Organisatie | Cranendonck |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bijlagen bij nota sport en bewegen |
Citeertitel | Bijlagen bij nota sport en bewegen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De datum en bron bekendmaking is niet te achterhalen.
Nota sport en bewegen gemeente Cranendonck
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-06-2011 | nieuwe regeling | 14-06-2011 Onbekend. | Onbekend. |
Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst
Nota sport- en bewegen Cranendonck
4.1 Landelijk beleid: Tijd voor sport 11
4.1.1 Nationaal Actieplan Sport en Bewegen 11
4.1.2 Alliantie School en Sport samen 11
4.1.4 Impulsregeling Brede scholen, sport en cultuur 12
4.3.1 Bewegen en gezondheid 13
4.3.2 De Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) 13
4.3.3 Lidmaatschap van sportverenigingen 14
4.3.4 Ontwikkeling ledenaantallen 15
4.3.5 Ontwikkelingen in de vrijetijdsbesteding 17
4.3.6 Demografische ontwikkelingen 17
5 Velden en opstallen in Cranendonck 22
7 Notitie Basisvoorzieningen 25
7.3.1 Basisvoorziening voetbal 28
7.3.2 Basisvoorziening tennis 29
7.3.3 Basisvoorziening korfbal 29
7.3.4 Basisvoorziening hockey 30
7.3.5 Toelichting gevolgen wijziging notitie basisvoorzieningen hockey 31
7.3.6 Aanleg tweede hockeyveld 31
7.3.7 Overige buitensporten 31
7.3.8 Binnensportaccommodaties 32
7.4 Meerjaren investerings- en onderhoudsprogramma 32
7.Gemeente Cranendonck (2007), Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2007-2011 ‘de verbinding’
7.Gemeente Cranendonck (2009), Beleidsnotitie natuurlijke speelplekken
7.Gemeente Cranendonck (2010), Vrijwilligers Centrale Cranendonck Contouren nota
7.Gemeente Cranendonck (20101), Buitensportaccommodaties: onderhoud buitensport/sportparken 2011-2016
7.GGD Zuidoost Brabant (2007), WMO in cijfers gemeente Cranendonck
7.Jantje Beton, VNG & NUSO (2006). Spelen met Ruimte: handboek gemeentelijk
7.speelruimtebeleid. Alphen a/d Rijn, Haasbeek.
7.PON (2010), Leefbaarheid: feiten in beeld. Participatie. Nummer 8, januari 2010.
7.PON (2009), Leefbaarheid: feiten in beeld. Cultuur en sport. Nummer 6, november 2009.
7.Provincie Noord-Brabant (2007) Bouwstenennotitie Sportbeleid Provincie Noord-Brabant 2008-2012
7.RIVM (2009), Standpunt beweegstimulering door de jeugdgezondheidszorg, Bilthoven, Min Vws
7.Stichting Consument en Veiligheid (2009), Veiliger bewegingsonderwijs op de basisschool, Amsterdam, Stichting Consument en Veiligheid
7.TNO (2008), Bewegen in Nederland 2000-2008: resultaten Monitor Bewegen en Gezondheid, Leiden, TNO
7.Vereniging Sport en Gemeenten (2010) Nederland sportland; visie op de rol van de gemeente in de realisatie van Nederland Sportland. Januari 2010
7.Verkennis, F. (2010), De bezetting van Zuiderpoort, Budel, Gemeente Cranendonck
7.WJH mulier instituut (2010), verenigingsmonitor 2009 basis. ’s Hertogenbosch, februari 2010.
7.www.weekvandetoegankelijkheid.nl
7.Sport en bewegen is geen op zichzelf staand beleidsterrein, het hangt samen met de rest van Cranendoncks beleid. In de breedtesportimpuls is ook samengewerkt met de verschillende beleidsterreinen. In hoofdstuk 2 is het gerelateerd beleid al beschreven. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste punten op een rij gezet in een SWOT-analyse.
7.Tabel 1: SWOT analyse sport en bewegen in Cranendonck
7. Landelijk beleid: Tijd voor sport
7.Het landelijk beleid op het gebied van sport staat beschreven in ‘Tijd voor sport’. Het sportbeleid is verdeeld over drie programmalijnen:
7.Gekoppeld hieraan worden de volgende doelstellingen genoemd:
7.In het onderdeel gezond door sport wordt sport en bewegen gepromoot vanwege de gezondheid van burgers. Sport en bewegen wordt gezien als stimulans voor een gezonde en actieve leefstijl. Dit deel van het beleid heeft raakvlakken met het gezondheidsbeleid en wordt aangesloten op de preventienota. Het kabinet wil met de preventieve gezondheidszorg bereiken dat mensen langer in goede gezondheid leven en dat (hierdoor) de vraag naar gezondheidszorg vermindert. Bij ‘meedoen door sport’ zijn integratie, sociale activering en een gezonde leefstijl kernwoorden. In deze programmalijn wordt een link gelegd met het WMO-beleid. Het derde deel van de nota gaat over topsport.
7.Binnen de programmalijnen worden er verschillende initiatieven uitgevoerd. Bij het beweeggedeelte kan het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen genoemd worden. Onder meedoen door sport vallen bijvoorbeeld de alliantie school en sport, gemeenten aan zet, nieuwe sportmogelijkheden en meedoen allochtone jeugd door sport.
7.Nationaal Actieplan Sport en Bewegen
7.Via het actieplan wil het ministerie bereiken dat meer mensen voldoende sporten en bewegen en minder mensen inactief zijn. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij scholen, werkgevers, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Wijk, school, werk, zorg en sport zijn vijf belangrijke aandachtsgebieden. Belangrijk is dat de omgeving moet uitnodigen tot meer sport en bewegen.
7.Alliantie School en Sport samen
7.Op school kan de basis worden gelegd voor een sportieve leefstijl. Ook kan sport een bijdrage leveren aan sociale vaardigheden. Alleen bewegingsonderwijs is echter niet voldoende. Samenwerking tussen school en sportorganisaties is daarom gewenst. Het doel van de alliantie is meer sport- en beweegmogelijkheden op en rond school door samenwerking tussen scholen en sportorganisaties.
7.In Nederland Sportland (2010) wordt ingegaan op verschillende mogelijke doelstellingen van het lokaal sportbeleid. Als basis wordt het aanbieden van accommodaties tegen een niet-kostendekkend tarief genoemd. Hiermee kan een bijdrage geleverd worden aan de realisatie van de ‘breedtesportambitie’ waarin gesteld wordt dat in Nederland in 2016 minimaal 75% van de Nederlanders, uit alle lagen van de (multiculturele) samenleving regelmatig aan sport doet.
7.Daarnaast kan sport in worden gezet als instrument voor het behalen van doelstellingen op het terrein van welzijn en gezondheid. Hierbij kan gedacht worden aan:
7.Aangegeven wordt dat ‘het ontbreken van goed functionerende sportverenigingen in veel gevallen juist een belangrijk signaal is dat het in een bepaalde wijk of plaats ontbreekt aan maatschappelijke samenhang.
7.Door de inzet van sport als instrument kan een bijdrage worden geleverd de sociaal-maatschappelijke ambitie: Nederland kent in 2016 een sociaal klimaat ‘waarin burgers met plezier samenleven, trots zijn Nederlander te zijn en graag willen bijdragen aan de maatschappij’.
7.Andere beleidsdoelen die de overheid voor 2012 wil bereiken zijn (TNO, 2008):
7.Impulsregeling Brede scholen, sport en cultuur
7.In 2008 is er een start gemaakt met de invoering van de ‘impuls brede scholen, sport en cultuur’. Deze regeling van VWS, OCW en vertegenwoordigers van de VNG, NOC*NSF en Verenigde Bijzondere Scholen (VBS) biedt ondersteuning aan gemeenten die een combinatiefunctionaris willen aanstellen. Een combinatiefunctionaris is een persoon die werkzaam is in of voor meerdere sectoren, maar in dienst is bij één werkgever. Het idee hierachter is dat verbindingen tussen sectoren gestimuleerd worden om uiteindelijk duurzame samenwerking en een samenhangend aanbod te creëren. Deze regeling is in hoofdstuk 6.4 uitgebreid beschreven.
7.De volgende beleidsdoelstelling heeft de Provincie geformuleerd: ‘een sportieve provincie waarin veel aan sport wordt gedaan en veel van sport genoten in zowel sociaal-cultureel, economisch als ecologisch opzicht’ (Provincie Noord-Brabant). Daarbij zijn vijf programma’s ontwikkeld op sportgebied:
7.Enkele resultaten die de Provincie hiermee wil bereiken zijn:
7. Maatschappelijke ontwikkelingen
7.Bewegen en gezondheid zijn positief gerelateerd. Te weinig bewegen kan op korte en lange termijn negatieve gevolgen hebben. Door weinig bewegen wordt de kans groter:
7.te krijgen. Het RIVM (2009, p. 10) heeft berekend welke positieve gevolgen meer bewegen kan opleveren:
7.‘Als in Nederland over tien jaar het percentage ‘normactieven’ tien procentpunt hoger is, en het percentage ‘inactieven’ vier procentpunt lager, dan zal in 2014 de totale sterfte 2,3% lager zijn en dalen de prevalenties van diabetes mellitus type II, myocard infarct, colonkanker, en beroerte met 1,0 tot 2,4%, vergeleken met de situatie waarbij het beweeggedrag van de Nederlandse bevolking nagenoeg gelijk blijft.
7.De positieve effecten zijn nog groter na twintig jaar en blijven tenminste dertig jaar zichtbaar. Cumulatief over een periode van 20 jaar zullen ruim 48.000 mensen minder overlijden (1,6%), en zullen in totaal ongeveer 30.000 myocard infarcten voorkómen worden (3,0%), 28.000 beroertes (3,5%), 27.000 gevallen van diabetes mellitus type II (2,5%), en 4.000 gevallen van colonkanker (3,0%).’
7.Daarnaast geldt nog extra voor de jeugd dat bewegen op jonge leeftijd vaker samengaat met bewegen op latere leeftijd. Stegeman (in RIVM, 2009) geeft daarnaast aan dat sport en bewegen op school een bijdrage kan leveren aan de algemene opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren. Ook schoolprestaties kunnen positief beïnvloed worden door bewegen vanwege verhoogde concentratie en aandacht. De daadwerkelijke invloed is van meerdere factoren afhankelijk, waaronder frequentie, tijdsduur en professionele begeleiding.
7.De Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB)
7.NNGB staat voor Nederlandse Norm Gezond Bewegen en geeft een advies over bewegen en gezondheid. Voldoen aan de NNGB kan gezondheidswinst opleveren, het kan bijdragen in het helpen voorkomen van hart- en vaataandoeningen. Er zijn verschillende richtlijnen voor de verschillende leeftijdsgroepen (www.sportzorg.nl).
7.dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie).
7.een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week.
7.een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week.
7.Bij matig intensief bewegen kan gedacht worden aan wandelen 5 km/uur, fietsen 16km/uur of zwemmen.
7. Voor niet-actieven, zonder of met lichamelijke beperkingen, is elke extra hoeveelheid lichaamsbeweging meegenomen.
7.Naast de NNGB bestaat er de fitnorm. De fitnorm voor volwassenen luidt: minstens drie keer per week 20 minuten inspannende lichaamsbeweging. Voldoen aan de NNGB kan bijdragen aan het verbeteren van de gezondheid, voldoen aan de fitnorm kan bijdragen aan het verbeteren van de conditie.
7.TNO verricht onderzoek naar het sport- en beweeggedrag van de Nederlanders. In de Monitor Bewegen en Gezondheid komt naar voren dat 68% van de volwassenen en 47% van de jongeren voldoende beweegt. Bij de jongeren is één op de zes niet actief, bij de volwassenen is dit één op de zeventien. Uit de rapportage sport (2008) komen andere percentages naar voren. 59% van de volwassenen voldoet aan de beweegnorm.
7.Volwassenen met een langdurige aandoening, allochtonen en niet-werkenden voldoen over het algemeen minder aan de beweegnorm en/of aan de fitnorm. Ook 75+-ers zijn minder actief. Ook veel jeugdigen met een beperking voldoen niet aan de beweegnorm. Degenen die wel sporten, ervaart 46% moeilijkheden tijdens het sporten, o.a. communicatieproblemen.
7.In vergelijking met 2006 en 2007 is het percentage jongeren dat inactief is in 2008 gestegen naar 16,6 %. Het percentage jongeren dat voldoet aan de combinorm is echter ook gestegen van 43,3 in 2007 naar 47,3 in 2008.
7.Nederlanders worden sportiever; 71% van de Nederlandse bevolking tussen 6 en 79 jaar sportte minimaal 1 keer (2007). In 2003 lag dit op 69%. 65% van de 6-79 jarigen sportte in 2007 12 keer per jaar of meer tegenover 61% in 2003.
7.Zwemmen, fietsen/wielrennen, fitness/aerobics en hardlopen/joggen zijn de meest beoefende sporten. 36% zwemt, 23% fietst, 22% doet aan fitness en 18% aan hardlopen. Met name individuele sporten zijn populairder geworden; competitiesporten zijn minder populair geworden. Door de vergrijzing zullen andere sporten meer belangstelling krijgen: wandelen, golf, fietsen en jeu de boules.
7.Lidmaatschap van sportverenigingen
7.Het aantal lidmaatschappen geeft een beeld van de participatie in de samenleving (PON, 2010). De volgende ontwikkelingen zijn waar te nemen op dit gebied:
7.Het percentage vrijwilligers is afgenomen naar 31% in 2009, tegenover 39% in 1999. Met name inwoners in de leeftijd van 50 tot 74 jaar zijn actief in het vrijwilligerswerk. Sport is erg populair als het gaat om vrijwilligerswerk. 27% verricht vrijwilligerswerk in de sportsector.
7.Ongeveer 60% van de jongeren (6-18 jaar) is lid van een sportvereniging (RIVM, 2009). Wanneer deze groep verder wordt uitgesplitst, dan zijn het vooral de leerlingen van het basisonderwijs die vaker lid zijn van een sportvereniging. 65% van de 6-12 jarigen is lid, en 47% van de 16-17 jarigen. Daarnaast kan gemeld worden dat allochtone kinderen minder vaak lid zijn van een sportvereniging dan autochtone kinderen.
7.In Noord-Brabant is gemiddeld 36% van de bevolking tussen 6 en 79 jaar lid van een sportvereniging. Dit ligt iets hoger dan het landelijke gemiddelde van 34%. Met name kinderen tussen de 6 en 11 zijn vaak lid van een sportvereniging (67%). Bij de volwassenen tussen de 20 en 65 jaar ligt dit percentage op ongeveer 30. Voetbal, tennis en hockey zijn qua verenigingen het beste vertegenwoordigd. 23% is lid van een sportschool of fitnesscentrum.
7.Eind 2009 heeft het WJH Mulier Instituut (2010) uitvoering gegeven aan een verenigingsmonitor. Vragenlijsten zijn afgenomen bij verenigingen uit heel Nederland, bij kleine en grote verenigingen. Uit deze monitor komen de volgende resultaten naar voren:
met name kleine verenigingen (minder dan 50 leden), binnensportverenigingen en de verenigingen zonder eigen accommodatie hebben te maken gehad dalende ledenaantallen. Uit een enquête gehouden onder verenigingen uit Cranendonck (2007) komt naar voren dat het merendeel van de verenigingen zijn ledenaantal gelijk heeft zien blijven. Enkele sportverenigingen hebben zelfs het aantal leden zien toenemen. Mogelijk heeft dit te maken met de promotie van bewegen/sporten in relatie tot gezondheid. Vooral het aantal jeugdleden is gestegen. Bij de binnensport zijn er meer seniorleden.
Het tekort aan leden, gevolgd door het gebrek aan (geschikt) kader zijn de grootste knelpunten van verenigingen. Te weinig financiën is ook een knelpunt voor verenigingen en staat op nummer 3. Eerdere jaren was het knelpunt op het gebied van financiën vergelijkbaar. De beschikbaarheid van (geschikte) accommodaties staat op nummer vier van de knelpunten.
7.In Cranendonck speelt een aantal van deze ontwikkelingen ook: verenigingen zoeken nog vrijwilligers en hebben te maken met vergelijkbare knelpunten. De dalende ledenaantallen zijn in Cranendonck deels terug te vinden.
7.Landelijk gezien is het percentage dat lid is van een sportvereniging gedaald. Absoluut komt dit nog niet terug doordat er meer mensen zijn gaan sporten. Met andere woorden het aantal mensen dat sport binnen een vereniging is gelijk gebleven, maar omdat er meer mensen zijn gaan sporten bij bijvoorbeeld fitnesscentra is het percentage dat sport in een vereniging afgenomen. In onderstaande tabel is de ontwikkeling van dalende ledenaantallen wel terug te vinden als gekeken wordt naar de totaal aantallen. Maar wanneer gekeken wordt naar losse verenigingen, hebben er veel stijgende ledenaantallen. De verwachting is dat ook bij deze verenigingen in Cranendonck de ontwikkeling van dalende ledenaantallen inzet, dit is nu niet het geval.
7.In onderstaande tabel is de ledenontwikkeling te zien van de gesubsidieerde verenigingen. Van niet gesubsidieerde verenigingen zijn geen gegevens beschikbaar.
7.Tabel 2: ontwikkeling ledenaantallen sportverenigingen
7.Hierbij valt op dat het aantal leden het laatste jaar (2010 ten opzichte van 2009) gedaald is en ongeveer op het niveau van 2008 ligt.
7.Met name bij de hockeyclub, gymnastiekvereniging Turnlust, volleybalclub, SV Budel en de Budelse Tennisvereniging is er een stijging in ledenaantallen te zien. Badmintonverenigingen, de tafeltennisvereniging en de overige voetbalverenigingen hebben minder leden gekregen tussen 2009 en 2010.
7.Volgens landelijke ontwikkelingen zullen voetbal en volleybal nauwelijks groeien. Bij hockey en damesvoetbal worden wel stijgende ledenaantallen verwacht. Ook is de verwachting dat commerciële aanbieders groter zullen worden.
7.Na een stijging van jeugdleden tussen 2006 en 2007 is het aantal jeugdleden tussen 2009 en 2010 verder gedaald. Gymnastiekvereniging Turnlust en de hockeyclub zijn hierop uitzonderingen en kennen stijgende aantallen jeugdleden. Zo ook de Budelse tennisvereniging en voetbalvereniging Maarheeze. De andere tennis- en voetbalverenigingen zien een dalend aantal jeugdleden.
7.Bij de meeste verenigingen is het aantal ouderenleden beperkt.Vooral SV Budel en Voetbalvereniging Maarheeze hebben tussen 2009 en 2010 meer ouderenleden gekregen.
7.Ontwikkelingen in de vrijetijdsbesteding
7.Buitenspelen is een van de vele vrijetijdsactiviteiten van kinderen. Tegenwoordig zijn er steeds meer activiteiten waar de kinderen uit kunnen (moeten) kiezen. Zo zijn er bijvoorbeeld veel computerspelletjes bijgekomen en wat te denken van de vele kinderprogramma’s op televisie. Dit heeft gevolgen voor het buitenspelen. Was het voorheen gebruikelijk om buiten te spelen, nu maken kinderen (of ouders) de keuze om wel of niet buiten te spelen.
7.96% van de gezinnen heeft een computer, iets minder, maar nog steeds 90% heeft de beschikking over internet (GGD Hart voor Brabant, 20061). 11% van de kinderen tot 12 jaar brengt meer dan 2 uur per dag voor de TV door. 2% zit meer dan 2 uur per dag achter computer (GGD Brabant-Zuidoost, 2009). 82% is lid van een vereniging, hierbij gaat het dan voornamelijk om sportverenigingen (69%). 56% doet wekelijks aan zwemmen, ook iets meer dan 50% doet aan gym of bewegen op muziek. 2% van de kinderen speelt minder dan een half uur per dag buiten. Kortom er worden diverse activiteiten ondernomen in de vrije tijd, buitenspelen is hier slechts één van. In combinatie met weinig of geen (geschikte) ruimte om buiten te spelen, kan dit er toe leiden dat kinderen minder buiten spelen.
7.Een positieve ontwikkeling is de stijging van opleidingsniveaus. Een hoger opleidingsniveau gaat vaak samen met een hogere sportdeelname. Ook de gemiddelde besteedbare inkomens (gecorrigeerd) zijn gestegen vanaf de jaren ’80. Hoewel deze factoren positief samen hangen met sportdeelname speelt ook tijd om te kunnen sporten een rol. Arbeid en verplichtingen nemen meer tijd in beslag ten koste van de hoeveelheid vrije tijd. Gemiddeld is de besteedbare vrije tijd per week met 5 uur gedaald. Bij de 55-64 jarigen is dit zelfs afgenomen met 7 uur (www.scp.nl).
7.Het hogere besteedbare inkomen, een groeiend aanbod en de afnemende hoeveelheid vrije tijd maken dat we meer moeten kiezen in minder tijd. Vrijetijdsactiviteiten concurreren met elkaar. Dat mensen gaan sporten in hun vrije tijd is niet meer zo logisch. Mensen vinden het kunnen maken van keuzes belangrijker. Ze zijn op zoek naar andere vormen van lidmaatschap. De vereniging zou flexibeler moeten zijn, minder vrijwilligerswerk (korte duur) en vernieuwend aanbod zijn zaken waar mensen naar op zoek zijn. Mensen willen maatwerk en zoeken niet per definitie naar een vereniging. Dit maakt het voor verenigingen moeilijker nieuwe leden te werven.
7.Gezondheid zal voor jongeren een belangrijker motief worden om te gaan sporten. Hierdoor wordt fitness naar verwachting de meest populaire sport. Individuele sporten worden populairder ten koste van verenigingssporten. Verenigingssporten groeien waarschijnlijk niet meer.
7.Door de opkomst van deze individuele sporten, zoals golf en skaten, wordt de grens tussen sport en recreatie kleiner.
7.Demografische ontwikkelingen
7.Budel, Budel-Schoot, Budel-Dorplein, Gastel, Maarheeze en Soerendonk vormen samen de Gemeente Cranendonck. In totaal wonen hier 20.344 mensen (1-1-2010).
7.In onderstaande tabel zijn de verwachte ontwikkelingen te zien op demografische gebied. Af te lezen valt dat het aantal jongeren procentueel gezien sterk zal afnemen van rond de 15% naar rond de 11%. Voor senioren geldt het omgekeerde. De verwachting is dat hun aandeel steeds groter zal worden. In 2010 is ongeveer 18% ouder dan 65 jaar en 2040 is dit naar verwachting 40%. De verwachting is dat het aantal inwoners in 2040 is afgenomen tot ongeveer 16.300.
7.Tabel 3: Demografische ontwikkelingen in Cranendonck
7. (Bron Provincie Noord-Brabant, 2008)
7.Sportverenigingen zullen in moeten spelen op deze ontwikkelingen willen ze kunnen voortbestaan. Verenigingen zullen rekening moeten houden met de ontgroening (procentuele afname aantal jongeren) en vergrijzing (procentuele toename aantal ouderen). De toenemende vergrijzing biedt kansen voor meer vrijwilligers uit deze groep. Ouderen hebben vaak veel kennis en ervaring en een uitgebreid netwerk.
7.Ontgroening heeft mogelijk tot gevolg dat sporten die voornamelijk door jongeren worden beoefend, niet verder zullen groeien. Bijvoorbeeld voetbal en volleybal kunnen genoemd worden.
7.Naast de ontgroening en vergrijzing, heeft Nederland te maken met verkleuring. Het aantal inwoners met allochtone heerkomst neemt toe. Ouderen en allochtonen sporten over het algemeen minder. Daarnaast hebben allochtone sporters een eigen sportcultuur met andere sportverwachtingen. De senioren zijn veel meer bewust van sporten en gezondheid.
7.Door de vergrijzing worden naar verwachting andere sporten populairder. Wandelen, fietsen en jeu de boules zijn sporten die ook nog op hoge leeftijd beoefend kunnen worden.
7.In Cranendonck is voor elke kern een IDOP opgesteld, een integraal dorpsontwikkelingsprogramma. Hierin zijn per kern programma’s opgesteld waarin economische, ruimtelijke en sociale aspecten van de dorpen aan bod komen. Gekeken is wat er nodig is de leefbaarheid te behouden. In deze IDOPs wordt ook aandacht besteed aan sport, bewegen en sportverenigingen. Aandachtspunten per kern zijn te vinden in onderstaande tabel.
7.Velden en opstallen in Cranendonck
7.Binnen de gemeente Cranendonck zijn 14 wedstrijdvelden, 5 trainingsvelden, 3 evenementenvelden, 20 kunststoftennisvelden, 1 kunststof hockeyveld en 1 zandvolleybalveld, verspreid over de kernen Budel, Budel Dorplein, Maarheeze en Soerendonk. Dit wordt in tabel 12 weergegeven.
7.Tabel 5: inventarisatie velden
7.Op de 4 sportparken staan 15 opstallen waarvan het recht van opstal voor 6 opstallen geldt (zie onderstaande tabel) . Van één opstal is de grond is verpacht.
7.Tabel 6: overzicht opstallen
7.Het sportbesluit is een fiscale maatregel van het Rijk. Hiermee wil het Rijk sportverenigingen en gemeenten laten profiteren van een lager BTW-percentage. De gemeente dient dan ‘gelegenheid te geven tot sportbeoefening’ en aan de afnemer een vergoeding verhoogd met 6% BTW vragen. De 19% BTW die de gemeente bijvoorbeeld over investeringen, beheer en onderhoud betaalt, kan de gemeente dan terugvorderen. Doel van het sportbesluit is het stimuleren van investeringen in sport en sportverenigingen.
7. Wat zijn de algemene voorwaarden van het sportbesluit?
7.Om gebruik te kunnen maken van het sportbesluit, dient er aan verschillende voorwaarden te worden voldaan.
De gemeente moet belast kunnen verhuren aan een derde. Hiervoor dient de gemeente voor deze partij tenminste 90% belaste prestaties te verrichten. Indien de gemeente de vereniging (onderhouds)taken laat uitvoeren (voor meer dan 10%), kan de gemeente geen BTW verrekenen over de investeringen in de sportaccommodaties.
De gemeente dient gelegenheid te geven tot sportbeoefening en meer doen dan het slechts verhuren van de sportaccommodaties (belaste prestaties te verrichten). De prestatie is dan belast met 6% BTW. Aan het ‘gelegenheid bieden tot sportbeoefening’ zijn enkele criteria verbonden. Naast de ter beschikking stelling van een sportaccommodatie moet de gemeente daarvoor beheer- en onderhoudsdiensten verrichten:
7.Dit zou ook kunnen gebeuren door een beheerstichting, zoals het VTBC.
c.Alles wordt in huur- en gebruiksovereenkomsten vastgelegd. Daarbij mag er geen verschil bestaan tussen de papieren en de praktische werkelijkheid. De fiscus kan dan alsnog de hele zaak terugdraaien. Het is dan ook van groot belang om vooraf de constructie voor te leggen aan de fiscus om zekerheid hierover te verkrijgen.
7. Gevolgen toepassen sportbesluit
7.Door de keuze om een complex onder het Sportbesluit onder te brengen, behoren diensten als het ter beschikkingstelling van hygiënisch en schoongemaakte ruimten, aanschaf en onderhoud toestellen en klimaatbeheersing tot de verantwoordelijkheid van de gemeente. Dit betekent niet dat de kosten ook ten laste van de gemeente komen. Deze worden via het tarief (dat met 6% BTW belast is) doorgerekend aan de verenigingen. Het tarief is gebaseerd op de gemaakte kosten voor energie, inrichting en onderhoud. Knelpunt vormen de kosten voor beheer en onderhoud. De gemeente heeft in het verleden, door verenigingen nauw te betrekken bij het beheer en onderhoud, getracht de kosten voor verenigingen te beperken; overeenkomstig de notitie basisvoorzieningen. Dit hield in dat de verenigingen vrijwilligers inzetten om kosten te besparen op beheer en onderhoud; onder het sportbesluit is dit niet meer mogelijk. Hieronder staan de voor- en nadelen in een overzicht weergegeven.
7.Tabel 7: voor- en nadelen sportbesluit
7.Het sportbesluit is een fiscale maatregel van het Rijk. De gemeente dient ‘gelegenheid te geven tot sportbeoefening’ en aan de afnemer een vergoeding verhoogd met 6% BTW vragen. De 19% BTW die de gemeente bijvoorbeeld over investeringen, beheer en onderhoud betaalt, kan de gemeente dan terugvorderen. In Cranendonck wordt alleen bij Zuiderpoort gebruik gemaakt van het sportbesluit, voor de andere accommodaties geldt de notitie basisvoorzieningen.
7.In deze notitie worden de kaders beschreven voor de sporten die wij als basissport hebben aangewezen. Daarnaast komt aan bod welke basisvoorzieningen hierbij horen. Wat wordt door de gemeente geregeld en wat zal de vereniging zelf moeten regelen?
7.Uitgangspunt is dat wij als gemeente verantwoordelijk zijn voor de accommodatie en bijbehorende (accommodatie)onderdelen van basissporten. Alleen als de (accommodatie-) onderdelen/voorzieningen echt nodig zijn voor het kunnen uitoefenen van de sport, wordt het gezien als basisvoorziening. De voorzieningen die verenigingen wel gebruiken bij het sporten (maar niet noodzakelijk zijn), de nevenvoorzieningen, behoren tot de verantwoordelijkheid van verenigingen zelf.
7.Een ander uitgangspunt binnen deze notitie zijn de NOC*NSF normen. Voor de capaciteit van de basisvoorzieningen worden de NOC*NSF normen als richtlijn gebruikt.
7.Iedere gemeente kan zelf bepalen wat een basissport is, er bestaat geen vaste definitie.
7.Wel kunnen er wat kernmerken worden aangegeven.
7.Een basissport voldoet aan een aantal kenmerken:
7.In Cranendonck zijn zien wij de volgende buitensporten als basissport:
7.Deze sporten hebben al aangetoond dat ze bestaansrecht hebben voor de gemeente.
7.Over nieuwe sporten neemt het college van B&W een besluit, waarbij gekeken wordt naar de kenmerken van een basissport. Ook bestaansrecht en continuïteit zijn factoren waarnaar gekeken wordt.
7.Indien er zich nieuwe sporttakken melden of bestaande verenigingen een accommodatieverzoek indienen, zal per geval bekeken worden in hoeverre voor deze tak van sport een accommodatie gerealiseerd zou moeten worden. Hierbij wordt uitgegaan van onderstaande vragen.
7.Indien een voorziening aangemerkt kan worden als basisvoorziening, wordt deze niet automatisch door de gemeente gerealiseerd. Dit is afhankelijk van:
7.Indien de voorziening wordt gerealiseerd, zal vervolgens een kostendekkend tarief in rekening worden gebracht. Ook worden afspraken gemaakt over beheer en onderhoud. Vervolgens bekijkt de gemeente of de vereniging via subsidie een bijdrage in de accommodatiekosten ontvangt.
7.3 Landelijke normen en uitgangspunten
7.Verschillende erkende sportbonden zijn aangesloten bij de overkoepelende organisatie NOC*NSF. Deze organisatie heeft in kaart gebracht aan welke (minimum) eisen een accommodatie dient te voldoen om een bepaalde sporttak uit te oefenen. Het gaat hierbij om binnensport- en buitensportaccommodaties (inclusief zwembad).
7.Per tak van sport wordt het volgende tot de basisvoorziening gerekend;
7.Verenigingen zijn verantwoordelijke voor voorzieningen die niet verankerd zijn met het veld of de banen. Verenigingen kunnen deze zaken beter controleren.
7.Voor de velden en kleedruimten zijn planningsnormen opgenomen. Een planningsnorm is een hulpmiddel waarmee in een bepaalde lokale situatie uitgaande van een bepaalde sportbehoefte (sportvraag) omvang en inrichting van nieuwe en/of bestaande sportaccommodaties nader vorm en inhoud kan worden gegeven. Het begrip belastingscoëfficiënt is geïntroduceerd om een indicatie te kunnen geven van de schade aan een grasveld die ontstaat tijdens het spelen van wedstrijden in bepaalde takken van sport.
7.Jaarlijks wordt aan de hand van het aantal leden/teams uitgerekend hoeveel velden er nodig zijn volgens NOC*NSF norm. In onderstaande tabel wordt de huidige stand van zaken weergegeven.
7.Tabel 8: aantallen velden en kleedruimten op basis kleedruimten
7.Met behulp van de planningsnormen wordt de behoefte aan sportvelden en –banen berekend. Door deze behoefte af te zetten tegen het huidige aanbod aan sportvelden en -banen, kan het overschot of tekort aan velden/banen worden bepaald. Afronding geschiedt op basis van de door NOC*NSF voor voetbal gehanteerde regel dat vanaf een meerbehoefte van 0,25 veld een volledig extra veld beschikbaar dient te zijn (Handboek Sportaccommodaties). In Cranendonck wordt de marge van 0,25 ook gehanteerd voor de andere buitensporten.
7.Verenigingen met een overschot aan velden
7.Enkele verenigingen hebben een overcapaciteit (meer velden dan noodzakelijk is volgens de planningsnorm van NOC*NSF). Wij bieden verenigingen de mogelijkheid gebruik te maken van eventuele overcapaciteit. Voordeel hiervan is dat velden onder de basisvoorziening minder intensief gebruikt worden en daardoor goedkoper onderhouden kunnen worden. Verder geldt dat de verenigingen iets ruimer gebruik kunnen maken van de accommodatie, waardoor wedstrijden flexibeler ingedeeld kunnen worden. De gemeente biedt de velden aan tegen een gereduceerd tarief (zie subsidieverordening).
7.Verenigingen met een tekort aan veldenIndien er behoefte is aan extra velden (volgens de planningsnorm) zal ook gekeken worden naar maatschappelijke en demografische ontwikkelingen. Pas indien daaruit blijkt dat er voor een langere periode (5 jaar) behoefte is aan extra velden, kan besloten worden tot aanleg van extra velden over te gaan. Indien blijkt dat extra veld(en) slechts tijdelijk nodig zijn, zal in overleg met de betreffende vereniging gekeken worden naar alternatieven/tussenoplossingen.
7.Kunstgras of natuurlijke grasvelden?
7.Kunstgras wordt vaker gebruikt bij bijvoorbeeld voetbal. Een belangrijk voordeel van kunstgras is dat het veld (bijna) altijd te bespelen is. Dit is vooral een voordeel als er beperkt ruimte is voor het aanleggen van extra velden. Ruimtegebrek voor extra sportvelden speelt in Cranendonck niet. Andere voordelen zijn:
7.Hoewel kunstgras verschillende voordelen biedt, is het erg kostbaar. De aanlegkosten van een kunstgrasveld met de afmetingen van een voetbalveld variëren van € 300.000,- tot € 450.000,-. Dit bedrag ligt 2 ½ tot 3 keer zo hoog als een natuurlijk grasveld (www.tuinenlandschap.nl). Dit is mede afhankelijk van het soort kunstgras, van het grondwerk en de afwerking. Bovendien worden wedstrijden gespeeld op natuurgras en zou alleen training op kunstgras kunnen plaatsvinden.
7.Het is niet noodzakelijk dure kunstgrasvelden aan te leggen om hiermee de bespeelintensiteit te kunnen verhogen. De basisvoorziening voor voetbal is dus een natuurgrasveld. Voor hockey wordt uitgegaan van een kunstgrasveld. De basisvoorziening voor tennis is en gravelbaan. In overleg met de gemeente kan de vereniging een andere ondergrond kiezen. De meerkosten die ontstaan door een hogere investering worden aan de vereniging doorberekend.
7.Hieronder zal per tak van sport een specificatie gegeven worden van de basis- en niet- basisvoorzieningen. Hierbij komen voetbal, tennis, korfbal en hockey aan bod.
7.Tabel 9: (niet-) basisvoorzieningen voetbal
7.Tabel 10: (niet-) basisvoorzieningen tennis
7.Tabel 11: (niet-) basisvoorzieningen korfbal
7.Tabel 12: (niet-) basisvoorzieningen hockey
7.Toelichting gevolgen wijziging notitie basisvoorzieningen hockey
7.Uitgaande van de actuele NOC*NSF normen, wordt voor de hockeysport een kunstgrasveld een basisvoorziening. Momenteel beschikt de hockeyvereniging al over een kunstgrasveld. Echter betalen zij zelf de extra kosten van een kunstgrasveld ten opzichte van natuurgras. Uitgaande van de nieuwe situatie zal het tarief voor een hockeyveld niet meer gebaseerd zijn op natuurgras, maar op kunstgras. Hierdoor komt het tarief hoger te liggen. Daarentegen wordt de subsidie die de hockeyvereniging ontvangt hoger, deze is immers gebaseerd op een percentage van het (hogere) tarief. In onderstaand overzicht is dit verder uitgewerkt.
7.Gevolg is een kostenstijging van € 2.657,15 voor de gemeente. Deze kostenstijging kan opgevangen worden binnen het subsidiebudget.
7.Indien er behoefte is aan extra velden (volgens de planningsnorm) zal ook gekeken worden naar maatschappelijke en demografische ontwikkelingen. Pas indien daaruit blijkt dat er voor een langere periode (5 jaar) behoefte is aan extra velden, kan besloten worden tot aanleg van extra velden over te gaan. Indien blijkt dat extra veld(en) slechts tijdelijk nodig zijn, zal in overleg met de betreffende vereniging gekeken worden naar alternatieven/tussenoplossingen. Dit betekent dat er bij vaststelling van de nota sport en bewegen niet automatisch instemming is met de aanleg van een extra kunstgrasveld. Aanleg van een extra veld zal eerst aan het college/raad voorgelegd worden.
7.Indien blijkt dat een extra kunstgrasveld voor hockey nodig is en het college/raad hier akkoord mee zou gaan, dan kost de aanleg van een kunstgrasveld (inclusief hekwerk en verlichting ) naar schatting tussen de € 370.000,- - € 500.000,-.
7.Voetbal, tennis, korfbal en hockey zijn in Cranendonck benoemd tot basissporten.
7.De paardensport, jeu de boule, schietsport, hondenvereniging zijn geen basissport. Zij krijgen toestemming gebruik te maken van gemeentelijke grond (indien beschikbaar), in ruil voor onderhoud. Zij dienen zelf voorzieningen te plaatsen en te onderhouden. Ook hiervoor zal een gebruikersovereenkomst worden aangegaan.
7.Verenigingen die geen gebruikersvergoeding/huur betalen hebben geen recht op een tegemoetkoming in de accommodatiekosten middels de subsidieregeling.
7.Er wordt uitgegaan van het huidige aanbod aan accommodaties, Deze accommodaties zijn minimaal ingericht volgens de LONDO-normen (standaardinrichting gymnastieklokaal).
7. Meerjaren investerings- en onderhoudsprogramma
7.De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor de investeringen en het groot onderhoud en noodzakelijke vervangingen van sportaccommodaties. Hierbij wordt uitgegaan van de NOC*NSF normen. Verenigingen betalen een tarief hiervoor (uitgezonderd de kapitaallasten die voor rekening van de gemeente komen). Indien een vereniging investeert in hun voorziening, verder dan de basisvoorziening (in kwalitatief en kwantitatief opzicht) worden de kosten daarvan volledig doorberekend aan de gebruiker. Ook voor extra banen/velden buiten de NOC*NSF normen betalen verenigingen een volledig kostendekkend tarief (inclusief kapitaalslasten).
7.Renovatie van accommodaties is nodig. Voor de ene accommodatie zal renovatie eerder nodig zijn dan voor andere accommodaties. Om te voorkomen dat de gemeente geconfronteerd wordt met renovatie die zij niet verwacht, is een investerings- en onderhoudsprogramma gewenst. In dit programma staat wanneer welke accommodatieonderdelen moeten worden vervangen en welk kosten daarmee gemoeid zijn. Het VTBC voert het beheer over de buitensportparken en heeft de verantwoordelijkheid voor de basisvoorzieningen. Het VTBC zorgt ook voor het groot onderhoud van de velden, banen en opstallen die tot de basisvoorzieningen behoren. Het VTBC verhuurt de accommodatie aan hoofd- en incidentele gebruikers. Het VTBC laat onderhoudsrapporten opstellen voor de velden. Deze worden gehanteerd bij de vaststelling van het groot onderhoud.
7.Rol gebruikers/verenigingen buitensport
7.De verenigingen/gebruikers hebben een belangrijke rol in het dagelijkse beheer en klein onderhoud van de sportvoorzieningen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen buiten- en binnensportverenigingen.
7.Van buitensportverenigingen verwachten wij dat zij zich als een goed huismeester over de sportaccommodaties ontfermen. Doordat de gebruikers belang hebben bij een goede kwaliteit van de voorzieningen, zullen zij hun verantwoordelijkheid op zich nemen en zorgen voor een goede staat van de accommodaties. Door het leggen van de verantwoordelijkheid bij de verenigingen kan hierdoor effectief en efficiënt beheer van de accommodaties gerealiseerd worden.
7.Het klein onderhoud van de velden, banen en opstallen is voor rekening van de verenigingen. Ook niet-basisvoorzieningen moeten onderhouden worden door de verenigingen.
7.Rol gebruikers/verenigingen binnensport
7.Er zijn meerdere verenigingen die gebruik maken van eenzelfde binnensportaccommodatie. Buitensportverenigingen zijn vaak de enige die gebruik maken een bepaalde accommodatie. Bij het gebruik door de binnensport- en zwemverenigingen is veelal sprake van een gebruiks- c.q. huurovereenkomst die geldt voor bepaalde uren of dagdelen. De gebruikers hebben hierdoor zelf geen of nauwelijks bemoeienis met het beheer en de exploitatie van de accommodaties.
7.Wij bieden buitensportverenigingen, via het Vrijetijdsbedrijf Cranendonck (VTBC) de mogelijkheid velden en banen zelf te onderhouden. Voor het onderhoud ontvangen zij van het VTBC een vergoeding. Verenigingen die kiezen voor deze constructie ontvangen een overeenkomst met daarin de rechten en plichten. In 2010 maken de vier voetbalverenigingen gebruik van deze constructie. Deze verenigingen verrichten zelf het onderhoud aan de velden. Hier krijgen zij budget voor van de gemeente. Dit is het geval bij de volgende verenigingen:
7.Tabel 13: overzicht uitbesteding onderhoud velden op sportparken
7.Doordat verenigingen zelf het onderhoud verzorgen, gebeurt het onderhoud beter. Verenigingen kunnen hiervoor (deels) vrijwilligers inzetten, waardoor zij er ook voordeel mee kunnen doen.
7.Deze lijn doortrekkend wil de gemeente ook het groen op en rondom de sportparken door de vereniging zelf laten gebeuren. De beplanting moet regelmatig worden gesnoeid of weggehaald. Bomen moeten worden gesnoeid om geen overlast op de velden te veroorzaken en de hekwerken moeten worden vrijgehouden van takken. Voor het onderhouden van het sportpark ontvangt de uitvoerende vereniging dan een budget.
7.Uitgangspunten uitbesteding werkzaamheden
7.In onderstaand overzicht is aangegeven welke verenigingen het onderhoud van groen zouden verzorgen en welke vergoeding zij hiervoor krijgen, uitgaande van de eerder genoemde uitgangspunten.
7.Tabel 14: overzicht onderhoud groen op sportparken
7.Personele gevolgen overdracht onderhoudstaken
7.Wanneer beheer en onderhoud bij een andere partij komen te liggen (bijvoorbeeld verenigingen) kan dat consequenties hebben voor de gemeentelijke formatie en voor sportverenigingen. De mate waarin de beheer- en onderhoudstaken van sportparken kunnen worden overgedragen aan verenigingen is afhankelijk van een aantal toetsingscriteria:
7.• beschikbaarheid vrijwilligers;
7.• continuïteit van de onderhoudswerkzaamheden;
7.• aanwezige gereedschappen en materialen.
7.Wanneer verenigingen niet zelf de uitvoering ter hand nemen, maar dit uitbesteden, vergt dit ook bepaalde inzet en deskundigheid van verenigingen (o.a. bestuurlijk, financieel, fiscaal).