Organisatie | Leusden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsbeleid Kinderopvang en Peuterspeelzalen gemeente Leusden 2016 |
Citeertitel | Handhavingsbeleid Kinderopvang en Peuterspeelzalen gemeente Leusden 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2016 | Nieuwe regeling | 15-03-2016 | 266688 |
Het huidige gemeentelijke handhaving- en sanctiebeleid is vastgesteld in december 2011. De wijzigingen van in de Wet Kinderopvang in 2013 en 2016 gaven aanleiding om ons gemeentelijke handhavingsbeleid te actualiseren. Daarbij heeft de raad in de zomer van 2015 kenbaar gemaakt een evaluatie van het huidige beleid op prijs te stellen. De jaarlijkse rapportage 2014 voor de Inspectie van het Onderwijs gaf hiertoe aanleiding. Bij de raad heerste de indruk dat er sprake is van te veel herhaalde overtredingen bij kindercentra en dat de gemeentelijke handhaving niet streng genoeg was om dit te veranderen.
De ontwikkeling richting Het Nieuwe Toezicht 1 , de paradigma’s uit de Samenleving Voorop 2 , het onderzoek van Bartels 3 en de oplegnotitie Integraal Handhavingsbeleid 4 hebben allen invulling gegeven aan de uitgangspunten die het nieuwe gemeentelijke handhavingsbeleid kinderopvang vorm geven.
Uitgaande en vertrouwende in de professionaliteit en verantwoordelijkheid van de houder, die zich inzet voor een veilige en gezonde ontwikkeling van kinderen, past het om bij het constateren van tekortkomingen, de houder eerst de ruimte te geven om tekortkomingen op een snelle en meer informele manier te herstellen.
Handelt de houder niet op een wijze die passend is bij zijn verantwoordelijkheid en benut hij of zij de ruimte om te herstellen niet of onvoldoende dan is handhaving en bestraffend optreden door gemeente of GGD gerechtvaardigd.
Verder vinden we het belangrijk dat de toezichthouder de context waarin een overtreding gemaakt wordt meeneemt in zijn of haar beoordeling of handhaving nodig is. Hierbij speelt de inspectiegeschiedenis van de houder een rol, en in hoeverre de houder op eigen initiatief reeds maatregelen genomen heeft om de tekortkoming te compenseren.
Bijdrage van anderen aan deze notitie
Alle houders van kindercentra in Leusden en GGD regio Utrecht zijn betrokken geweest bij het tot stand komen van dit nieuwe beleid. In een tweetal bijeenkomsten hebben we in gezamenlijkheid gezocht naar oplossingen. We willen de houders en GGD regio Utrecht dan ook bedanken voor deze constructieve inzet. Daarnaast is het beleidskader van de Regio Brabant Zuid-Oost een inspiratiebron geweest voor deze notitie. En tot slot ook dank aan de landelijke werkgroep vanuit de VNG die zich heeft ingezet voor de ontwikkeling van het instrument Herstelafspraak.
Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 een aantal definities en kaders beschreven. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de rol van het toezicht en de wijze waarop deze plaatsvindt. Hoofdstuk 4 gaat specifiek in op de Herstelafspraak. Hoofdstuk 5, tot slot, gaat kort in op handhaving.
Samen met deze beleidsnotitie zijn de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen vastgesteld. In deze Beleidsregels is de handhaving verder uitgewerkt en is een afwegings-overzicht opgenomen. In dit afwegingsoverzicht wordt aan de verschillende overtredingen een prioriteit en hersteltermijn toegekend een daarmee samenhangend boetebedrag en bedrag betreffende de last onder dwangsom. De Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn als bijlage aan deze beleidsnotitie toegevoegd. Zij vormen de concrete uitwerking van de in de beleidsnotitie omschreven werkwijze. Ook bevatten zij de voorwaarden waaronder in de gemeente Leusden niet handhavend wordt opgetreden wanneer een oudercommissie ontbreekt. In een tweede bijlage zijn de werkafspraken met de GGD over de Herstelafspraak opgenomen.
Deze beleidsnotitie gaat over toezicht en handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko).
Onder kinderopvang wordt hierbij verstaan, het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (artikel 1.1 lid 1 Wko).
Er zijn verschillende soorten kinderopvang:
Daarnaast vallen ook gastouderbureaus, die zelf geen opvang bieden maar gastouderopvang tot stand brengen en begeleiden, onder toezicht en handhaving kinderopvang.
Onder peuterspeelzaal wordt verstaan, een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum. Een peuterspeelzaal is gericht op verzorging, opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop zij kunnen deelnemen aan het basisonderwijs (artikel 2.1 lid 1 Wko).
Een kindercentrum is een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang (artikel 1.1 lid 1 Wko).
In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen worden twee zaken geregeld:
De kwaliteitseisen zijn nader uitgewerkt in:
Deze wet- en regelgeving vormt het wettelijke kader voor toezicht en handhaving van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.
Ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal. De gemeente i.c. het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) is belast met het toezicht op de kwaliteit en met de handhaving en sanctionering van overtredingen op het gebied van deze kwaliteit.
Elk jaar stelt het college een jaarverslag omtrent toezicht en handhaving Wko op. Dit jaarverslag wordt aangeboden aan de gemeenteraad en digitaal aangeleverd bij de Inspectie van het Onderwijs.
Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en de wet OKE
Per 1 augustus 2010 is de wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (wet OKE) 5 in werking getreden. Deze wet regelt harmonisering van de regelgeving van kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en voor- en vroegschoolse educatie. Met ingang van deze datum is de Wet kinderopvang daarmee gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Nadere eisen voor de voor- en vroegschoolse educatie liggen vast in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie en worden door de GGD getoetst binnen het kader van toezicht en handhaving Wko.
Doelstelling van de wet OKE is, om voor jonge kinderen in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven een veilige, stimulerende omgeving te creëren waarbij medewerkers in staat zijn om een risico op een taalachterstand in het Nederlands te signaleren en effectief aan te pakken.
De belangrijkste elementen van de wet OKE zijn, dat
De kwaliteit van de peuterspeelzalen en het toezicht en handhaving hierop valt onder de Wko. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid voor de peuterspeelzalen en hebben met ingang van 1 augustus 2010 de wettelijke taak om toezicht en handhaving op de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk uit te voeren. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie.
Binnen sommige gemeenten heeft een volledige harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzalen plaatsgevonden. Hierbij zijn de peuterspeelzalen opgeheven en volledig geïntegreerd binnen de kinderopvang in de vorm van peuterprogramma’s voor kinderen tussen de 2,5 en 4 jaar.
3. Toezicht kinderopvang en peuterspeelzalen
In de Wko, het Besluit en de Regeling staan de basisvoorwaarden waaraan kinderopvang en peuterspeelzaalwerk moeten voldoen. Ook het toezicht hierop is in deze wet- en regelgeving geregeld. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe aan dit toezicht in de gemeente Leusden vorm wordt gegeven. Hierbij is een uitsplitsing gemaakt tussen toezicht op kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang (kindercentra), gastouderbureaus en peuterspeelzalen enerzijds en gastouders anderzijds.
Naast eisen op basis van de Wko zijn er ook eisen vanuit andere wetgeving zoals bijvoorbeeld brandveiligheid en Bouwbesluit. Deze liggen niet vast in de Wko; ook toezicht en handhaving hierop vallen niet onder de Wko. In deze beleidsnotitie wordt alleen toezicht met betrekking tot de Wko beschreven 6 .
Toezicht gebeurt door middel van een inspectie op basis van een toetsingskader. Het resultaat van een inspectie wordt vastgelegd in een inspectierapport dat na de hoor- en wederhoorfase en eventuele zienswijze openbaar wordt. Als uit een inspectierapport blijkt dat overtredingen zijn geconstateerd, kan de gemeente handhavend optreden.
3.1. Kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen
Ieder jaar worden tussen de GGD en de gemeenten in de regio Utrecht afspraken gemaakt over de inspecties van de kindercentra 7 , gastouderbureaus en peuterspeelzalen. De volgende inspectievormen worden daarbij onderscheiden:
3.1.1. Onderzoek voor registratie (OVR)
De houder die van plan is een voorziening voor kinderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal te starten dient hiertoe bij het college middels een aanvraagformulier een aanvraag in voor registratie in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP).
Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag controleert de gemeente of deze volledig is. Als deze aanvraag, eventueel na een hersteltermijn (van 14 dagen), volledig is, stuurt de gemeente een kopie van het aanvraagformulier samen met een opdracht tot ‘onderzoek voor registratie’ naar de GGD.
Uiterlijk 6 weken na ontvangst van de opdracht meldt de toezichthouder middels een inspectierapport aan het college of de exploitatie redelijkerwijs in overeenstemming met de Wko kan plaatsvinden. De GGD stuurt een afschrift van het inspectierapport naar de houder.
Binnen een termijn van tien weken na ontvangst van de volledige aanvraag bericht het college de houder of de locatie wel of niet mag starten. Als de locatie mag starten wordt in dit besluit tevens het registratienummer uit het LRKP vermeld.
Als het college niet binnen de gestelde tien weken een besluit heeft genomen, wordt de locatie van rechtswege ingeschreven in het LRKP – ook indien het advies tot opname in dit register negatief was 8 .
De gemeente overlegt met de GGD als:
Als het vermoeden bestaat dat het kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal niet zal voldoen aan de kwaliteitseisen, genoemd in de Wko, kan een sanctie worden opgelegd of wordt het kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal niet opgenomen in het LRKP.
3.1.2. Onderzoek na registratie (ONR)
Binnen drie maanden nadat een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie is genomen, voert de GGD een onderzoek na registratie uit. De opdracht hiertoe is door de gemeente aan de GGD verstrekt bij het verzoek tot inspectie van de locatie voor registratie.
Het onderzoek na registratie richt zich op dezelfde onderdelen als een reguliere inspectie.
Risicoprofielen voor risico gestuurd toezicht
Het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang is vanaf 2012 in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) nog meer risico gestuurd ingezet. Alle GGD-en zijn gaan werken met risicoprofielen (zie tabel hierna). Toezichthouders stellen aan de hand van een landelijk risicoprofiel van iedere locatie een risicoprofiel op. Bij het opstellen van het profiel wordt vanuit het opgebouwde inspectie- en handhavingsverleden nagegaan of er een verhoogde kans bestaat op niet-naleving van de kwaliteitseisen. De uitkomsten worden hiermee dus gebruikt voor het bepalen van de vorm en mate van een volgende inspectie.
Het risicoprofiel is daarmee geen inspectierapport. Een inspectie met bijbehorend inspectierapport geeft een oordeel over de kwaliteit op een bepaald moment. Dit geldt niet voor de uitkomst van het risicoprofiel. Aan een inspectierapport is eventueel een handhavingsadvies aan de gemeente gekoppeld. Aan het risicoprofiel is alleen de vorm en mate van inspectie gekoppeld.
De invoering van risico gestuurd toezicht op peuterspeelzalen is gestart in 2014. De GGD heeft in 2014 voor alle peuterspeelzalen een risicoprofiel opgesteld. De inspecties worden vanaf januari 2015 op basis van het risicoprofiel vormgegeven.
Jaarlijks vindt toezicht plaats op alle locaties inclusief de gastouderbureaus. Op basis van het opgestelde risicoprofiel werkt de toezichthouder de benodigde inspectieactiviteit voor de locatie uit. Dit gebeurt binnen de kaders van de gemeentelijke afspraken met de GGD. De toezichthouder stelt de omvang, diepgang, frequentie en type van onderzoek vast. Dit leidt tot een inspectie op maat voor iedere locatie.
Locaties waarvan op basis van de risico-inschatting wordt verwacht dat geen zorg bestaat over de kwaliteit, noch nu noch in de nabije toekomst, worden tijdens het inspectiebezoek minstens getoetst op de belangrijkste kwaliteitseisen, de zogeheten ‘kernelementen’ 9 .
Het bepalen van de inspectieactiviteit is een voortdurend proces zonder start of eindpunt. Een inspectie levert namelijk veel informatie op die van invloed kan zijn op de risico-inschatting. In de perioden tussen de locatie-inspecties kan het risicoprofiel en daarmee de inspectieactiviteit bijgesteld worden als daarvoor aanleiding is. Bijvoorbeeld na melding van een klacht of signaal of omdat een handhavingsmaatregel van de gemeente niet tot verbetering heeft geleid. Uiteraard vindt ook positieve bijstelling plaats – bijvoorbeeld wanneer blijkt, dat er wél verbetering is opgetreden en overtredingen zijn opgelost.
Naar aanleiding van het inspectierapport kan het college de houder een sanctie opleggen. Het kan hierbij gaan om een herstellende of een bestraffende sanctie (zie hoofdstuk 4 en Beleidsregels).
Als een herstellende sanctie is opgelegd en gebleken is, dat de houder van het kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal binnen de gestelde termijn daarop heeft gereageerd, stelt de gemeente de GGD hiervan in kennis. Indien noodzakelijk geeft de gemeente de GGD opdracht tot het uitvoeren van een nader onderzoek. De GGD bepaalt aan de hand van deze opdracht in overleg met de gemeente of een inspectiebezoek noodzakelijk is of dat volstaan kan worden met een papieren controle (documentenonderzoek).
Ook als de houder niet heeft gereageerd op de opgelegde sanctie kan de gemeente de GGD opdracht geven tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Met dit nader onderzoek wordt gecontroleerd of de houder de geconstateerde overtredingen ondanks het uitblijven van een reactie afdoende heeft opgelost. Afhankelijk van de urgentie en aard van de overtreding(en) kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd.
Een houder kan en mag de gemeente (niet de GGD) verzoeken opdracht te geven tot een nader onderzoek om de tekortkomingen opnieuw te beoordelen.
Naar aanleiding van een melding over onvoldoende kwaliteit, klachten van derden of berichten uit de media kan de GGD incidenteel onderzoek verrichten. Afhankelijk van de urgentie en aard van de melding of klacht kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd. De uitkomst van een dergelijk onderzoek zal door de GGD via een inspectierapport zowel aan de gemeente als aan de direct betrokkene(n) (houder en/of klager) meegedeeld worden.
Ook kan de GGD op de hoogte raken of gebracht worden van niet-geregistreerde kinderopvang. Na overleg met de gemeente en na ontvangst van een schriftelijke opdracht, vindt onderzoek plaats door de GGD.
3.1.6. Wijzigingen kindercentra/gastouderbureaus/peuterspeelzalen
Een houder is verplicht alle wijzigingen direct door te geven aan het college. Het college is verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het LRKP. In overleg met de GGD wordt bepaald of de wijzigingen kunnen worden doorgevoerd in het LRKP dan wel aanleiding geven tot een inspectie 10
Voorziening niet in exploitatie
Als op een geregistreerde voorziening geen kinderen (meer) worden opgevangen, wordt deze voorziening uit het LRKP uitgeschreven. Dit gebeurt op grond van artikel 8, lid 1b van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Aan een uitschrijving uit het register gaat altijd een voornemen tot uitschrijving vooraf. De houder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken een zienswijze in te dienen op de voorgenomen uitschrijving.
In de regio Brabant-Zuidoost kan tot deze uitschrijving worden overgegaan als de opvangvoorziening drie maanden niet in exploitatie is.
Vanaf 2010 moeten ook gastouders geïnspecteerd worden en moeten zij geregistreerd worden in het LKRP. Om dit toezicht beter te laten aansluiten bij de verantwoordelijkheid van het gastouderbureau controleert de GGD vanaf 2012 jaarlijks een selectie van gastouders. Deze steekproef bedraagt tussen de 5% en 20% van het totaal aantal voorzieningen voor gastouderopvang in de gemeente. Elke gemeente bepaalt zelf, in overleg met de GGD, de selectiecriteria voor deze steekproef 11
. Het risicoprofiel van het gastouderbureau dient hierbij als basis.
Bij een nieuwe aanvraag voor een voorziening voor gastouderopvang wordt geen onderscheid gemaakt tussen de gastouderlocatie en de vraagouderlocatie. Dit betekent, dat bij een nieuwe aanvraag voor opname in het LRKP 12 een inspectie wordt uitgevoerd op het volledige toetsingskader 13 , óók als de opvang plaatsvindt in de woning van de vraagouder. Voorafgaand aan deze inspectie controleert de gemeente of de aanvraag volledig is (zie ook 2.1.1).
Een inspectie start met een documentenonderzoek. De GGD controleert of de gastouder beschikt over de vereiste papieren: een getuigschrift of diploma van een opleiding zoals opgenomen in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, een geregistreerd en geldig EHBO-diploma en een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) 14 die bij overlegging aan het gastouderbureau niet ouder is dan twee maanden.
Als aan dit eerste deel van het onderzoek niet wordt voldaan, kan de GGD besluiten geen onderzoek op locatie uit te voeren (het tweede deel van het onderzoek) omdat de aanvraag al op grond van onjuiste documenten afgewezen kan worden. Als wél wordt voldaan, vindt een onderzoek op locatie plaats (huisbezoek). Zowel het documentenonderzoek, het onderzoek op locatie als het besluit op de aanvraag tot registratie moet plaatsvinden binnen tien weken na ontvangst van de (volledige) aanvraag. Ook hier geldt, dat wanneer het besluit op de aanvraag niet binnen deze gestelde tien weken is genomen, inschrijving in het LRKP van rechtswege plaatsvindt – ongeacht de uitkomst van het onderzoek 15 .
In de Wko is in artikel 1.47 bepaald, dat een houder van een gastouderbureau onmiddellijk mededeling moet doen van wijzigingen in de gegevens die bij de aanvraag zijn verstrekt. In overleg met de GGD wordt bepaald, of deze wijzigingen aanleiding geven tot inspectie.
Gastouderopvang is niet in exploitatie
Als op een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang geen kinderen (meer) worden opgevangen, wordt deze voorziening uit het LRKP uitgeschreven. Dit gebeurt op grond van artikel 8, lid 1b van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Aan een uitschrijving uit het register gaat altijd een voornemen tot uitschrijving vooraf. De gastouder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken een zienswijze in te dienen op de voorgenomen uitschrijving.
In de regio Utrecht wordt tot deze uitschrijving overgegaan als de opvangvoorziening drie maanden niet in exploitatie is.
Wanneer sprake is van tijdelijke onderbreking (bijvoorbeeld door ziekte of zwangerschap van de gastouder), waarbij een duidelijk perspectief is op het binnen afzienbare tijd hervatten van de opvang, kan de registratie gehandhaafd blijven. Dit is ter beoordeling aan de gemeente.
Verzoek tot uitschrijving zonder handtekening
Wijzigingsformulieren met het verzoek tot uitschrijving uit het LRKP die namens de gastouder worden ingediend door het gastouderbureau, zijn voorzien van een handtekening van die gastouder. Als een wijzigingsformulier met verzoek tot uitschrijving uit het LRKP wordt ingediend zonder handtekening, wordt eerst aan het gastouderbureau gevraagd om alsnog aan de gastouder een handtekening te vragen. De behandeling van het verzoek tot wijziging wordt maximaal twee weken opgeschort. Is het gastouderbureau niet in staat de handtekening te verkrijgen, dan moet als aanvullende informatie in dit geval een kopie van het bewijsstuk opgestuurd worden waaruit blijkt, dat de bemiddelingsrelatie tussen het gastouderbureau en de gastouder is opgezegd. Het college stuurt ook in dit geval voorafgaand aan de uitschrijving uit het register, aan de gastouder een voornemen tot uitschrijving. De gastouder heeft twee weken om te reageren op het voornemen middels een zienswijze.
Op 1 maart 2013 is de continue screening in de kinderopvang gestart. Met de invoering van dit systeem is de screening van medewerkers in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk aangescherpt. Voorheen werd er alleen gescreend bij aanvang van de werkzaamheden en daarna niet meer. Bij continue screening wordt vanuit een bestand van werknemers in de kinderopvang voortdurend bijgehouden of iemand die in de kinderopvang werkt in aanraking komt met Justitie. Wanneer sprake is van strafbare feiten, wordt door de Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beoordeeld of de betrokken medewerker nog aan de eisen voor een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) voldoet. Als dit niet het geval is, gaat er een signaal naar GGD en college die actie zullen ondernemen.
In de voorbereiding naar Het Nieuwe Toezicht 16 heeft een landelijke werkgroep onder leiding van de VNG het instrument Overleg & Overreding 17 onder de loep genomen om dit verder te ontwikkelen en geschikt te maken voor een brede toepassing door gemeenten en GGD. Onze gemeente heeft deelgenomen aan de werkgroep en zal vooruitlopend op de verwachtte landelijke invoering het nieuwe instrument genaamd Herstelafspraak al gaan toepassen vanaf de datum dat het nieuwe gemeentelijke beleid ingaat.
Het doel van het instrument Herstelafspraak is sneller herstel van overtredingen en minder benodigde handhaving door gemeenten mogelijk te maken. Doordat de houder en de toezichthouder direct contact hebben over de overtredingen en afspraken maken over herstel binnen een relatief korte termijn wordt de kwaliteit van de opvang bevorderd en wordt handhaving in het beste geval voorkomen. Wat hieraan bijdraagt is dat de toezichthouder d.m.v. een herstelonderzoek direct kan controleren of de overtredingen volgens afspraak zijn hersteld.
4.2. Toepassen Herstelafspraak
Een Herstelafspraak kan gemaakt worden voor alle verschillende typen overtredingen, ook voor overtredingen waarvan het herstel alleen op de locatie gecontroleerd kan worden. Het moet dan wel gaan om overtredingen die binnen een termijn van maximaal 4 weken opgelost kunnen worden. Direct ter plaatse of zo kort mogelijk nadien neemt de GGD contact op met de houder om de overtredingen te bespreken en afspraken te maken over het herstel. De gemaakte afspraken worden per mail vastgelegd. Binnen een termijn van maximaal vier weken vindt het herstel onderzoek plaats. Daarna worden de bevindingen van het herstel onderzoek verwerkt in de conceptrapportage, de termijn hiervoor blijft hetzelfde, deze wordt opgesteld binnen een termijn van 6 weken. De bevindingen van de GGD tijdens de eerste inspectie en tijdens het herstel onderzoek worden dus beide vastgelegd in één inspectierapport.
Er zijn een aantal situaties waarin de herstelafspraak niet toegepast wordt:
4.3 Toelichting uitzonderingen
Het schriftelijk bevel is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. De toezichthouder geeft een bevel indien hij/zij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Voor de overtreding waarvoor het bevel wordt opgelegd kan geen Herstelafspraak gemaakt worden. Het is aan de beoordeling van de inspecteur of er voor overige overtredingen geconstateerd tijdens dezelfde inspectie wel een Herstelafspraak gemaakt kan worden. Echter indien de overtreding waarvoor het bevel is opgelegd niet direct wordt hersteld, kan er geen sprake meer zijn van een Herstelafspraak voor de overige overtredingen. Deze dienen dan meegenomen te worden in het handhavingstraject dat de gemeente zal starten.
Een Herstelafspraak kan niet gemaakt worden als het gaat om overtredingen die korter dan drie jaar geleden ook al zijn geconstateerd door de GGD op hetzelfde item en op dezelfde locatie, in dat geval spreken we van recidive. Bij recidive volgt direct een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom in het geval er geen sprake is van verzachtende omstandigheden. In het geval er sprake is van recidive op minimaal één van de geconstateerde overtredingen, dan zal het te volgen handhaving traject voor de overige overtredingen op eenzelfde manier plaatsvinden.
Dit beleid gaat in op 1 april 2016. Overtredingen gemaakt voor die datum worden nog niet meegenomen in de beoordeling van recidive. Van recidive is ook sprake als overtredingen eerder doormiddel van een herstelafspraak zijn herstelt maar bij een volgende inspectie toch weer geconstateerd worden.
In bijlage 2 is de werkwijze van het instrument Herstelafspraak nog verder uitgewerkt.
5. Handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen
De kwaliteitseisen waaraan de houder van een kindercentrum, peuterspeelzaal, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang moet voldoen, worden geregeld in de Wko en bijbehorende wetgeving zoals genoemd in het wettelijk kader in hoofdstuk 1. De ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ en het afwegingsoverzicht (Bijlage 1) geven hieraan verder vorm.
Als de houder niet voldoet aan één of meerdere kwaliteitseisen, begint na ontvangst van het inspectierapport van de GGD het handhavingstraject 18 . De gemeente streeft ernaar dit handhavingstraject binnen vier weken in te zetten.
Handhaving is maatwerk en wordt, met de Beleidsregels als uitgangspunt, in elke situatie apart afgewogen. Proportionaliteit is daarbij van belang. Hierdoor zijn niet automatisch alle hierna genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding. Telkens wordt afgewogen of toepassing in dit geval proportioneel is. Het college kan in alle gevallen gemotiveerd afwijken van het GGD-advies.
Qua hersteltermijnen werken we niet met een prioriteitstelling. Deze hersteltermijnen zijn namelijk standaard vastgesteld op 6 weken in het afwegingsoverzicht (m.u.v. van VOG, deze staat op 2 weken). De prioriteitstelling is wel in het afwegingsoverzicht opgenomen omdat de bestuurlijke boete daarop gebaseerd is.
Binnen de handhaving worden twee verschillende typen sancties onderscheiden, te weten herstellende en bestraffende sancties. Beide bestaan naast elkaar en kunnen daarom tegelijkertijd worden opgelegd. De verschillende sancties worden nader beschreven in de algemene toelichting in de Beleidsregels. Hieronder volgt een korte opsomming van de verschillende sancties.
Het college kan op grond van de Wko en de Algemene wet bestuursrecht de volgende herstellende sancties opleggen:
De GGD kan bij constatering van een ernstige overtreding een herstellende sanctie opleggen:
Het schriftelijk bevel is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. De toezichthouder geeft een bevel indien hij/zij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn. De inzet van dit middel wordt door de toezichthouder bepaald en niet door het college. Daarom wordt deze sanctie in de Beleidsregels niet nader genoemd.
Verloop herstellend handhavingstraject
Een herstellend handhavingstraject verloopt in beginsel volgens de hierboven beschreven stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college gerechtvaardigd is om gezien de aard en ernst van de overtreding bepaalde stappen over te slaan en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere sanctie. In het geval van onvoldoende herstel na een herstelafspraak zal de aanwijzing in de regel worden overgeslagen en direct worden overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom. Dit zal ook zijn in het geval er sprake is van recidive.
Op grond van de Wko kan het college als bestraffende sanctie opleggen:
Bijlage 1 Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Gemeente Leusden
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gestelde regelgeving.
Artikel 3 Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(en) en voorkoming van herhaling hiervan.
Artikel 5 Verwijdering registratie
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en daaruit voortvloeiende regelgeving voor wat betreft de te registeren voorzieningen (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal) zal de registratie worden verwijderd uit het register kinderopvang dan wel peuterspeelzaalwerk.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 6 Bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Indien de houder een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66 van voormelde wet of een gemaakte Herstelafspraak niet nakomt, of er sprake is van recidive kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45.000,-.
Bij het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete spelen prioriteit van de overtreding, het verloop van het hersteltraject en de handhavingsgeschiedenis een rol. Het college legt in beginsel een bestuurlijke boete op voor alle overtredingen in de categorie ‘hoog’ en voor een overtreding van een norm zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder ‘overige’ overtredingen. In overige gevallen kan het college een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
Hoofdstuk 4 Uitzonderingssituaties
Artikel 11 Afwijking van hersteltermijnen
Van de hersteltermijnen in artikel 4, vierde lid, kan gemotiveerd worden afgeweken door het college.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden:
Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en 2.23, eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is voor alle overtredingen 6 weken, met uitzondering van de VOG hiervoor geldt een hersteltermijn van 2 weken.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
De hoogte van de dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom (artikel 5.32b lid Awb).
Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
Stap 4: verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid en artikel 14, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet economische delicten.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Bij een bestraffend traject bestraffen we de overtreding. Het gaat hierbij niet om het herstel vande overtreding. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang enkwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerstelid, van de Wko).
In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
De bestuurlijke boete kan opgelegd worden, indien:
Het beleid houdt in dat het college, indien bovenstaande niet wordt nageleefd, een boete ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag (met inachtneming van de bepalingen over de boete in deze Beleidsregels) kan opleggen.
Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere karakter van deze voorziening. Indien het gaat om overtreding van een voorwaarde die specifiek is voor gastouders wordt het boetebedrag zoals vermeld in het overzicht onverkort overgenomen.
De hoogte van de boete zal met inachtneming van de prioritering en van de algemene bepalingen hieromtrent worden bepaald en kan worden verzwaard dan wel worden gematigd.
Als er sprake is van een overtreding zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder ‘overige overtredingen’ legt het college eveneens een boete op.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt via de subsidie ingegrepen.
Dit artikel spreekt voor zich.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voldaan moet worden staan in de wet -en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.
Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging. Naast de bestraffende sanctie (i.c. een bestuurlijke boete) kan ook een herstelsanctie worden opgelegd.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
1. Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is.
2. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van overtredingen met een hoge prioriteit maakt het college eerder gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen dan bij overtredingen met een gemiddelde of lage prioriteit. Ook speelt bij de overweging tot het opleggen van een bestuurlijke boete mee, of de houder aantoonbaar inspanningen verricht om de overtreding op te heffen. Tot slot speelt een rol, welke overtredingen in het verleden zijn geconstateerd en in welke mate inspanningen zijn verricht om deze overtredingen op te lossen.
Uit het afwegingsoverzicht blijkt, dat het college ook een bestuurlijke boete kan opleggen bij overtreding van een norm zoals genoemd onder ‘overige overtredingen. Deze overige overtredingen betreffen
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
1.In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66, 2.24 en 1.45 en 2.2 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit, strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: ‘Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.’Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
2. Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
1. Bij het bepalen of er sprake is van verzachtende omstandigheden, speelt de inspectiegeschiedenis van de houder een rol, de context waarbinnen de overtreding gemaakt is en in hoeverre de houder op eigen initiatief reeds maatregelen genomen heeft om de tekortkoming te compenseren.
Dit artikel spreekt voor zich.
Bij de formatie van een oudercommissie speelt de omvang van de voorziening een rol. Bij kleinschalige opvang zijn ouders minder genegen zich op te geven voor een oudercommissie – de lijntjes zijn kort en men kent elkaar. Ook een aantal andere factoren hebben invloed op de bereidheid van ouders tot deelname aan zo’n commissie. Daarom wordt niet handhavend opgetreden bij het ontbreken van een oudercommissie onder voorwaarde dat
Artikel 11 Afwijking van hersteltermijnen
Van de hersteltermijnen, zoals genoemd in artikel 4 het vijfde lid van de Beleidsregels kan worden afgeweken. Indien de houder wel zichtbaar inspanningen pleegt om de overtreding(en) op te heffen maar hier, door niet hem te wijten externe omstandigheden, meer tijd voor nodig heeft, kan de termijn worden verbreed. Hier kan in beginsel slechts sprake van zijn in bijzondere omstandigheden.
Onderbouwing bedragen last onder dwangsom
Bij de vaststelling van de hoogte van de last onder dwangsom is aansluiting gezocht bij de boetebedragen. De boetebedragen zijn gebaseerd op de landelijke richtlijn waarbij gekeken is naar de ernst van het feit en dat kun je gelijkstellen aan het geschonden belang dat als maatstaf bij de dwangsom geldt.
Voor het bepalen van de hoogte van de last onder dwangsom, is het boetebedrag verhoogd met een bedrag van € 1.500,-). Deze € 1.500,- dient als prikkelende factor om het herstel van de geconstateerde overtreding te bevorderen.
Echter, hoe kleiner de organisatie, hoe ingrijpender het opleggen van een last onder dwangsom zou zijn wanneer de bedragen voor alle organisaties gelijk zouden zijn. Om deze reden wordt er een onderscheid gemaakt tussen grote, middelgrote, kleine en micro organisaties (hierbij aansluitend bij de definities in het economisch verkeer). De wijze waarop dit onderscheid is gemaakt, is in onderstaande tabel weergegeven:
Bijlage 2 Werkinstructie Herstelafspraak Gemeente-GGD
Aan de houder wordt altijd de mogelijkheid geboden tot het maken van een herstelafspraak. Ook als uit de inspectiegeschiedenis blijkt dat de houder geen of verminderde nalevingsbereid toont. Blijkt uit het schema dat er geen herstelafspraak gemaakt kan worden: er is sprake van een recidive en/of de hersteltermijn duurt langer dan vier weken, maak deze afweging kenbaar aan houder.
Ad 1: Na constatering dat een voorschrift (kwaliteitseis) niet nageleefd wordt, wordt direct ter plaatse of zo kort mogelijk daarna
In de herstelafspraak wordt aangeven welk voorschrift (kwaliteitseis) niet of onvoldoende wordt nageleefd, binnen welke termijn de naleving hersteld moet zijn en wat de houder moet doen om de naleving te herstellen. Niet hoe de houder dit moet doen, deze afweging is aan de houder. De herstelstermijn moet redelijk zijn en mag niet langer zijn dan vier weken.
Als de overtreding het Pedagogische beleidsplan betreft dan is het voldoende om binnen de hersteltermijn van 4 weken een conceptversie te ontvangen. Voordat het definitieve rapport wordt opgemaakt is het advies van de oudercommissie meestal ontvangen waardoor de gemeente kan bepalen of de overtreding daadwerkelijk hersteld is.
In het geval een overtreding binnen de context gezien, zeer incidenteel is en als de houder al actie ondernomen heeft om de overtreding te herstellen en het liefst ook ouders heeft ingelicht over de situatie, dan kan de inspecteur besluiten om geen herstelafspraak te maken en het advies te geven om niet te handhaven.
Ad 2: Beschrijf in het inspectierapport welk voorschrift (kwaliteitseis) niet of onvoldoende nageleefd is, het aanbieden van de herstelafspraak en het resultaat ervan, de gemaakte herstelafspraak, de hersteltermijn en het resultaat van de herbeoordeling, of reden dat er geen herstelafspraak is gemaakt.
Ad 3: Geef in het inspectierapport aan dat dit voorschrift (kwaliteitseis) eerder niet of onvoldoende is nageleefd, en wanneer dit is geconstateerd (datum en type inspectierapport). Om te beoordelen of er sprake is van een recidive dient vanaf het huidige onderzoek de inspectiegeschiedenis tot en met drie jaar terug hierop bekeken te worden. Tot maximaal 1 april 2016, de datum dat het nieuwe handhavingsbeleid ingaat, want we beginnen met een schone lei. In het geval er sprake is van recidive kan er voor overige overtredingen geen Herstelafspraak worden gemaakt. Dit om de handhaving overzichtelijk te laten verlopen.
Ad 4: Het uitgangspunt om een herstelafspraak te maken is doelmatig toezicht en snel herstel. Om dit te kunnen realiseren bedraagt de termijn die een houder geboden wordt om alsnog een voorschrift (kwaliteitseis) na te leven, maximaal vier weken.
Indien meerdere voorschriften (kwaliteitseisen), al dan niet binnen verschillende domeinen, niet of niet volledig worden nageleefd kan een dergelijke constatering erop wijzen dat er meer aan de hand is (voorziening en/of koepel). Bijvoorbeeld een niet goed functionerend team / locatieverantwoordelijke / financiële problemen. Dit betekent een extra beslismoment door af te vragen of in deze situatie het instrument ‘Herstelafspraak’ wel het juiste middel is.
Ad 5: Tijdens een onderzoek is geconstateerd dat meerdere voorschriften (kwaliteitseisen) niet of onvoldoende nageleefd worden. Voor het herstel van een of meerdere niet nageleefde voorschriften (kwaliteitseisen) wordt het instrument bevel ingezet. Voor de overige niet (volledig) nageleefde voorschriften (kwaliteitseisen) die niet in dit bevel zijn meegenomen kan een herstelafspraak gemaakt worden.
Indien na de herbeoordeling van het niet nageleefde voorschrift waarvoor het bevel is ingezet, blijkt dat dit voorschrift niet (volledig) hersteld is kan er geen herstelafspraak meer gemaakt worden.
Het is aan de GGD om een inschatting te maken of naast het bevel al dan niet een herstelafspraak gemaakt kan worden. Immers een bevel geef je doorgaans omdat een houder niet per direct een ongewenste en onveilige situatie hersteld.