Organisatie | Maastricht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006 of APV |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, artikel 149
Beleidsregel samenscholingsverbod Maastricht-Centrum, in werking getreden 17-02-2017
Terrassenbeleid Maastricht 2015, in werking getreden 14-03-2015;
Aanwijzing categorie inrichtingen exploitatievergunningen, in werking getreden 09-02-2010;
Vrijstellingsbesluit vergunningsplicht droge horeca, in werking getreden 09-02-2010;
Vrijstellingsbesluit vergunningsplicht droge horeca (artikel 2.3.1.2), in werking getreden 05-10-2010;
Uitvoeringsbesluit in het kader pilot
Donner, in werking getreden 27-07-2006;
Vaststellingsbesluit overzicht en maximum aantal smart/head/growshops, in werking getreden 12-12-2003;
4e wijziging gebruiksinstructie gebiedsontzeggingen, in werking getreden 04-10-2014;
Beleidsregels en toetsingcriteria 'ontheffingen nachtzaken', in werking getreden 29-07- 2016;
Besluit aanwijzing veiligheidsrisicogebied (preventief fouilleren), in werking getreden 28-06-2019;
Aanwijzingsbesluit Digitaal Opkopersregister APV, in werking getreden 14 augustus 2014;
Beleidsregels Stadionomgevingsverbod, in werking getreden 09-11-2018;
Beleidregels handhaving seksinrichtingenbeleid, in werking getreden 01-10-2000;
Beleidsregels "Wat mag wel en wat mag niet tijdens een EK of WK voetbaltoernooi" in werking getreden 14 maart 2014;
Aanwijzingsbesluit beperking aanbieding gedrukte stukken, in werking getreden 01-11-1989;
Beleidsregels Toeristisch Vervoer Maastricht 2011, in werking getreden 25-10-2011;
Beleidsregels banierenparade gemeente Maastricht, in werking getreden 28-02-2012;
Algemene regels voor vergunningvrij plaatsen van voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg, in werking getreden 13 oktober 2012;
Algemene regels ingevolge art. 2.1.5.1 lid 2 onder h, in werking getreden 29 juli 2016;
Gebiedsaanwijzing hinderlijk drankgebruik, in werking getreden 27-09-2011;
Gebiedsaanwijzing in het kader van de toepassing van gebiedsontzeggingen, in werking getreden 29-06-2013;
Gebiedsaanwijzing verbod bedelarij, in werking getreden 6-07-2010;
Aanwijzingsbesluit ingevolge artikel 2.4.29 lid 1, in werking getreden 27-01-2017;
Inrichtingseisen seksinrichtingen, in werking getreden 01-10-2000;
Aanwijzing verbodzone autohandeld op de openbare weg, in werking getreden 6-07-2010;
Aanwijzingsbesluit ex artikel 5.1.5, lid 1, sub a parkeerverbod, caravans e.d., in werking getreden 01-11-1989;
Aanwijzingsbesluit ex artikel 5.1.5, lid 1, sub b parkeerverbod, caravans e.d., in werking getreden 19-01-2006;
Aanwijzingsbesluit parkeerverbod grote voertuigen, in werking getreden 24-07-2015;
Uitvoeringsbesluit artikel 5.1.11, in werking getreden 20-04-2013;
Aanwijzingsbesluit ingevolge art. 5.1.11, in werking getreden 29 april 2016;
Nota Standplaatsen Ambulante Handel 2018, in werking getreden 21 december 2018;;
Aanwijzingsbesluit ligplaatsverbod, in werking getreden 31-05-2007;
Aanwijzingsbesluit detectorverbod Borgharen, in werking getreden 20-04-2006
Aanwijzingsbesluit camertoezicht januari 2019, in werking getreden 8 maart 2019
Algemene regels vergunningvrij tijdelijk plaatsen van containers en steigers buiten het centrum op aan of boven de weg, in werking getreden 01-01-2020
Algemene regels voor vergunningvrij tijdelijk plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum op aan of boven de weg. in werking getreden 01-01-2020
Algemene regels voor vergunningvrij tijdelijk plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes op aan of boven de weg, in werking getreden 01-01-2020
Aanwijzen locatie Henri Du Montstraat tot hondelosloopgebied, in werking getreden 25 juli 2020
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-10-2021 | artikel 2.4.8a, 2.4.10a, 2.12.1, 5.9.3 | 28-09-2021 | |||
17-04-2021 | 15-10-2021 | artikel 2.1.1.1, 2.1.2.2, 2.1.2.3, 2.1.2.4, 2.1.3.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2, 2.1.4.3, 2.3.1.2, 2.3.1.2a, 2.3.1.5, 2.3.1.5a, 2.3.1.6, 2.3.1.9, 2.4.2, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.17, 2.4.18, 2.4.19, 2.4.25, 2.4.26, 2.4.28, 2.6.3 | 30-03-2021 | ||
25-12-2020 | 17-04-2021 | artikel 2.6.1, 2.6.4 | 15-12-2020 | ||
29-02-2020 | 25-12-2020 | Artikel 2.1.5.1 lid 1 en lid 2 | 11-02-2020 | 160-2019 | |
30-10-2019 | 29-02-2020 | artikel 5.3.2, lid 3 APV | 08-10-2019 | ||
20-03-2018 | 30-10-2019 | artikel 1.1, onder E; artikel 1.1, onder J; artikel 1.1, onder L; artikel 1.1, onder M; hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 1; hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 1a; hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 4; artikel 2.4.1; artikel 2.4.4; artikel 2.4.4a; artikel 2.4.27; hoofdstuk 2, afdeling 5; hoofdstuk 2, afdeling 7, artikel 2.7.1 en artikel 2.7.2; artikel 2.11.3; hoofdstuk 2, afdeling 12, artikel 2.12.1 | 30-01-2018 | Volgnummer 89-2017 | |
20-03-2018 | 30-10-2019 | artikel 1.1, onder E; artikel 1.1, onder J; artikel 1.1, onder L; artikel 1.1, onder M; hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 1; hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 1a; hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 4; artikel 2.4.1; artikel 2.4.4; artikel 2.4.4a; artikel 2.4.27; hoofdstuk 2, afdeling 5; hoofdstuk 2, afdeling 7, artikel 2.7.1 en artikel 2.7.2; artikel 2.11.3; hoofdstuk 2, afdeling 12, artikel 2.12.1 | 30-01-2018 | Volgnummer 89-2017 | |
01-11-2016 | 18-07-2017 | artikel 2.3.1.1, lid 1; artikel 2.3.1.2, lid 1; artikel 2.3.1.3a, lid 1; artikel 2.3.1.3b; artikel 2.3.1.3c, lid 1; artikel 2.3.1.3c, lid 2; artikel 2.3.1.4, lid 1; artikel2.3.1.4, lid 2; artikel 2.3.1.4, lid 3; artikel 2.3.1.4, lid 4; artikel 2.3.1.4, lid 5; artikel 2.3.1.5a | 11-10-2016 | Volgnummer 78-2016 | |
28-10-2016 | 01-11-2016 | artikel 2.4.29 | 11-10-2016 | Volgnummer 87-2016 | |
26-11-2013 | 28-10-2016 | artikel 2.3.1.1, lid 1; artikel 2.3.1.2, lid 1; artikel 2.3.1.3a, lid 1; artikel 2.3.1.3b; artikel 2.3.1.3c, lid 1; artikel 2.3.1.3c, lid 2; artikel 2.3.1.4, lid 1; artikel2.3.1.4, lid 2; artikel 2.3.1.4, lid 3; artikel 2.3.1.4, lid 4; artikel 2.3.1.4, lid 5; artikel 2.3.1.5a | 11-10-2016 Gemeenteblad 2013, C. no. 55 | Volgnummer 78-2016 | |
18-06-2013 | 26-11-2013 | Afdeling 7; artikel 2.7.1 | 21-05-2013 Gemeenteblad 2013, C. no. 38 | Volgnummer 60 - 2013 | |
09-10-2012 | 18-06-2013 | Artikel 2.4.25 | 18-09-2012 Gemeenteblad 2012, C. no. 48 | Volgnummer 90 - 2012 | |
02-10-2012 | 09-10-2012 | Artikel 2.1.5.1 | 18-09-2012 Gemeenteblad 2012, C. no. 43 | Volgnummers 78 - 2012 | |
19-06-2012 | 02-10-2012 | Artikel 5.9.2 | 29-05-2012 Gemeenteblad 2012, C. no. 33 | Volgnummers 41 - 2012 | |
13-12-2011 | 19-06-2012 | Artikel 2.1.4.2, artikel 2.3.1.1, artikel 2.3.1.2, artikel 2.3.1.3e, artikel 2.3.1.4, artikel 2.3.1.4a, artikel 2.3.1.5a, artikel 2.3.1.6a, artikel 2.3.1a.2, artikel 2.3.1a.3a, artikel 2.3.1a.3b, artikel 2.3.1a.4, artikel 2.3.1a.9, artikel 2.3.1a.11, artikel 2.3.3.1, artikel 2.7.1, artikel 2.7.2, artikel 2.7.3, artikel 3.2.1, artikel 4.5.2, artikel 5.9.2 | 22-11-2011 Gemeenteblad 2011, C. no. 62 en 63 | Volgnummers 134 - 2011, 126-2011 | |
21-06-2011 | 13-12-2011 | artikel 2.4.18 | 31-05-2011 Gemeenteblad 2011, C. no. 37 | Volgnummer 69 - 2011 | |
16-11-2010 | 21-06-2011 | artikel 5.1.11 | 21-09-2010 Gemeenteblad 2010, C. no. 99 | Volgnummer 60 - 2010 | |
16-11-2010 | 29-03-2011 | artikel 5.1.11 | 21-09-2010 Gemeenteblad 2010, C. no. 99 | Volgnummer 60 - 2010 |
Tenzij in enig artikel anders is bepaald, wordt in deze verordening verstaan dan wel mede verstaan onder:
alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.
het gedeelte van de gemeente, gelegen binnen de door Gedeputeerde Staten van Limburg ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet laatstelijk vastgestelde grenzen.
een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
alle voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.
schepen, uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in de Meststoffenwet.
iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
bestuursorgaan als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan.
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Voor zover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Een ieder die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Het in het eerste lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt niet voor muziek- en zanggezelschappen die in Maastricht zijn gevestigd en bij de gemeente Maastricht zijn geregistreerd, voor zover zij op of aan de weg op enige wijze voor publiek muziek ten gehore brengen. In dat geval moet daarvan ten minste 24 uur voordat dit gehouden wordt, kennisgeving worden gedaan aan de burgemeester.
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
6. a. Het verbod in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of enig ander belang dat tot de huishouding van de gemeente behoort worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of enig ander belang dat tot de huishouding van de gemeente behoort te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.
Het is verboden in of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te bevestigen of te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, walm, stof, vocht of licht wordt verspreid, of overlast wordt veroorzaakt door geluid of trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, door licht, elektrisch licht daaronder begrepen, door het houden van dieren of door ongedierte, ratten en muizen daaronder begrepen, of door verontreiniging van het bouwwerk, het open erf of terrein;
Het college kan terreinen aanwijzen - open erven en wateren daaronder begrepen - waar het verbod, vervat in het eerste lid onder a, b en d, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.
2.3.1.1. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
inrichting: de lokaliteit(en), bestaande uit al dan niet voor publiek toegankelijke afzonderlijke ruimte(n):
1. waar bedrijfsmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt.
2. waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt.
3. waar bedrijfsmatig en hoofdzakelijk, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren ter directe conspumptie voor gebruik elders dan ter plaatse worden verstrekt.
2.3.1.2 Exploitatie inrichting
De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien de inrichting geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als houder op de vergunning vermeld te worden. De burgemeester kan bepalen dat de vergunning ten aanzien van bepaalde categorieën inrichtingen slechts aan één natuurlijk persoon kan worden verleend.
De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin het voor de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2, verboden is deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
De burgemeester kan, ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1, voor bepaalde tijd gedurende de uren tot 06.00 uur ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, voor zover het betreft:
a. een inrichting, welke is gelegen in een horecaconcentratiegebied.
b. een grootschalige inrichting met een bovenstedelijke functie.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de burgemeester de in het derde lid bedoelde ontheffing tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken indien de houder van de ontheffing betrokken is bij of hem nalatigheid kan worden verweten ten aanzien van activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar voor de openbare orde en veiligheid opleveren en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.
2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.1.5 kan de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 2 en 3, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de vergunning worden ingetrokken indien:
De vergunning vervalt wanneer:
2.3.1.8 Bijzondere overgangsbepaling voor bestaande inrichtingen
Het bepaalde in artikel 2.3.1.2, derde lid en artikel 2.3.1.2a, eerste lid onder j is niet van toepassing op vergunningen welke zijn verleend in de periode gelegen voor de dag waarop genoemd artikel in werking is getreden.
Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1 verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.
Het is aan een persoon, wiens naam ingevolge het bepaalde in het derde lid door de burgemeester aan de houders van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 1, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.
2.3.1.10 Toegang toezichthouders
De houder van een inrichting is verplicht ervoor zorg te dragen dat toezichthouders vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:
2.3.1.11 Handel binnen inrichting
2.3.1.12 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een inrichting geen voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt het college van burgemeester en wethouders bij de toepassing van de bepalingen in deze paragraaf op als bevoegd bestuursorgaan.
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend.
b. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten.
c. bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een inrichting zoals bedoeld in artikel 2.3.1.1 en/of artikel 3.11, of een daarbij behorend perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
a. in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of
b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsamtige activiteit betreft.
De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.
Een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.4.2 wordt geweigerd indien:
de exploitant of een of meer beheerders van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiending van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
2.3.4.6 Bevelen tijdelijke sluiting
2.3.4.7 Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen
De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 en/of artikel 3.1.1 – of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
2.3.4.8 Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen in geval van misdrijf
De burgemeester kan, ter bescherming van de openbare orde, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is, indien daar door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard, of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen.
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.
Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.10a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties
Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot een geleidehond
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.
4. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met die hond op plaatsen bevindt genoemd in het eerste lid, een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor de directe verwijdering van de uitwerpselen van de hond.
5. De eigenaar of houder van een hond welke zich met die hond op plaatsen bevindt genoemd in het eerste lid is verplicht het in het vierde lid bedoelde opruimmiddel op eerste vordering van een daartoe aangewezen toezichthouder dan wel (bijzonder) opsporingsambtenaar onmiddelijk te tonen.
6. De verplichtingen genoemd in het eerste, vierde en vijfde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn beperking door een geleid- of hulphond laat begeleiden.
Het is ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer verboden op door het college aangewezen gedeelten van de gemeente of op door het college aangewezen plaatsen daarbij aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben; dan wel
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels;
c. dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid aan een persoon die zich bevindt op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel geven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
a) de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd; b) de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;
Artikel 2.4.27 (slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
Het is verboden op een openbare plaats, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op een openbare plaats een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
Het is verboden in de door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
a. het gedeelte van de gemeente Maastricht, begrensd door:
de Noorderburg, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein, de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Nassaulaan, het Oranjeplein, het Koningsplein, de President Rooseveltlaan en de Viaductweg.
b. de navolgende gebieden rond winkelcentra:
- Stadsdeelcentrum Brusselsepoort: Artsenijstraat/Specerijstraat/ Factorijstraat/Mercatorplein;
- Brusselsepoort Oost: hoek Orleansstraat/Holsteinbastion/Menno van Coehoornstraat;
- Stadsdeelcentrum Heer: De Leim/de Mandel en parkeerplaats winkelcentrum Burgemeester Cortenstraat/Raadhuisplein;
- Buurtwinkelcentrum Malberg: Malbergplein;
- Buurtwinkelcentrum Caberg: St.Christoffelplein/Clavecymbelstraat (ged.)/ Prestantstraat (ged.);
- Buurtwinkelcentrum Pottenberg: Terra Cottaplein;
- Buurtwinkelcentrum Malpertuis: Malpertuisplein/Cantecleerstraat (ged.);
- Buurtwinkelcentrum Daalhof: Herculeshof/Minervahof/Aureliushof (ged.);
- Buurtwinkelcentrum St. Pieter: Glacisweg tussen pastoor Kribsweg en Burgemeester Ceulenstraat;
- Buurtwinkelcentrum Wittevrouwenveld: parkeerplaats Albert Heijn Scharnerweg/ Frankenstraat (ged.);
- Buurtwinkelcentrum Voltastraat;
- Buurtwinkelcentrum Drijversstraat/Bosscherweg;
- Buurtwinkelcentrum Nazareth/Limmel: Kasteel Schaloenstraat;
- Buurtwinkelcentrum Amby: Ambyerstraat Noord (ged.)/Severenplein;
- Buurtwinkelcentrum Heugem/Randwijck: De Beente/parkeerplaats Oeslingerbaan;
Artikel 2.4.29 Verbod glas in openbare ruimte
Het is verboden in een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied en binnen een door burgemeester en wethouders aangewezen periode drank in drinkgerei van glas danwel in flessen van glas bij zich te hebben of met zich mee te voeren met het kennelijke doel dit in de openbare ruimte in dit gebied te nuttigen.
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste tien dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.7.2 Openlijk harddrugsgebruik
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.4, 2.1.6.8, 2.1.6.8a, 2.1.6.11, 2.2.3a, 2.2.5, 2.4.7, 2.4.7a, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.7.3 of 5.5.1 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder lid 1.
het voetbalstadion gelegen aan het Stadionplein 32, onder de omgeving wordt verstaan: het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen, inclusief onderdoorgangen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:
de Marathonweg, Severenstraat, Heukelstraat, Ambyerstraat-Zuid, Terblijterweg, Dr. Schaepmansstraat, Kolonel Millerstraat, Kasteel Hillenraadweg, Marathonweg.
Indien een kennisgeving, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet vier weken tevoren kan worden gedaan, dient de organisator na de vaststelling van de speeldatum hiervan onmiddellijk de burgemeester schriftelijk in kennis te stellen, maar in ieder geval één week voor de speeldatum.
uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;
indien de krachtens het vijfde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;
indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het tweede lid.
7.Het is verboden bij een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het zesde lid, is uitgevaardigd.
Het is verboden bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.11.1, lid 2, de orde te verstoren.
Een ieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.
1. Het is verboden bij een voetbalwedstrijd onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.
2. Vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het verboden messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, mee te voeren opdat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.
De burgemeester kan aan een persoon in het belang van de openbare orde schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.
Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te vertoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.
Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.
Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente.
Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd almede op een of andere wijze de openbare orde te verstoren of dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet op eerste aanzegging van de politie zich buiten de gemeentegrenzen te begeven in de door de politie aan te geven route en richting, behalve indien zij woonachtig zijn in de gemeente Maastricht.”
Afdeling 12 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
2.12.1 Woonoverlast als bedoeld in artikel 51d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een
b.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf
h. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;
i. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1º. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
2º. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van strafrecht;
3º. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
4º. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
5º. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
6º. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De exploitant of de beheerderis binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, de vergunning intrekken.
Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,15 m² en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 0,50 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening.
Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.4.2., dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het bevoegd gezag de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:
Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de
Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan
Het is verboden voertuigen waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren binnen een afstand van 10 meter van een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Het is verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte.
Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.
3. Het is verboden fietsen of bromfietsen onafgebroken te stallen in een door het college - in het belang van het beheer van de openbare ruimte - aangewezen openbare (brom)fietsstallingsgebieden, langer dan een door het college te bepalen periode.
Het is verboden op of aan de weg fietsen of bromfietsen te parkeren:
a. op zodanige wijze voor of tegen een gebouw, dat daardoor voor een bewoner of gebruiker van dat gebouw de toegang of het uitzicht wordt belemmerd,
b. op zodanige wijze op een voetpad of trottoir, dat daardoor de doorgang wordt gehinderd of belemmerd,
c. op zodanige wijze dat daardoor het in- en uitstappen bij bus, taxi of gehandicaptenplaats gehinderd of belemmerd wordt,
d. op zodanige wijze dat daardoor de functie van straatmeubilair gehinderd of belemmerd wordt, of
Onder inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.
6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.
Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet mileubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de vergunningaanvraag op basis van de Wet milieubeheer is genomen.
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
.De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerk, de Telecommunicatieverordening of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.
Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechthebbende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraafplaats.
Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvrage ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
De intrekking van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006" dan wel "apv" of “APV”.
Uitvoeringsbesluiten van de Burgemeester
Beleidsregel samenscholingsverbod Maastricht-centrum
De Burgemeester van Maastricht
dat gelet op het uitgangspunt van het Nederlands cannabisbeleid (het scheiden van de markten in softdrugs en harddrugs) onder zéér strenge voorwaarden wordt gedoogd dat in zogenaamde coffeeshops zeer kleine hoeveelheden softdrugs worden verkocht;
dat vanwege de (hierna omschreven) drugsproblematiek in Maastricht gekozen wordt voor een zeer stringent handhavingbeleid ten aanzien van coffeeshops (Damoclesbeleid Coffeeshops) en illegale verkooppunten (Damoclesbeleid Lokalen en Woningen);
dat sinds 2012 het zogenoemde ingezetenencriterium onderdeel uitmaakt van het landelijke gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops (als opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet), op grond waarvan niet-ingezetenen niet in de coffeeshops mogen worden toegelaten;
dat in het centrum van Maastricht een aantal coffeeshops gelegen is dat jarenlang zeer populair is geweest bij grote aantallen buitenlandse bezoekers;
dat de specifieke ligging van Maastricht als grensgemeente en het gegeven dat er coffeeshops zijn een aanzuigende werking heeft gehad en nog steeds heeft op handelaren in verdovende middelen buiten de coffeeshopbranche, die buiten de coffeeshops om trachten verdovende middelen te verkopen aan met name buitenlandse bezoekers;
dat buitenlandse bezoekers indien zij in Maastricht (soft-)drugs willen kopen zich wenden tot illegale verkooppunten, drugsdealers en drugsrunners, die de voormalige klanten van de coffeeshops graag willen “bedienen”;
dat het rondhangen en de manier van werken van groepjes drugsrunners en drugsdealers die deze potentiële klanten willen bedienen ertoe leidt dat burgers zich onveilig voelen;
dat in Maastricht sprake is van verschillende illegale drugsmarkten waarop soft-, hard- en synthetische drugs worden geproduceerd en verhandeld, welke handel overlast en een grote mate van onveiligheid(sgevoelens) bij burgers in de directe omgeving tot gevolg heeft;
dat het voor de overlast en de aantasting van het woon- en leefklimaat die daarmee gepaard gaat geen verschil maakt of de handel bestaat uit de verkoop van hard- en/of softdrugs: de inbreuk op de openbare orde en de aantasting van het woon- en leefklimaat is voor softdrugs en harddrugs nagenoeg identiek;
dat de gemeente Maastricht het bestrijden en terugdringen van deze gevolgen van drugshandel en de daarmee gepaard gaande onveiligheid als één van de belangrijkste beleidsdoelstellingen van het Maastrichtse drugsbeleid heeft gedefinieerd;
dat reeds sinds 2007 met de toepassing van gebiedsontzeggingen wordt getracht de overlast van drugsrunners en drugsdealers in de openbare ruimte te bestrijden;
dat daarnaast via project Frontière sinds mei 2012 wordt gestreefd naar een effectievere aanpak van de drugsoverlast en drugscriminaliteit in de stad, waarvan onderdeel uitmaakt de inzet van een DOEN-team van de politie dat zich met name richt op de aanpak van straathandel;
dat de inzet van andere instrumenten uit de APV Maastricht (art. 2.4.7 hinderlijk gedrag op of aan de weg; art. 2.4.8 hinderlijk drankgebruik; art. 2.4.9 hinderlijk gedrag bij of in gebouwen; art. 2.4.10 gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten) en het Wetboek van Strafrecht (art. 424 baldadigheid; art. 426bis het wederrechtelijk op de openbare weg een ander in zijn vrijheid van beweging belemmeren of met een of meer anderen zich aan een ander opdringen of hem op hinderlijke wijze blijven volgen, art. 431 rumoer of burengerucht) op grond waarvan de politie al heeft opgetreden niet het beoogde effect heeft gehad;
dat de drugsrunners en drugsdealers zich door de hierboven genoemde aanpak in de gaten gehouden en opgejaagd voelen en derhalve op straat opereren in grotere groepjes met een onderlinge taakverdeling, waarbij de transactie en overdracht van de drugs in tijd en plaats ontkoppeld worden, waardoor runners, dealers en klanten zich door de stad bewegen om een drugsdeal af te ronden, hetgeen betekent dat er meer overlast per drugsdeal is dan in de periode vóór 1 mei 2012;
dat de drugsdealers en drugsrunners (als gevolg van het voor coffeeshops geldende ingezetenencriterium) werden geconfronteerd met een afname van het aantal potentiële klanten en derhalve hun werkwijze hebben aangepast, in die zin dat zij in tegenstelling tot het verleden niet alleen de buitenlandse drugstoerist benaderen maar nu willekeurige burgers aanspreken omdat zij meer moeite moeten doen om klanten te vinden en bijgevolg ook agressiever te werk gaan;
dat de overlast verder bestaat uit hinderlijk rondhangen, lastig vallen van voorbijgangers (met het oogmerk aan hen verdovende middelen te verkopen), intimidatie en bedreiging van omwonenden en ondernemers die hierover klagen, lastig vallen van bewoners en winkeliers in de buurt etc;
dat dit probleem zich vooral manifesteert in het centrum van Maastricht;
dat op 21 mei 2013 is besloten tot het daadwerkelijk handhaven van het in de APV opgenomen samenscholingsverbod in het gebied “van Hasseltkade/Mosae Forum/Boschstraatkwartier” en wel ten aanzien van een bepaalde hierna te benoemen groep drugsrunners en drugsdealers;
dat deze beleidsregel destijds een geldingsduur van twaalf maanden kende, echter gebleken is dat het probleem hardnekkig van aard is en een adequate aanpak een langere periode zal bestrijken;
dat handhavend optreden een positief effect heeft gehad op de situatie op straat maar sprake was van een verplaatsingseffect naar aanpalende straten en de overzijde van de Maas;
dat op 13 oktober 2014 opnieuw voor een periode van achttien maanden is besloten tot deze beleidsregel met een uitbreiding naar een aantal andere straten in het centrum;
dat na afloop van deze termijn is gebleken dat de drugsrunners en drugsdealers zich weer volop verzamelen in het gebied;
dat Maastricht op dit moment nog steeds geconfronteerd wordt met drugsdealers en drugsrunners die trachten drugs te verkopen en gelet op het feit dat er in genoemd gebied nog steeds sprake is van de overlast als hierboven omschreven, wederom aanleiding is om de beleidsregel te verlengen;
dat daarnaast gebleken is dat de drugsrunners en drugsdealers op zoek zijn en blijven naar nieuwe hotspots om hun drugs te verkopen, waardoor het probleem als hierboven omschreven zich evenzeer manifesteert in andere straten in het centrum;
gelet op artikel 2.1.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht (APV), dat bepaalt dat het verboden is op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden:
Besluit het samenscholingsverbod als volgt toe te passen:
Het zich gedurende enige tijd ophouden in een groep en het bij elkaar zijn met 2 of meer personen wordt in de onder 2 genoemde omstandigheden aangemerkt als samenscholing. Samenscholing omvat daarbij niet slechts het groepsgewijs (2 of meer) staan, ook het zich anderszins ophouden in een groep kan hieronder vallen.
Er moet sprake zijn van gedragingen die kunnen worden aangemerkt als een (dreigende) verstoring van de openbare orde. Daarbij zij opgemerkt dat het rondhangen van straatdealers, drugsrunners, drugsgebruikers en (potentiële) drugskopers omstandigheden zijn die een belangrijke rol spelen bij de kwalificatie van “(dreigende) verstoring van de openbare orde”, om redenen als hierboven aangehaald. Hierbij kan onder meer het eerder vertoonde gedrag van een betrokken persoon, als blijkend uit politiegegevens, worden meegenomen in het oordeel of er sprake is van een aantoonbare (dreigende) verstoring van de openbare orde.
Het gebied waarbinnen het samenscholingsverbod wordt gehandhaafd betreft het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:
Boschstraat, Maasboulevard, Maasmolendijk, Biesenwal, van Hasseltkade, Maaspromenade, Wilhelminabrug, Wilhelminasingel, Sint Maartenslaan, Parallelweg, Stationsplein, Spoorweglaan, Akerstraat, Hoogbrugplein, Hoogbrugstraat, Stenenwal, Cörversplein, Sint Servaasbrug, Kesselskade, Maaspromenade, Hoenderstraat, Markt, Grote Gracht, Brusselsestraat, Sint Nicolaasstraat, Calvariestraat, Kommel, Oude Tweebergenpoort, Keizer Karelplein, Statenstraat.
Dit beleid is afgestemd met de leden van de lokale driehoek op 6 februari 2017.
De Burgemeester van Maastricht,
Bekendgemaakt: 1Maastricht, 16 februari 2017
Inwerkingtreding: 17 februari 2017
https://www.gemeentemaastricht.nl/fileadmin/files/GeMa/Content_website/14261515692015_Terrassenbeleid_definitief.pdf
https://www.gemeentemaastricht.nl/fileadmin/files/GeMa/Content_website/14261515692015_Terrassenbeleid_definitief.pdf
Bekendgemaakt: STER, 13 maart 2015
Inwerkingtreding: 14 maart 2015
DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,
Overwegende, dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 3 van de APV te exploiteren;
dat de vergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV uitsluitend aan natuurlijke personen kan worden verleend, persoonsgebonden is en niet kan worden overgedragen;
dat de burgemeester op grond van artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV kan bepalen dat de vergunning ten aanzien van bepaalde categorieën inrichtingen slechts aan één natuurlijk persoon kan worden verleend;
dat voor de coffeeshops een stelsel van een afnemen maximum geldt, inhoudende dat geen nieuwe inrichtingen worden toegelaten en het huidige aantal door onder meer het staken van de exploitatie, sluiting van de inrichting, of intrekking van de vergunning dienovereenkomstig vermindert;
dat het hanteren van dit stelsel van een afnemend maximum zijn grondslag vindt in de bescherming van het woon- en leefklimaat, opdat het niet toelaten van nieuwe vestigingen er toe zal leiden dat het aantal inrichtingen uiteindelijk in het belang van het woon- en leefklimaat omlaag zal gaan;
dat het met het oog op dit gehanteerde stelsel van het afnemend maximum niet wenselijk is een vergunning op naam van meer dan één natuurlijk persoon te verlenen;
gelet op artikel 2.3.1.2, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening;
De Burgemeester van Maastricht,
DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,
Overwegende,dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 3 van de APV te exploiteren;
dat onder inrichting als bedoeld in genoemd artikel wordt verstaan een voor het publiek toegankelijke ruimte waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
dathet vooralsnog de bedoeling is met dit vergunningstelsel de overlast rond en nabij de zogenaamde coffeeshops/theehuizen als gevolg van de handel in en gebruik van verdovende middelen tegen te gaan;
datonder de begripsomschrijving niet alleen coffeeshops/theehuizen vallen, maar ook andere soorten
inrichtingen, waarvan vooralsnog gesteld kan worden dat zich ten aanzien daarvan (nog) geen overlastproblemen als gevolg van drugshandel en -gebruik voordoen;
dat de burgemeester krachtens artikel 2.3.1.3 van de APV bij openbaar bekend te maken besluit kan bepalen dat de vorenbedoelde vergunningplicht niet geldt voor een of meer nader aan te duiden soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer aangewezen gedeelten van de gemeente;
dat op 3 mei 1994 derhalve een vrijstellingsbesluit is genomen door de burgemeester;
dathet sinds 30 november 2009 op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 van de APV eveneens verboden is zonder vergunning van de burgemeester een afhaalbedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 4 van de APV te exploiteren;
dat dit vrijstellingsbesluit daartoe laatstelijk gewijzigd is op 20 januari 2010;
datdoor de gemeenteraad van Maastricht is bij besluiten van 20 december 2005, 17 april 2007, 26 juni 2007 en 18 november 2008 nieuw coffeeshopbeleid is vastgesteld en nader is uitgewerkt en onder meer besloten is tot het nemen van locatiespecifieke maatregelen om overlast tegen te gaan;
datten behoeve van die overlastbeperkende maatregelen de indeling van de coffeeshops mogelijk verandert waardoor sprake zou kunnen zijn van een eventuele verruiming van het vloeroppervlak van de coffeeshops;
dat deze verruiming van het vloeroppervlak in het kader van het hierboven genoemde nieuwe coffeeshopbeleid wordt toegestaan;
dat er inmiddels ook een rookverbod in horecalokaliteiten van kracht is ingevolge de Tabakswet, welk rookverbod strijdig is met het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops die juist zijn bedoeld voor het nuttige van cannabis onder voorwaarden;
datook om die reden verbouwingen in de coffeeshops onder voorwaarden dienen te worden toegestaan;
dathet uitvoeringsbesluit ex artikel 2.3.1.3 daarom moet voorzien in een mogelijkheid om de inrichtingen van coffeeshops hierop aan te passen;
datonverlet het voorgaande het stelsel van het afnemend maximum blijft gelden;
gelet op artikel 2.3.1.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening:
het op grond van artikel 2.3.1.3 vastgestelde uitvoeringsbesluit te wijzigen, zodanig dat dit als volgt zal luiden:
1. dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de volgende soorten inrichtingen in de gehele gemeente:
alle inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1 eerste lid, onder a, sub 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening, zulks met uitzondering van coffeeshops, theehuizen, en dergelijke, onder welke benaming dan ook;
2. dat de onder 1 geformuleerde vrijstelling slechts geldt voor zover de daar bedoelde inrichtingen reeds bestonden en feitelijk in exploitatie waren op 8 december 1993, zijnde de datum van inwerkingtreding van de zogenaamde overlastbepalingen in de APV;
3. dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1 eerste lid, onder a, sub 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor zover deze reeds bestonden en feitelijk in exploitatie waren op 30 november 2009, zijnde de datum van inwerkingtreding van de vergunningplicht voor afhaalbedrijven.
4. dat nieuwe vestigingen, onverminderd het hierboven onder 1 en 2 bepaalde, vergunningplichtig zijn en blijven, waarbij onder nieuwe vestigingen mede wordt verstaan, een op 8 december 1993 bestaande onderneming:
* die op of na genoemde datum door een andere exploitant is of wordt overgenomen;
* die op of na genoemde datum wordt verbouwd c.q. gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de vergunde inrichting wordt vergroot;
* waarvan het gebruik op of na genoemde datum is of wordt gewijzigd.
5. dat onder nieuwe vestiging als bedoeld in onderdeel 4 van dit besluit niet wordt verstaan een coffeeshop die conform het door de gemeenteraad vastgestelde coffeeshopbeleid met toestemming wordt verbouwd.
De Burgemeester van Maastricht,
DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT
Overwegende, dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden is zonder vergunning van de Burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1., eerste lid, onder a, sub 3, van de APV te exploiteren;
dat onder inrichting als bedoeld in genoemd artikel wordt verstaan een voor het publiek toegankelijke ruimte waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
dat het op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, van de APV de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1., eerste lid, onder a, sub 3, verboden is andere personen dan ingezetenen in de inrichting toe te laten of daarin of aldaar te laten verblijven;
dat zij die hun werkelijke woonplaats in Nederland hebben als ingezetenen worden aangemerkt;
dat het vooralsnog de bedoeling is met het bepaalde in artikel 2.3.1.3e APV de overlast rond en nabij de zogenaamde coffeeshops/theehuizen als gevolg van de handel in en gebruik van verdovende middelen tegen te gaan;
dat onder de begripsomschrijving echter niet alleen coffeeshops/theehuizen vallen, maar ook andere soorten inrichtingen;
dat de Burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, APV niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.
Gelet op artikel 2.3.1.3e, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening,
dat het gestelde in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening niet geldt voor de volgende soorten inrichtingen in de gehele gemeente; alle inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, sub 3 van de APV, zulks met uitzondering van coffeeshops, theehuizen en dergelijke, onder welke benaming dan ook.
De Burgemeester van Maastricht,
Bekendgemaakt: 26 juli 2006, Maaspost
Inwerkingtreding: 27 juli 2006
DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT;
Gelet op het bepaalde in artikel 2.3.1a.3, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;
Vast te stellen als maximum aantal smart- head- en growshops waarvoor vergunning kan worden verleend: 26
Welk maximum wordt bepaald conform bijgaand overzicht van smart- head- en growshops dat op het moment van inwerkingtreding van paragraaf 1a “Toezicht op smart- head- en growshops” (12 november 2003) in exploitatie is.
De Burgemeester van Maastricht,
Overzicht smart/head/growshops
Beleidsregels en toetsingscriteria 'ontheffingen nachtzaken'.
Hiermee komen de op 29 maart 2010 door de Burgemeester vastgestelde "criteria ontheffingen nachtzaken’ te vervallen.)
De toetsingscriteria "ontheffingen nachtzaken" zijn de volgende:
III. Persoon van de bedrijfsleider/beheerder
I. Soort onderneming (deze regel is een resultaat van het nachtzakenbeleid, zoals verwoord in de Horecanota)
Voor een ontheffing komen uitsluitend de volgende inrichtingen in aanmerking:
1. inrichtingen gelegen in een horecaconcentratiegebied, als zodanig aangewezen in de Horecanota middels de horecabeleidskaart (Vrijthof, Markt en Kesselskade); Hierbij geldt een maximering als bedoeld in § 10 (pag. 37) onder ‘Relevante aspecten / Nachtzaken’ van de Horecanota 2016-2019;
2. grootschalige inrichtingen met een bovenstedelijk karakter die naast horeca-activiteiten ook activiteiten ontplooien op het gebied van cultuur. Voorbeelden van grootschalige inrichtingen met een bovenstedelijk karakter zijn het MECC, Maastricht Music Hall, La Bonbonnière, Muziekgieterij (Timmerfabriek) en AINSI. Voor eventuele nieuwe inrichtingen geldt, dat een grootschalige inrichting met een bovenstedelijk karakter wordt. gekenmerkt door:
- het niet uitsluitend gericht zijn op inwoners van Maastricht;
- een cultureel georiënteerde functie;
- een exclusief karakter voor de regio;
- een versterkend karakter voor de (binnen-)stad;
- een (eveneens vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbare) capaciteit van minimaal 300 bezoekers.
De weergegeven kenmerken gelden cumulatief. Een desbetreffende inrichting dient aldus te voldoen aan al deze kenmerken.
3. studentensociëteiten. Hieronder worden verstaan studentenverenigingen welke een besloten karakter hebben.
Indien het verzoek voor de vestiging van een nachtzaak wordt ingediend door een horecabedrijf, dat gelegen is in een horecaconcentratiegebied, gelden geen aanvullende situeringscriteria. De noodzaak hiertoe is niet meer aanwezig, daar men mede aan de hand van de voormalige situeringscriteria gekomen is tot de aanwijzing van de horecaconcentratiegebieden. Inrichtingen gelegen binnen een horecaconcentratiegebied voldoen reeds aan de situeringscriteria. (Enkele buiten het horecaconcentratiegebied gelegen inrichtingen beschikken over een nachtontheffing; deze situatie is historisch gegroeid; de nachtontheffingen buiten het concentratiegebied verdwijnen na verloop van tijd door een zogenaamde sterfhuisconstructie (bedrijfsopvolging of –voortzetting door een ander dan de houder van de ontheffing is niet toegestaan).
Voor de inrichtingen genoemd onder 1.2 en 1.3 gelden wel aanvullende situeringsvereisten.
1. In het belang van voorkoming van aantasting van de openbare orde c.q. het woon- en leefklimaat is het verlenen van een ontheffing ten behoeve van een inrichtinggenoemd onder 1.2 en I.3 mede afhankelijk van:
- de specifieke ligging in relatie tot woningen van derden en overige geluidgevoelige bebouwing;
- het karakter van de straat en de wijk (breedte straat, vrije ruimte rond de inrichting, mate van woonbestemming, achtergrondgeluidniveau, aantal en aard van de reeds gevestigde horeca-inrichtingen);
- de exploitatiewijze van de inrichting (café, restaurant etc.).
2. Op plaatsen waar het woon- en leefklimaat reeds onder druk staat, zal vestiging niet worden toegestaan.
3. Nabij de horeca-inrichting moet voldoende parkeergelegenheid (gebaseerd op de vigerende parkeernormen) aanwezig zijn. Binnen een straal van 50 meter moet voldoende stallingsgelegenheid (fietsen, bromfietsen) aanwezig zijn.
4. De horeca-inrichting moet zodanig zijn gelegen, dat een goede bereikbaarheid voor verkeer en bezoekers is gewaarborgd.
III. Persoon van de leidinggevende
Nu de ontheffing een persoonsgebonden ontheffing is en bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing getoetst wordt in hoeverre de exploitatie van een nachtzaak door een bepaald persoon op een bepaalde plaats (negatieve) gevolgen kan hebben voor de openbare orde/het woon- en leefklimaat ter plaatse worden eveneens bepaalde eisen gesteld omtrent de persoon van de leidinggevende. Deze eisen hebben betrekking op de noodzaak tot:
1. het in het bezit zijn van een Drank- en horecavergunning (in dit kader vindt toetsing plaats in hoeverre de bedrijfsleider/beheerder voldoet aan de eisen met betrekking tot sociale hygiëne en de zedelijkheidseisen);
2. het bereikt hebben van de minimale leeftijd van 25 jaar en het beschikken over tenminste twee jaar ervaring (twee jaar een horecabedrijf beheerd/geëxploiteerd hebben).
3. het hiervoor onder III.2 gestelde geldt niet voor leidinggevenden van een studentensociëteit. Volstaan wordt met een leeftijdsgrens van 21 jaar, welke vereist is in het kader van de Drank- en Horecawet voor de verkrijging van een drank- en horecavergunning. Ook de eis van twee jaar horeca-ervaring kan uit praktische overwegingen niet aan leidinggevenden voor de studentensociëteit gesteld worden.
De akoestische kwaliteit van de inrichting ten opzichte van woningen van derden en overige geluidgevoelige bebouwing. moet afdoende zijn. De inrichting dient hiertoe te voldoen aan de geluidsvoorschriften, zoals vastgelegd in de vigerende milieuregelgeving. Daarnaast geldt, dat het maximaal toelaatbaar binnengeluidniveau ten minste 90 dB(A) Lamax dient te bedragen. gen en ander dient door aanvrager te worden aangetoond middels een door een ter zake deskundig akoestisch adviesbureau opgesteld akoestisch rapport.
Aanvullende beleidsregels ter waarborging van de kwaliteit en de professionaliteitvan de nachtzaken
(uitwerking van het reeds in de Horecanota verwoorde nachtzakenbeleid, § 10 (pag. 37) onder ‘Relevante aspecten / Nachtzaken’ van de Horecanota 2016-2019).
Indien een aanvraag om een reguliere ontheffing van het sluitingsuur wordt gehonoreerd, wordt allereerst een proefontheffing voor de periode van één jaar afgegeven. Na afloop van deze periode wordt beoordeeld of de langere openstellingstijden eventuele nadelige gevolgen voor de openbare orde c.q. het woon- en leefklimaat teweeg hebben gebracht. Normaliter wordt na afloop van dat jaar de reguliere ontheffing verleend. Indien op enigerlei wijze is gebleken, dat de nachtexploitatie aantasting van de openbare orde tot gevolg heeft gehad, kan dit aanleiding zijn om de proefperiode te verlengen dan wel überhaupt niet te verlenen.
Ter verdere stimulering van de kwaliteit van de nachtzaken worden reguliere ontheffingen nog uitsluitend voor bepaalde tijd verleend, te weten voor een periode van (in zijn algemeenheid) vijf jaar. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om na het verstrijken van die periode de situatie ter plaatse (met name omtrent het woon- en leefklimaat) wederom onder de loep te nemen. Hierdoor wordt de exploitant gedwongen om zijn nachtexploitatie scherp in de gaten te houden, terwijl voor het overige (mede gelet op de door hem gedane investeringen) zijn rechtszekerheid niet onevenredig wordt aangetast.
Minimale openingsdagen- en tijden nachtzaken in horecaconcentratiegebieden
Ter vergroting van de professionaliteit en de kwaliteit van het nachtleven en ter regulering van de openbare orde en veiligheid worden eveneens eisen gesteld aan de minimale openingsdagen en - tijden van nachtzaken in concentratiegebieden. Hierbij geldt als uitgangspunt, dat reguliere ontheffingen - buiten de vrijdag en de zaterdag - voor ten minste 2 dagen tot 03.00 uur worden aangevraagd (aanvraag dient aldus op minimaal 4 dagen betrekking te hebben).
De Burgemeester is bevoegd om - afhankelijk van de situering in de omgeving – het aantal openingsdagen en de openingstijden van studentensociëteiten buiten de horecaconcentratiegebieden te beperken.
De Burgemeester is bevoegd om aan de nachtontheffing voorschriften te verbinden omtrent het besloten karakter van studentensociëteiten. De bezoekers van de sociëteit beperkt zich daarbij in alle gevallen tot de doelgroep studenten.
Ingevolge artikel 1.6 sub d van de APV kan een ontheffing worden ingetrokken indien van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn. Dit impliceert dat wanneer een nieuwe nachtzaak in onvoldoende mate gebruik maakt van de langere openstellingsmogelijkheden, dit grond kan zijn om de ontheffing in te trekken. Ter regulering van de openbare orde en veiligheid is het tijdens de nachtelijke uren namelijk noodzakelijk, dat een bepaald aantal nachtzaken in een bepaald gebied open zijn (herkenbaarheid).
Er is sprake van het niet of slechts in zeer beperkte mate gebruik maken van een ontheffing' indien blijkt, dat een horecabedrijf met nachtontheffing in een aaneengesloten periode van drie maanden gedurende vijf weken (behoeft niet aaneengesloten te zijn) minder dan de vrijdag, de zaterdag en één doordeweekse dag tot 03.00 uur voor publiek geopend is.
Vorenstaande kan zich eveneens voordoen in geval van het aflopen van een proef- dan wel reguliere ontheffing. In die situatie zal bij de afweging omtrent het al dan niet verlengen van de ontheffing het desbetreffende criterium worden meegenomen.
De Burgemeester van Maastricht,
Bekendgemaakt 1Maastricht 28 juli 2016, in werking getreden 29 juli 2016.
4e wijziging gebruiksinstructie gebiedsontzeggingen Artikel 2.4.25 APV
In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht is in artikel 2.4.25 de basis opgenomen voor het opleggen van gebiedsontzeggingen. Bij besluit van 18 september 2012 heeft de gemeenteraad van Maastricht dit artikel gewijzigd. De tekst van dit artikel luidt:
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of - veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel geven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan
a) de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;
b) de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd;
3. De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
4. Het is verboden om zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.”
De aanwijzing van een gebied door het College van Burgemeester en Wethouders heeft als gevolg dat personen in dat gebied bevolen kan worden zich onmiddellijk te verwijderen, indien dit in het belang is van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid of de gezondheid of zedelijkheid. Dit is het zogenoemde verwijderingsbevel. Ingevolge artikel 2.4.25, tweede lid van de APV, kan aan personen aan wie ten minste een maal een verwijderingsbevel dan wel eerder een gebiedsontzegging is gegeven een verbod worden opgelegd om zich gedurende een daarin genoemde termijn te bevinden in het door het college vastgestelde gebied. Dit is de zogenoemde gebiedsontzegging. De burgemeester stelt bij dezen een gebruiksinstructie vast, waarin wordt geregeld hoe met de bevoegdheid wordt omgegaan. Deze gebruiksinstructie wordt nu voor de derde keer gewijzigd.
Er wordt een aantal overtredingen genoemd onder de lichte en zware feiten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de bevoegdheden van politie-ambtenaren en gemeentelijke boa’s.
Duur bij overlastveroorzakers uitgaansgebied
In geval van overlastveroorzakers in het uitgaansgebied wordt gekozen voor het opleggen van een gebiedsontzegging voor een afwijkende duur: geen aaneengesloten aantal dagen maar een aantal weekenden. In de voorwaarden is opgenomen wat onder een weekend moet worden verstaan.
Onder verwijzing naar het besluit van Burgemeester en Wethouders inzake de (gewijzigde) aanwijzing van het gebied d.d.25 juni 2013 vindt artikel 2.4.25 toepassing in 5 verschillende (deel)gebieden. In de praktijk is gebleken dat de overlast van m.n. drugsrunners verspreid over de gehele stad plaatsvindt. Aangezien het niet proportioneel is om een gebiedsontzegging op te leggen voor de gehele gemeente, wordt ervoor gekozen de gemeente te verdelen in 5 gebieden. Artikel 2.4.25 vindt vervolgens toepassing in het gebied waar het strafbare feit (onder II, het feit dat tot een verwijderingsbevel c.q. gebiedsontzegging leidt) is gepleegd.
Indien een persoon achtereenvolgens in verschillende gebieden een verwijderingsbevel c.q. gebiedsontzegging krijgt (naar aanleiding van in verschillende gebieden gepleegde strafbare feiten) kan dit er uiteindelijk toe leiden dat er een bepaalde duur een ontzegging geldt voor de gehele gemeente. Dan heeft deze persoon echter wel in alle 5 gebieden een strafbaar feit gepleegd dat heeft geleid tot een gebiedsontzegging. Hiermee wordt geacht in voldoende mate tegemoet te komen aan de proportionaliteitseis.
I. Voorwaarden individuele gebiedsontzeggingen
1. Degene die een overtreding, misdrijf of openbare orde verstorende handeling pleegt als hierna onder II genoemd (hierna: de overtreder), moet bij de politie bekend zijn als:
2. Een gebiedsontzegging kan worden opgelegd indien:
- aan de overtreder tenminste eenmaal een verwijderingsbevel als bedoeld in artikel 2.4.25, eerste lid, APV is gegeven, of
- aan de overtreder eerder een gebiedsontzegging ex artikel 2.4.25, tweede lid, APV is gegeven.
3. Een verwijderingsbevel c.q. gebiedsontzegging wordt opgelegd voor het (deel)gebied waarbinnen het strafbare feit, leidend tot toepassing van 2.4.25 APV, wordt gepleegd.
4. De overtreder wordt gehoord over zijn belang om in het (deel)gebied aanwezig te zijn.
Zijn verklaring wordt schriftelijk vastgesteld en toegevoegd aan het proces-verbaal.
5. Of iemand een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, zal door betrokkene zelf moeten worden aangetoond. Doorgaans zal het daarbij gaan om belangen in de persoonlijke sfeer, zoals wonen, werken, het bezoek aan een huisarts, advocaat of hulpverleningsinstanties.
6. Indien de overtreder kan aantonen dat hij een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, worden het gebied of de tijden waarop het verbod van toepassing is dienovereenkomstig aangepast. In de gebiedsontzegging wordt aangegeven welke instanties in dat geval mogen worden bezocht en hoe betrokkene deze kan bereiken.
7. In het besluit tot opleggen van een gebiedsontzegging wordt gemotiveerd aangegeven op welk feit of feiten de gebiedsontzegging is gebaseerd, alsmede voor welk tijdvak en gebied de ontzegging geldt.
8. In de gebiedsontzegging wordt gemotiveerd aangegeven waarom de gebiedsontzegging voor die duur wordt opgelegd.
9. Als een gebiedsontzegging wordt opgelegd terwijl er al een gebiedsontzegging geldt, gaat de nieuwe gebiedsontzegging in na afloop van de eerder opgelegde gebiedsontzegging, tot een maximum van zes maanden.
10. Ten aanzien van een bij de politie bekende overlastveroorzaker in het uitgaanspubliek wordt de gebiedsontzegging opgelegd voor de duur van een aantal weekenden, waarbij onder weekend wordt verstaan: van donderdagavond tot en met maandagochtend gedurende de uren van 20.00 uur tot 06.00 uur.
De reeds onder vigeur van de vóór 25 juni 2013 vastgestelde gebruiksinstructie (in het toen vastgestelde gebied) aanzegde verwijderingsbevelen en opgelegde gebiedsontzeggingen worden in de nieuwe situatie meegenomen als aangezegd/opgelegd in het deelgebied Centrum. Deze tellen dus nog wel mee.
II. Strafbare feiten en openbare orde verstorende handelingen
Bij de hierna volgende strafbare feiten en openbare orde verstorende handelingen binnen het aangewezen gebied wordt een gebiedsontzegging gegeven:
Tot de bevoegdheid van politie-ambtenaren en gemeentelijke boa’s behoren:
- artikel 2.1.1.1 lid 1 APV samenscholing en ongeregeldheden
- artikel 2.1.1.1 lid 2 APV niet voldoen aan bevel opsporingsambtenaar bij (dreigende) wanordelijkheden
- artikel 2.3.17 APV in een inrichting/horecabedrijf de orde verstoren
- artikel 2.4.1 APV betreden gesloten woning of lokaal
- artikel 2.4.5 APV betreden van plantsoenen e.d.
- artikel 2.4.6 APV rijden over bermen e.d.
- artikel 2.4.7 APV hinderlijk gedrag op of aan de weg
- artikel 2.4.8 APV hinderlijk drankgebruik
- artikel 2.4.9 APV hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
- artikel 2.4.10 APV gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
- artikel 2.4.25 APV overtreding gebiedsontzegging
- artikel 2.4.27 APV slaapverblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
- artikel 2.4.28 APV bedelarij
- artikel 4.2.2 APV natuurlijke behoefte doen
- artikel 16 Afvs.v. verbod achterlaten afvalstoffen
- artikel 424 lid 1 Sr straatschenderij
- artikel 426 lid 1 Sr in het openbaar in staat van dronkenschap het verkeer belemmeren, de orde verstoren of anders veiligheid bedreigen
- artikel 461 Sr verboden toegang onbevoegde
Tot de bevoegdheid van uitsluitend politie-ambtenaren behoren:
- artikel 435 sub 4 Sr opgeven valse identiteit
- artikel 447e Sr niet voldoen aan legitimatieplicht
- artikel 453 Sr openbare dronkenschap
- artikel 22 lid 1 sub c Spoorwegwet op of langs de spoorweg rijden of lopen
- handelingen die de orde, rust, veiligheid of goede bedrijfsgang verstoren op het NS-station te Maastricht als bepaald in of krachtens de Spoorwegwet en/of het Algemeen Reglement Vervoer
Verklaring afkortingen: APV: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Maastricht
Afvs.v: Afvalstoffenverordening gemeente Maastricht
Tot de bevoegdheid van politie-ambtenaren en gemeentelijke boa’s behoren:
- artikel 2.7.1 APV openlijke handel
- artikel 310 Sr eenvoudige diefstal
Tot de bevoegdheid van uitsluitend politie-ambtenaren behoren:
- artikel 2 Opiumwet verkopen enz. van harddrugs
- artikel 3 Opiumwet verkopen enz. van softdrugs
- artikel 10a Opiumwet voorbereidingshandelingen verkoop harddrugs
- artikel 13 en 27 WWM dragen verboden wapens
- artikel 26 lid 1 WWM voorhanden hebben wapen categorie II en/of III
- artikel 26 lid 5 WWM voorhanden hebben wapen categorie IV door personen die nog geen 18 jaar zijn
- artikel 139 Sr lokaalvredebreuk
- artikel 141 Sr openlijke geweldpleging
- artikel 180 Sr wederspannigheid tegen ambtenaar
- artikel 184 Sr negeren bevoegd gegeven ambtelijk bevel
- artikel 186 Sr zich niet onmiddellijk na derde bevel verwijderen bij volksoploop
- artikel 267 Sr belediging ambtenaar in functie
- artikel 300 Sr eenvoudige mishandeling
- artikel 302 Sr zware mishandeling
- artikel 311 Sr gekwalificeerde diefstal
- artikel 312 Sr diefstal d.m.v. geweld
- In geval van uitsluitend het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 Opiumwet wordt een gebiedsontzegging opgelegd indien de aangetroffen hoeveelheid meer is dan die waarbij volgens de daarvoor geldende richtlijn politiesepot wordt toegepast.
- Onder overtreding wordt ook poging tot overtreding verstaan indien hierdoor de openbare orde is of kan worden verstoord.
Verklaring afkortingen: APV Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Maastricht
Cumulatie van strafbare feiten:
Indien er achtereenvolgens gedurende een incident sprake is van verschillende strafbare feiten worden deze “gestapeld”. Dit houdt in dat voor ieder afzonderlijk strafbaar feit, als hierboven genoemd in de opsomming van lichte en zware feiten, separaat een gebiedsontzegging wordt opgelegd. In voorkomende gevallen kan, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, van dit uitgangspunt worden afgeweken.
III. Duur van de gebiedsontzegging.
De gebiedsontzegging duurt ingeval van een licht feit
- bij de 1e constatering 4 x 24 uur
- bij de 2e constatering binnen een periode van 3 maanden
na een eerdere g.o. wegens een licht feit 7 x 24 uur
- bij de 3e en volgende constatering binnen een nieuwe periode van 3 maanden
na een eerder g.o. wegens een licht feit 14 x 24 uur
De gebiedsontzegging t.a.v. overlastveroorzakers in het uitgaanspubliek
duurt in geval van een licht feit:
- bij de 1e constatering 3 weekenden
- bij de 2e en volgende constatering
(steeds binnen een nieuwe periode van drie maanden) 6 weekenden
De gebiedsontzegging duurt ingeval van een zwaar feit:
- bij de 1e constatering 14 x 24 uur
- bij de 2e constatering binnen een periode van 6 maanden
na een eerdere g.o. wegens een zwaar feit 28 x 24 uur
- bij de 3e constatering binnen een periode van 6 maanden
na een eerdere g.o. wegens een zwaar feit 3 maanden
- bij de 4e en volgende constatering binnen een periode van 6 maanden
na een eerdere g.o. wegens een zwaar feit 6 maanden
De gebiedsontzegging t.a.v. overlastveroorzakers in het uitgaanspubliek
duurt in geval van een zwaar feit:
- bij de 1e constatering 6 weekenden
- bij de 2e en volgende constatering
(steeds binnen een nieuwe periode van drie maanden) 12 weekenden
In geval van recidive is er in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast en/of het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat voldoende reden om een gebiedsontzegging voor een langere duur op te leggen. Immers de overtreding is dan binnen een relatief korte tijd reeds voor de tweede of meerdere keer begaan, waardoor de noodzakelijkheid in het belang van de openbare orde aanwezig is. Uit proportionaliteitsoogpunt wordt een oplopende duur gehanteerd, afhankelijk van de hoeveelste constatering het betreft.
IV. Mandaat verwijderingsbevel
1. De burgemeester mandateert de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het aanzeggen van een verwijderingsbevel aan:
- de Politiechef Basisteam Maastricht, met de mogelijkheid van ondermandaat;
- de Directeur Veiligheid en Leefbaarheid, met de mogelijkheid van ondermandaat, enkel betreffende de strafbare feiten waartoe buitengewone opsporingsambtenaren bevoegd zijn.
2. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid nemen de onder 1 genoemde gemandateerde personen de gebruiksinstructie in acht.
3. De Politiechef Basisteam Maastricht houdt van de toepassing van de gebiedsontzeggingen een adequate registratie bij. De Politiechef Basisteam Maastricht rapporteert de burgemeester eens per maand.
1. De burgemeester mandateert de uitoefening van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een gebiedsontzegging aan:
- de Politiechef Basisteam Maastricht, met de mogelijkheid van ondermandaat en
- de Directeur Veiligheid en Leefbaarheid, met de mogelijkheid van ondermandaat, enkel betreffende de strafbare feiten waartoe buitengewone opsporingsambtenaren bevoegd zijn.
2. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid nemen de onder 1 genoemde gemandateerde personen de gebruiksinstructie in acht.
3. De Politiechef Basisteam Maastricht houdt van de toepassing van de gebiedsontzeggingen een adequate registratie bij. De Politiechef Basisteam Maastricht rapporteert de burgemeester eens per maand.
Deze gewijzigde gebruiksinstructie treedt in werking op 4 oktober 2014
onder intrekking van de op 26 augustus 2013 vastgestelde gebruiksinstructie gebiedsontzeggingen.
De burgemeester van Maastricht,
Voor instemming met mandaat ex artikel 10:4 Algemene wet bestuursrecht:
De Politiechef Basisteam Maastricht,
De Directeur Veiligheid en Leefbaarheid Gemeente Maastricht,
Besproken in het lokale driehoeksoverleg d.d. 15 september 2014
Bekendgemaakt De Ster: 3 oktober 2014
Inwerkingtreding: 4 oktober 2014
dat de gemeenteraad op grond van 151b van de Gemeentewet de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied;
dat de burgemeester op basis van artikel 2.9.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht (APV) overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, kan aanwijzen als veiligheidsrisicogebied;
dat de politie gelet op de daar geregistreerde wapen-gerelateerde incidenten gedurende het afgelopen jaar verzocht heeft tot aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied;
dat deze aanwijzing een gebied betreft in de binnenstad van Maastricht, als aangeduid op de bij dit besluit behorende bijlage;
dat in dit gebied sprake is van verschillende soorten geweldsincidenten waarbij tevens wapens zijn aangetroffen;
dat uit de cijfers blijkt dat in dit gebied, waar een sterke concentratie van horecagelegenheden is, diverse incidenten geregistreerd zijn waar gebruik is gemaakt van wapens dan wel gedreigd is met wapengebruik;
dat in Maastricht sprake is van handel in verdovende middelen door drugsrunners en -dealers welke veelal wapens bij zich dragen;
dat voor een goede handhaving van de openbare orde de noodzaak aanwezig is voor de aanwijzing als veiligheidsrisicogebied waarbinnen preventief kan worden gefouilleerd na een daartoe strekkende last van de officier van justitie op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet Wapens en Munitie;
dat overleg gevoerd is met de Officier van Justitie en dat deze heeft ingestemd met dit besluit;
gelet op artikel 151b Gemeentewet juncto 2.9.1 van de APV Maastricht:
Het navolgende gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied:
de Noorderbrug, de Bosscherweg in zuidelijke richting, de Frontensingel, de Statensingel, het koningin Emmaplein, de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel, de John F. Kennedybrug tot aan ter hoogte van de Limburglaan, de Limburglaan in zuidelijke richting, de oprit naar de John F Kennedysingel in oostelijke richting, de afrit van de John F. Kennedysingel in westelijke richting, de Renier Nafzgerstraat, de Avenue Ceramique, de Sphinxlunet, de Heerderweg, de Meerssenerweg en de Viaductweg richting de Noorderbrug.
Deze aanwijzing te doen gelden voor de duur van zes maanden.
Dit besluit in werking te laten treden de dag na bekendmaking hiervan.
De Burgemeester van Maastricht,
Bekendgemaakt: VIAMaastricht 27 juni 2019
Inwerkingtreding: 28 juni 2019
Aanwijzingsbesluit cameratoezicht januari 2019
De burgemeester van Maastricht,
Gehoord de beraadslaging in het driehoeksoverleg van 11 februari 2019 met de officier van justitie en de politiechef van het basisteam Maastricht,
dat de gemeenteraad ingevolge artikel 151c van de Gemeentewet bij verordening de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn;
dat de burgemeester op grond van artikel 2.10.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht (APV) de bevoegdheid heeft om overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats;
dat de burgemeester de hierboven genoemde bevoegdheid tevens heeft ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:
dat de burgemeester in de “Nota cameratoezicht” die op 30 mei 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld heeft aangegeven in de gebiedsaanwijzing het reeds bestaande cameragebied zoals hieronder genoemd onder gebied 1 te willen handhaven;
dat daarnaast het gebied rond het MVV-stadion als gebied wordt aangewezen zoals hieronder genoemd onder gebied 2;
dat het cameratoezicht in de gebieden voldoet aan de eisen die artikel 151c van de Gemeentewet stelt aan het instellen van cameratoezicht (bijvoorbeeld kenbaarheid van cameratoezicht, proportionaliteit, subsidiariteit);
dat het instellen van cameratoezicht in genoemde gebieden noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde hetgeen gemotiveerd wordt in de Nota cameratoezicht;
dat de overige maatregelen die in de bewuste gebieden zijn getroffen om een inbreuk op de openbare orde en verslechtering van het woon- en leefklimaat te voorkomen onvoldoende effect sorteren;
dat het cameratoezicht in de bewuste gebieden onderdeel is van een breder handhavingsbeleid ter vergroting van leefbaarheid en veiligheid;
dat de aanwijzing van deze gebieden voor cameratoezicht naar verwachting zal bijdragen aan het verhogen van de veiligheid in het algemeen en de veiligheid in de aangewezen gebieden in het bijzonder;
dat de duur van de aanwijzing en de omvang van de gebieden proportioneel zijn in relatie tot het beoogde legitieme doel;
dat tweejaarlijks een rapportage zal worden opgesteld over de resultaten van het cameratoezicht in de betreffende gebieden en de volgende evaluatie zal plaatsvinden in de tweede helft van het jaar 2020;
gelet op de artikelen 151c Gemeentewet en 2.10.1 van de APV Maastricht:
Dit besluit wordt aangehaald als: Aanwijzingsbesluit cameratoezicht 2019.
De Burgemeester van Maastricht,
Inwerkingtreding: 8 maart 2019
Specificatie van het gebied als genoemd onder 1:
Gebied 1: binnenstad omvat de openbare plaatsen en andere voor een ieder toegankelijke plaatsen (als bedoeld in artikel 151c van de Gemeentewet en artikel 2.10.1 van de APV Maastricht) in het navolgende gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende openbare plaatsen:
As 1: Emmaplein – Brusselsestraat:
via Grote Gracht en de zijstraten Capucijnenstraat-Bogaardenstraat-Batterijstraat - Markt -Wilhelminabrug - St. Maartenslaan - Station.
via Oude Tweebergerpoort - Vrijthof - Platielstraat - Achter het Vleeshuis - St. Servaasbrug - Wycker Brugstraat.
As 2: Platielstraat - Grote Staat - Markt - Boschstraat/Bassin - Maasboulevard.
Hierin zijn gelegen de navolgende straten:
Specificatie van het gebied als genoemd onder 2:
Gebied 2: omgeving MVV-stadion omvat de openbare plaatsen en andere voor een ieder toegankelijke plaatsen (als bedoeld in artikel 151c van de Gemeentewet en artikel 2.10.1 van de APV Maastricht) in het navolgende gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende openbare plaatsen:
dr. Schaepmansstraat, de Terblijterweg in westelijke richting, de Olympiaweg, de Discusworp in beide richtingen, de Stadionweg, de P. de Coubertinweg en het Stadionplein.
DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT
dat onder handelaren wordt verstaan, zij die bedoeld zijn in artikel 2.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht (APV);
dat artikel 2.5.2 van de APV bepaalt dat een handelaar verplicht is aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register;
dat artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een handelaar voldoet aan de verplichting ingevolge artikel 437, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht tot het aantekening houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij heeft verworven of voorhanden heeft, indien hij een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt;
dat er een landelijk werkend digitaal in- en verkoopregister beschikbaar is (het Digitaal Opkopersregister , DOR), dat enerzijds gebruiksvriendelijk is voor de handelaar en anderzijds veel effectiever is bij de aanpak van heling dan de papieren registers;
Het landelijk werkend Digitaal Opkopersregister (DOR), naast het papieren register, aan te merken als
doorlopend en gewaarmerkt register als bedoeld in artikel 2.5.2 van de APV en artikel 2, tweede lid,
van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Dit besluit ligt ter inzage bij het gemeenteloket
Bekendgemaakt: Maaspost, 13 augustus 2014
Inwerkingtreding: 14 augustus 2014
Beleidsregels Stadionomgevingsverbod 2018
De Burgemeester van Maastricht
Beleidsregel stadionomgevingsverbod 2018
De Burgemeester van Maastricht
dat er in het stadion de Geusselt voetbalwedstrijden worden gespeeld waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie (BVO) MVV als thuisspelende ploeg betrokken is, dan wel wedstrijden worden gespeeld georganiseerd door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, dan wel wedstrijden worden gespeeld waarbij een (andere) betaald voetbalwedstrijd betrokken is;
dat de burgemeester op grond van artikel 2.11.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de bevoegdheid heeft in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod op te leggen zich op te houden in de omgeving van het stadion;
dat dit verbod kan gelden vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden en voor een bepaalde periode wordt opgelegd, niet langer dan twee jaar;
dat deze maatregel in het kader van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk kan zijn;
dat eerder een beleidsregel hiertoe is vastgesteld welke aanpassing behoeft;
in te trekken de “beleidsregel stadionomgevingsverbod” d.d. 1 juli 2010 en
vast te stellen als “beleidsregel stadionomgevingsverbod”:
Indien de openbare orde rondom het stadion in het geding is kan een stadionomgevingsverbod ook worden opgelegd aan een persoon die bij de politie bekend staat als openbare orde-verstoorder bij voetbalwedstrijden, maar geen privaatrechtelijk en/of strafrechtelijk stadionverbod heeft. Het verbod wordt alsdan opgelegd nadat is geconstateerd dat de persoon de openbare orde in/rondom het stadion heeft verstoord op de dag dat een wedstrijd wordt gespeeld.
De Burgemeester van Maastricht,
Bekendgemaakt: VIAMaastricht d.d. 8 november 2018
Inwerkingtreding: 9 november 2018
De burgemeester van Maastricht,
Bekendgemaakt VIAMaastricht: 28 maart 2019
Inwerkingtreding: 29 maart 2019
DE BURGEMEESTER VAN MAASTRICHT,
vast te stellen de volgende “Beleidsregels handhaving seksinrichtingenbeleid (Hoofdstuk 3 APV)”:
1.Exploitatie zonder vereiste vergunning:
Indien geconstateerd wordt dat zonder vereiste vergunning een seksinrichting geëxploiteerd wordt, en de exploitatie past niet binnen het seksinrichtingen-beleid, wordt door de politie van deze illegale situatie een rapport opgemaakt ten behoeve van de gemeente. Indien de exploitant ondanks een waarschuwing van de burgemeester blijft exploiteren zal door de politie proces-verbaal worden opgemaakt. Op grond hiervan zal de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor onbepaalde tijd gesloten worden verklaard.
In het geval dat de exploitatie zonder vereiste vergunning wel binnen het seksinrichtingenbeleid past wordt, op grond van een schriftelijke rapportage van de politie, betrokkene door de burgemeester aangezegd dat hij een vergunning dient aan te vragen bij een daarbij te stellen termijn. Tevens wordt aan hem medegedeeld dat exploitatie zonder vergunning niet mogelijk is.
Indien geen vergunning wordt aangevraagd binnen de gestelde termijn of indien op de aanvraag negatief wordt beslist, wordt de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor onbepaalde tijd gesloten indien de exploitatie wordt voortgezet.
Indien de verleende vergunning aan een seksinrichting wordt ingetrokken en de exploitatie zonder de vereiste vergunning wordt voortgezet wordt de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor onbepaalde tijd gesloten.
2.Exploitatie is in strijd met de vergunning:
Indien de exploitant na het verkrijgen van de vergunning of de beheerder na zijn goedgekeurde aanstelling handelingen verricht in strijd met de gedragseisen zoals genoemd in artikel 3.2.2 APV zal de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor bepaalde tijd gesloten worden dan wel de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV worden ingetrokken.
Indien geconstateerd wordt dat de inrichting geopend is zonder dat de exploitant of de beheerder aanwezig is wordt dit schriftelijk gerapporteerd aan de burgemeester. Bij een eerste overtreding volgt een schriftelijke waarschuwing. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, een sluiting voor de duur van 2 weken. Bij een derde overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV ingetrokken.
Wanneer uit een schriftelijke rapportage van de politie blijkt dat de exploitant/beheerder nalatig is in het houden van toezicht dat in de inrichting geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde, wordt de exploitant schriftelijk gewaarschuwd door de burgemeester. Bij een tweede overtreding binnen twee jaar na de eerste overtreding zal de inrichting op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor de duur van één maand worden gesloten. Bij een derde overtreding binnen twee jaar na de eerste overtreding zal de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV worden ingetrokken.
Wanneer uit een schriftelijke rapportage van de politie blijkt dat de exploitant/beheerder geen toezicht houdt op het voorkomen van strafbare feiten zoals bepaald in artikel 3.2.5, lid 2 onder a zal afhankelijk van de ernst van de gepleegde strafbare feiten de exploitant schriftelijk gewaarschuwd worden, de inrichting voor bepaalde tijd gesloten (artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV) worden dan wel de vergunning worden ingetrokken (artikel.2.4a APV).
Wanneer uit een schriftelijke rapportage blijkt dat een inrichting overlast veroorzaakt wordt de exploitant schriftelijk gewaarschuwd. Wordt binnen een half jaar na de waarschuwing wederom overlast geconstateerd zal de inrichting op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor de duur van één maand gesloten worden. Indien binnen een jaar voor de derde keer overlast wordt veroorzaakt wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).
Indien de exploitatie van de inrichting in strijd met de vergunningsvoorschriften plaatsvindt wordt de exploitant eerst door de burgemeester schriftelijk gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV een sluiting voor de duur van maximaal 3 maanden. Bij een derde overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning ingetrokken ( artikel 3.2.4a APV).
Wanneer de exploitatie van de inrichting in strijd met de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3. APV plaatsvindt wordt de exploitant eerst door de burgemeester schriftelijk gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV een sluiting voor de duur van maximaal 3 maanden. Bij een derde overtreding binnen een jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).
De Burgemeester van Maastricht,
Gepubliceerd in de Maaspost d.d. 14 september 2000
Beleidsregels “Wat mag wel en wat mag niet tijdens een EK of WK voetbaltoernooi”
Om de twee jaar wordt afwisselend het Europees kampioenschap (EK) en Wereldkampioenschap (WK) voetbal gespeeld. Tijdens deze toernooien worden allerlei (buurt)activiteiten georganiseerd en woningen versierd. Ook de horeca speelt in op het EK en/of WK. Om alles goed en veilig te laten verlopen zijn er speciale richtlijnen die gelden tijdens de gehele duur van een dergelijk toernooi.
Versieringen in en over de straat zijn toegestaan mits er geen (brand)gevaarlijke situaties ontstaan. Voertuigen van hulpdiensten (Brandweer, Politie en GGD) mogen niet worden gehinderd. Er moet (vanaf de grond) een minimale hoogte van 4,50 meter worden vrijgehouden. De rijbaan dient vrij te zijn van obstakels.
Als u een straatfeest wilt organiseren dient u dit vooraf te melden bij de gemeente Maastricht. Het feest moet van besloten aard zijn. Dat wil zeggen dat het niet voor iedereen toegankelijk is; alleen voor straat- en/of buurtbewoners. De voorwaarden vindt u op loket.gemeentemaastricht.nl via de zoekfunctie “straatfeest”.
Horeca-exploitanten kunnen één tv of videoscherm (maximale beelddiagonaal van 140 cm. of 55”.) plaatsen om klanten in hun bedrijf of binnen de kaders van het terrasoppervlak, naar het voetbal te laten kijken. Hiervoor gelden de regels van de reguliere terrasexploitatie, waarbij het terras uitgestald blijft. U kunt volstaan met een melding per mail naar openbareruimte@maastricht.nl
Het is niet toegestaan om het tv of videoscherm zo te plaatsen dat meer mensen dan die op uw eigen terras mee kunnen kijken. Ook het samenvoegen van terrassen is niet toegestaan. Bij twijfel kunt u contact opnemen met de gemeente Maastricht op telefoonnummer 14043.
Wanneer verstoring van de openbare orde of veiligheid wordt verwacht, of om overlast te voorkomen, kan het plaatsen van een tv of videoscherm worden geweigerd of stelt de gemeente aanvullende voorwaarden/beperkingen in het kader van de veiligheid.
Wanneer het terras niet regulier gebruikt wordt, dus anders dan hierboven is beschreven, is de terrasvergunning plus de melding NIET toereikend.
In het geval dat u uw terras anders wilt gaan inrichten (of niet wilt inrichten), statafels wilt gebruiken, buffetten/ tapinstallaties wilt gaan plaatsen binnen uw terraskaders, heeft u een aanvullende vergunning nodig. Uw terras voldoet dan namelijk niet meer aan de voorwaarden van uw terrasvergunning (plus melding tv of videoscherm). Hier zal echter zeer terughoudend mee worden omgegaan en een beoordeling vindt plaats in het kader van veiligheid en openbare orde.
Geen evenementenvergunning / schermen
De gemeente Maastricht geeft tijdens een EK of WK voetbal geen aparte vergunningen voor evenementen af welke gerelateerd zijn aan het EK of WK voetbal. Openbare ruimtes (pleinen en vrije ruimtes in de stad) en private ruimtes, worden dus niet voor het bekijken van de wedstrijden vrijgegeven. Ook is het niet toegestaan binnen reeds aangevraagde dan wel verleende evenementenvergunningen schermen te plaatsen voor het uitzenden van een wedstrijd.
De Burgemeester van Maastricht,
Bekendgemaakt: de Ster d.d. 14 maart 2014
In werking getreden: 14 maart 2014
Uitvoeringsbesluiten van Burgemeester en wethouders
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
gelet op het bepaalde in artikel 2.1.3.1, eerste en tweede lid, van de Algemene Plaatselijke
Verordening voor de gemeente Maastricht;
I.aan te wijzen als dagen en uren, gedurende welke, en als wegen of gedeelten van wegen, waarop
of waaraan het verboden is gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te
verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken:
Stationsplein, Spoorweglaan, Stationsstraat, Wycker Brugstraat, Wilhelminasingel, Akerstraat, Rechtstraat, Hoogbrugstraat, St. Servaasbrug, Maastrichter Brugstraat, Kesselskade, van Hasseltkade, Hoenderstraat, Wilhelminabrug, Stadhuisstraat, Gubbelstraat, Kleine Gracht,
Maastrichter Grachtstraat, Boschstraat, Markt, het Bat, Graanmarkt, Onze Lieve Vrouweplein, Bredestraat, Hondstraat, Maastrichter Heidenstraat, Minckelersstraat, Stokstraat, Plankstraat, Havenstraat, Maastrichter Smedenstraat, Kersenmarkt, Wolfstraat, Achter het Vleeshuis, Vijfharingenstraat, St. Amorsplein, Platielstraat, Kleine Staat, Muntstraat, Jodenstraat, Mariastraat, Grote Staat, Nieuwstraat, Spilstraat, Vrijthof, Helmstraat, Dominicanerplein, Dominicanerkerkstraat,
Grote Gracht, Brusselsestraat, Koningin Emmaplein,St. Annalaan, Calvariestraat, Kommel, Oude Tweebergenpoort, Keizer Karelplein, Statenstraat, Akersteenweg, Dorpstraat, Burgemeester
Cortenstraat, Ambyerstraat-Noord, Ambyerstraat-Zuid, Scharnerweg (incl. de spoorwegtunnel), Bergerstraat;
2. de wegen, welke uitkomen op de onder 1 genoemde wegen, over een afstand van 30 meter van die wegen;
b.de zaterdagen en zondagen, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en de beide Kerstdagen, gedurende het gehele etmaal: alle openbare wegen binnen de
bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;
II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar
Aldus vastgesteld op 3 oktober 1989.
Burgemeester en Wethouders van Maastricht,
Openbare kennisgeving: 31 oktober 1989.
Inwerkingtreding: 1 november 1989.
Burgemeester en wethouders van Maastricht,
dat bij meerdere ondernemers de behoefte bestaat commerciële diensten aan toeristen aan te bieden op de openbare weg met gebruikmaking van diverse vervoersmodaliteiten;
dat deze vormen van toeristisch vervoer een passend middel kunnen zijn om de aantrekkelijkheid van Maastricht als cultuurstad en toeristenstad te promoten;
dat de verkeersveiligheid of veiligheid van personen en goederen gewaarborgd moet zijn;
dat dit vervoer zo min mogelijk belasting oplevert voor het milieu;
dat de overlast door de gebruikers voorkomen of beperkt dient te worden;
dat dit vervoer rekening houdt met het verbeteren van de luchtkwaliteit in de binnenstad;
dat het wenselijk is slechts beperkt gebruik van toeristisch vervoer in Maastricht toe te staan;
dat ter regulering van deze vormen van “toeristisch vervoer” het wenselijk is beleid te ontwikkelen voor het aanbieden van commerciële diensten op de openbare weg;
gelet op artikel 2.1.4.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht juncto art. 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
I. Vast te stellen de in bijlage opgenomen beleidsregels met betrekking tot het aanbieden van commerciële diensten op de openbare weg:
II. Dit besluit treedt in werking de dag volgende op die van haar bekendmaking.
Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 18 oktober 2011.
Datum publicatie De Ster: 21 oktober 2011.
Datum publicatie Gemeenteblad: 24 oktober 2011 onder nummer C57-2011.
Datum inwerkingtreding: 25 oktober 2011.
[Klik hier om het document te downloaden]
Beleidsregels en criteria toeristisch vervoer 2011
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Gelezen het voorstel inzake de banierenparade Gemeente Maastricht, corr.nummer: 2011.60340;
Gelet op het besluit van de gemeenteraad van 14 december 2010 inzake de nota citybranding 2011-2015;
Gelet op artikel 2.1.5.1 van de APV;
Gelet op de in 1990 vastgestelde procedure inzake de vlaggenparade, welke in deze nota wordt overgenomen volgens bijlage 7 van genoemd voorstel, corr.nummer: 2011.60340;
Gezien de adviezen van de Welstandscommissie in de vergaderingen van 12 juli 2011 en 29 november 2011 inzake de evaluatie van de pilot TEFAF respectievelijk de imago versterkende citydressing voor de stad Maastricht;
BESLUIT vast te stellen de volgende beleidsregels:
Beleidsregels Banierenparade Gemeente Maastricht.
1. De gemeente bepaalt bij welke imago- en beleidbepalende evenementen/activiteiten, waar vlaggen en/of banieren kunnen worden gehangen;
De in aanmerking komende evenementen/activiteiten worden jaarlijks op advies van het programmateam evenementen vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in het Jaarprogramma Evenementen. Hierbij wordt gekeken naar de in de evaluatie genoemde criteria, te weten: zo terughoudend mogelijk, zoveel als mogelijk verspreid door het jaar, evenement/activiteit met een exclusief/bijzonder karakter (passend binnen stadsvisie), betrekking hebbend op imago- en beleidsversterkende evenementen/activiteiten (als bedoeld in de raadsnota evenementenbeleid) met een economische spin-off, banieren/vlaggen van een goede kwaliteit, op de daarvoor door de gemeente aangewezen plekken, op de door de gemeente bepaalde manier (soort banieren/vlaggen).
2. Alleen de gemeente kan dit de stad, haar inwoners, haar bezoekers en haar organisatoren aanbieden op de bruggen (Kennedybrug en Noorderbrug);
3. Organisatoren van de jaarlijks door het college vastgestelde evenementen/activiteiten kunnen banieren respectievelijk vlaggen, passend binnen de daarvoor gestelde criteria, aanvragen en zelf bekostigen voor de rotondes langs de toegangswegen (bijlage 3) en de binnenstad. Betreffende organisatoren kunnen dit aanvragen bij VTH op basis van artikel 2.1.5.1 APV dan wel de herbevestigde procedure van de ‘vlaggenparade’ uit 1990) (zie bijlage 7);
4. Maximaal 5 keer per jaar. Uitgangspunt: gedurende het evenement/de activiteit plus vijf dagen voorafgaand aan dit evenement/ deze activiteit, als aankondiging. Afhankelijk van de importantie/uitstraling van het evenement/ de activiteit kan deze voorperiode langer zijn, echter per keer niet langer dan netto 15 dagen (dus de dagen van ophangen en afhalen niet meegeteld). De mate van aankleding wordt vooraf door gemeente en organisator van het specifieke evenement bepaald (hier zijn dan 3 mogelijke locaties of combinaties daarvan mogelijk);
5. Ten aanzien van het gestelde onder 4 geldt een hardheidsclausule: in uitzonderlijke gevallen kan het college hiervan afwijken, weliswaar passend binnen de gestelde criteria (zie punt 2).
6. De toegestane grootte van de banieren wordt door de gemeente aangegeven (275 cm x 80 cm op de rotondes en bruggen);
7. De vormgeving van de vlaggen/banieren wordt bij elk afzonderlijk evenement/activiteit vastgesteld volgens collegiaal advies tussen VTH, Ruimte (Ontwerp) en secretaris Welstandscommissie. Ingeval deze organisatieonderdelen er samen niet uitkomen, zal de Welstandscommissie om advies worden gevraagd.
Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad.
Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 20 december 2011.
Datum publicatie De Ster: 24 februari 2012.
Datum publicatie Gemeenteblad: 27 februari 2012 onder nummer C8-2012.
Datum inwerkingtreding: 28 februari 2012.
Algemene regels vergunningvrij plaatsen
Uitvoeringsplan Laadinfrastructuur Maastricht 2016
Dit uitvoeringsplan is gebaseerd op het model voor beleidsregels oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen Limburg, dat in 2015 is opgesteld onder penvoering van de gemeente Maastricht in samenwerking met de provincie Limburg, de Zuid-Limburgse gemeenten, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Fier Automotive. Later hebben de gemeenten van Midden en Noord Limburg zich aangesloten bij het beleidskader.
De samenwerking heeft geresulteerd in een uitvoeringsplan dat een toetsingskader en een strategische kaart bevat, ter ondersteuning van de uitvoering van het beleid.
In de kaderbrief 2015 is het Lokaal (Maastrichts) Energie Akkoord gepresenteerd als uitwerking van de duurzaamheidsambitie uit het Coalitie-akkoord 2014-2018. Duurzame mobiliteit is daarin 1 van de actielijnen. Laadinfrastructuur is een van de 3 genoemde projecten binnen deze actielijn. Hierin wordt als actie gemeld: realisering van complete laadinfrastructuur voor de lokale EV markt in 2016.
Met duurzame mobiliteit wordt mobiliteit bedoeld, die
Randvoorwaarden daarbij zijn dat duurzame mobiliteit verkeersveilig is en de bereikbaarheid in en buiten Maastricht niet in gevaar brengt.
De gemeente wil in het kader van duurzaamheid en vermindering van de luchtvervuiling, de uitstoot van lokale emissies alsmede ook van CO2 uitstoot reduceren, door middel van het stimuleren van zero emissie mobiliteit en meer in het bijzonder van het elektrisch rijden.
Elektrisch rijden is zeker voor personenvervoer een relevant en aantrekkelijk toekomst perspectief. De lokale emissie van fijn stof en stikstofoxiden is bij elektrisch vervoer nihil. Dat betekent dat de bijdrage aan de verbetering van de luchtkwaliteit in de stad potentieel groot is. Ook de emissie van CO2, verantwoordelijk voor het klimaateffect, daalt aanzienlijk met ieder elektrisch voertuig , dat een brandstofmotor aangedreven auto vervangt.
Gezien de grote potenties van elektrisch rijden zijn de Nederlandse doelstellingen m.b.t. elektrisch rijden daarom ook ambitieus. In het SER energieakkoord van september 2013 is de doelstelling opgenomen de mobiliteitsgerelateerde CO2-emissies in 2030 met 17% verlaagd te hebben ten opzichte van 1990 en zelfsmet 60% te verlagen in 2050. Via een ingroeimodel moeten vanaf 2035 alle nieuw verkochte personenauto’s in staat zijn om CO2-emissievrij te rijden; in 2050 geldt dit voor alle personenauto’s.
Het SER-energieakkoord is richtinggevend voor onze klimaatdoelstellingen t.a.v. duurzame mobiliteit.
Laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen
Om gebruik van elektrische auto’s te stimuleren is, is het nodig de aanschaf van elektrische auto’s aantrekkelijk te maken, door fiscaal financiële maatregelen. Dit is een verantwoordelijkheid van het Rijk. Maar anderzijds is een goede oplaadinfrastructuur noodzakelijk. Hier hebben met name gemeenten een rol en verantwoordelijkheid.
Het streven is hierbij wel dat de overheid op termijn een afnemende rol heeft en dat er een toenemende rol voor marktpartijen zal zijn naar uiteindelijk een volledig volwassen markt voor laadinfra. De stimulerende rol van de overheid zal dan meer een faciliterende en uiteindelijk regulerende rol zijn (het reguleren van het gebruik van de openbare ruimte).
In 2012 is in samenwerking met de landelijke stichting E-Laad, een samenwerkingsverband van de Nederlandse netwerkbeheerders, gestart met het plaatsen van laadpalen in Maastricht. Die samenwerking heeft geresulteerd in het plaatsen van 10 laadpalen voor elektrische auto’s met 17 parkeervakken in de openbare ruimte in Maastricht. De stichting E-Laad heeft echter eind 2012 laten weten geen nieuwe aanvragen meer te kunnen honoreren. Uitbouw van de laadinfrastructuur voor elektrische auto's kon dus niet meer binnen deze overeenkomst plaatsvinden.
Sindsdien is vorm gegeven aan samenwerking op Zuid Limburgs niveau om te komen tot een complete laadinfrastructuur in de regio. Gezien de intensieve woon-werk en sociaal recreatieve verkeersbewegingen door de hele regio is een visie op regio niveau effectiever dan een visie en aanpak per gemeente. In samenwerking met de gemeenten van, en met de provincie Limburg en het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) is daarom begin 2014 een beleidsinventarisatie gestart. Later heeft zich ook de gehele Parkstad aangesloten. Hiermee hebben we een keuze kunnen maken voor een adequate laadinfrastructuur in Maastricht en Zuid Limburg
Het doel van het realiseren van de laadinfrastructuur is om potentiële gebruikers van elektrische voertuigen het vertrouwen te geven dat er altijd voldoende laadmogelijkheden zijn. Niet alleen een structuur met een duidelijke strategie op locatiekeuzes, maar ook in het soort laadpaal. De mogelijke keuzes op locatie en soort laadpaal worden ondersteund door de strategische kaart.
Hierbij zijn een aantal uitgangspunten van belang, om zo snel mogelijk gezond te kunnen exploiteren:
Er bestaan verschillende standaard situaties waarin wordt geladen: de zogenaamde laadprofielen. Vanwege het effectiviteitsaspect van deze verschillende profielen, heeft de gemeente de volgende ´Laad ladder´ opgesteld: Een soort voorkeursvolgorde van verschillende laadprofielen.
Semi-publiek laden; Indien privaat laden niet mogelijk is, is semi-publiek laden een alternatief. Laadpalen of voorzieningen bevinden zich in dat geval op privaat terrein, dat publiek toegankelijk is voor opladen. De kosten zijn laag, een positieve business case is mogelijk te realiseren. De bedrijven of organisaties op wiens terrein dit mogelijk zou is worden in dit plan stakeholders genoemd.
Het besluit over de situatie die aan de orde is wordt genomen tijdens een aanvraagprocedure, waarbij de aanvraag wordt getoetst op de volgende factoren. Deels zijn deze factoren vast gelegd op de strategische kaart, te weten:
Iedere aanvraag wordt op basis van deze factoren getoetst. De verschillende profielen zijn nader uitgewerkt in de bijlage 1. Hiervoor dient onder andere de strategische kaart (bijlage 3). Deze kaart geeft een geografisch overzicht met daarin o.a. de socio-economische data, huidige laadinfrastructuur, verwachte laadbehoefte, potentiele laadlocaties bij stakeholders etc. Op basis van de kaart kunnen locaties benoemd worden waarvoor al een verkeersbesluit is genomen om de locaties voor te bereiden op plaatsing van laadpalen.
Rol en verantwoordelijkheden gemeente versus rol aanbieder
De uitvoering van het realiseren van laadpalen wordt in handen gelegd van een aanbiedende partij. De wijze waarop de aanbieder dit zal doen, de rol ten opzichte van gemeente en aanvrager en de verantwoordelijkheden worden vastgelegd in een overeenkomst.
Die overeenkomst zal worden afgesloten tussen de gemeente Maastricht en de aanbieder (fase 1) en later tussen de provincie Brabant en de gemeente Maastricht zodra de provincie Brabant een opdracht verleent aan een aanbieder (fase 2).
De overeenkomst ziet onder meer op de wijze waarop aanvragen om laadpalen procedureel worden behandeld en inhoudelijk worden getoetst, op het beheer en onderhoud van de laadpalen en op de eigendoms- en aansprakelijkheidsverhoudingen. De overeenkomst zal in ieder geval een geldigheidsduur van 10 jaar hebben. Dit plan dient als toetsingskader voor het beoordelen van de aanvragen voor een laadpaal.
Fase 1 is voorzien voor het jaar 2016 en fase 2 voor de periode 2017 t/m 2019.
Op 9 juni 2015 is een Green Deal Openbaar Toegankelijke Elektrische Laadinfrastructuur in werking getreden die de verdere ontwikkeling van openbaar toegankelijke laadinfrastructuur beoogt te stimuleren. Samen met de provincie Limburg en de Provincie Brabant zullen we vanuit deze green deal medefinanciering voor de verdere uitrol van publieke laadinfrastructuur organiseren;
Deze samenwerking zien we tevens als een basis voor publieke laadinfrastructuur ook op langere termijn. Enerzijds door de ontwikkeling van de laadinfrastructuur op de lange termijn bij te kunnen buigen, anderzijds verbreden van de korte termijn strategie door innovaties in de vorm van lokaal opgewekte duurzame energie en slim laden van elektrische voertuigen. Kortom voor het faciliteren van de energietransitie.
Voor het bestemmen van een parkeervak voor het opladen van elektrische voertuigen is een Verkeersbesluit nodig. We zullen zoveel mogelijk streven naar clustering van laadpalen op locaties die zich goed lenen voor laden, gezien de ligging in de wijk en de parkeersituatie ter plekke en de onderlinge nabijheid van andere aanvragers. De meest logische locaties zullen op basis van de strategische kaart al worden benoemd als laadlocaties in een Verkeersbesluit. Daarnaast blijft het altijd mogelijk een individueel Verkeersbesluit te nemen op een aanvraag voor een locatie die niet vooraf door ons is benoemd, maar wel aan de voorwaarden voldoet.
In 2014 is door de gemeente besloten om bestaande rijders van elektrische auto’s te faciliteren door hen tijdens het laden vrij te stellen van parkeerbelasting en de parkeerduur van 2 uur te verlengen naar 4 uur. Dit is besloten omdat er nog geen nieuwe laadpalen geplaatst konden worden en E-rijders in het centrum alleen gebruik konden maken van betaalde parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische auto’s. Omdat er nu sprake is van een plan waarbinnen de laadinfrastructuur sterk kan worden uitgebreid is het niet langer nodig de huidige gebruikers nog langer te compenseren. Daarom zal het besluit van juli 2014 op 1 augustus 2016 worden ingetrokken. Dat betekent dat vanaf 1 augustus 2016 voor een parkeervak waar kan worden opgeladen altijd het parkeerregime geldt dat ook voor de hele parkeersectie geldt waarin de parkeervakken zijn gelegen, zoals bijvoorbeeld vergunningparkeren of betaald parkeren.
Het is verboden om zonder vergunning van de gemeente de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan (APV art. 2.1.5.1). Uitgezonderd zijn door de gemeente aangewezen gevallen, mits de algemene regel worden nageleefd (APV art. 2.1.5.1.lid 2 onder h). Het besluit waarmee dit uitvoeringsplan wordt vastgesteld behelst tevens het besluit dat dit plan fungeert als de door de gemeente aangewezen gevallen. Daarmee wordt voorkomen dat voor iedere aanvraag een afzonderlijke vergunning in het kader van de APV moet worden verleend. Tevens worden de voorwaarden voor het realiseren van een laadpaal ook in de overeenkomst opgenomen, conform dit uitvoeringsplan. Ook daarmee is geborgd dat dit gebeurt met oog voor de veiligheid en gemeentelijke eisen voor de openbare ruimte.
Het gebruik van de grond zal worden geregeld in de overeenkomst. De grond van de oplaadlocatie (laadpaal) wordt (om niet) in gebruik gegeven aan de infraprovider (de aanbieder en beheerder) van laadpalen. Omdat de grond daarmee niet openbaar is, is precarioheffing niet aan de orde.
In artikel 2.2 van het Besluit Omgevingsrecht wordt verwezen naar een bijlage waarin zaken staan opgenomen waarvoor geen vergunning nodig is. Bijlage 2, artikel 18 is hierbij relevant. Hierin is voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde een uitzondering gemaakt voor het opladen van accu’s van voertuigen. Op basis van dit artikel is dus geen omgevingsvergunning nodig.
Verlengde private aansluiting (VPA)
In een landelijke pilot is de mogelijkheid onderzocht van een laadsituatie waarbij in de openbare ruimte wordt geparkeerd en de laadpaal in de openbare ruimte is geplaatst, maar waarbij de stroomvoorziening is aangesloten op de meterkast van de particulier. Dit is een situatie die wenselijk zou kunnen zijn indien eigen terrein (erf of oprit) ontbreekt of te klein is. Bijkomend voordeel is de lage stroomprijs voor de gebruiker.
Echter er zijn nog een aantal nadelen en onzekerheden aan verbonden.
Belangrijkste onzekerheid is dat laadpunten in de publieke ruimte door
natrekking eigendom van de gemeente zijn, tenzij dit geregeld wordt door middel van opstal
of erfpacht. De gemeente blijft in het geval van een VPA echter de ogenschijnlijke
‘bezitter’, en daarmee ook de aansprakelijke partij. De gevolgen van die
aansprakelijkheid kan een gemeente middels een private overeenkomst (modelcontract)
grotendeels bij de aanvrager van het VPA neerleggen, maar niet geheel.
Het heeft derhalve onze voorkeur dat de laadpaal altijd wordt aangesloten op het elektriciteitsnet in de openbare ruimte. Voor de gebruiker betekent dit dat weliswaar een hoger stroomtarief aan de orde is, hoewel door de Europese aanbesteding binnen het kader van de Green deal een scherp tarief kan worden gehanteerd. Bovendien vervallen voor de gebruiker de investeringskosten in de laadpaal zelf. Voor deze gebruikers bestaat de mogelijkheid om gewoon een laadpaal in de openbare ruimte aan te vragen. Waarbij de keuze van de locatie bij de gemeente komt te liggen, zodat meer sturing op de kwaliteit van de openbare ruimte mogelijk is en meer rekening met andere gebruikers kan worden gehouden.
Derhalve zullen wij geen APV vergunning verlenen voor het realiseren van verlengde private aansluitingen.
Het zelfde geldt voor situaties waarbij vanuit huis of bedrijfsvestiging wordt geladen, maar dan zonder laadpaal in de openbare ruimte. Hierbij lopen dan de kabels over de openbare weg of trottoir. Om risico’s uit te sluiten, zal de gemeente deze oplossing niet toestaan op basis van de APV.
Bovendien bestaat er geen noodzaak meer voor dergelijke oplossingen omdat dit uitvoeringsplan een goede en betaalbare laadpaal kan bieden via een aanvraagprocedure bij de infraprovider, waarmee de gemeente een overeenkomst heeft.
Bijlage 1 Omschrijving laadprofielen volgens de laadladder
Laadinfrastructuur op privé terrein
Laadinfrastructuur op publiek toegankelijke ruimte
Afhankelijk van de gegevens van de aanvraag , kan de keuze worden gemaakt voor een laadpaal op publiek openbaar terrein.
Zijn er meerdere aanvragen in de nabije omgeving, of is er een verwachting dat er in het desbetreffende gebied meerdere aanvragen kunnen komen, dan zal de mogelijkheid tot clustering van de laadpunten worden onderzocht om te komen tot een geschikte centrale locatie. Daarbij valt te denken aan een strategische locatie waarbij uitbreiding van laadpunten gemakkelijk te realiseren is. Dit kan zowel op publiek terrein alsmede op privaat terrein van een stakeholder.
Er zijn twee scenario’s voor laadinfrastructuur in publiek toegankelijk terrein. Een publiek toegankelijk privaat terrein en een publiek toegankelijke openbaar terrein. Bij de aanvraag van EV-rijder(s) voor een laadpaal in de publieke ruimte, worden beide mogelijkheden onderzocht. Deze twee scenario’s worden in de onderstaande artikelen toegelicht.
1. Een publiek toegankelijke parkeerplek op privaat terrein met laadpunt
Eigenaren en beheerders van publiek toegankelijke parkeerplekken, zoals horeca- en recreatieondernemers, parkeerterreinen en -garages en bedrijventerreinen, kunnen laadpunten plaatsen die publiek toegankelijk zijn. Deze partijen worden gezien als potentiële stakeholders voor laadinfrastructuur. De grote stakeholders zijn aangegeven op de strategische kaart.
Wanneer een stakeholder overweegt een laadpunt te realiseren moedigt de gemeente het aan dat het desbetreffende laadpunt openbaar wordt gesteld. De gemeente zal in dat geval een ondersteunende rol vervullen.
Aanvraag EV-rijder(s) / strategische locaties
Bij een of meerdere aanvragen van EV-rijders of door de gemeente geïdentificeerde strategische locaties worden de mogelijkheden tot het realiseren van een laadpunt op privaat terrein van stakeholders onderzocht. De gemeente zal contact opnemen met de stakeholder en de mogelijkheden tot het realiseren van een laadpunt bespreken. Wanneer de stakeholder besluit een laadpaal te installeren en openbaar te stellen, zal de gemeente een ondersteunende rol vervullen.
Ondersteunende rol vanuit gemeente
De gemeente heeft een ondersteunende rol in het scenario van publiek toegankelijke laadpunten op privaat terrein bij een stakeholder.
De ondersteuning zal in de praktijk plaatsvinden door de realisatie van de laadpaal te laten plaatsvinden door de infraprovider met wie de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de aanvraagprocedure via de infraprovider.
De infraprovider van de laadinfrastructuur is aansprakelijk voor alle schade die door het gebruik van de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur of anderszins aan derden wordt veroorzaakt. De gemeente is op geen enkele manier aansprakelijk voor eventuele schade die door de laadpaal en/of andere infrastructuur is veroorzaakt. De beheerder vrijwaart hiervoor de gemeente.
Openbaarheid laadpaal/infrastructuur
De laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur is 24 uur per dag en 7 dagen per week openbaar toegankelijk, in die zin dat deze voor iedereen te gebruiken is voor het opladen van zijn / haar elektrische voertuig. De beheerder zorgt voor zoveel mogelijk actuele informatie richting het publiek over de aanwezigheid en beschikbaarheid van het oplaadpunt.
De stakeholder mag de laadpaal financieel exploiteren door deze tegen een financiële vergoeding aan te bieden aan derden. Echter de gemeente stelt de eis dat dit maximaal tegen een marktconform tarief wordt aangeboden.
2. Een openbare parkeerplek en publiektoegankelijk laadpunt in de openbare ruimte
EV-rijders die geen mogelijkheid hebben om te laden met één van de hiervoor beschreven oplossingsrichtingen zijn aangewezen op de publiektoegankelijke laadpunten in de openbare ruimte. Het plaatsen, beheer en onderhoud van de laadpalen is in handen van infraproviders. Deze infraproviders sluiten een overeenkomst af met de gemeente, waarbij aanvragen aan dit plan worden getoetst..
Wanneer een strategische locatie in de openbare ruimte wordt geïdentificeerd, en door de gemeente is geaccordeerd, dan zal de infraprovider het initiatief nemen om laadinfrastructuur te realiseren waarbij de infraprovider de betreffende laadinfrastructuur zal plaatsen, exploiteren, beheren en onderhouden.
De gemeente zal dan een verkeersbesluit nemen tot het aanwijzen van parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen.
De gemeente zal financiële ondersteuning bieden aan de laadpaal wanneer er een combinatie gemaakt zal worden met de Green Deal ‘Openbaar Toegankelijke Elektrische Laadinfrastructuur’, waarbij het Rijk, de provincie Limburg en Enexis tevens een financiële bijdrage zal leveren.
In de periode waarin geen sprake is van een Green Deal draagt de gemeente de kosten voor de inrichting van de parkeervakken door het plaatsen van een verkeersbord en een stempel in het parkeervak.
De infraprovider van laadinfrastructuur van de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur is 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar voor EV-rijders, hulpdiensten en gemeenten in het geval van vragen, storingen en calamiteiten. De telefoonnummers van de storingsdienst en de helpdesk zijn vermeld op de laadpaal/-infrastructuur.
De gemeente zal , binnen de grenzen van haar competentie, zorgdragen voor toezicht en parkeerbeheer volgens het op de betreffende oplaadlocatie geldende fiscale regime. Daarnaast zal de gemeente bevorderen dat andere toezichthoudende, beherende en handhavende instanties op een constructieve wijze reageren indien er op een niet correcte wijze gebruik gemaakt wordt van een oplaadlocatie.
Openbaarheid laadpaal/infrastructuur
De laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur is 24 uur per dag en 7 dagen per week openbaar toegankelijk, in die zin dat deze voor iedereen te gebruiken is voor het opladen van zijn / haar elektrische voertuig. De beheerder zorgt voor zoveel mogelijk actuele informatie richting het publiek over de aanwezigheid en beschikbaarheid van het oplaadpunt.
Betaald parkeren/vergunninghouders/blauwe zone
In gebieden waar betaald parkeren of vergunninghouders parkeren is ingevoerd of waar een maximale parkeerduur (blauwe zone) of enige andere restrictie geldt, geldt deze restrictie onverminderd ook voor de oplaadvakken, tenzij anders vermeld.
Intrekken/wijzigen van vergunning en verkeersbesluit
Indien de infraprovider van de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur zich niet houdt aan de regels uit het uitvoeringsplan, wordt daarmee niet voldoen aan de regels die zijn verbonden aan de APV, deze situatie geldt dan als niet vergund. De gemeente kan in dat geval ook het verkeersbesluit, waarbij de parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen zijn aangewezen, intrekken.
De gemeente kan de vergunning en/of het verkeersbesluit tevens intrekken, wanneer er in de praktijk niet of nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de laadpaal en/of oplaadinfrastructuur. Het is niet gewenst dat daardoor een of meerdere parkeerplaatsen (nagenoeg) geheel onbenut blijven. In deze gevallen heeft de aanbieder het recht en de plicht de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur binnen een door de gemeente aan te geven termijn te verwijderen. De hiermee samenhangende kosten zijn voor de rekening van de gemeente.
De gemeente kan de vergunning ook wijzigen of intrekken, indien er een wegreconstructie plaatsvindt als gevolg waarvan de aangewezen parkeerplaatsen zullen verdwijnen. In dat geval zal de gemeente samen met de beheerder bezien of er een alternatieve locatie voor een laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur met bijbehorende parkeerplaats(en) in de directe nabijheid mogelijk is. Verplaatsingskosten hiervoor zijn voor rekening van de gemeente.
Informatie over gebruik oplaadinfrastructuur
De infraprovider van een laadpaal en/of oplaadinfrastructuur geeft op verzoek van de gemeente inzicht in het feitelijke gebruik hiervan op kwartaal niveau.
De gemeente beseft dat de ontwikkelingen op het gebied van elektrisch rijden en laadinfrastructuur nieuw en nog volop in ontwikkeling zijn. Met dit uitvoeringsplan wil de gemeente duidelijkheid verschaffen over de voorwaarden, criteria en condities die van toepassing zijn op het realiseren van laadpalen en/of andere oplaadinfrastructuur in de gemeente. In specifieke, bijzondere of onvoorziene omstandigheden kan de gemeente besluiten van deze regels af te wijken.
De infraprovider van de laadinfrastructuur is aansprakelijk voor alle schade die door het gebruik van de laadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur of anderszins aan derden wordt veroorzaakt. De gemeente is op geen enkele manier aansprakelijk voor eventuele schade die aan en door de laadpaal en/of andere infrastructuur is veroorzaakt. De beheerder vrijwaart hiervoor de gemeente.
Begripsbepalingen en definities
In dit uitvoeringsplan wordt verstaan onder:
elektrisch motorvoertuig: een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, dat bij de RDW staat geregistreerd als auto en geheel of gedeeltelijk door een elektromotor wordt aangedreven waarvoor de elektrische energie geleverd wordt door een batterij en waarvan de batterij (mede) kan worden opgeladen door middel van een voorziening buiten het voertuig;
laadpaal: een oplaadobject met een aansluiting voor het opladen van elektrische voertuigen. De term laadpaal wordt gebruikt als verzamelnaam voor alle vormen van oplaadunits, en kan betreffen een laadpaal, een laadunit die aan muur en/of paal gehangen kan worden (wallbox) en eventuele andere vormen;
strategische kaart: een geografisch overzicht met daarop zichtbaar de verschillende factoren die van invloed zijn op de keuze per locatie voor het soort oplaadinfrastructuur dat op die specifieke plek het meest aan te bevelen is. In de strategische kaart worden onder andere als factoren meegenomen: de socio-economische huishoudens klasse, huishouddichtheid, (succes van) huidige openbaar beschikbare laadinfrastructuur en (potentiële) stakeholders;
een bedrijf en/of organisatie, gevestigd in de gemeente, met publiektoegankelijke parkeerplaatsen op privé terrein. Hierbij valt te denken aan bedrijven/organisaties in de recreatie sector (woonboulevard, winkelcentra, autoboulevard, pretparken, horeca, etc.), parkeergarages/terreinen en werkgevers (ziekenhuizen, scholen/universiteiten, etc.)
Bijlage 3 Strategische kaart - laadinfrastructuur
Bekend gemaaktin 1Maastricht: d.d. 28 juli 2016
Inwerkinggetreden: d.d. 29 juli 2016
Algemene regels voor vergunningvrij tijdelijk plaatsen van containers en steigers buiten het centrum op, aan of boven de weg
Op grond van artikel 2.1.5.1, lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006 (APV) is het verboden voorwerpen of stoffen op, aan of boven de openbare weg te plaatsen zonder een vergunning van het college. Hiertoe behoort onder meer het plaatsen van een container of steiger.
Op basis van artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in een beleidsregel gevallen aan te wijzen waarvoor het bovenbedoelde verbod niet geldt, en de algemene regels vast te stellen waaraan in dat geval dient te worden voldaan.
Dit past in het streven van de overheid om te dereguleren en daar waar mogelijk een vergunningplicht om te zetten in algemene regels. Concreet betekent dit dat er geen vergunning meer nodig is wanneer de voorwerpen of stoffen die op, aan of boven de openbare weg worden geplaatst passen binnen de hieronder opgenomen algemene regels. Uiteraard is een ieder zelf verantwoordelijk voor het correct en veilig plaatsen van die voorwerpen of stoffen. Eventuele schade die uit de plaatsing daarvan zou voortvloeien is dan ook voor eigen rekening en risico.
Gelet op het voorgaande besluit het college:
door vaststelling van deze algemene regels het plaatsen van een container en steiger buiten het centrum aan te wijzen als geval waarvoor de vergunplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt.
Hierbij wijst het college op grond van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV, het plaatsen van een container en steiger buiten het centrum[1] aan als gevallen waarvoor de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt. In dat geval dient wel te worden voldaan aan de volgende algemene regels:
Artikel 1: Voorwaarden voor melding tijdelijk plaatsen container buiten het centrum
Een melding mag gedaan worden als voldaan wordt aan alle voorwaarden die vermeld staan op het digitale meldingsformulier. De aanvrager dient tenminste 6 werkdagen voorafgaand aan de plaatsing van de container daarvan melding te hebben gedaan door middel van een volledig naar waarheid ingevuld en ondertekend digitaal meldingsformulier. De melding kan enkel via de digitale weg. Dit digitale formulier staat op www.maastricht.nl, op de websitepagina ‘Obstakel op de openbare weg plaatsen’.
Artikel 2: Algemene regels tijdelijk plaatsen van een container buiten het centrum
Het plaatsen van een container mag geen schade veroorzaken in de openbare ruimte. Om schade te voorkomen dient de ondergrond van de te plaatsen container afgeschermd te worden met underlayment-platen of vergelijkbaar materiaal. De openbare weg dient in de oorspronkelijke staat te worden gebracht na beëindiging van de werkzaamheden.
Artikel 3: Voorwaarden voor melding tijdelijk plaatsen steiger buiten het centrum
Een melding mag gedaan worden als voldaan wordt aan alle voorwaarden die vermeld staan op het digitale meldingsformulier. De aanvrager dient tenminste 6 werkdagen voorafgaand aan de plaatsing van de steiger daarvan melding te hebben gedaan door middel van een volledig naar waarheid ingevuld en ondertekend digitaal meldingsformulier. De melding kan enkel via de digitale weg. Dit digitale formulier staat op www.maastricht.nl, op de websitepagina ‘Obstakel op de openbare weg plaatsen’.
Artikel 4: Algemene regels tijdelijk plaatsen van een steiger buiten het centrum
Het plaatsen van een steiger mag geen schade veroorzaken in de openbare ruimte. De voetplaten van een steiger dienen dusdanig op de ondergrond geplaatst te worden dat er geen schade ontstaat aan de bestrating. De openbare weg dient in de oorspronkelijke staat te worden gebracht na beëindiging van de werkzaamheden;
U dient ervoor te zorgen dat zich tijdens het op- en afbouwen van de steiger geen situaties voordoen waar weggebruikers gevaar of hinder van ondervinden. Een minimale vrije verkeersdoorgang van 3.50 meter dient altijd gewaarborgd te zijn. Is dit niet het geval dan dient u, afzonderlijk van deze melding, een aanvraag in te dienen voor het gedeeltelijk/geheel afsluiten van de openbare weg. U kunt hiervoor contact opnemen met het Gemeenteloket, telefoonnummer 14-043;
Een veilige voetgangersdoorgang van minimaal 1,50 m dient gewaarborgd te worden. Indien een ongehinderde voetgangersdoorgang van minimaal 1.50 meter niet is gewaarborgd, dient u te zorgen dat de steiger is voorzien van een voetgangersonderdoorgang zonder obstakels of u dient aan weerszijden van de steiger bordjes op te hangen met de tekst “voetgangers oversteken“;
Deze algemene regels treden in werking op 01-01-2020.
Burgemeester en Wethouders van Maastricht,
De Secretaris, De Burgemeester,
[1] Het centrum is het gebied dat westelijk wordt begrensd door de singels, oostelijk door de spoorlijn en Heugemerweg, noordelijk door het Noorderbrug-tracé en zuidelijk door het Kennedybrugtracé.
Algemene regels voor vergunningvrij tijdelijk plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum op, aan of boven de weg
Op grond van artikel 2.1.5.1, lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006 (APV) is het verboden voorwerpen of stoffen op, aan of boven de openbare weg te plaatsen zonder een vergunning van het college. Hiertoe behoort onder meer het plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest.
Op basis van artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in een beleidsregel gevallen aan te wijzen waarvoor het bovenbedoelde verbod niet geldt, en de algemene regels vast te stellen waaraan in dat geval dient te worden voldaan.
Dit past in het streven van de overheid om te dereguleren en daar waar mogelijk een vergunningplicht om te zetten in algemene regels. Concreet betekent dit dat er geen vergunning meer nodig is wanneer de voorwerpen of stoffen die op, aan of boven de openbare weg worden geplaatst passen binnen de hieronder opgenomen algemene regels. Uiteraard is een ieder zelf verantwoordelijk voor het correct en veilig plaatsen van die voorwerpen of stoffen. Eventuele schade die uit de plaatsing daarvan zou voortvloeien is dan ook voor eigen rekening en risico.
Gelet op het voorgaande besluit het college:
door vaststelling van deze algemene regels het plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum aan te wijzen als geval waarvoor de vergunplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt.
Hierbij wijst het college op grond van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV, het plaatsen van een foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum[1] aan als geval waarvoor de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt. In dat geval dient wel te worden voldaan aan de volgende algemene regels:
Plaatsen foodtruck tijdens een privéfeest buiten het centrum
De foodtruck ten behoeve van een privéfeest mag uitsluitend geplaatst worden op een openbare parkeerplaats buiten het centrum voor maximaal 1 dag. Binnen het gebied centrum (met rode lijn gemarkeerd op de locatiekaart) mag u niet zonder een vergunning een foodtruck plaatsen (bijlage I behorende bij dit besluit);
Deze algemene regels treden in werking op 01-01-2020.
Burgemeester en Wethouders van Maastricht,
De Secretaris, De Burgemeester,
[1] Het centrum is het gebied dat westelijk wordt begrensd door de singels, oostelijk door de spoorlijn en Heugemerweg, noordelijk door het Noorderbrug-tracé en zuidelijk door het Kennedybrugtracé.
Algemene regels voor vergunningvrij tijdelijk plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes op, aan of boven de weg
Op grond van artikel 2.1.5.1, lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006 (APV) is het verboden voorwerpen of stoffen op, aan of boven de openbare weg te plaatsen zonder een vergunning van het college. Hiertoe behoort onder meer het plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes.
Op basis van artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in een beleidsregel gevallen aan te wijzen waarvoor het bovenbedoelde verbod niet geldt, en de algemene regels vast te stellen waaraan in dat geval dient te worden voldaan.
Dit past in het streven van de overheid om te dereguleren en daar waar mogelijk een vergunningplicht om te zetten in algemene regels. Concreet betekent dit dat er geen vergunning meer nodig is wanneer de voorwerpen of stoffen die op, aan of boven de openbare weg worden geplaatst passen binnen de hieronder opgenomen algemene regels. Uiteraard is een ieder zelf verantwoordelijk voor het correct en veilig plaatsen van die voorwerpen of stoffen. Eventuele schade die uit de plaatsing daarvan zou voortvloeien is dan ook voor eigen rekening en risico.
Gelet op het voorgaande besluit het college:
door vaststelling van deze algemene regels het plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes aan te wijzen als geval waarvoor de vergunplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt.
Hierbij wijst het college op grond van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, lid 2 sub h APV, het plaatsen van bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes aan als geval waarvoor de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 1 APV niet geldt. In dat geval dient wel te worden voldaan aan de volgende algemene regels:
Bewegwijzering bij wandel- en toertochten en oriëntatieroutes
De eigenaar van het object waaraan u de borden bevestigt, dient - indien het object geen eigendom van de gemeente is – vooraf hiervoor toestemming aan u verleend te hebben. De bewegwijzeringsborden mogen niet bevestigd worden aan bomen en ander gemeentelijk groen, ANWB-masten, verkeersborden en/of verkeerslichten;
Deze algemene regels treden in werking op 01-01-2020.
Burgemeester en Wethouders van Maastricht,
De Secretaris, De Burgemeester,
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Gelet op het bepaalde in artikel 2.4.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht:
dat er in de wijken Wittevrouwenveld, Nazareth en Limmel veelvuldig overlast is als gevolg van het nuttigen van alcoholische drank op straat;
dat er een aantal wijzigingen zijn bij winkelcentra zijn waar het noodzakelijk is dit verbod te laten gelden;
dat de politie in Maastricht-Oost daarnaast op andere plaatsen veel meldingen krijgt betreffende overlast van jeugd, welke overlast te maken heeft met het nuttigen van alcoholhoudende dranken op straat, met name door jongeren;
dat deze overlast bestaat uit het vervuilen van publieke zitgelegenheid en de omgeving daarvan, het versperren van doorgangen, het maken van misplaatste opmerkingen naar voorbijgangers en het urineren in het publieke domein;
dat hierdoor de vrees bestaat voor aantasting van de openbare orde;
dat de politie binnen de vigerende regelgeving geen mogelijkheden heeft hiertegen op te treden;
dat gebleken is dat de opsomming van buurtwinkelcentra hierin niet correct is en derhalve aanpassing behoeft;
gelet op het bepaalde in artikel 2.4.8, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;
I. In te trekken het aanwijzingsbesluit ex artikel 2.4.8 van 31 maart 2009;
II. Aan te wijzen als gebied, waarbinnen het verboden is op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben:
a. het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen, met inbegrip van die wegen en daaraan grenzende trappen, portieken e.d, alsmede de in dit gebied gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, met inbegrip van het daarin gelegen openbare water:
de Noorderbrug, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein , de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel inclusief de Hubertuslaan richting de Luikerweg tot en met de kruising Aylvalaan-Pater Lemmensstraat, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Sibemaweg in noordelijke richting ter hoogte van het Europaplein, de Mockstraat, de Bergerstraat, de Oostermaasweg, de Terblijterweg in westelijke richting, de Markies van Ledestraat, de Stadionweg, de Marathonweg in westelijke richting ter hoogte van de A2, de President Rooseveltlaan in zuidelijke richting tot aan de Viaductweg en de Viaductweg en Noorderbrug , Borgharenweg, Ankerkade, Galjoenweg, Fregatweg, Hoekerweg, Limmerderweg, Meerssenerweg, voetpad natuurgebied tot aan A2, dan in zuidelijke richting tot aan de Stadionweg/Marathonweg.
b. de navolgende gebieden rond winkelcentra:
- Stadsdeelcentrum Brusselsepoort: Artsenijstraat/Specerijstraat/ Factorijstraat/Mercatorplein;
- Brusselsepoort Oost: hoek Orleansstraat/Holsteinbastion/Menno van Coehoornstraat;
- Stadsdeelcentrum Heer: De Leim/de Mandel en parkeerplaats winkelcentrum Burgemeester Cortenstraat/Raadhuisplein;
- Buurtwinkelcentrum Malberg: Malbergplein;
- Buurtwinkelcentrum Caberg: St.Christoffelplein/Clavecymbelstraat (ged.)/ Prestantstraat (ged.);
- Buurtwinkelcentrum Pottenberg: Terra Cottaplein;
- Buurtwinkelcentrum Malpertuis: Malpertuisplein/Cantecleerstraat (ged.);
- Buurtwinkelcentrum Daalhof: Herculeshof/Minervahof/Aureliushof (ged.);
- Buurtwinkelcentrum Belfort: Keurmeestersdreef/Peymeestersdreef;
- Buurtwinkelcentrum St. Pieter: Glacisweg tussen pastoor Kribsweg en Burgemeester Ceulenstraat;
- Buurtwinkelcentrum Drijversstraat/Bosscherweg;
- Buurtwinkelcentrum Amby: Ambyerstraat Noord (ged.)/Severenplein;
- Buurtwinkelcentrum Heugem/Randwijck: De Beente/parkeerplaats Oeslingerbaan;
- Buurtwinkelcentrum De Heeg: Roserije.
c. de navolgende overlastplekken jeugd, bestaande uit het gebied gelegen tussen de genoemde straten (inclusief) de genoemde straten dan wel delen daarvan:
- Kerkplein Sint Willebrordusstraat: Sint Willebrordusstraat/Sint Maternusstraat/Papenweg;
- Kerkplein Sint Theresiaplein: Sint Theresiaplein/d`Artagnanlaan;
- Parkje Jekerdal: Meesenbroekweg/Bieslanderweg;
- Waldeckpark: Champs Elyseesweg/Prins Bisschopsingel/Tongerseweg/Bieslanderweg;
- Speelterrein Appiushof: Appiushof/Aventijnhof;
- JOP/SPOT Aureliushof: Aureliushof/Veliahof/Romeinsebaan;
- Speelterrein Hazendanslaan: Appiushof/Koninksemstraat/Hanzendanslaan;
- JOP Malbergplein: Malbergplein/Banruwe/Wijsdomsruwe;
- Dukaatplein: Dukaatplein/Dukaatruwe/Escalijnruwe/Peerdenkensruwe;
- Sportpark-West: Bunderruwe/Negenputruwe/Pierebolruwe/ Koffiemolenweg/Via Regia;
- Het Ruweel: Reinaertsingel/Taliënruwe/Malbergsingel;
- Johan Cruyffcourt: Silexstraat/Roemerstraat;
- Speelterrein Atlasdonk: Atlasdonk/Pandectendonk/Vezeldonk/Pergamijndonk;
- JOP Rondostraat: Rondostraat/Widelanken/Reinaartsingel;
- JOP Carl Smulderssingel: Carl Smuldersssingel/Brusselseweg/Peter Gielenstraat;
- Speelterrein Voedingskanaal: Voedingskanaalweg;
- Ravelijn buurt: Halvemaanstraat/Ravelijnstraat/Mariabastion/Dauphinstraat;
- JOP Fatimaplein: Fatimaplein/Florasingel;
- Brandenburgerplein: Brandenburgerplein/Brandenburgerweg/Willem Vliegenstraat/Elisabeth Strouvenlaan;
- Mariaberg: Beeldsnijdersdreef/Sint Annalaan/Koningin Emmaplein/Hertogsingel/Tongerseplein/Tongerseweg/Javastraat/Borneostraat.
III. Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.
Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Maastricht in hun vergadering van 13 september 2011.
Datum publicatie De Ster: 23 september 2011
Datum publicatie Gemeenteblad: 26 september onder nummer C52-2011
Inwerkingtreding: 27 september 2011
AANWIJZEN LOCATIE HENRI DU MONTSTRAAT IN BOSCHPOORT TOT HONDENLOSLOOPGEBIED
Burgemeester en wethouders van Maastricht,
Gezien het voorstel van organisatieonderdeel BO Ruimte, korr.no. 2020- 18312;
Gelet op het bepaalde in artikel 2.4.17, lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht 2006,
Op grond van artikel 2.4.17, lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht 2006 de locatie aan de Henri du Montstraat in Boschpoort, zoals aangegeven op bijgaande situatietekening, aan te wijzen tot hondenlosloopgebied.
Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht d.d. 7 juli 2020.
Bekendmaking Gemeenteblad: 24 juli 2020, 191190
Inwerkingtreding: 25 juli 2020
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT;
dat op 26 juli 2007 een gebiedsaanwijzing in werking is getreden waarin het gebied is aangewezen waarin sprake is van verstoringen van de openbare orde door onder meer de aanwezigheid van drugstoeristen en drugsrunners;
dat uit de Veiligheidsmonitor voor de gemeente Maastricht blijkt dat een groot gedeelte van de burgers zich onveilig voelt en dat deze onveiligheidsgevoelens samenhangen met het grote aantal buitenlandse drugstoeristen dat de stad bezoekt, maar ook met overlastgevende personen die zich in diverse wijken van Maastricht ophouden;
dat in het kader van handhaving van de openbare orde in het verleden diverse maatregelen zijn genomen;
dat de politie desondanks heeft moeten vaststellen dat de overlast en subjectieve onveiligheidsbeleving onder de burgers groot blijft;
dat deze overlast onder meer bestaat uit het rondrijden, rondhangen en aanspreken van passanten door drugsrunners, het stelselmatig (onderling) treffen van drugsrunners, dealers en kopers, het met scooters gevaarlijk rondrijden door woonbuurten waarbij argeloze passanten de schrik van hun leven krijgen, bedreigen van passanten in winkelcentra, het maken van veel geluid, het veelvuldig in groepjes agressief gedrag vertonen en het aanbrengen van vernielingen;
dat de overlast mede bestaat uit het stelselmatig in de stad rondhangen van zwervers en daklozen en de aanwezigheid van recidiverende geweldplegers in het uitgaansmilieu in de binnenstad en andere overlastgevende personen in de wijken;
dat de inzet van de bestaande instrumenten ter handhaving van de openbare orde niet het beoogde effect heeft en derhalve andere maatregelen noodzakelijk zijn;
dat de hierboven beschreven overlast ook nadrukkelijk plaatsvindt in de wijken Wittevrouwenveld, Limmel en Nazareth;
dat Wittevrouwenveld reeds in het gebied is opgenomen, maar de wijken Nazareth en Limmel niet;
dat op 18 september 2011 het gebied uitgebreid is conform bovengenoemde overwegingen;
dat ondanks de invoering van het ingezetenencriterium per 1 mei 2012 de gemeente nog steeds geconfronteerd wordt met een bepaalde mate van drugstoerisme;
dat aan deze drugstoeristen bij illegale verkooppunten door drugsdealers en drugsrunners naast softdrugs veelal ook harddrugs aangeboden wordt;
dat het rondhangen en opereren van groepjes drugsrunners en drugsdealers in tegenstelling tot de periode vóór 1 mei 2012, veel zichtbaarder gewordenis waardoor burgers zich meer dan voorheen onveilig voelen;
dat deze drugsdealers en drugsrunners door de afname van het aantal potentiële klanten hun werkwijze aangepast hebben, in die zin dat zij in tegenstelling tot het verleden niet alleen de buitenlandse drugstoerist benaderen maar nu gewone burgers aanspreken omdat zij meer moeite moeten doen om klanten te vinden;
dat plotselinge daling van de vraag (als gevolg van het weren van coffeeshopbezoekers van buiten Nederland) en het in eerste instantie in stand blijven van het aanbod, maakt dat drugsrunners en drugsdealers agressiever te werk gaan;
dat de drugsrunners en drugsdealers zich door de aanpak van het DOEN-team (in het kader van het project Frontière) in de gaten gehouden en opgejaagd voelen, en op straat opereren in grotere groepjes met een taakverdeling (uitkijkposten, makelaars die de afspraak maken met de klant en “pakezels” die de drugs bewaren en overhandigen aan de klant). De transactie en overdracht van de drugs worden in tijd en plaats ontkoppeld, waardoor runners, dealers en klanten zich door de stad bewegen om een drugsdeal af te ronden, hetgeen betekent dat er meer overlast per drugsdeal is dan in de gemeente Maastricht;
dat er derhalve in de gehele gemeente de mogelijkheid aanwezig moet zijn om deze personen tijdelijk te weren;
dat het niet proportioneel is om een gebiedsontzegging op te leggen voor de gehele gemeente, wordt ervoor gekozen de gemeente te verdelen in 5 gebieden;
dat toepassing plaatsvindt in het gebied waar het strafbare feit is gepleegd;
dat niet uit te sluiten is dat iemand gelijktijdig in 5 gebieden een gebiedsontzegging heeft;
dat de overlast mede bestaat uit het stelselmatig in de stad rondhangen van zwervers en daklozen en de aanwezigheid van recidiverende geweldplegers in het uitgaansmilieu in de binnenstad en andere overlastgevende personen in de wijken;
dat op grond van dit artikel in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid door de politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen;
dat op grond van dit artikel met het oog op de hierboven genoemde belangen de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als hierboven genoemd, een verbod kan opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een (als hierboven genoemd) door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd;
dat op grond van dit artikel de burgemeester aan de persoon, aan wie eerder een verbod als hierboven bedoeld is opgelegd, een verbod kan opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van het door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, gedurende de uren daarbij genoemd;
gelet op het bepaalde in artikel 2.4.25, eerste en tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006:
Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 25 juni 2013.
Datum publicatie De Ster: 28 juni 2013.
Datum publicatie Gemeenteblad: 1 juli 2013 onder nummer C42-2013.
Inwerkingtreding: 29 juni 2013
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
gelet op het bepaalde in artikel 2.4.28 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht;
dat er in met name het stadscentrum sprake is van de hinderlijke aanwezigheid van bedelaars;
dat deze bedelaars zich daarnaast ook steeds meer in de stad verspreiden en met name actief zijn in/rond winkelcentra, gelet op het feit dat hier een groot aantal mensen samenkomen die een makkelijk doelwit zijn voor de bedelaars;
dat deze bedelaars zich volgens informatie van de politie eveneens regelmatig schuldig maken aan zakkenrollerij;
dat de stad hier steeds meer overlast van ondervindt;
dat het derhalve noodzakelijk is hier adequaat tegen op te treden;
de Noorderburg, de Frontensingel, de Statensingel, het Koningin Emmaplein, de Hertogsingel, het Tongerseplein, de Prins Bisschopsingel, de John F. Kennedybrug, de John F. Kennedysingel, het Europaplein, de Nassaulaan, het Oranjeplein, het Koningsplein, de President Rooseveltlaan en de Viaductweg.
II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.
Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 29 juni 2010.
Datum publicatie De Ster: 2 juli 2010.
Datum publicatie Gemeenteblad: 5 juli 2010 onder nummer C62-2010.
Datum inwerkingtreding: 3 juli 2010.
Aanwijzingsbesluit ingevolge artikel 2.4.29, lid 1
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Gelet op het bepaalde in artikel 2.4.29, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006;
aan te wijzen als gebied waarbinnen het in de hierna onder II genoemde periode verboden is drank in drinkgerei van glas dan wel in flessen van glas bij zich te hebben of met zich mee te voeren met het kennelijke doel dit in de openbare ruimte in dit gebied te nuttigen: het gebied, dat begrensd wordt door (en met inbegrip van) de volgende wegen: Wilhelminasingel, Avenue Ceramique, J.F. Kennedysingel, Hertogsingel, Prins Bisschopsingel, Statensingel, Maagdendries, Boschstraat (incl. Bassin), Van Hasseltkade en Wilhelminabrug:
aan te wijzen als periode waarin het binnen het hiervoor onder I genoemde gebied verboden is drank in drinkgerei van glas dan wel in flessen van glas bij zich te hebben of met zich mee te voeren met het kennelijke doel dit in de openbare ruimte in dit gebied te nuttigen:
vrijdags voor carnaval vanaf 12:00 uur tot en met woensdag na carnaval om 02:00 uur:
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht in zijn vergadering van 10 januari 2017.
Bekend gemaakt in 1Maastricht 26 januari 2017.
In werking getreden 27 januari 2017.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Overwegende, dat het in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast,
het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de gezondheid of zedelijkheid en de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e), geboden is de exploitatie van seksinrichtingen en
escortbedrijven aan nadere regels te binden;
gelet op het bepaalde in artikel 3.1.3. van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;
vast te stellen: “Nadere regels ter uitvoering van artikel 3.1.3 APV.” (Inrichtingseisen
Paragraaf 1. Inleidende bepalingen
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en de staat van bestaande bouwwerken;
10.Bouwverordening: de Bouwverordening van de gemeente Maastricht, door de gemeenteraad
Artikel 2 Vestigingseisen prostitutiebedrijven
1.Voor de vestiging van prostitutiebedrijven wordt onderscheid gemaakt in 2 typen
prostitutiebedrijven, te weten:
de bestaande prostitutiebedrijven-capaciteit in Maastricht (concentratie per locatie);
Artikel 3. Inrichtingseisen prostitutiebedrijven
toegestaan als daarmee, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een gelijkwaardige
3.Het dagverblijf, de keuken en de kleedkamer mogen niet voor prostitutie - doeleinden worden gebruikt.
4.Elke werkruimte moet voorzien zijn van een wasbak (dan wel andere wasgelegenheid) met warm
en koud stromend water, een afsluitbare hang/leg kast en een vloeroppervlakte hebben van ten
5.In een prostitutiebedrijf moet uitsluitend ten behoeve van de prostitu(e)e en het overige
personeel tenminste één toiletruimte en één badruimte aanwezig zijn.
Artikel 4. Overige voorzieningen prostitutiebedrijven
De werkruimten van een prostitutiebedrijf moeten gedurende de aanwezigheid van de prostitué(e), hetzij door daglicht, hetzij door kunstlicht, hetzij door beide, voldoende en doelmatig zijn verlicht.
Artikel 5. Veiligheidsvoorzieningen prostitué(e)
werkruimte is gelegen aan de weg.
Paragraaf 4. Brandveiligheidseisen prostitutiebedrijven
Artikel 6. Brandveiligheidsvoorschriften
Een prostitutiebedrijf dient te voldoen aan de desbetreffende eisen gesteld in het Bouwbesluit en de Bouwverordening (gebruiksvergunning).
Paragraaf 5. Gebruiks- gedrags- en gezondheidsvoorschriften
De exploitant van een seksinrichting of escortbedrijf is verplicht maatregelen te treffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de inrichting of het
bedrijf werkzame prostitué(e), alsmede de bescherming van de volksgezondheid
Artikel 8. Technische Hygiënezorg
1.De exploitant van een seksinrichting dient er voor zorg te dragen dat de inrichting voldoet aan de
hygiëne - eisen die door de GGD worden gesteld, zoals vermeld in het hygiëne protocol GGD - en
2.De exploitant verleent aan de GGD toegang tot de seksinrichting en werkt mee aan het bezoek
van de medewerker van de GGD die jaarlijks een technische - hygiëne inspectie uitvoert. Van deze
hygiëne - inspectie wordt door de GGD een rapport gemaakt hetgeen wordt toegezonden aan de
exploitant. Een afschrift van dit rapport wordt aan de gemeente gezonden.
1.De exploitant van een inrichting verleent de GGD toegang tot de inrichting en verleent
medewerking aan preventieactiviteiten van de GGD gericht op verbetering van de
gezondheidssituatie van de bij hem werkzame prostitué(e)s.
2.De exploitant van een inrichting voert een “veilig seks beleid”. Hij ziet erop toe dat er geen
onveilige seks wordt aangeboden en dat veilige seks wordt bewerkstelligd.
3.De exploitant van een inrichting draagt zorg voor verspreiding onder de bij hem werkzame
prostitué(e)s van voor hen toegankelijk en in begrijpelijke taal geschreven voorlichtings- en
informatiemateriaal, over gezondheidsrisico’s van hun werk, m.n. seksueel overdraagbare
aandoeningen, en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van gezondheidszorg- en
4.De exploitant van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf dient zorg te dragen voor een lijst van
hulpverleningsinstanties en belangenverenigingen voor prostitué(e)s die voor de werkzame
prostitué(e)s steeds toegankelijk is.
5.De exploitant van een prostitutiebedrijf stelt huisregels op om de klant te informeren over de
toepassing van “veilig sekstechnieken” en het in de huisregels beschreven zelfbeschikkjngsrecht van
de prostitué(e)s. De huisregels dienen op een voor de klant duidelijk zichtbare plaats opgehangen te
te drinken en andere verdovende middelen te gebruikten;
c.de prostitué(e) is niet verplicht om, als daarom wordt verzocht, zonder gebruik van een
zichtbare plaats actueel foldermateriaal ten aanzien van veilige seks en seksueel overdraagbare
aandoeningen (SOA) ter inzage liggen.
9.De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat in de inrichting te allen tijde
voldoende wettelijk goedgekeurde condooms voor gebruik beschikbaar zijn.
Artikel 10. Geneeskundig onderzoek
1.De exploitant van een prostitutiebedrijf en escortbedrijf stelt de bij hem werkzame prostitué(e) in
de gelegenheid zich vier keer per jaar op seksueel overdraagbare aandoeningen en overige aan
het beroep gerelateerde klachten bij de GGD of bij een bij de GGD bekende arts geneeskundig
2.Indien het in het vorige lid bedoelde onderzoek door een andere arts wordt verricht meldt de
exploitant de GGD schriftelijk naam en adres van die arts.
Paragraaf 6. Overige verplichtingen van exploitant en beheerder
Artikel 11. Leeftijdsgrens bezoekers
De exploitant mag gedurende de uren dat de inrichting geopend is geen personen jonger dan 16 jaar in zijn inrichting toelaten.
Artikel 12. Bewoningsverbod prostitutiebedrijf
1.Het is verboden om het gedeelte van een gebouw dat door de exploitant bestemd is als prostitutiebedrijf als woonruimte in gebruik te nemen dan wel daarin te overnachten.
2.De exploitant is verplicht op het bepaalde in het vorige lid toezicht uit te oefenen.
Het is verboden voor een prostitutiebedrijf of escortbedrijf reclame te maken waarbij de garantie wordt gegeven of op andere wijze wordt aangegeven dat de in het prostitutiebedrijf of escortbedrijf
werkzame prostitué(e)s vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.
De exploitant van een escortbedrijf is verplicht aan de gemeente door te geven onder welke telefoonnummers het bedrijf haar diensten aanbiedt.
Artikel 15. Toegang toezichthouders
De exploitant en beheerder zijn verplicht er voor zorg te dragen dat toezichthouders die belast zijn met de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening onmiddellijk en
onbelemmerd toegang krijgen tot de inrichting:
vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.
Deze nadere regels treden in werking met ingang van de eerste dag na die waarop dit besluit bekend is gemaakt.
Aldus vastgesteld op 12 september 2000.
Burgemeester en Wethouders van Maastricht,
Gepubliceerd in de Maaspost d.d. 14 september 2000
Inwerkingtreding: 1 oktober 2000
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.2a., eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006;
I.aan te wijzen als wegen en weggedeelten, waar het in het belang van het tegengaan van parkeerexcessen, verboden is een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen: alle wegen of weggedeelten, gelegen in de wijk Karosseer, alsmede op de toegangsweg en de overige wegen in de directe omgeving van de wijk Karosseer.
II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgend op die van haar afkondiging.
Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 21 juni 2010.
Datum publicatie De Ster: 16 juli 2010.
Datum publicatie Gemeenteblad: 19 juli 2010 onder nummer C71-2010.
Datum inwerkingtreding: 17 juli 2010
Artikel 5.1.5, eerste lid, onder a
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
gelet op het bepaalde in artikel 5.1.5, eerste lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;
I.aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte dan wel
met het oog op het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een kampeerwagen, caravan,
magazijnwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend \of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan:
alle wegen of weggedeelten, gelegen binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C,
van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;
II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging.
Aldus vastgesteld op 3 oktober 1989.
Burgemeester en Wethouders van Maastricht,
Openbare kennisgeving : 31 oktober 1989
Inwerkingtreding : 1 november 1989
Artikel 5.1.5, eerste lid, onder b
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.5., eerste lid, onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;
I. aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd te doen of laten staan:
alle wegen of weggedeelten, gelegen in de wijk Vinkenslag, alsmede op de toegangsweg ‘Vinkenslag’ en de overige wegen in de directe omgeving van de wijk Vinkenslag.
II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgend op die van haar afkondiging.
Aldus besloten door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 3 januari 2006.
Openbare kennisgeving: 18 januari 2006
Inwerkingtreding : 19 januari 2006
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
gelet op het bepaalde in artikel 5.1.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;
I. aan te wijzen als plaatsen, waar het ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is een voertuig, dat met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren:
de wegen of weggedeelten, gelegen binnen het gebied, dat begrensd wordt door: De Maas, de Prins Bisschopsingel (zuidzijde), het Aldenhofpark, het Tongerseplein, de Tongerseweg (tussen Tongerseplein en Tongersestraat), de Polvertorenstraat, het St. Servaasbolwerk, de St. Nicolaasstraat, de Herbenusstraat, de Capucijnenstraat, de Statensingel, de Frontensingel, de Maagdendries, Achter de Barakken, de Boschstraat en de Fransensingel, alsmede genoemde wegen of weggedeelten zelf;
de Maas, de Maaspuntweg (voor zover gelegen tussen de John F. Kennedybrug en het Wycker Grachtje), het Wycker Grachtje, de Ruiterij, de Hoogbrugstraat (inclusief de Hoge Barakken), de Lage Barakken (zuidzijde), de Stationsstraat, het Stationsplein, de Lage Barakken (noordzijde), de St. Maartenslaan (westzijde) en de Franciscus Romanusweg, alsmede genoemde wegen of weggedeelten zelf;
II. aan te wijzen als wegen, waar het met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte verboden is op zaterdagen, zon- en feestdagen gedurende de gehele dag, alsmede op werkdagen tussen 18.00 uur en 08.00 uur een voertuig, dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter, te parkeren:
alle wegen of weggedeelten, gelegen binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub C, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht, voor zover deze wegen of weggedeelten niet gelegen zijn binnen het hiervoren onder I sub a en b omschreven gebied;
III. te bepalen, dat van de hiervoren onder II aangewezen wegen of weggedeelten de volgende wegen of weggedeelten zijn uitgezonderd:
1. het weggedeelte van de Sibemaweg, gelegen tussen de Nijverheidsweg en de Demertdwarsstraat;
4. het weggedeelte van de Galjoenweg, gelegen ten westen van de Willem Alexanderweg, alsmede het weggedeelte van de Galjoenweg, gelegen ten oosten van de Fregatweg;
8. het weggedeelte van de Cabergerweg, gelegen tussen de Fort Willemweg en de Lage Frontweg;
9. het weggedeelte van de Fort Willemweg, gelegen ten oosten van de Cabergerweg;
IV. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking.
Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders d.d. 7 juli 2015.
De Burgemeester, A. Penn-te Strake.
Inwerkingtreding : 24 juli 2015
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.11, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;
I. in te trekken hun besluit van 20 juli 2010;
II. aan te wijzen als gebieden, waar het ter voorkomen van overlast dan wel in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is op of aan de weg fietsen en/of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te plaatsen of laten staan:
1. Het gebied omsloten door de lijn:
Sint Servaasbrug in noordelijke richting de Kesselskade, Maaspromenade en Maaskade tot en met de Y-splitsing van de Wilhelminabrug, de noorddelijke afrit tot aan de van Hasseltkade de noordzijde van de Gubbelstraat via noordzijde Markt, Boschstraat ter hoogte van pand 77-70, westzijde Boschstraat in zuidelijke richting noordzijde Grote Gracht via de westzijde van de Helmstraat langs noordzijde Vrijthof dan oostzijde Vrijthof langs de zuidzijde van het Vrijthof naar de Bredestraat, via de noordzijde van de Bredestraat tot aan de Hondstraat, via de zuidzijde van de Bredestraat tot aan de Wolfstraat, via de noordzijde van het Onze Lieve Vrouweplein naar de zuidzijde van de Plankstraat en de Eksterstraat naar de oostzijde van Het Bat tot aan de Sint Servaasbrug.
2. het gedeelte van de oostzijde van de parallelweg, Stationsplein en de Spoorweglaan gelegen aan de voorzijde van het Centraal Station;
a. aan te wijzen als gebied, waar het ter voorkomen van overlast verboden is op of aan de weg snorfietsen en/of bromfietsen te plaatsen of laten staan:
- Plein 1992 inclusief de naar Plein 1992 leidende op- en afritten.
b. het in lid a. genoemde verbod geldt 24 uur per dag.
IV. De verboden onder II. en III. gelden niet voor van gehandicapten die zich verplaatsen met aangepaste (brom)fiets,
V. Te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, na die waarop dit besluit bekend is gemaakt.
Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders in hun vergadering van 9 april 2013.
Datum publicatie De Ster: 19-4-2013.
Datum publicatie Gemeenteblad: 22-4-2013 onder nummer C23-2013
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 22 maart 2016, organisatieonderdeel BO-Ruimte, no. 2016-10023;
Gelet op het bepaalde in artikel 5.1.11, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht;
I. Aan te wijzen als gebieden, waar het ter voorkomen van overlast dan wel in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is op of aan de weg fietsen en/of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te plaatsen of laten staan:
Spoorweglaan/ Parallelweg tussen de St. Maartenslaan en de Akerstraat en de Stationsstraat tot aan de Wilhelminasingel.
II.Aan te wijzen als (brom}fietsstallingsgebieden, waar het in het belang van het beheer van de openbare ruimte verboden is ftetsen of bromfietsen langer dan twee weken onafgebroken te stallen:
De openbare fietsenstallingen aan de oostzijde van het Station, de stalling op het Stationsplein, de verdiepte stallingen bij het streekbusstation en de stallingen in de middenberm van de Stationsstraat.
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht d.d. 22 maart 2016.
Bekend gemaakt 1Maastricht: d.d. 28 april 2016
Inwerkingtreding: d.d. 29 april 2016
https://www.gemeentemaastricht.nl/forms/public/preview?id=133644&userAgent=Mozilla/5.0%20(Windows%20NT%206.1)%20AppleWebKit/537.36%20(KHTML,%20like%20Gecko)%20Chrome/69.0.3497.92%20Safari/537.36&type=pdf&attach=true
Bekend gemaakt : VIA Maastricht dd 20 december 2018
Inwerkingtreding d.d. 21 december 2018
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Overwegende, dat het ingevolge artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht, verboden is met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water;
dat zij bij besluit van 27 september 2005 als zodanig hebben aangewezen al het openbare water binnen de gemeente Maastricht behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van Boschpoort en gedeelten van de Zuid-Willemsvaart;
dat burgemeester en wethouders op grond van het tweede lid van artikel 5.3.2 aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water nadere regels kunnen stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiene en het aanzien van de gemeente alsmede beperkingen kunnen stellen naar soort en aantal vaartuigen;
dat alleen woonschepen worden toegestaan in het overlaatgebied ten noorden van Boschpoort en de aangewezen gedeelten van de Zuid-Willemsvaart;
dat door wijziging, bij Raadsbesluit van 17 april 2007, van het derde lid van artikel 5.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening het verbod in het eerste lid van artikel 5.3.2 niet geldt voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de “Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart 2007’;
dat dientengevolge de tekst van het aanwijzigingsbesluit van 27 september 2005 moet worden aangepast;
gelet op het bepaalde in artikel 5.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht.
1. In te trekken het besluit van 27 september 2005.
2. Aan te wijzen als gedeelten van openbaar water, waarop het verboden is met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen, al het openbaar water binnen de gemeente Maastricht, behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van de Boschpoort, zoals op de bij dit besluit behorende gewaarmerkte kaart in rood is aangegeven.
3. Te bepalen dat op de onder 2 aangegeven locatie alleen met woonschepen ligplaats mag worden ingenomen.
4. Te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking.
Aldus vastgesteld op 29 mei 2007.
Burgemeester en Wethouders van Maastricht.
Openbare kennisgeving: 30 mei 2007
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT,
Gelet op het bepaalde in artikel 5.6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maastricht 2006;
I. aan te wijzen als terrein waarvoor een detectorverbod geldt, het gebied langs de Pasestraat zoals (gearceerd) aangegeven op de van dit besluit deel uitmakende tekening;
II. te bepalen dat dit besluit in werking treedt met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking.
Aldus vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van Maastricht in hun vergadering van 11 april 2006,