeente Meerssen.

    • 2.

      te bepalen dat het dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.

Maastricht, 17 juli 2007

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

De Secretaris,

Drs. J.D. Nauta.

De Burgemeester,

Drs. G. Leers.

Bekendgemaakt: Maaspost 25 juli 2007

Publicatie gemeenteblad d.d. 26 juli 2007, C-44

Inwerkingtreding: 26 juli 2007

 

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

 

Gelet op het bepaalde in artikel 2.4.25 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht:

 

Overwegende:

 

dat op 26 juli 2007 een gebiedsaanwijzing in werking is getreden waarin het gebied is aangewezen waarin sprake is van verstoringen van de openbare orde door onder meer de aanwezigheid van drugstoeristen en drugsrunners;

 

dat uit de Veiligheidsmonitor voor de gemeente Maastricht blijkt dat een groot gedeelte van de burgers zich onveilig voelt en dat deze onveiligheidsgevoelens samenhangen met het grote aantal buitenlandse drugstoeristen dat de stad bezoekt, maar ook met overlastgevende personen die zich in diverse wijken van Maastricht ophouden;

 

dat in het kader van handhaving van de openbare orde in het verleden diverse maatregelen zijn genomen;

 

dat de politie desondanks heeft moeten vaststellen dat de overlast en subjectieve onveiligheidsbeleving onder de burgers groot blijft;

 

dat deze overlast onder meer bestaat uit het rondrijden, rondhangen en aanspreken van passanten door drugsrunners, het stelselmatig (onderling) treffen van drugsrunners, dealers en kopers, het met scooters gevaarlijk rondrijden door woonbuurten waarbij argeloze passanten de schrik van hun leven krijge, bedreigen van passanten in winkelcentra, het maken van veel geluid, het veelvuldig in groepjes agressief gedrag vertonen en het aanbrengen van vernielingen;

 

dat de overlast mede bestaat uit het stelselmatig in de stad rondhangen van zwervers en daklozen en de aanwezigheid van recidiverende geweldplegers in het uitgaansmilieu in de binnenstad en andere overlastgevende personen in de wijken;

 

dat de inzet van de bestaande instrumenten ter handhaving van de openbare orde niet het beoogde effect heeft en derhalve andere maatregelen noodzakelijk zijn;

 

dat de hierboven beschreven overlast ook nadrukkelijk plaatsvindt in de wijken Wittevrouwenveld, Limmel en Nazareth;

 

dat Wittevrouwenveld reeds in het gebied is opgenomen, maar de wijken Nazareth en Wittevrouwenveld niet;

 

dat op grond van dit artikel in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid door de politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen;

 

dat op grond van dit artikel met het oog op de hierboven genoemde belangen de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als hierboven genoemd, een verbod kan opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een (als hierboven genoemd) door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd;

 

dat op grond van dit artikel de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als hierboven bedoeld is opgelegd, een verbod kan opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van het door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd;

 

gelet op het bepaalde in artikel 2.4.25, eerste en tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006:

 

BESLUITEN:

 

 

het reeds aangewezen gebied:

 

a.  het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

de Noorderbrug, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein , de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel inclusief de Hubertuslaan richting de Luikerweg tot en met de kruising Aylvalaan-Pater Lemmensstraat, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Sibemaweg in noordelijke richting ter hoogte van het Europaplein, de Mockstraat, de Bergerstraat, de Oostermaasweg, de Terblijterweg in westelijke richting, de Markies van Ledestraat, de Stadionweg, de Marathonweg in westelijke richting ter hoogte van de A2, de President Rooseveltlaan in zuidelijke richting tot aan de Viaductweg en de Viaductweg.

 

b.  de volgende toegangswegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven:

richting België:

-  de Bosscherweg tot aan de Belgische grens,

-  de Cabergerweg, de Carl Smulderssingel, de Brusselseweg tot aan de Belgische grens,

-  de Annalaan,de Dokter van Kleefstraat, de Via Regia tot aan de Belgische grens,

-  de Tongerseweg tot aan de Belgische grens,

-  de Cannerweg (inclusief het verbindingsgedeelte van de Bieslanderweg) tot aan de Belgische grens

-  de Maaboulevard tot aan de Belgische grens

richting Eijsden:

-  de Limburglaan, Hoge Weerd tot aan de grens met de gemeente Eijsden,

-  de A2 in zuidelijke richting vanaf het Europaplein (inclusief de daarbij behorende op- en afritten 55 en 56) tot aan de grens met de gemeente Eijsden,

richting Margraten:

de Akersteenweg tot aan de grens met de gemeente Margraten,

richting Valkenburg a/d Geul:

de Bergerstraat vanaf de Oostermaasweg tot aan de grens met de gemeente Valkenburg a/d Geul,

richting Meerssen:

-  de A2/A79 in noordelijke richting vanaf de Viaductweg (inclusief de daarbij behorende op- en afritten) tot aan beider grens met de gemeente Meerssen,

-  de Meerssenerweg, Mariënwaard, Kruisdonk tot aan de grens met de gemeente Meerssen,

-  de Willem Alexanderweg, Galjoenweg, Fregatweg tot aan de grens met de gemeente Meerssen

 

aan te vullen met:

 

c.  een gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:

 

Noorderbrug , Borgharenweg, Ankerkade, Galjoenweg, Fregatweg, Hoekerweg, Limmelderweg, Meerssenerweg, voetpad natuurgebied tot aan A2, dan in zuidelijke richting tot aan de Stadionweg/Marathonweg.

 

en te bepalen dat dit besluit in werking treedt de dag na bekendmaking ervan.

 

 

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Maastricht in hun vergadering van 13 september 2011.

 

 

De Secretaris,

W.L. Loonen

 

De Burgemeester,

O. Hoes

 

Datum publicatie De Ster: 23 september 2011

Datum publicatie Gemeenteblad: 26 september onder nummer C53-2011

Inwerkingtreding: 27 september 2011

 

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gelet op het bepaalde in artikel 2.4.28 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;

overwegende:

dat er in met name het stadscentrum sprake is van de hinderlijke aanwezigheid van bedelaars;

dat deze bedelaars zich daarnaast ook steeds meer in de stad verspreiden en met name actief zijn in/rond winkelcentra, gelet op het feit dat hier een groot aantal mensen samenkomen die een makkelijk doelwit zijn voor de bedelaars;

dat deze bedelaars zich volgens informatie van de politie eveneens regelmatig schuldig maken aan zakkenrollerij;

dat de stad hier steeds meer overlast van ondervindt;

dat het derhalve noodzakelijk is hier adequaat tegen op te treden;

BESLUITEN:

  • I.

    aan te wijzen als gebied, waarbinnen het verboden is te bedelen om geld of andere zaken:

  • a.

    het gedeelte van de gemeente Maastricht, begrensd door:

de Noorderburg, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein, de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Nassaulaan, het Oranjeplein, het Koningsplein, de President Rooseveltlaan en de Viaductweg.

  • b.

    de navolgende gebieden rond winkelcentra:

    • -

      Stadsdeelcentrum Brusselsepoort: Artsenijstraat/Specerijstraat/ Factorijstraat/Mercatorplein;

    • -

      Brusselsepoort Oost: hoek Orleansstraat/Holsteinbastion/Menno van Coehoornstraat;

    • -

      Mariaberg: Volksplein;

    • -

      Stadsdeelcentrum Heer: De Leim/de Mandel en parkeerplaats winkelcentrum Burgemeester Cortenstraat/Raadhuisplein;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Malberg: Malbergplein;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Caberg: St.Christoffelplein/Clavecymbelstraat (ged.)/ Prestantstraat

  • c.
    • -

      (ged.);

    • -

      Buurtwinkelcentrum Pottenberg: Terra Cottaplein;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Malpertuis: Malpertuisplein/Cantecleerstraat (ged.);

    • -

      Buurtwinkelcentrum Daalhof: Herculeshof/Minervahof/Aureliushof (ged.);

    • -

      Buurtwinkelcentrum St. Pieter: Glacisweg tussen pastoor Kribsweg en Burgemeester Ceulenstraat;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Wittevrouwenveld: parkeerplaats Albert Heijn Scharnerweg/ Frankenstraat (ged.);

    • -

      Buurtwinkelcentrum Voltastraat;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Drijversstraat/Bosscherweg;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Nazareth/Limmel: Kasteel Schaloenstraat;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Amby: Ambyerstraat Noord (ged.)/Severenplein;

    • -

      Buurtwinkelcentrum Heugem/Randwijck: De Beente/parkeerplaats Oeslingerbaan;

    • -

      Buurtwinkelcentrum De Heeg: Roserije.

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 29 juni 2010.

De Secretaris,

Drs. J.D. Nauta.

De Burgemeester,

Drs. J. Mans.

Datum publicatie De Ster: 2 juli 2010.

Datum publicatie Gemeenteblad: 5 juli 2010 onder nummer C62-2010.

Datum inwerkingtreding: 3 juli 2010.

Artikel 3.1.3

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Overwegende, dat het in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast,

het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de gezondheid of zedelijkheid en de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e), geboden is de exploitatie van seksinrichtingen en

escortbedrijven aan nadere regels te binden;

gelet op het bepaalde in artikel 3.1.3. van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

vast te stellen: “Nadere regels ter uitvoering van artikel 3.1.3 APV.” (Inrichtingseisen

seksinrichtingen)

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Inrichting: een seksinrichting en een escortbedrijf;

  • 2.

    Seksinrichting: de inrichting als bedoeld in artikel 3.1.1., onder c, APV, waaronder begrepen ook

een prostitutiebedrijf;

  • 3.

    Escortbedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 3.1.1, onder d, APV;

  • 4.

    Exploitant: de exploitant als bedoeld in artikel 3.1.1., onder f, APV;

  • 5.

    Beheerder: de beheerder als bedoeld in artikel 3.1.1., onder g, APV;

  • 6.

    Bouwwerk: een bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Bouwverordening gemeente

Maastricht;

  • 7.

    Werkruimte: de verblijfsruimte waar de feitelijke seksuele dienstverlening plaatsvindt;

  • 8.

    Verblijfsruimte: een besloten ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen;

  • 9.

    Bouwbesluit: het Besluit als bedoeld in artikel 2 Woningwet houdende de technische

voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en de staat van bestaande bouwwerken;

10.Bouwverordening: de Bouwverordening van de gemeente Maastricht, door de gemeenteraad

vastgesteld.

Paragraaf 2 Vestigingseisen

Artikel 2 Vestigingseisen prostitutiebedrijven

1.Voor de vestiging van prostitutiebedrijven wordt onderscheid gemaakt in 2 typen

prostitutiebedrijven, te weten:

  • A.

    Centrum gebonden prostitutiebedrijven, niet opvallend, voor de “toevallige passanten”;

  • B.

    Buiten de aaneengesloten bebouwing gelegen prostitutiebedrijven.

    • 2.

      Voor de in lid 1, onder A, bedoelde prostitutiebedrijven gelden de volgende vestigingseisen:

  • a.

    Geen cumulatie van negatieve uitstraling op woon-werkklimaat;

  • b.

    Niet in kernwinkelgebied, wel binnen de City, een en ander zoals aangegeven op de plattegrond in de bijlage;

  • c.

    Niet in Horecaconcentratiegebied (zoals aangeduid in de Horecanota);

  • d.

    Spreiding maximaal 1 per straat;

  • f.

    Gelegen aan de aan- en uitlooproute van het Kernwinkelgebied;

  • g.

    Geen vestiging in buurt met overwegend woonfunctie;

  • h.

    Ongezien naar binnen kunnen gaan, maar niet achteraf gelegen;

  • i.

    Geen eigen parkeerfaciliteit, maar medegebruik van stadsfaciliteiten;

  • j.

    Uitstraling dient rustig te zijn en te voldoen aan het vigerende reclamebeleid voor de

Binnenstad.

  • 2.

    Voor de in lid 1, onder B, bedoelde prostitutiebedrijven gelden de volgende vestigingseisen:

    • a.

      Gelegen aan een invalsroute van de stad;

    • b.

      Buiten aaneengesloten bebouwing/bebouwde kom;

    • c.

      Geen relatie met de woonbuurt;

    • d.

      Juist wel eigen parkeergelegenheid;

    • e.

      Pand met hoofdfunctie seksinrichting;

    • f.

      Voldoende volume, de uitbreiding moet bedrijfsmatig zijn en recht doen aan de uitbreiding van

de bestaande prostitutiebedrijven-capaciteit in Maastricht (concentratie per locatie);

  • g.

    Niet op bedrijfsterrein;

  • h.

    De uitstraling dient rustig te zijn en te voldoen aan het vigerende reclame beleid.

Paragraaf 3 Inrichtingseisen

Artikel 3. Inrichtingseisen prostitutiebedrijven

  • 1.

    Tot een prostitutiebedrijf moeten tenminste behoren:

    • a.

      een of meer werkruimten;

    • b.

      een keuken;

    • c.

      een kleedkamer met een afsluitbare hang/legkast;

    • d.

      een verblijfsruimte ingericht als dagverblijf met een oppervlakte van ten minste 3,6 m x 3,6 m.

  • 2.

    Samenvoeging van de keuken en het dagverblijf, dan wel de kleedkamer en het dagverblijf, is

toegestaan als daarmee, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een gelijkwaardige

situatie wordt bereikt.

3.Het dagverblijf, de keuken en de kleedkamer mogen niet voor prostitutie - doeleinden worden gebruikt.

4.Elke werkruimte moet voorzien zijn van een wasbak (dan wel andere wasgelegenheid) met warm

en koud stromend water, een afsluitbare hang/leg kast en een vloeroppervlakte hebben van ten

minste 9 m2.

5.In een prostitutiebedrijf moet uitsluitend ten behoeve van de prostitu(e)e en het overige

personeel tenminste één toiletruimte en één badruimte aanwezig zijn.

Artikel 4. Overige voorzieningen prostitutiebedrijven

De werkruimten van een prostitutiebedrijf moeten gedurende de aanwezigheid van de prostitué(e), hetzij door daglicht, hetzij door kunstlicht, hetzij door beide, voldoende en doelmatig zijn verlicht.

Artikel 5. Veiligheidsvoorzieningen prostitué(e)

  • 1.

    Iedere werkruimte dient voorzien te zijn van een zogenaamd stil alarm.

  • 2.

    De toegangsdeur van een werkruimte mag niet van binnen uit afsluitbaar zijn.

  • 3.

    Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing indien een toegangsdeur van een

werkruimte is gelegen aan de weg.

Paragraaf 4. Brandveiligheidseisen prostitutiebedrijven

Artikel 6. Brandveiligheidsvoorschriften

Een prostitutiebedrijf dient te voldoen aan de desbetreffende eisen gesteld in het Bouwbesluit en de Bouwverordening (gebruiksvergunning).

Paragraaf 5. Gebruiks- gedrags- en gezondheidsvoorschriften

Artikel 7. Algemeen

De exploitant van een seksinrichting of escortbedrijf is verplicht maatregelen te treffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de inrichting of het

bedrijf werkzame prostitué(e), alsmede de bescherming van de volksgezondheid

Artikel 8. Technische Hygiënezorg

1.De exploitant van een seksinrichting dient er voor zorg te dragen dat de inrichting voldoet aan de

hygiëne - eisen die door de GGD worden gesteld, zoals vermeld in het hygiëne protocol GGD - en

Limburg.

2.De exploitant verleent aan de GGD toegang tot de seksinrichting en werkt mee aan het bezoek

van de medewerker van de GGD die jaarlijks een technische - hygiëne inspectie uitvoert. Van deze

hygiëne - inspectie wordt door de GGD een rapport gemaakt hetgeen wordt toegezonden aan de

exploitant. Een afschrift van dit rapport wordt aan de gemeente gezonden.

Artikel 9. Preventie

1.De exploitant van een inrichting verleent de GGD toegang tot de inrichting en verleent

medewerking aan preventieactiviteiten van de GGD gericht op verbetering van de

gezondheidssituatie van de bij hem werkzame prostitué(e)s.

2.De exploitant van een inrichting voert een “veilig seks beleid”. Hij ziet erop toe dat er geen

onveilige seks wordt aangeboden en dat veilige seks wordt bewerkstelligd.

3.De exploitant van een inrichting draagt zorg voor verspreiding onder de bij hem werkzame

prostitué(e)s van voor hen toegankelijk en in begrijpelijke taal geschreven voorlichtings- en

informatiemateriaal, over gezondheidsrisico’s van hun werk, m.n. seksueel overdraagbare

aandoeningen, en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van gezondheidszorg- en

hulpverleningsinstellingen.

4.De exploitant van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf dient zorg te dragen voor een lijst van

hulpverleningsinstanties en belangenverenigingen voor prostitué(e)s die voor de werkzame

prostitué(e)s steeds toegankelijk is.

5.De exploitant van een prostitutiebedrijf stelt huisregels op om de klant te informeren over de

toepassing van “veilig sekstechnieken” en het in de huisregels beschreven zelfbeschikkjngsrecht van

de prostitué(e)s. De huisregels dienen op een voor de klant duidelijk zichtbare plaats opgehangen te

worden.

  • 6.

    In de onder lid 5 bedoelde huisregels wordt in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de prostitué(e) mag klanten weigeren;

    • b.

      de prostitué(e) is niet verplicht als daarom wordt verzocht met de klant alcoholhoudende dranken

te drinken en andere verdovende middelen te gebruikten;

c.de prostitué(e) is niet verplicht om, als daarom wordt verzocht, zonder gebruik van een

condoom te werken;

  • 7.

    De huisregels genoemd in het vorige lid gelden ten minste ook voor ieder escortbedrijf.

  • 8.

    De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat op een voor de klant duidelijk

zichtbare plaats actueel foldermateriaal ten aanzien van veilige seks en seksueel overdraagbare

aandoeningen (SOA) ter inzage liggen.

9.De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat in de inrichting te allen tijde

voldoende wettelijk goedgekeurde condooms voor gebruik beschikbaar zijn.

Artikel 10. Geneeskundig onderzoek

1.De exploitant van een prostitutiebedrijf en escortbedrijf stelt de bij hem werkzame prostitué(e) in

de gelegenheid zich vier keer per jaar op seksueel overdraagbare aandoeningen en overige aan

het beroep gerelateerde klachten bij de GGD of bij een bij de GGD bekende arts geneeskundig

te laten onderzoeken.

2.Indien het in het vorige lid bedoelde onderzoek door een andere arts wordt verricht meldt de

exploitant de GGD schriftelijk naam en adres van die arts.

Paragraaf 6. Overige verplichtingen van exploitant en beheerder

Artikel 11. Leeftijdsgrens bezoekers

De exploitant mag gedurende de uren dat de inrichting geopend is geen personen jonger dan 16 jaar in zijn inrichting toelaten.

Artikel 12. Bewoningsverbod prostitutiebedrijf

1.Het is verboden om het gedeelte van een gebouw dat door de exploitant bestemd is als prostitutiebedrijf als woonruimte in gebruik te nemen dan wel daarin te overnachten.

2.De exploitant is verplicht op het bepaalde in het vorige lid toezicht uit te oefenen.

Artikel 13. Verboden reclame

Het is verboden voor een prostitutiebedrijf of escortbedrijf reclame te maken waarbij de garantie wordt gegeven of op andere wijze wordt aangegeven dat de in het prostitutiebedrijf of escortbedrijf

werkzame prostitué(e)s vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 14. Escortbedrijf

De exploitant van een escortbedrijf is verplicht aan de gemeente door te geven onder welke telefoonnummers het bedrijf haar diensten aanbiedt.

Artikel 15. Toegang toezichthouders

De exploitant en beheerder zijn verplicht er voor zorg te dragen dat toezichthouders die belast zijn met de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening onmiddellijk en

onbelemmerd toegang krijgen tot de inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien de toezichthouders het

vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Paragraaf 7. Slotbepaling

Artikel 16. Slotbepaling

Deze nadere regels treden in werking met ingang van de eerste dag na die waarop dit besluit bekend is gemaakt.

Aldus vastgesteld op 12 september 2000.

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

De Secretaris,

Drs. W. Rutten.

De Burgemeester,

Mr. Ph. Houben.

Gepubliceerd in de Maaspost d.d. 14 september 2000

Inwerkingtreding: 1 oktober 2000

Artikel 5.1.2a, eerste lid

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.2a., eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006;

BESLUITEN:

I.aan te wijzen als wegen en weggedeelten, waar het in het belang van het tegengaan van parkeerexcessen, verboden is een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen: alle wegen of weggedeelten, gelegen in de wijk Karosseer, alsmede op de toegangsweg en de overige wegen in de directe omgeving van de wijk Karosseer.

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgend op die van haar afkondiging.

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 21 juni 2010.

De Secretaris,

Drs. J.D. Nauta.

De Burgemeester,

Drs. J. Mans.

Datum publicatie De Ster: 16 juli 2010.

Datum publicatie Gemeenteblad: 19 juli 2010 onder nummer C71-2010.

Datum inwerkingtreding: 17 juli 2010

Artikel 5.1.5, eerste lid, onder a

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gelet op het bepaalde in artikel 5.1.5, eerste lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I.aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte dan wel

met het oog op het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een kampeerwagen, caravan,

magazijnwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend \of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan:

alle wegen of weggedeelten, gelegen binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C,

van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging.

Aldus vastgesteld op 3 oktober 1989.

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

De Secretaris,

Mr. Dr. A. Lutters.

De Burgemeester,

Mr. Ph. Houben.

Openbare kennisgeving : 31 oktober 1989

Inwerkingtreding : 1 november 1989

Artikel 5.1.5, eerste lid, onder b

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.5., eerste lid, onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I. aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd te doen of laten staan:

alle wegen of weggedeelten, gelegen in de wijk Vinkenslag, alsmede op de toegangsweg ‘Vinkenslag’ en de overige wegen in de directe omgeving van de wijk Vinkenslag.

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgend op die van haar afkondiging.

Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 3 januari 2006.

De Secretaris,

Dhr. P. Meekels.

De Voorzitter,

Drs. G. Leers.

Openbare kennisgeving: 18 januari 2006

Inwerkingtreding : 19 januari 2006

Artikel 5.1.7

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

gelet op het bepaalde in artikel 5.1.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I. aan te wijzen als plaatsen, waar het ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een voertuig, dat met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren:

de wegen of weggedeelten, gelegen binnen het gebied, dat begrensd wordt door:

1. De Maas, de Prins Bisschopsingel (zuidzijde), het Aldenhofpark, het Tongerseplein, de Tongerseweg (tussen Tongerseplein en Tongersestraat), de Polvertorenstraat, het St. Servaasbolwerk, de St. Nicolaasstraat, de Herbenusstraat, de Capucijnenstraat, de Statensingel, de Frontensingel, de

Maagdendries, Achter de Barakken, de Boschstraat en de Fransensingel, alsmede genoemde wegen of weggedeelten zelf;

2. de Maas, de Maaspuntweg (voor zover gelegen tussen de John F. Kennedybrug en het Wycker Grachtje), het Wycker Grachtje, de Ruiterij, de Hoogbrugstraat (inclusief de Hoge Barakken), de Lage Barakken (zuidzijde), de Stationsstraat, het Stationsplein, de Lage Barakken (noordzijde), de St.

Maartenslaan (westzijde) en de Franciscus Romanusweg, alsmede genoemde wegen of weggedeelten zelf;

II. aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte verboden is op zaterdagen, zon- en feestdagen gedurende de gehele dag, alsmede op werkdagen tussen

18.00 uur en 08.00 uur een voertuig, dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter, te parkeren:

alle wegen of weggedeelten, gelegen binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht, voor zover deze wegen of

weggedeelten niet gelegen zijn binnen het hiervoren onder I sub a en b omschreven gebied;

III. te bepalen, dat van de hiervoren onder II aangewezen wegen of weggedeelten de volgende wegen of

weggedeelten zijn uitgezonderd:

  • 1.

    het weggedeelte van de Sibemaweg, gelegen tussen de Nijverheidsweg en de Demertdwarsstraat;

  • 2.

    de Ankerkade;

  • 3.

    de Karveelweg;

  • 4.

    het weggedeelte van de Galjoenweg, gelegen ten westen van de Willem Alexanderweg, alsmede het weggedeelte van de Galjoenweg, gelegen ten oosten van de Fregatweg;

  • 5.

    de Korvetwerg;

  • 6.

    de Praamkade;

  • 7.

    de Punterweg;

  • 8.

    het weggedeelte van de Cabergerweg, gelegen tussen de Fort Willemweg en de Lage Frontweg;

  • 9.

    het weggedeelte van de Fort Willemweg, gelegen ten oosten van de Cabergerweg;

  • 10.

    de lage Frontweg;

  • 11.

    de Mineursweg;

  • 12.

    de Sappeursweg;

  • 13.

    het Rondeel;

  • 14.

    de Industrieweg;

  • 15.

    de Sandersweg;

  • 16.

    de Savelstraat;

  • 17.

    de Phoenixweg;

  • 18.

    het terrein gelegen ten noordwesten van de kruising Olympiaweg-Stadionweg.

IV. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging.

Aldus vastgesteld op 30 mei 2000

Burgemeester en Wethouders van Maastricht,

De Secretaris,

Drs. W. Rutten.

De Burgemeester,

Mr. Ph. Houben.

Openbare kennisgeving : 21 juni 2000

Inwerkingtreding : 22 juni 2000

Artikel 5.1.11

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.11, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;

BESLUITEN:

I.in te trekken hun besluit van 18 november 2008;

II. aan te wijzen als gebieden, waar het ter voorkomen van overlast dan wel in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is op of aan de weg fietsen en/of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te plaatsen of laten staan:

1.Het gebied omsloten door de lijn:

Sint Servaasbrug in noordelijke richting de Kesselskade, Maaspromenade en Maaskade tot en met de Y-splitsing van de Wilhelminabrug, de noorddelijke afrit tot aan de van Hasseltkade de noordzijde van de Gubbelstraat via noordzijde Markt, Boschstraat ter hoogte van pand 77-70, westzijde Boschstraat in zuidelijke richting noordzijde Grote Gracht via de westzijde van de Helmstraat langs noordzijde Vrijthof dan oostzijde Vrijthof langs de zuidzijde van het Vrijthof naar de Bredestraat, via de noordzijde van de Bredestraat tot aan de Hondstraat, via de zuidzijde van de Bredestraat tot aan de Wolfstraat, via de noordzijde van het Onze Lieve Vrouweplein naar de zuidzijde van de Plankstraat en de Eksterstraat naar de oostzijde van Het Bat tot aan de Sint Servaasbrug (bijlage I tekening van gebied S4463 A1).

2.het gedeelte van de oostzijde van de parallelweg, Stationsplein en de Spoorweglaan gelegen aan de voorzijde van het Centraal Station;

III. a. aan te wijzen als gebied, waar het ter voorkomen van overlast verboden is op of aan de weg snorfietsen en/of bromfietsen te plaatsen of laten staan:

  • -

    Plein 1992 inclusief de naar Plein 1992 leidende op- en afritten.

    • b.

      het in lid a. genoemde verbod geldt tussen 19.00 uur en 07.00 uur.

IV. De verboden onder II. en III. gelden niet voor van gehandicapten die zich verplaatsen met aangepaste (brom)fiets,

V.. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, na die waarop dit besluit bekend is gemaakt.

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders in hun vergadering van 20 juli 2010.

De Secretaris,

Drs. J.D. Nauta.

De Burgemeester,

Drs. J.H.H. Mans.

Openbare kennisgeving: 30 juli 2010.

Inwerkingtreding: : 31 juli 2010

Artikel 5.3.2.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Overwegende, dat het ingevolge artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht, verboden is met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water;

dat zij bij besluit van 27 september 2005 als zodanig hebben aangewezen al het openbare water binnen de gemeente Maastricht behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van Boschpoort en gedeelten van de Zuid-Willemsvaart;

dat burgemeester en wethouders op grond van het tweede lid van artikel 5.3.2 aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water nadere regels kunnen stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiene en het aanzien van de gemeente alsmede beperkingen kunnen stellen naar soort en aantal vaartuigen;

dat alleen woonschepen worden toegestaan in het overlaatgebied ten noorden van Boschpoort en de aangewezen gedeelten van de Zuid-Willemsvaart;

dat door wijziging, bij Raadsbesluit van 17 april 2007, van het derde lid van artikel 5.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening het verbod in het eerste lid van artikel 5.3.2 niet geldt voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de “Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart 2007’;

dat dientengevolge de tekst van het aanwijzigingsbesluit van 27 september 2005 moet worden aangepast;

gelet op het bepaalde in artikel 5.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht.

BESLUITEN:

1. In te trekken het besluit van 27 september 2005.

2. Aan te wijzen als gedeelten van openbaar water, waarop het verboden is met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen, al het openbaar water binnen de gemeente Maastricht, behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van de Boschpoort, zoals op de bij dit besluit behorende gewaarmerkte kaart in rood is aangegeven.

3. Te bepalen dat op de onder 2 aangegeven locatie alleen met woonschepen ligplaats mag worden ingenomen.

4. Te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking.

Aldus vastgesteld op 29 mei 2007.

Burgemeester en Wethouders van Maastricht.

De Secretaris,

Drs. J.D. Nauta

De Burgemeester,

Drs. G.B.M. Leers

Openbare kennisgeving: 30 mei 2007

Inwerkingtreding: 31 mei 2007

Artikel 5.6.1

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,

Gelet op het bepaalde in artikel 5.6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006;

BESLUITEN:

I. aan te wijzen als terrein waarvoor een detectorverbod geldt, het gebied langs de Pasestraat zoals (gearceerd) aangegeven op de van dit besluit deel uitmakende tekening;

II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking.

Aldus vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 11 april 2006,

De Secretaris,

Dhr. P. Meekels.

De Burgemeester,

Drs. G. Leers.

Bekendgemaakt: 19 april 2006