Organisatie | Belastingsamenwerking West-Brabant |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voor het opleggen van fiscale bestuurlijke Boeten in de waterschapsbelastingen en de gemeentelijke belastingen |
Citeertitel | Beleidsregels bestuurlijke boeten Belastingsamenwerking West-Brabant |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | beleidsregels |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | nieuwe regeling | 04-11-2011 lokale kranten 28 december 2011 | Onbekend |
Het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant;
hoofdstuk 5, titel 5.4, van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 18 van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant;
Vast te stellen de volgende: Beleidsregels voor het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten
in de waterschapsbelastingen en de gemeentelijke belastingen
Hoofdstuk I - Algemene bepalingen
§ 4 - Verzuimboete/vergrijpboete
De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: “avas” ) legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van avas, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Belanghebbende dient avas te stellen en te bewijzen.
§ 5 - Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete
Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit.
Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.
De aan belanghebbende in verband met het opleggen van boeten toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een betaalde gedraging een boete is of zal worden opgelegd.
Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken III en IV van dit besluit.
Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk V van dit besluit).
Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door de heffingsambtenaar is behandeld.
§ 10 - Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 5.10a van de Awb)
Indien de heffingsambtenaar jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft.
Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.
§ 11 - Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67pa AWR)
Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.
§ 13 - Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete (artikel 5:9Awb en 5:53 Awb)
De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de heffingsambtenaar hiermee rekening, rekening houdende met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb.
Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan nog wel worden overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.
§ 14 - Recht op inzage (artikel 5:49 Awb)
Het aan belanghebbende in artikel 5:49 van de Awbtoegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd.
Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.
§ 15 - Verhoor (artikel 5.10a Awb)
Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, voor het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de heffingsambtenaar weet dat belanghebbende de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.
§ 16 - Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging
Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.
De mogelijkheid blijft bestaan dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuimboete als een vergrijpboete wordt opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. Bij de aanslagbelastingen kan bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte (artikel 67a AWR) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van dezelfde aangifte (artikel 67d AWR).
Het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende sluit strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.
Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging (artikel 5:51 AWB). Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, dreigt te verstrijken, treedt de heffingsambtenaar tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.
§ 18 - Aanslagbelastingen (artikel 67a van de AWR)
De heffingsambtenaar legt in geval van een eerste verzuim een boete op van 5 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is niet lager dan € 10,–– en bedraagt maximaal € 246,-.. In geval van een tweede verzuim legt de heffingsambtenaar een boete op van 10 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is dan niet lager dan € 25,–– en bedraagt maximaal € 492,-. De heffingsambtenaar legt een boete van 15 procent op van het bedrag van de aanslag, indien sprake is van een derde verzuim. De verzuimboete is dan niet lager dan € 75,–– en bedraagt maximaal € 984,-. De verzuimboete voor vierde en volgende verzuimen wordt procentueel vastgesteld als een derde verzuim met een minimum van € 75,- en bedraagt dan maximaal het maximumbedrag zoals dat is opgenomen in artikel 67a van de AWR.
§ 21 -. Vergrijpboete (artikel 67e van de AWR, navordering)
De heffingsambtenaar legt gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op, indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen.
In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee, dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.
HOOFDSTUK V - Bijzondere omstandigheden
§ 23 - Strafverzwarende/verzachtende omstandigheden
In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake indien aan belanghebbende reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100 procent. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd.
De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van hoofdstuk IV van dit besluit, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100 procent.
Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen zoals een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van de hoofdstukken I II en IV op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.
Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.
Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen er toe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid verminderen. Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten had.
HOOFDSTUK VI - Inwerkingtreding, slotbepaling en overgangsrecht
§ 24 - Inwerkingtreding en overgangsrecht
De beleidsregels inzake het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten, vastgesteld door de deelnemers aan de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant, blijven van toepassing op aangiften en aanslagen die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen onderscheidenlijk liggen vóór 1 januari 2012.
Dit besluit kan worden aangehaald als: ‘Beleidsregels bestuurlijke boeten Belastingsamenwerking West-Brabant’.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking West-Brabant van 4 november 2011.
het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke regeling