Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stede Broec

Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 Stede Broec

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieStede Broec
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand 2015 Stede Broec
CiteertitelBeleidsregels bijzondere bijstand 2015 Stede Broec
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-04-201501-01-201501-01-2021Nieuwe regeling

30-03-2016

Gemeenteblad, nr. 30624

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 Stede Broec

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand; paragraaf 1

Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het inkomen van belanghebbende niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten.

Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt.

Om recht te hebben op bijzondere bijstand is niet vereist, dat belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand ingevolge de Participatiewet.

1.1. Begripsbepalingen

In de Participatiewet wordt aangegeven wat wordt verstaan onder:

  • a.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • c.

    bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 Participatiewet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm;

  • d.

    bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet

  • e.

    historische bijstandsnorm: voor enkele voorzieningen wordt voor wat betreft de inkomensgrens uitgegaan van de inkomensgrenzen die golden onder de Wet werk en bijstand. Deze inkomensgrenzen zijn opgenomen in bijlage 1.

  • f.

    f. Individuele inkomenstoeslag : de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 Participatiewet;

  • g.

    voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.

1.2. Recht op bijzondere bijstand

Artikel 35 lid 1 Participatiewet bepaalt dat, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

Voor het recht op bijzondere bijstand betekent dat de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand onverkort van toepassing zijn; belanghebbende moet voldoen aan de algemene voorwaarden om überhaupt recht te hebben op (bijzondere) bijstand.

De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand laat onverlet dat gemeenten daarvoor beleidsregels kunnen opstellen. Beleidsregels kunnen bijdragen aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en mede van belang zijn voor de doelmatigheid van de uitvoering. Bij de toetsing van een aanvraag aan de beleidsregels dient echter altijd rekening te worden gehouden met de feitelijke noodzaak van de kosten. Het is de gemeenteraad dus niet toegestaan om bij verordening regels inzake bijzondere bijstandsverlening vast te stellen.

De gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van verschillende kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend zijn opgenomen in de volgende hoofdstukken.

1.3. Voorliggende voorziening

Artikel 15 lid 1 Participatiewet bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat indien een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening. Er bestaat evenmin recht op (bijzondere) bijstand indien de voorliggende voorziening de betreffende kosten niet als noodzakelijk aanmerkt. Het college zal bij iedere aanvraag bijzondere bijstand dus moeten beoordelen of er sprake is van een voorliggende voorziening. In het geval artikel 15 lid 1 Participatiewet aan de toewijzing in de weg staat, komt het college niet meer toe aan een toetsing aan artikel 35 Participatiewet.

1.4. Zeer dringende redenen

Artikel 16 Participatiewet bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Uitsluitend vanwege het feit dat het de belanghebbende ontbreekt aan financiële middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van zeer dringende redenen. Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is, aldus de wetgever. De rechter sluit zich hier volledig bij aan door te stellen dat van zeer dringende redenen in het algemeen slechts sprake kan zijn in geval van een acute noodsituatie, te weten een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

Gelet op bovenstaande uitleg zal artikel 16 Participatiewet in de praktijk slechts zelden toegepast kunnen worden.

1.5. Moment van indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand; paragraaf 1 onder 3

In beginsel verbiedt artikel 44, lid 1 Participatiewet bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Dit verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand

De enkele omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zullen uitvallen, vormt geen beletsel om een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen voordat die kosten worden gemaakt en vormt daarom geen bijzondere omstandigheid die noopt tot bijstandsverlening met terugwerkende kracht.

Onder omstandigheden is bijstandsverlening met terugwerkende kracht wel mogelijk.

Uit artikel 43 lid 1 WWB voortvloeit dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een aanvraag tot bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dient het college zich een oordeel te vormen over de vraag op welk tijdstip de kosten gemaakt zijn. Het tijdstip waarop de kosten gemaakt zijn wordt niet bepaald door de facturatiedatum (het tijdstip waarop de rekening gepresenteerd wordt) maar door het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen.

Een aanvraag om bijzondere bijstand moet ingediend worden vóór het moment waarop de kosten worden gemaakt. Het college is dan in staat om zijn eigen onderzoek naar de (medische) noodzaak in te stellen zonder voor een voldongen feit te worden gesteld. Een belanghebbende dient te wachten op een beschikking van het college (besluit op de aanvraag) omtrent het al dan niet vergoeden van de kosten. Het op eigen initiatief kosten maken, zonder dat er een beslissing van het college van burgemeester en wethouders aan ten grondslag ligt, wordt gezien als de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende.

Een uitzondering wordt gemaakt als de te maken kosten onder de € 25,00 blijven. De aanvraag kan dan eens per jaar worden ingediend en wel uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.

Voor sommige kosten is het niet mogelijk om vooraf een aanvraag in te dienen. Een voorbeeld hiervan is de eigen bijdrage in het kader van de Wmo of Wet Langdurige Zorg die een belanghebbende dient te betalen aan het CAK of een eigen bijdrage ziektekosten. Deze kosten kunnen tot een jaar voor de datum van de aanvraag meegenomen worden in de berekening van de bijzondere bijstand.

1.6. Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand; paragraaf 1 onder 4 tot en met 8

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) leidde uit het voormalige artikel 35 lid 1 van de Wet werk en bijstand, de voorloper van de het huidige artikel 35 Participatiewet een dwingende volgorde af waarin het college de diverse aspecten van het recht op bijzondere bijstand diende te beoordelen. Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand is het van belang dat de onderstaande volgorde wordt aangehouden, nadat is vastgesteld dat er geen voorliggende voorziening aanwezig is.

  • 1.

    Doen de kosten zich voor?

    Zo ja, beoordeel dan vraag 2. Zo nee, wijs de aanvraag af.

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

    Zo ja, beoordeel dan vraag 3. Zo nee, wijs de aanvraag af.

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

    Zo ja, beoordeel dan vraag 4, zo nee wijs de aanvraag af.

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

    Zo nee, wijs de aanvraag toe. Zo ja, wijs de aanvraag af.

Hoofdstuk 2 Hoogte en vorm van de bijstand

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand; paragraaf 2

Voor de verlening van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat men algemene bijstand krachtens de Participatiewet ontvangt. Ook degene die uit een andere bron beschikt over een inkomen dat naar het oordeel van het college niet toereikend is ter voorziening in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten, kan een beroep op bijzondere bijstand doen.

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald door de hoogte van de kosten en de middelen waarover belanghebbende zelf kan beschikken om betreffende kosten te voldoen.

Het college heeft in het kader van de bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht van de belanghebbende. Dit betekent dat het college zelf bepaalt welke middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen.

De vrijlatingsbepalingen van artikel 31 lid 2 Participatiewet en artikel 34 Participatiewet zijn daarom niet verplicht van toepassing op de bijzondere bijstand.

2.1. In aanmerking te nemen middelen

Voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand zijn dus de volgende twee componenten van belang:

  • .

    welke middelen in aanmerking worden genomen (= in aanmerking te nemen inkomen en vermogen); en

  • .

    welk deel van deze in aanmerking te nemen middelen ingezet kan worden ter voldoening van de bijzondere kosten (= draagkracht)

Het in aanmerking te nemen inkomen wordt op dezelfde manier wordt vastgesteld als voor de algemene bijstand voor invoering van de Participatiewet.

Dat betekent dat het inkomen gelijk is aan (de som van) alle netto - inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31, lid 1 Participatiewet).

Een toegekende individuele inkomenstoeslag (voorheen langdurigheidstoeslag) en een toegekende individuele studietoeslag wordt niet aangemerkt als inkomen. Tevens houdt vorenstaande in dat bij de berekening van de draagkracht, de bestanddelen genoemd in artikel 31,lid 2 Participatiewet niet tot het inkomen wordt gerekend.

Het vermogen is gelijk aan (de som van) alle netto (artikel 34, lid 1 Participatiewet) vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

2.2. Draagkracht

Met draagkrachtniveau worden een tweetal zaken bedoeld. Op de eerste plaats heeft het betrekking op de inkomensgrens om te bepalen of men tot de doelgroep behoort of niet. Op de tweede plaats heeft het betrekking op de eigen (financiële) mogelijkheden van de aanvrager, ook wel het vermogen dat iemand kan aanwenden om kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd te betalen.

2.2.1. Draagkracht uit inkomen

Afgeleid uit hoofdstuk 7 van de beleidsnota Minimabeleid geldt als draagkrachtinkomen, de som van alle netto - inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31, lid 1 Participatiewet) afgezet tegen de historische norm zoals die gold op 31 december 2014. Nadrukkelijk wordt hier aangegeven dat het totale inkomen dus niet afgezet wordt tegen de kostendelersnorm.

De inkomensgrens is vastgesteld op 100% van de geldende (historische) bijstandsnorm.

Voor een enkele regelingen is de inkomensgrens vastgesteld op 110% van de geldende (historische) bijstandsnorm.

Voor incidentele bijzondere bijstand geldt een inkomensgrens van 100% van de historische bijstandsnorm en wordt een draagkracht percentage van 35% boven de norm gehanteerd.

Voor periodieke bijzondere bijstand geldt een inkomensgrens van 100% van de historische bijstandsnorm en wordt een draagkracht percentage van 100% boven de historische bijstandsnorm gehanteerd.

2.2.2. Draagkracht uit vermogen

Met betrekking tot het in aanmerking te nemen vermogen wordt het vermogen dat boven het “bescheiden vermogen” geheel (100 %) meegenomen in de draagkrachtberekening, behoudens de bestanddelen van artikel 34, lid 2 Participatiewet. Dit houdt in dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om bij verlening van bijzondere bijstand over te gaan tot verlening van bijstand onder verband van krediethypotheek (en daarom ook geen extra vrijlating in verband met eigen woning).

Feitelijk wordt van een belanghebbende dus verwacht dat hij of zij alle vermogens-bestandsdelen aanwend die boven het bedrag aan vrij te laten vermogen ligt voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd.

  • .

    100% van het draagkrachtvermogen bedraagt voor zover dat boven het vrij te laten bescheiden vermogen komt.

  • .

    100% van het draagkrachtvermogen bedraagt voor zover het meer bedraagt dan 35% van het voor de belanghebbende van toepassing zijnde vrij te laten vermogen als het gaat om inrichtingskosten/duurzame gebruiksgoederen/ babyuitzet en artikelen voor na de geboorte van het kind.

2.3. Draagkrachtperiode

Op grond van de laatste volzin van artikel 35, lid 1 Participatiewet bepaalt het college het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 40 Abw, waarin voorheen de bepalingen inzake de draagkracht(periode) waren neergelegd, komt naar voren dat in beginsel de draagkracht over een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen: de periode van 12 maanden volgend op de aanvraag voor de verlening van bijzondere bijstand en dat de draagkracht voor maandelijks terugkerende kosten, zoals woonkosten, over een kortere periode dan een jaar kan worden berekend.

Gedurende de draagkrachtperiode wordt de vastgestelde draagkracht in mindering gebracht op de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende kosten.

De periode waarover de draagkracht geldt, de draagkrachtperiode, begint op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstandsaanvraag wordt ingediend en wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden. Na deze periode dient de draagkracht opnieuw te worden vastgesteld.

2.3.1. Draagkrachtbepaling bij incidentele of periodieke bijzondere bijstand

De draagkracht wordt zoveel mogelijk met de eerste kosten successievelijk in mindering gebracht op de te verlenen bijzondere bijstand. Gedurende de draagkrachtperiode wordt de vastgestelde draagkracht in mindering gebracht op de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende kosten.

Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de volledige jaardraagkracht op de noodzakelijke kosten in mindering gebracht.

Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de jaardraagkracht omgerekend naar een maand en vervolgens op de maandelijks voor bijstand in aanmerking komende kosten in mindering gebracht.

2.3.2. Wijziging draagkracht tijdens de draagkrachtperiode

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast.

2.4. Drempelbedrag

Op grond van artikel 35 lid 2 Participatiewet kan het college de bijzondere bijstand weigeren, indien de bijzondere kosten binnen twaalf maanden een bedrag van een bepaalde bedrag niet te boven gaan.

Deze bevoegdheid, die aan een wettelijk gemaximeerd bedrag is gebonden, biedt het college de mogelijkheid om bijzondere bijstandsverlening in ‘kruimelvoorzieningen’ tegen te gaan). Het in aanmerking nemen van een drempelbedrag betekent dat, voordat er sprake kan zijn van verlening van bijzondere bijstand, de betreffende kosten meer moeten bedragen dan het drempelbedrag. Zolang de totale kosten lager zijn, blijven deze voor rekening van belanghebbende. De periode waarover het drempelbedrag geldt is 12 maanden.

Het college hanteert geen drempelbedrag echter om aanvragen voor "kruimelbedragen" tegen te gaan wordt een administratieve drempel gehanteerd van € 25. In de praktijk betekent dit dat pas een aanvraag kan worden ingediend wanneer de kosten minimaal € 25 bedragen. Hierbij geldt dan gelijk een uitzondering voor het indienen van een aanvraag met terugwerkende kracht. Zijn de kosten lager dan € 25,00 dan kan eens per jaar een aanvraag worden ingediend. Het tijdstip hiervoor is vastgesteld op 31 december van het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.

2.5. Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen. Daarom kan worden volstaan met een vergoeding ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening .

Voor reis- of vervoerskosten betekent dit dat in het algemeen vergoeding op basis van het goedkoopste openbaar vervoer toereikend is.

Bij de verlening van bijzondere bijstand voor bijzondere kosten is vaak behoefte aan richtprijzen voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand. Het college komt bij de verlening van bijzondere bijstand de beleidsvrijheid toe richtprijzen als uitgangspunt voor de hoogte van de bijstand te nemen. De volgende bronnen kunnen als uitgangspunt dienen voor de vaststelling van de noodzakelijke hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand

  • .

    de NIBUD-Prijzengids

  • .

    de Wet IB 2001

  • .

    de Regeling zorgverzekering

2.6. Berekening hoogte bijzondere bijstand

Indien het recht op bijzondere bijstand vaststaat, wordt de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand berekend aan de hand van de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten op basis van nota’s e.d. waarop (het resterende deel van) de draagkracht van belanghebbende in mindering wordt gebracht.

2.7. Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand, dus ook de bijzondere bijstand, wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 Participatiewet). Dat wil zeggen dat de bijstand in beginsel niet terugbetaald hoeft te worden. In plaats van bijstand om niet werd in het verleden ook wel gesproken over 'bijstand à fonds perdu'. Wanneer bijstand om niet wordt verstrekt, wil dat echter nog niet zeggen dat die bijstand nooit terugbetaald hoeft te worden. Er zijn omstandigheden denkbaar dat eenmaal om niet verstrekte bijstand toch moet worden teruggevorderd of verhaald.

De Participatiewet kent echter ook andere vormen van bijstandsverlening, zoals een geldlening of een verstrekking in natura. De keuze voor de ene of de andere vorm is soms dwingend voorgeschreven en dan weer vrij.

Voor de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt wordt verwezen naar de paraaf “Lening en borgtocht” (artikel 48 lid 2 Participatiewet) en situaties waarin bijstand in natura kan worden verstrekt wordt verwezen naar de paragraaf “Natura” (artikel 57 Participatiewet) in het handboek Grip op participatie van Kluwer Schulink.

In afwijking van artikel 48 Participatiewet bepaalt artikel 51 lid 1 Participatiewet dat voor de vorm waarin de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt de volgende voorkeur geldt, met dien verstande dat de verlening van bijzondere bijstand eerst aan de orde is indien een geldlening via de normale kredietverlenende instanties niet mogelijk is:

  • 1.

    als borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    als leenbijstand;

  • 3.

    als bijstand om niet.

2.8. Bestedingsverplichting

Aan rechten zijn meestal ook verplichtingen verbonden; zo ook aan het recht op bijzondere bijstand. Naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk II Participatiewet in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, kan het college vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44 lid 2 Participatiewet verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand (artikel 55 Participatiewet). Het belangrijkste voorbeeld van deze individuele verplichting is de bestedingsverplichting. Dit houdt in dat de bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij wordt verstrekt.

Hoofdstuk 3 Kindregelingen (tot 18 jaar)

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan een aantal kostensoorten van ten laste komende kinderen van belanghebbenden en de mogelijkheden om hiervoor incidentele en/of periodieke bijzondere bijstand te verlenen. Wanneer het gaat om incidentele bijzondere bijstand is het onmogelijk om alle vormen te bespreken. Enkele veelvoorkomende aanvragen worden hieronder omschreven.

3.1. Babyuitzet en kosten na de geboorte van kind

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand; paragraaf 9 onder 2

Norm 100% historische bijstandnorm. Vermogen mag niet hoger zijn dan 35% van de vermogensnorm in de Participatiewet. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de toe te kennen bijzondere bijstand voor de babyuitzet en kosten na de geboorte kind.

Draagkracht Boven de norm wordt 35% als draagkracht gehanteerd.

Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 Participatiewet). In afwijking hiervan bepaalt artikel 51 lid 1 Participatiewet dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht of als een bedrag om niet. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:

  • 1.

    borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    leenbijstand

  • 3.

    bijstand om niet

Een kinderbed en een babyuitzet moeten worden aangemerkt als duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51 lid 1 Participatiewet.

Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval bijzondere bijstand kan worden verstrekt en dat van de regel kan worden afgeweken. Bijstand kan dan worden toegekend waarbij voor de hoogte van het bedrag uitgegaan wordt van het prijzenboekje voor de bijzondere bijstand van het NIBUD. Hierbij wordt een historische norm gehanteerd van 100%. Wanneer men een inkomen heeft dat hoger is dan de norm dan geldt een draagkrachtpercentage van 35%.

3.2. Peuterspeelzaal voor peuters met taalachterstand

Voor peuters met een taalachterstand zijn de beleidsregels ouderbijdrage doelgroep peuters voorschoolse educatie 2014 van toepassing. Consultatiebureau stuurt de indicatie naar de gemeente en de ouder(s)/verzorger(s) ontvangen dan een beschikking.

3.3. Peuterspeelzaalbijdrage vanwege inkomensniveau ouders/verzorgers

Norm 110% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Draagkracht Boven de norm wordt 35% als draagkracht gehanteerd.

Voor de kosten van de peuterspeelzaal kan bijzondere bijstand worden toegekend voor maximaal 2 dagdelen per week.

3.4. Eigen bijdrage kosten kinderopvang

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand; paragraaf 15 onder 4

Kostensoort: Periodieke kosten

Norm 100% historische bijstandnorm. Vermogen mag niet hoger zijn dan de vermogensnorm in de Participatiewet.

Draagkracht Boven de norm wordt 100% als draagkracht gehanteerd.

Maximaal bedrag De eigen bijdrage kinderopvang, aansluitend bij de maximale uurprijs en het maximaal aantal uren van de Belastingdienst.

Voor de kosten van kinderopvang wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de voorliggende voorzieningen, zoals de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko).

De kinderopvangtoeslag is één toeslag die centraal wordt uitgekeerd door de Belastingdienst. Deze toeslag is afhankelijk van het inkomen van de ouder en diens eventuele partner. Een uitzondering op de regel dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag uitkeert vormt de bevoegdheid van het college om een tegemoetkoming te verstrekken. Het college is bevoegd om een tegemoetkoming als aanvulling op de kinderopvangtoeslag te verstrekken voor de drie zogenaamde KOA-doelgroepen:

  • .

    ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de ANW;

  • .

    ouders jonger dan 18 jaar, die scholing of een opleiding volgen en algemene bijstand (kunnen) ontvangen;

  • .

    studenten.

Dit volgt uit artikel 1.13 Wko.

De ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de ANW komen bij WerkSaam in aanmerking voor de aanvulling (eigen bijdrage) in de kosten van kinderopvang.

De andere twee doelgroepen kunnen bijzondere bijstand ontvangen in de eigen bijdrage kinderopvang.

De bijzondere bijstand is een aanvulling op de tegemoetkoming die de ouder van de Belastingdienst ontvangt. De bijzondere bijstand is zodanig hoog dat de tegemoetkoming samen met de aanvulling (bijzondere bijstand) niet meer is dan de kosten van de kinderopvang als bedoeld in de Wet Kinderopvang. Dit betekent dat de kosten die boven de maximale uurprijs uitkomen niet voor vergoeding in aanmerking komen. De ouder dient er zelf zorg voor te dragen dat de meest goedkope en adequate voorziening wordt gekozen.

Alle andere doelgroepen hebben in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor de bedoelde eigen bijdrage. Wordt niettemin toch een aanvraag om bijzondere bijstand voor (de eigen bijdrage in) de kosten van kinderopvang ingediend, dan moet de aanvraag worden beoordeeld aan de hand van de vier hoofdvragen

Voorts kunnen gemeenten een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verstrekken voor buitenwettelijke doelgroepen die behoren tot de doelgroep 'sociaal medische indicatie'.

Hiervoor is een aparte beleidsregel sociaal medische indicatie kinderopvang opgesteld.

3.5. Kindpakket

Norm 110% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Maximaal te declareren Op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten

€ 300, kinderen basis onderwijs

€ 400, kinderen voortgezet onderwijs.

Leeftijd kinderen 4 tot met 17 jaar

Nadere voorwaarden Thuiswonend

Een kindpakket is een pakket dat kinderen voorziet van tenminste de meest noodzakelijke behoeften, aangevuld met zaken om mee te kunnen doen in de samenleving. Denk hierbij aan basisbenodigdheden zoals deelname aan en wekelijkse activiteit ter ontspanning of sportieve of culturele ontwikkeling. Het kindpakket is gemakkelijk aan te vragen en moet rechtstreeks ten goede komen van het kind.

Deze regeling maakt het mogelijk voor ouders met thuiswonenden kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot en met 17 jaar en met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum, met een maximum van € 300 per jaar voor kinderen in het basisonderwijs en € 400 voor kinderen in het middelbaar onderwijs voor de volgende zaken individuele bijzondere bijstand aan te vragen (op declaratiebasis). De kosten moeten worden gedeclareerd bij de gemeente nadat toestemming is verleend door het college en de noodzaak is vastgesteld. Voor de volgende voorzieningen kan een individuele bijdrage op declaratiebasis worden aangevraagd:

  • .

    Contributie voor vereniging (sport)

  • .

    Schoolactiviteiten

  • .

    Sportattributen/kleding

  • .

    Schoolkosten

3.6. Computerregeling

Norm 110% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Leeftijd kinderen 10 jaar tot en met voortgezet onderwijs

Declaratie kosten Max € 400,-.

Nadere voorwaarden:

  • 1.

    Thuiswonend schoolgaand of studerend kind

  • 2.

    Per gezin 1 computer

Frequentie 1x in de 8 jaar wanneer noodzaak is aangetoond.

Om goed mee te kunnen op school en in de samenleving is een computer onontbeerlijk. Het college verstrekt dan ook een tegemoetkoming in de kosten van een computer voor ouders met schoolgaande kinderen vanaf 10 jaar die 3 jaar of langer onder of op 110% van de historische bijstandsnorm leven. Men kan kosten declareren tot € 400, -. Men moet schoolgaande kinderen hebben.

Onder een computer wordt verstaan: desktop, beeldscherm, toetsenbord plus muis. Tevens wordt onder computer verstaan: laptop.

De uitgangspunten bij deze vorm van bijzondere bijstand om niet zijn als volgt:

  • .

    De belanghebbende dient een zelfstandige huishouding te voeren;

  • .

    De belanghebbende dient drie jaar of langer onafgebroken een inkomen op 110% van de historische bijstandsniveau te zijn aangewezen;

  • .

    De belanghebbende mag niet over een vermogen beschikken dat het vrij te laten bescheiden vermogen zoals genoemd in de Participatiewet overschrijdt;

  • .

    De belanghebbende dient een thuiswonend schoolgaand of studerend kind te hebben volgens de Gemeentelijke Basisadministratie;

  • .

    Het thuiswonende schoolgaande of studerende kind komt ten laste van de belanghebbende, met andere woorden de belanghebbende ontvangt kinderbijslag voor dit kind dan wel het studerende kind ontvangt studiefinanciering;

  • .

    Het kind heeft de leeftijd van 10 jaar tot en met het voorgezet onderwijs;

  • .

    Voor de computer wordt uitgegaan van een gemiddelde levensduur van acht jaar;

  • .

    Eenmaal per acht jaar kan dus een beroep worden gedaan op de tegemoetkoming voor de aanschaf van een computer;

  • .

    De tegemoetkoming voor de aanschaf van een computer bedraagt maximaal € 400,00. Bij aanschaf van een computer met een lager bedrag, volgt een lagere tegemoetkoming in de kosten;

Uitbetaling van de tegemoetkoming geschiedt na ontvangst van een op naam gesteld betaalbewijs.

3.7. Reiskosten voor ouders van studerende kinderen tot en met 17 jaar

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand; paragraaf 9 onder 4

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Kostensoort: Periodieke kosten

Afstand dichtstbijzijnde school: >10 kilometer

Vergoeding: € 30 per kilometer per jaar, maximaal € 900,- per jaar

Leeftijd: tot 18 jaar.

Nadere voorwaarden: Zie schooltypen en geen voorliggende voorzieningen mogelijk

Draagkracht Boven de norm: wordt 100% draagkracht gehanteerd

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) voorziet in tegemoetkomingen voor leerlingen in de leeftijd tot 18 jaar die geen volledig en rechtstreeks bekostigd voortgezet onderwijs volgen of beroepsonderwijs volgen: op grond van de Wtos kan aan ouders van leerlingen een zogeheten tegemoetkoming ouders worden verleend. De tegemoetkoming voor leerlingen tot 18 jaar in bekostigd voortgezet onderwijs is opgenomen in het kindgebonden budget.

Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de Wtos blijkt dat de toelage op grond van deze wet geen aparte component voor reiskosten bevat. De Wtos is geen toereikende en passende voorziening voor de reiskosten van schoolgaande kinderen, omdat de wetgever mede vanuit budgettaire overwegingen heeft gekozen voor een forfaitaire benadering in plaats van een benadering die maatwerk levert. Het college kan dan ook in aanvulling op de Wtos bijzondere bijstand verstrekken voor reiskosten, indien sprake is van bijzondere omstandigheden.

Indien de reiskosten relatief hoog zijn, kan het college hier een reden in zien om, voor een deel van deze kosten bijzondere bijstand te verlenen.

De volgende voorwaarden gelden om aan de ouder(s) van studerende kinderen tot en met 17 jaar bijzondere bijstand te verlenen ter ondersteuning in de reiskosten naar en van school:

  • .

    de leerling is jonger dan achttien.

  • .

    de aanvrager heeft de Nederlandse nationaliteit. In bepaalde gevallen kan ook de aanvrager zonder de Nederlandse nationaliteit in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

  • .

    de leerling volgt in Nederland in voltijd

    • a.

      (speciaal) voortgezet onderwijs

    • b.

      (voortgezet) speciaal onderwijs

    • c.

      voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

    • d.

      beroepsonderwijs (Het beroepsonderwijs wordt gegeven aan regionale opleidingscentra (ROC).

De ouders kunnen alleen een tegemoetkoming krijgen indien het kind in het beroepsonderwijs een beroepsopleidende leerweg (bol) volgt. Volgt het kind een beroepsbegeleidende leerweg (bbl), dan komen zij niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Bij het volgen van een beroepsbegeleidende leerweg is er doorgaans een arbeidsovereenkomst met het bijbehorende recht op minimum(jeugd)loon).

Voor alle soorten onderwijs geldt dat de opleiding door de Minister van OCenW moet zijn bekostigd, aangewezen of erkend. Daarnaast moet de leerling volledig dagonderwijs volgen. De algemeen geldende eis is dat het opleidingsprogramma minimaal 850 klokuren per studiejaar bevat.

Als de belanghebbende een beschikking van DUO kan overhandigen, waaruit blijkt dat een tegemoetkoming op grond van de WTOS is toegekend, dan kan er vanuit gegaan worden dat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

Met betrekking tot de reiskosten van ten laste komende kinderen in het voortgezet onderwijs kan bijzondere bijstand worden verleend als de enkele afstand tussen het woonadres en de dichtstbijzijnde school van het gewenste onderwijstype ten minste 10 km bedraagt. Afstanden tot 10 km worden geacht per fiets overbrugd te kunnen worden.

De bijzondere bijstand heeft de vorm van een tegemoetkoming in een deel van de kosten. De tegemoetkoming in de reiskosten wordt per studiejaar vastgesteld op € 30,00 per kilometer enkele reis. De belanghebbende kan maximaal een tegemoetkoming krijgen voor 30 kilometer enkele reis, ook al is de werkelijke afstand tussen de woonplaats en school groter.

Reist het kind van de belanghebbende 4 (of 5) dagen per week naar school en de enkele reisafstand is 10 km, dan bedraagt de bijzondere bijstand 10 km x € 30,00 = € 300,00 voor het gehele studiejaar (= 10 maanden). Reist het kind minder dan 4 dagen per week, dan wordt voor elke dag dat het kind niet reist ¼ deel op de bijzondere bijstand in mindering gebracht.

Op het moment dat het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, stopt de bijzondere bijstand voor de reiskosten met ingang van de eerste dag van de maand dat men recht kan doen gelden op studiefinanciering of anderszins.

3.8. Reiskosten uit huis geplaatste kinderen

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Vergoeding: Aansluiten bij bezoekregeling van de instelling op basis van openbaar vervoer

Leeftijd: 0 tot en met 17 jaar.

Als kinderen onder Bureau Jeugdzorg vallen en er een kinderbeschermende maatregel is getroffen, kan bij Bureau Jeugdzorg een beroep worden gedaan op een reiskostenvergoeding. Eenmaal per maand kan een vergoeding voor reiskosten verstrekt worden. Indien meer bezoek wenselijk is zal dit door de begeleider van Bureau Jeugdzorg bekeken worden, incidenteel is meer vergoeding voor reiskosten mogelijk via Bureau Jeugdzorg.

Als het kind in een instelling verblijft die onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz-instelling) verblijft is er geen vergoeding mogelijk vanuit Bureau Jeugdzorg.

Als een kind niet thuis verblijft is het soms wel mogelijk om kinderbijslag te ontvangen. Als er veel kosten zijn voor een uitwonend kind kan soms tweemaal kinderbijslag worden toegekend (zie voorliggende voorzieningen).

Als er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening is bijzondere bijstand voor reiskosten mogelijk. Voor de bezoekfrequentie wordt aangesloten bij de bezoekregeling zoals bepaald door de instelling.

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. Als het reizen met het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, dan wordt voor het vervoer met een (eigen) auto gerekend met € 0,19 per kilometer (richtbedrag van de Belastingdienst voor reiskosten). De reisafstand wordt bepaald op de kortste route op grond van de ANWB-reisplanner.

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 9 onder 4.

Norm 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Leeftijd kinderen 0 tot en met 17 jaar.

3.9. Ouderbijdrage jeugdhulp met verblijf buiten het gezin

Als de ouderbijdrage is verschuldigd en de ouder kinderbijslag ontvangt, dan bestaat er geen recht op bijzondere bijstand, omdat beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). In het kader van de kosten van de ouderbijdrage geldt de Algemene Kinderbijslagwet namelijk als voorliggende voorziening.

Het kan voorkomen dat een belanghebbende niet daadwerkelijk een beroep kan doen op de Algemene Kinderbijslagwet. In dat geval is het recht op bijzonder bijstand voor de kosten van de ouderbijdrage gelegen in artikel 35 lid 1 Participatiewet.

Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand moet onderscheid worden gemaakt tussen de situatie waarin sprake is van een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande en de situatie waarin belanghebbende geen algemene bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande.

Belanghebbende ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande

Het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van de ouderbijdrage aan een belanghebbende met algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande is in beginsel niet aan de orde.

Het CAK moet in bepaalde situaties de ouderbijdrage 'buiten invordering stellen'. De ouderbijdrage wordt in dat geval niet geïnd. Het CAK int de ouderbijdrage niet bij de persoon die algemene bijstand krijgt op grond van Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Het CAK moet van degene die ouderbijdrage moet betalen een verzoek krijgen om de ouderbijdrage buiten invordering te stellen. Zie Kluwer Schulink “Geen LBIO-bijdrage verschuldigd”.

Belanghebbende ontvangt geen bijstand naar de norm voor een alleenstaande

Het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van de ouderbijdrage aan een belanghebbende die geen algemene bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande is niet aan de orde. De kosten van de ouderbijdrage zijn in dat geval kosten ter voldoening van alimentatieverplichtingen. Op grond van artikel 14 onderdeel a Participatiewet zijn alimentatieverplichtingen niet-noodzakelijke kosten.

3.10. Jongeren van 18 tot met 20 jaar

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 8.

Kostensoort: Periodieke kosten

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Leeftijd: 18 tot en met 20 jaar.

Draagkracht Boven norm: 100% draagkracht

Jongeren van 18 tot en met 20 jaar kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voor hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten kunnen ze een beroep doen op de algemene bijstand. De Participatiewet kent voor jongeren van 18 t/m 20 jaar aparte (lage) normen welke zijn afgeleid van de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet.

Ingeval de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk bij wijze van bijzondere bijstand. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18 t/m 20 jaar alleen maar bestaat voor zover hij zijn ouders niet kan aanspreken voor deze kosten.

In geval een jongere van 18 t/m 20 in een inrichting verblijft, heeft hij geen recht op algemene bijstand. De verlening van bijzondere bijstand is wel mogelijk, overeenkomstig als voor jongeren van 18 t/m 20 jaar die niet in een inrichting verblijven.

Voorts heeft het college een verhaalsrecht op de onderhoudsplichtige ouders ten aanzien van de kosten van de bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 4 Voorzieningen voor volwassenen

4.1. Meedoen regeling

Norm 110% historische bijstandnorm, geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet. > 18 jaar tot de Aow gerechtigde leeftijd.

Alleenstaande: Max declaratie € 140 per jaar

Echtpaar: Max declaratie € 285 per jaar

Doel: Meedoen in verenigingsverband, NS kortingskaart, abonnement bibliotheek.

Een belangrijke doelstelling van het minimabeleid is het stimuleren dat minima in staat zijn via diverse sociaal culturele activiteiten, maatschappelijk te participeren. Daaronder wordt verstaan alle activiteiten die burgers ondernemen om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Het college van de gemeente Stede Broec kent daarom de “meedoen regeling”.

Kosten om mee te kunnen doen aan sociaal culturele activiteiten kunnen op basis van declaratie worden vergoed. De inkomensgrens is 110% van het historische sociaal minimum en men mag geen vermogen hebben dat hoger is dan de toepasselijke norm zoals gesteld in de Participatiewet.

De kosten van de activiteiten moeten worden aangetoond zodat de vergoeding ook daadwerkelijk wordt gebruikt voor het doel van de verstrekking. Activiteiten die participatie bevorderen in verenigingsverband vindt Stede Broec belangrijk. Gezondheid stimuleren van bewoners is ook een speerpunt. Door een kortingskaart voor de NS te vergoeden wordt het goedkoper voor mensen om te reizen en deel te nemen aan activiteiten buiten de gemeentegrenzen.

Omdat men geacht wordt vanuit de algemene bijstandsuitkering ook dergelijke kosten te kunnen betalen wordt voorgesteld maximaal voor echtparen € 285 per jaar op basis van declaratie te vergoeden en voor alleenstaande € 140 per jaar. Het betreft dan ook een tegemoetkoming in de kosten.

De volgende kosten komen voor declaratie in aanmerking:

  • .

    Deelname sportvereniging of culturele vereniging

  • .

    Abonnement bibliotheek

  • .

    NS kortingskaart

4.2. Witgoedregeling/ duurzame gebruiksgoederen

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 9 Vormen van bijstand; paragraaf 2 Lenen en borgtocht

Norm: 110% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Maximale tegemoetkoming

Wasautomaat: € 500,00

Stofzuiger: € 35,00

Gastoestel: € 80,00

Koelkast: € 275,00

Televisie: € 375,00

Frequentie: 1x in de 8 jaar wanneer noodzaak is aangetoond.

Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 Participatiewet). In afwijking hiervan bepaalt artikel 51 lid 1 Participatiewet dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht of als een bedrag om niet.

Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:

  • 1.

    borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    leenbijstand

  • 3.

    bijstand om niet

Op grond van artikel 51 lid 1 Participatiewet kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Het gaat daarbij om de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Dergelijke kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Aan de in het kader van artikel 51 Participatiewet te beantwoorden vraag, in welke vorm de bijzondere bijstand in de kosten van duurzame gebruiksgoederen verleend dient te worden, wordt overigens pas toegekomen nadat vaststaat dat deze kosten zich voordoen in díe zin, dat aan de in artikel 35 lid 1 Participatiewet genoemde voorwaarden is voldaan.

Indien de belanghebbende ten minste beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, dus ook indien hij een uitkering algemene bijstand ontvangt, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen te reserveren. Via de algemene normbijstand wordt dus tevens bijstand verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen. Doet zich evenwel de bijzondere situatie voor dat een dergelijk goed bijvoorbeeld aan vervanging toe is, terwijl betrokkene nog niet voldoende heeft gereserveerd, dan ligt het voor de hand dat de alsdan te verstrekken bijzondere bijstand, mede gezien het duurzame karakter van het goed, de vorm van een geldlening heeft.

Alvorens bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt, dient vast te staan dat de belanghebbende de benodigde geldlening niet kan verkrijgen via de normale kredietverlenende instanties (waaronder de GKB) waarmee belanghebbende het goed via gespreide betaling achteraf voldoet.

Borgtocht is uitsluitend mogelijk als vaststaat dat de kredietverlenende instantie geen lening verstrekt zonder borgstelling van de gemeente. Voorkomen moet worden dat de kredietverlener zijn bedrijfsrisico door borgtocht standaard op de gemeente afwentelt

Slechts indien sprake is van bijzondere omstandigheden zal het college de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen om niet moeten verstrekken. De beoordeling van de vraag of aanleiding bestaat om de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen geheel of gedeeltelijk om niet te verlenen, dient plaats te vinden aan de hand van de omstandigheden, middelen en mogelijkheden van de belanghebbende.

Deze bijzondere omstandigheden zijn voor onderstaande duurzame gebruiksgoederen naar de mening van het college van de gemeente Stede Broec in ieder geval aanwezig als een belanghebbende drie jaar of langer onafgebroken op een inkomen op 110% historische bijstandsniveau is aangewezen en niet over een vermogen beschikt.

De uitgangspunten bij deze vorm van bijzondere bijstand om niet zijn als volgt:

  • .

    men dient een zelfstandige huishouding te voeren;

  • .

    voor duurzame gebruiksgoederen wordt uitgegaan van een gemiddelde levensduur van acht jaar;

  • .

    éénmaal per acht jaar kan dus een beroep gedaan worden op de bijzondere bijstand per duurzaam gebruiksartikel;

  • .

    het vermogen mag niet hoger zijn dan het voor de belanghebbende van toepassing zijnde vrij te laten vermogen in het kader van de Participatiewet;

  • .

    de genoemde bedragen betreffen maximale bedragen per gebruiksartikel. Bij lagere bedragen volgt dus een lagere bedrag aan bijzondere bijstand;

  • .

    uitbetaling geschiedt na ontvangst van een op naam gestelde rekening.

Uitgangspunt bij de daadwerkelijk toekenning zijn de prijzen van het NIBUD en op basis van de werkelijke uitgave, waarbij de volgende maximale richtlijnen voor duurzame gebruiksgoederen worden gehanteerd.

Wasautomaat: € 500,00

Stofzuiger: € 35,00

Gastoestel: € 80,00

Koelkast: € 275,00

Televisie: € 375,00

4.3. Individuele inkomenstoeslag

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 7; paragraaf 1

Norm: 3 jaar of langer een inkomen dat niet hoger is dan 110% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Bedrag

€ 386 voor een alleenstaande;

€ 493 voor een alleenstaande ouder;

€ 550 voor een echtpaar

Overige voorwaarden: Gelet op de omstandigheden geen uitzicht op inkomensverbetering (zie tekst hieronder).

Artikel 8 lid 1 onder a van de Participatiewet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Op grond hiervan kan het college op verzoek een individuele inkomenstoeslag toekennen indien een persoon:

  • .

    Een langdurig laag inkomen heeft en;

  • .

    Geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en;

  • .

    Gelet op zijn omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

In de verordening individuele inkomenstoeslag Stede Broec 2015 worden regels vastgesteld ten aanzien van de hoogte van de toeslag en de invulling van de begrippen langdurig en laag inkomen. In het beleidsplan Minimabeleid Stede Broec 2015 zijn reeds de kaders aangegeven waaraan men moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor de Individuele inkomenstoeslag:

  • .

    Men heeft drie jaar of langer een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm, zoals die geldt op 31 december 2014;

  • .

    Men heeft geen mogelijkheden meer te werken of men heeft door middel van vrijwilligerswerk, tegenprestatie, de hem opgelegde aantal sollicitaties of deelname aan re-integratietrajecten voldoende aangetoond inspanningen te leveren om tot inkomensverbetering te komen.

In de verordening individuele inkomenstoeslag wordt voor de hoogte van de toeslag uitgegaan van de volgende bedragen per situatie:

€ 386 voor een alleenstaande;

€ 493 voor een alleenstaande ouder;

€ 550 voor een echtpaar.

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 10.

Norm; 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Draagkracht Boven norm; 35% als draagkracht.

Hoofdstuk 5 Kosten in verband met ouderen-, zieken- en gehandicaptenzorg

Ouderen, zieken en gehandicapten worden doorgaans geconfronteerd met extra kosten vanwege (gebreken in verband met) ouderdom, ziekte of handicap.

De Regeling zorgverzekering regelt de aanspraak op hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering en geldt voor deze kosten als een voorliggende voorziening.

De Wet langdurige zorg (Wlz) geldt ten aanzien van de kosten verzorging en hulp als een voorliggende voorziening.

Eventuele eigen bijdragen die voor rekening van belanghebbende zijn gebleven, kunnen voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen.

Ten aanzien van de kosten van bewassing en kledingslijtage, maaltijdvoorziening en stookkosten geldt dat die in beginsel geacht kunnen worden uit een inkomen ter hoogte van de norm te kunnen worden voldaan. Het is mogelijk dat ouderen, zieken of gehandicapten hieraan beduidend hogere kosten hebben dan 'gewone' belanghebbenden. Alleen de daadwerkelijk noodzakelijke en daadwerkelijk gemaakte extra kosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Er vindt een individuele toetsing plaats.

Hoofdstuk 6 Medische kosten algemeen

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 4.

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Voor de collectieve ziektekostenverzekering is de norm 120%.

Draagkracht Boven norm 35% als draagkracht.

Medische kosten dienen in het kader van de Participatiewet op overeenkomstige wijze behandeld te worden als andere noodzakelijke kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. Dat betekent dus ook dat geen bijstand wordt verleend indien voor de kosten waarvoor bijstand wordt aangevraagd voor belanghebbende een beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is.

Zoals in de inleiding van deze beleidsregels is aangegeven is het ondoenlijk om alle kostensoorten te beschrijven en kortheidshalve wordt om die reden verwezen naar de kennisbank. De meest voorkomende kostensoorten zullen hieronder worden beschreven.

6.1. Collectieve ziektekosten verzekering

De gemeente Stede Broec en Univé bieden per 1 januari 2014 aan inwoners met een inkomen tot maximaal 120% van de bijstandsnorm een collectieve zorgverzekering aan. Er wordt hierbij geen vermogensgrens gehanteerd. Deelnemers ontvangen 6% korting op de basisverzekering in combinatie met de aanvullende verzekering GemeentePakket Compleet, inclusief tandartsdekking.

De totale premie per maand is € 125,14 per verzekerde van 18 jaar en ouder. Mensen met een inkomen tot 100% van de bijstandsnorm krijgen maandelijks € 10 categoriale bijzondere bijstand.

6.2. Verplicht eigen risico

Met ingang van 1 januari 2008 kent de Zorgverzekeringswet (Zvw) een verplicht eigen risico voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder (artikel 19 lid 1 Zvw). Het verplicht eigen risico geldt bijvoorbeeld niet voor huisartsenzorg, verloskundige zorg en kraamzorg. De zorgverzekeraar brengt de kosten van het verplicht eigen risico in rekening bij de verzekerde.

De zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelgeving worden aangemerkt als een voorliggende voorziening. De wetgever heeft in de regelgeving een bewuste keuze gemaakt met betrekking tot de noodzaak om de kosten te vergoeden. Die keuze leidt ertoe dat in beginsel sprake is van een uitputtende bewuste - passende en toereikende - regeling, die een voorliggende voorziening oplevert in de zin van artikel 15 lid 1 Participatiewet

De kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw komen dan ook niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking, omdat deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die een belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm moet voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden

6.3. Eigen risico chronisch zieken

Kosten voor het eigen risico van chronisch zieken komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Voor 1 januari 2015 voorzag artikel 118a van de Zorgverzekeringswet in een compensatieregeling voor het verplicht eigen risico voor chronisch zieken en gehandicapten. Bij de intrekking van deze regeling heeft de regering toegelicht dat gemeenten maatwerk kunnen leveren aan deze doelgroep.

Voor een tegemoetkoming in de kosten van het eigen risico chronisch zieken wordt hier verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Stede Broec. Belanghebbenden kunnen hiervoor een aanvraag in het kader van de Wmo indienen.

6.4. Vrijwillig eigen risico

Voordat het verplicht eigen risico werd ingevoerd bestond reeds de keuzemogelijkheid voor een vrijwillig eigen risico. Dientengevolge kan men vrijwillig kiezen voor een hoger eigen risico dan het verplicht eigen risico. Tegenover een dergelijk vrijwillig gekozen deel van het eigen risico staat een premievoordeel.

Een eigen risico, al dan niet vrijwillig, is op zichzelf geen schuld, zodat de hoofdregel dat geen bijstand wordt verleend voor schulden hier niet aan de orde is.

Voor zover een belanghebbende echter geconfronteerd wordt met een door de zorgverzekeraar in rekening gebracht - het verplicht eigen risico te boven gaand - vrijwillig eigen risico, is dit het gevolg van een vrijwillige keuze die niet kan worden afgewenteld op de Participatiewet in die zin dat de kosten van dit hogere eigen risico als noodzakelijk zouden moeten worden gezien. Met andere woorden: met de lusten van de premiekorting, kiest men ook voor de lasten. Voor een vrijwillig gekozen hoger eigen risico bestaat derhalve geen recht op bijzondere bijstand.

6.5. Eigen bijdragen binnen de AWBZ en Zvw

Eigen bijdragen van kostensoorten die slechts ten dele door de Zvw of Wlz worden vergoed, komen in beginsel in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Het is wel belangrijk bij de beoordeling van de bijzondere bijstand waarom een eigen bijdrage wordt gevraagd. Zo worden bijvoorbeeld orthopedische schoenen (zelfs bij een aanvullende of collectieve verzekering) nooit volledig vergoed. Aan de eigen bijdrage voor orthopedische schoenen ligt het besparingsmotief ten grondslag. Immers, iedereen zal regelmatig schoenen moeten aanschaffen. Het wordt daarom billijk geacht dat ook verzekerden die aangewezen zijn op orthopedische schoenen, een vergelijkbaar bedrag in de aanschaffingskosten van deze schoenen betalen. De bijdrage voor orthopedisch maatschoeisel bedraagt € 140,50 voor iemand van 16 jaar of ouder en € 70,00 per paar voor iemand jonger dan 16 jaar (bedragen gelden per 1 januari 2015 op grond van de Regeling zorgverzekering). Een aanvullende verzekering verlaagt die eigen bijdrage tot ongeveer € 59,00 (afhankelijk van de verzekeraar).

Het is onmogelijk een compleet overzicht te geven van de vergoedingen op basis van de Wlz en Zvw. In “Overzicht verstrekkingen Wlz inclusief eigen bijdragen” en “Overzicht zorg op basis van de Zvw” in de kennisbank Grip op participatie worden bij de diverse verstrekkingen de eigen bijdragen genoemd die gelden op basis van de Wlz en de Zvw.

6.6. Eigen bijdragen buiten de Wlz en Zvw

Medische kosten die zijn uitgesloten van vergoeding op grond van de Zvw of Wlz (bijvoorbeeld de kosten van alternatieve geneeswijzen zoals acupunctuur en kosten van diverse farmaceutische middelen) worden soms toch vergoed op grond van een aanvullende of collectieve verzekering. Daarbij geldt dan meestal een eigen bijdrage. Omdat de kosten buiten het vergoedingenpakket van Zvw en Wlz (tot 01-01-2015: AWBZ) vallen, komen deze eigen bijdragen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Indien belanghebbende naast de zorgverzekering extra is verzekerd en belanghebbende dus een beroep kan doen op deze voorziening, moet in dat geval de extra verzekering voor belanghebbende worden aangemerkt als een voorliggende voorziening.

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 5.

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht Boven norm: 35% als draagkracht.

Hoofdstuk 7 Medische kosten specifiek

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op een aantal specifieke medische kostensoorten. Voor de theoretische verdieping wordt verwezen naar de kennisbank Grip op Participatiewet van Kluwer Schulink.

7.1. Brillen en contactlenzen

Ten aanzien van brillen en contactlenzen geldt dat door de wetgever een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van brillenglazen, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is.

7.2. Alternatieve geneeswijzen

Kosten van alternatieve geneeswijzen komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Deze kostensoort is bewust uit het verstrekkingenpakket van Zvw en AWBZ gehouden omdat ze medisch niet noodzakelijke wordt geacht. Dit betekent dat deze kosten ook in het kader van de verlening van bijzondere bijstand niet als noodzakelijke worden aangemerkt.

7.3. Diëten

De kosten van (speciale) diëten kunnen voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen, indien dit dieet medisch noodzakelijk is en voorzover de kosten ervan meer bedragen dan reguliere voeding. De Zvw en AWBZ zijn voor dieetkosten en voedingssupplementen geen voorliggende voorziening omdat deze kostensoorten niet behoren tot het zorgpakket van de wettelijke zorgverzekering. Voor de kosten van dieetpreparaten en dieetadvisering moet belanghebbende wel verwezen worden naar Zvw en AWBZ als voorliggende voorzieningen.

7.4. Medicijnen

Ten aanzien van medicijnen geldt dat Zvw en AWBZ samen een passende en toereikende voorliggende voorziening vormen. Voor kosten van medicijnen welke niet of niet volledig worden vergoed door deze verzekeringen kan dus in beginsel geen bijzondere bijstand worden verleend. Dit geldt echter weer niet voor de kosten van zelfzorgmiddelen bij een chronische aandoening. Daarvoor is wel bijzondere bijstand mogelijk.

7.5. Tandheelkundige hulp

Voor de kosten van een tandheelkundige behandeling dient de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die voor vergoeding in aanmerking komen kan op grond van artikel 15 lid 1 Participatiewet voor deze kosten géén bijzondere bijstand worden verleend.

Een uitzondering betreft onder andere de eigen bijdrage voor een kunstgebit. Deze kosten kunnen wel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

7.6. Gehoortoestellen, orthopedisch schoeisel en de reiskosten voor medische behandelingen

Ook de kosten voor gehoortoestellen, orthopedisch schoeisel en de reiskosten voor medische behandelingen komen, met uitzondering van de eigen bijdrage, in beginsel niet in aanmerking voor de verlening van bijzondere bijstand, omdat de Zvw en AWBZ als voorliggende voorzienig zijn aan te wijzen.

7.7. Psychotherapie

Ten aanzien van psychotherapie geldt dat de Zvw in beginsel als een toereikende en passende voorliggende voorziening wordt beschouwd, waardoor in beginsel geen recht bestaat op bijzondere bijstand.

7.8. Fysiotherapie

Ook voor de kosten van fysiotherapie en oefentherapie staat artikel 15 lid 1 Participatiewet in beginsel aan verlening van bijzondere bijstand in de weg.

7.9. IVF-behandeling

De kosten van de eerste drie IVF-behandelingen komen voor vergoeding door de Zvw in aanmerking, waardoor de Zvw kan worden aangemerkt als passende en toereikende voorliggende voorziening. De kosten van de derde en volgende IVF-behandelingen zijn bewust, als niet noodzakelijke verstrekkingen, uit het verstrekkingenpakket van de Zorgverzekeringswet gehouden. Hierdoor komen de kosten in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 6.

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht Boven norm: 35% als draagkracht.

Max. bedrag € 3.500,=

Hoofdstuk 8 Begrafenis en crematie (uitvaartkosten)

Voor de theoretische verdieping van dit onderwerp wordt verwezen naar het handboek Grip op Participatiewet van Kluwer Schulink. In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen de uitvaartkosten als er een opdracht tot lijkbezorging is gedaan en de situatie als er geen opdracht tot lijkbezorging wordt gegeven. Dan treedt de Wet op de Lijkbezorging in werking.

8.1. Opdracht tot lijkbezorging

De uitvaartkosten moeten worden betaald uit de nalatenschap respectievelijk door de erfgenamen. Bijstandsverlening aan de overledene zelf voor de kosten van de begrafenis of crematie is niet mogelijk.

Om een overledene te begraven of te cremeren, zal er een opdrachtgever moeten zijn die de opdracht tot lijkbezorging geeft. Normaal gesproken zal dat de echtgeno(o)t(e), het (de) kind(eren) of andere verwanten zijn. De opdrachtgever(s) moet(en) ook de kosten van de lijkbezorging voldoen. Er wordt in dit verband ook wel gesproken over "uitvaartkosten".

De kosten van een begrafenis of crematie behoren tot de passiva (schulden) van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen. Deze kunnen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand aanvragen, voor zover hun erfdeel niet toereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te kunnen voldoen. De kosten van een begrafenis of crematie kunnen niet worden geacht te behoren tot de noodzakelijke bestaanskosten van de overledene zelf, zodat bijstandsverlening voor deze kosten aan de overledene niet mogelijk is.

Met betrekking tot de kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

Als voorliggende voorziening moet gedacht worden aan:

  • .

    uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering;

  • .

    een in een depostiofonds gestort bedrag met begrafenis/crematiebestemming;

  • .

    lidmaatschap van een speciale begrafenis/crematievereniging;

  • .

    nalatenschap/spaargelden (waaronder ook het vrij te laten bescheiden vermogen).

Het aandeel in de begrafeniskosten van in het buitenland woonachtige erfgenamen behoort niet tot de noodzakelijke kosten voor de erfgenaam die bijzondere bijstand aanvraagt voor de begrafeniskosten. Het feit dat de in het buitenland woonachtige erfgenamen niet in staat zijn bij te dragen in de begrafeniskosten brengt dus niet met zich dat voor hun aandeel bijzondere bijstand wordt verleend aan een andere erfgenaam die bijzondere bijstand aanvraagt.

Voor begrafenis- of crematiekosten in het buitenland verstrekt het college van burgemeester en wethouders geen bijzondere bijstand, ook niet voor de begrafenis- of crematiekosten in het buitenland van een in Nederland of in het buitenland overleden vreemdeling en ook niet voor een overleden Nederlander die buiten Nederland begraven of gecremeerd wordt.

8.2. Geen opdracht tot lijkbezorging/ Wet op de Lijkbezorging

Er zijn echter ook wel eens situaties waarin er niemand is die de opdracht tot lijkbezorging kan (of wil) verstrekken. In die situaties is de Wet op de Lijkbezorging van toepassing.

De gemeente waarin het lichaam van de overledene zich bevindt is dan verplicht zorg te dragen voor de begrafenis of crematie. De kosten die deze gemeente in verband met deze verplichting maakt, moet worden voldaan uit de opbrengst van de bij de overledene gevonden gelden en goederen dan wel uit de nalatenschap van de overledene.

Indien de nalatenschap ontoereikend is, heeft de gemeente een verhaalsrecht (artikel 22 Wet op de Lijkbezorging) op de bloed- en aanverwanten die krachtens titel 17 Boek1 BW tot het verstrekken van levensonderhoud aan de overledene verplicht zouden zijn geweest. Dit verhaalsrecht wordt begrensd door de van toepassing zijnde bepalingen van het erfrecht.

De Wet op de Lijkbezorging biedt dus in bijzondere gevallen de mogelijkheid om de uitvaart van een overledene te regelen. In het algemeen zal een beroep op deze wet echter pas mogelijk zijn als is gebleken dat er geen nabestaanden zijn die uitvaartkosten kunnen (met inbegrip van het vragen van bijstand voor deze kosten) of willen voldoen.

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 11.

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht Boven norm: 35% als draagkracht.

Vergoeding: Op basis van openbaar vervoer

Hoofdstuk 9 Reiskosten

Iemand kan bij verschillende gelegenheden reiskosten moeten maken. Het algemene uitgangspunt is dat geacht wordt dat iemand uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten kan voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Hieronder zijn dus niet begrepen de kosten die samenhangen met een als gevolg van bijzondere omstandigheden, tijdelijk optredende, extra vervoersbehoefte.

Indien onomstreden is dat het noodzakelijk kosten betreft, is het niet juist als het college voor de hoogte van de bijzondere bijstand rekening houden met het aandeel voor vervoerskosten dat begrepen is in de normuitkering. Dit betekent dat de bijzondere reiskosten volledig voor vergoeding in aanmerking komen voor zover deze kosten aantoonbaar zijn.

Bijzondere omstandigheden kunnen met zich meebrengen dat reiskosten voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen.

9.1. Detentie

De reiskosten voor bezoek aan een familielid in detentie worden niet geacht te behoren tot de reguliere reiskosten welke uit de norm moeten worden voldaan. De detentie is een bijzondere omstandigheid. Staat de noodzaak van het bezoek vast, dan kan voor de kosten ervan bijzondere bijstand worden verleend.

9.2. Omgangsregeling

Reiskosten in het kader van een omgangsregeling (na echtscheiding) dienen te worden gedragen door de met de zorg belaste ouder. Blijft deze in gebreke, dan nog is de verlening van bijstand voor deze kosten niet aan de orde. Het is aan de gewezen echtelieden om hiervoor een oplossing te vinden.

9.3. Woon-werkverkeer

Kosten woon-werkverkeer komen in beginsel niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Belanghebbende kan mogelijk wel een reiskostenvergoeding van zijn werkgever ontvangen. Indien het college het werk noodzakelijk acht voor (verdere) inschakeling in de arbeidsmarkt kan het vanuit het re-integratiebudget een voorziening aanbieden.

9.4. Bezoek ziek familielid

Incidentele reiskosten in verband met bezoek van een ziek familielid dienen in beginsel te worden bestreden uit een inkomen op bijstandsniveau. Voor bijstandsverlening voor reiskosten in verband met bezoek aan een ziek familielid is plaats indien de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

Hoofdstuk 10 Incidentele woonkosten

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 16.

Incidentele woonkosten zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan. De kosten worden geacht door belanghebbende uit een inkomen ter hoogte van de norm te kunnen worden voldaan, door middel van reserveringen of gespreide betaling achteraf.

Verlening van bijzondere bijstand voor incidentele woonkosten is in beginsel eerst aan de orde wanneer belanghebbende vanwege bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren voor betreffende kosten.

10.1. Verhuiskosten

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet.

Draagkracht Boven norm: 35% als draagkracht.

Onder verhuiskosten wordt in dit verband verstaan:

  • .

    dubbele huur;

  • .

    vervoerskosten inboedel (huur, verzekering en benzinekosten bestelwagen; geen vergoeding manuren).

Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor verhuiskosten. De kosten in verband verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op medische of psychosociale gronden is de Wmo aan te merken als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5 onder e Participatiewet.

Indien er sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor de belanghebbende niet heeft kunnen reserveren voor betreffende kosten dan kan bijzondere bijstand worden verleend ter hoogte van de werkelijke gemaakte kosten van huur van een aanhanger of busje (incl. brandstofkosten) en/of de woonkosten van de nieuwe woning gedurende maximaal 1 maand, indien sprake is van dubbele lasten. Dit geldt voor als de belanghebbende binnen de gemeentegrenzen verhuist.

Bij verhuizing naar een andere gemeente kan alleen bijzondere bijstand verleend worden voor de vervoerskosten. Wanneer er sprake is van een verhuizing naar onze gemeente, dan kan alleen bijstand verleend worden voor de overige kosten, te weten dubbele huur.

10.2. Opknapkosten

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht Boven norm: 35% als draagkracht.

Maximale tegemoetkoming: € 300,00 op declaratiebasis

Met opknapkosten worden de kosten van inrichting bedoeld die niet zien op duurzame gebruiksgoederen, zoals verf en behang. Bijzondere bijstand voor deze kosten dient in beginsel volgens de Participatiewet om niet te worden verleend. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien zich ten aanzien van de belanghebbende bijzondere omstandigheden voordoen.

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de kosten van verf en behang tot een bedrag van € 300,00 (de zogenaamde opknapkosten) als er sprake is van een noodzakelijke verhuizing.

Hiervan is sprake in ieder geval sprake als de belanghebbende:

  • .

    verhuist naar een andere huurwoning vanwege een echtscheiding;

  • .

    verhuist als gevolg van een verhuisverplichting in verband met een huur die boven de huurgrens uitstijgt;

  • .

    voor het eerst verhuist na het verlaten van een AZC.

10.3. Inrichtingskosten (duurzame gebruiksgoederen)

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand; paragraaf 16 onder 4

Norm: 100% historische bijstandnorm. Vermogen mag niet hoger zijn dan 35% van de vermogensnorm in de Participatiewet. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de toe te kennen bijzondere bijstand voor de inrichtingskosten.

Draagkracht Boven norm 35% als draagkracht

Maximale bedrag De maximumbedragen voor complete woninginrichting die in het kader van de bijzondere bijstand gehanteerd kunnen worden zijn als volgt:

alleenstaande (zelfstandig gehuisvest): €2.500,00

een gezin bestaande uit:

2 personen € 4.100,00

3 personen € 4.550,00

4 personen € 5.450,00

5 personen € 5.900,00

6 personen € 6.350,00

(vermeerderd met 450,00 voor iedere persoon boven genoemd aantal).

Bij de toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten zal altijd rekening moeten worden gehouden met reeds aanwezig meubilair.

De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 Participatiewet). In afwijking hiervan bepaalt artikel 51 lid 1 Participatiewet dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht of als een bedrag om niet. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:

  • 1.

    borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    leenbijstand;

  • 3.

    bijstand om niet.

De wetgever acht deze volgorde aangewezen omdat ook de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren.

Doet zich evenwel de bijzondere situatie voor, dat bijvoorbeeld een dergelijk goed aan vervanging toe is, terwijl belanghebbende nog niet voldoende heeft gereserveerd, dan ligt het voor de hand dat de alsdan te verstrekken bijzondere bijstand, mede gezien het duurzame karakter van het goed, de vorm heeft van een geldlening. Wel dient vast te staan dat de belanghebbende de benodigde geldlening niet kan krijgen via de normale kredietverlenende instanties. Een lening bij een kredietverlenende instantie geldt immers als voorliggende voorziening

Er bestaat slechts aanleiding voor het verlenen van borgtocht, indien vaststaat dat de lening, zonder optreden van de bijstand als borg, niet zal worden verstrekt. Dit volgt uit de toelichting op artikel 51 Participatiewet.

De kredietbank zal de gemeente aanspreken als borg wanneer de schuldenaar de betalingsverplichting niet nakomt. Het restant van de schuld, inclusief de rente, zal dan betaald moeten worden. Vervolgens kan de gemeente dit terugvorderen van belanghebbende. Bij een aanvraag voor volledige woninginrichting voor statushouders is er altijd sprake van borgstelling door de gemeente.

De bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening indien borgtocht niet mogelijk is. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken.

De Participatiewet biedt, buiten artikel 57 onderdeel b Participatiewet, geen wettelijke grondslag om de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in natura te verlenen door goederen door een door het college bepaalde leverancier te laten verstrekken. De beleidsregel op grond waarvan het toegekende geldbedrag in alle gevallen rechtstreeks wordt betaald aan de leverancier die een belanghebbende vervolgens voorziet van de toegekende duurzame gebruiksgoederen, is dan ook in strijd met de wet.

10.3.1. Suppletie

Kredietverlenende instanties berekenen de aflossingscapaciteit van een belanghebbende en stemmen daar de hoogte van de maximaal te verstrekken lening op af. Indien belanghebbende een lening bij een kredietverlenende instantie zou willen afsluiten voor een bedrag dat hoger is dan hetgeen hij op basis van zijn maximale aflossingscapaciteit in gevolge de bepaling van de kredietverlenende instantie zou kunnen lenen, kan het college overwegen een suppletie te verstrekken. Deze suppletie vult de maximale aflossingcapaciteit aan tot de aflossingcapaciteit die nodig is voor de betreffende lening. Deze vorm van bijzondere bijstand wordt toegepast bij de woninginrichting van statushouders in het kader van de taakstelling.

Hoofdstuk 11 Periodieke woonkosten

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 17.

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht Boven norm: 100%.

In dit hoofdstuk wordt een korte toelichting gegeven op de periodieke woonkosten.

De woonkostentoeslag (WKT) is een veel voorkomende soort bijzondere bijstand. Kort gezegd vult het bepaalde gaten op die de huurtoeslag laat vallen.

De Wet op de huurtoeslag (WHT) is in relatie tot de woonkostentoeslag aan te merken als voorliggende voorziening voor zover het de kosten van een huurwoning betreft. Dit geldt ook indien geen huurtoeslag wordt verleend omdat de rekenhuur te hoog is. De huurtoeslag kan met betrekking tot woonkosten van een woning in eigendom niet worden aangemerkt als een aan de bijstand voorliggende, passende en toereikende voorliggende voorziening aangezien de huurtoeslag niet geldt voor eigen woningen.

De WSF 2000 moet voor de woonkosten ook worden aangemerkt als een toereikende en passende voorliggende voorziening.

Woonkostentoeslag is bijzondere bijstand. Dit betekent dat bij de vaststelling van het recht op woonkostentoeslag ook de algemene regels inzake het recht op (bijzondere) bijstand in acht genomen moeten worden.

Een van de algemene regels voor het recht op bijzondere bijstand is dat er sprake moet zijn van noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand indien er aantoonbaar sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan. Om in aanmerking te komen voor woonkostentoeslag moet er derhalve sprake zijn van aan wonen verbonden lasten. In zijn algemeenheid gaat het daarbij om de kosten van huur of de kosten die voor een eigenaar aan zijn woning zijn verbonden. Onder omstandigheden kan ook aanspraak bestaan op woonkostentoeslag voor woonlasten, die voortkomen uit een zakelijk recht op gebruik en bewoning, zonder dat belanghebbende eigenaar of huurder is. Kosten verbonden aan een adres dat geen woning betreft en dat ook niet wordt bewoond, zijn dus geen woonlasten.

Hoofdstuk 12 Bewindvoering, mentorschap, curatele en budgetbeheer

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 17 onder 2, 3 en 4

Soort kosten: Periodieke kosten

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht Boven norm: 100% draagkracht

Voor bewindvoering, curatele en mentorschap geldt dat de noodzaak van de eventuele kosten daarvan als vaststaand moet worden beschouwd, als de rechter belanghebbende onder bewind c.q. curatele geplaatst heeft dan wel een mentor heeft benoemd. Het college kan in deze geen eigen afweging meer maken. Voor zover belanghebbende de kosten niet uit eigen middelen kan betalen, kan bijzondere bijstand worden verleend.

12.1. Budgetbeheer

De gemeente Stede Broec heeft een overeenkomst afgesloten met de Kredietbank Nederland voor de uitvoering van de schuldhulpverlening. In de overeenkomst met de Kredietbank Nederland kunnen mensen zich melden voor schuldhulpverlening. Budgetbeheer hangt nauw samen met de schuldhulpverlening en wordt gezien als een traject voor het slagen van de schuldhulpverlening.

De kosten van vrijwillig budgetbeheer komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 13 Rechtsbijstand

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 17 onder 5

Frequentie: Incidentele kosten

Norm: 100% historische bijstandnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht Boven norm: 35% draagkracht.

Met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand is er een belangrijke voorliggende voorziening, namelijk de Wet op de rechtsbijstand. Krachtens deze wet wordt voor personen met een laag inkomen, middels een toevoeging, voorzien in rechtsbijstand. Wel gelden er eigen bijdrages.

Voor deze eigen bijdrages kan bijzondere bijstand verlenen.

Indien aan belanghebbende een toevoeging is verleend, staat de noodzaak van de rechtsbijstand vast. Voor een eigen afweging in deze door het college is dan geen ruimte meer. Andersom geldt dat indien een belanghebbende niet in aanmerking komt voor een toevoeging, de kosten van rechtsbijstand in beginsel niet voor bijstandsverlening in aanmerking kunnen komen, omdat de Wet op de rechtsbijstand geacht wordt als voorliggende voorziening passend en toereikend te zijn.

Van belanghebbende mag ook verwacht worden dat hij vraagt om een veroordeling in de proceskosten van de wederpartij. In het geval van bestuursrechtelijke geschillen wordt de hoogte van de vergoedingen geregeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verleende bijstand voor de kosten van rechtsbijstand kan worden teruggevorderd van belanghebbende indien hij deze kosten van zijn wederpartij vergoed heeft gekregen.

Hoofdstuk 14 Schulden

Vindplaats: Kluwer Schulink Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 12 onder 5

Uitgangspunt van de Participatiewet is dat in beginsel geen bijstand wordt verleend voor het betalen van schulden. Hierop bestaan echter wel uitzonderingen. Zo kan het college bijstand in de vorm van een borgtocht verlenen, als deze noodzakelijk is voor het tot stand komen van een schuldsaneringskrediet. Ook kan het college wegens zeer dringende redenen besluiten toch bijstand verlenen. De vorm van de bijstand is daarbij ter beoordeling aan het college.

Bijlage 1 inkomensgrenzen en normen

Leefsituatie een leeftijd Historische bijstandsnorm

(100%)* Historische bijstandsnorm

(110%)

Personen van 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren)

Alleenstaande € 234,88 € 258,37

Gehuwden/samenwonend, beide 18, 19 of 20 jaar € 469,76 € 516,74

Gehuwden/samenwonend, één 21 jaar of ouder € 914,63 € 1.006,09

Personen van 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren)

Alleenstaande ouder € 506,78, € 557,46

Gehuwden/samenwonend, beide 18, 19 of 20 jaar € 741,66 € 815,83

Gehuwden/samenwonend, één 21 jaar of ouder € 1.186,53 € 1.305,18

Personen van 21 jaar

Alleenstaande € 679,75 € 747,73

Personen van 22 jaar

Alleenstaande, alleenwonend € 815,70 € 897,27

Alleenstaande, wonend met/bij anderen € 679,75 € 747,73

Personen van 23 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd

Alleenstaande, alleenwonend € 951,65 € 1.046,82

Alleenstaande, wonend met/bij anderen € 815,70 € 897,27

Alleenstaande ouder, alleenwonend met kind(eren) € 1.223,54 € 1.345,89

Alleenstaande ouder, met kind(eren) wonend met/bij anderen € 1.087,59 € 1.196,35

Gehuwden/samenwonend, niet wonend met/bij anderen € 1.359,49 € 1.495,44

Personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt

Alleenstaande € 1.044,01 € 1.148,41

Alleenstaande ouder € 1.313,82 € 1.445,20

Gehuwden/samenwonend € 1.437,02 € 1.580,72

Personen in een inrichting (21 jaar of ouder)

Alleenstaande € 340,26 € 374,29

Alleenstaande ouder € 340,26 € 374,29

Gehuwden/samenwonend € 552,58 € 607,84

*bedragen zijn netto inclusief vakantietoeslag.