Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Berkelland

Regeling excessieve archeologische opgravingskosten Berkelland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBerkelland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRegeling excessieve archeologische opgravingskosten Berkelland
CiteertitelRegeling excessieve archeologische opgravingskosten Berkelland
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht
  2. Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
  3. Monumentenwet
  4. Gemeentewet
  5. Algemene subsidieverordening Berkelland 2013, art. 2 lid 1
  6. Algemene subsidieverordening Berkelland 2013, art. 3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2016nieuwe regeling

16-02-2016

Berkelbericht, 22-03-2016

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

REGELING EXCESSIEVE ARCHEOLOGISCHE OPGRAVINGSKOSTEN BERKELLAND

Burgemeester en wethouders van Berkelland;

 

Overwegende:

dat het kan voorkomen dat de kosten van archeologisch onderzoek zeer hoog zijn ten opzichte van de totale investeringslasten;

dat er sprake is van ´excessieve meerkosten´;

dat die kosten als een schade kunnen worden beschouwd die een aanvrager lijdt;

dat die kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aanvrager behoren te komen;

dat het redelijk is om een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe te kennen;

dat er sprake is van een subsidie als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht, de Monumentenwet en de Gemeentewet

gelet op de artikelen 2 lid 1 onder f en i en 3 van de Algemene subsidieverordening Berkelland 2013;

 

Besluit vast te stellen de:

 

REGELING EXCESSIEVE ARCHEOLOGISCHE OPGRAVINGSKOSTEN BERKELLAND

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze regeling verstaat onder:

  • 1.

    aanvrager: de veroorzaker van een bodemverstorende activiteit die een aanvraag om tegemoetkoming in de excessieve archeologische opgravingskosten indient;

  • 2.

    excessieve archeologische opgravingskosten: schade die een aanvrager lijdt en die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven;

  • 3.

    schade: de schade ten gevolge van een weigering in het belang van de archeologische monumentenzorg of schade ten gevolge van voorschriften die aan aanvrager worden gesteld in het belang van de archeologische monumentenzorg;

  • 4.

    bijdrage: het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld op grond van de regeling excessieve archeologische opgravingskosten;

  • 5.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • 6.

    budget: het bedrag dat volgens artikel 3 in enig kalenderjaar voor de regeling excessieve archeologische opgravingskosten beschikbaar is gesteld;

  • 7.

    bruto projectkosten: de directe projectactiviteiten (waaronder arbeidsuren, materiaal, onderaannemers, algemene bouwplaatskosten, algemene bedrijfskosten, winst en risico, onvoorzien en stelposten en indirecte projectactiviteiten (waaronder directiekosten zoals werktekeningen, toezicht, adviseurs voor aftrek van ontvangen gelden van derden;

Artikel 2 Toekennen bijdrage excessieve archeologische opgravingskosten

Op grond van deze regeling kan een bijdrage worden verstrekt ter compensatie van excessieve archeologische opgravingskosten.

Artikel 3 Budget

Een bijdrage wordt slechts verstrekt indien budget ter uitvoering van de regeling excessieve archeologische opgravingskosten beschikbaar is (gesteld). Dit beschikbare budget geldt als subsidieplafond.

Hoofdstuk 2 Bijdrage excessieve archeologische opgravingskosten

Artikel 4 Aanvraag om bijdrage

  • 1.

    Aanvrager richt de aanvraag om een bijdrage aan het college.

  • 2.

    De aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid gaat, voor zover van toepassing, vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de schadeveroorzakende omstandigheden;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van de geraamde schade;

    • c.

      overige naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders noodzakelijke gegevens voor de beoordeling van de subsidieaanvraag.

  • 3.

    Het college bevestigt binnen 2 weken de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5 Beslissing op de aanvraag

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag binnen 12 weken na ontvangst ervan;

  • 2.

    Het college kan de in het vorige lid gestelde termijn, met redenen omkleed, eenmalig met 12 weken verlengen;

  • 3.

    Het college kan de aanvraag afwijzen indien de werkzaamheden reeds hebben plaatsgevonden.

Artikel 6 Toekennen bijdrage

Het college kan een naar billijkheid te bepalen bijdrage toekennen indien:

a.het schade betreft die betrekking heeft op een bodemverstoring veroorzaakt door een, niet op winst gerichte, activiteit van een burger (particulier)

of

b.het schade betreft die betrekking heeft op een bodemverstoring veroorzaakt door een op winst gerichte activiteit van een rechtspersoon (niet particulier)

en

c.deze schade niet op een andere wijze kan worden verhaald of omgeslagen.

Artikel 7 Beoordelingscriteria

  • 1.

    Bij de beoordeling van de billijkheid toetst het college aan:

    • a.

      de kenbaarheid van het risico op schade;

    • b.

      de voorzienbaarheid van het risico op schade;

    • c.

      de vermijdbaarheid van het risico op schade;

    • d.

      de redelijke verhouding van het archeologisch belang ten opzichte van de schade;

    • e.

      de redelijke verhouding van de schade tot het economisch voordeel dat met de bodemverstorende activiteit(en) wordt verkregen;

    • f.

      de redelijke verhouding tot de draagkracht van de aanvrager;

    • g.

      de ontvangen gelden van derden.

  • 2.

    Bij de beoordeling van de schade toetst het college:

    • a.

      of verwacht mag worden dat de getroffen technische maatregel(en), waardoor het archeologisch erfgoed in de bodem kan worden behouden, op een goede wijze wordt uitgevoerd;

    • b.

      of het archeologisch onderzoek c.q. de archeologische begeleiding op een zorgvuldige wijze wordt uitgevoerd.

Artikel 8 Hoogte bijdrage

1.De bijdrage bedraagt de schade minus 1% van de bruto projectkosten met een maximum van € 10.000,=

Artikel 9 Verdeling van het subsidieplafond

Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst de datum waarop de aanvraag is aangevuld.

Artikel 10 Gereedmelding en uitbetaling

Binnen vijf maanden na voltooiing van de werkzaamheden meldt de aanvrager aan het college dat de werkzaamheden gereed zijn.

  • 1.

    Het college kan nadere regels vaststellen betreffende de wijze waarop de gereedmelding moet worden gedaan.

  • 2.

    Het college stelt de hoogte van de compensatie vast binnen acht weken na ontvangst van de gereedmelding.

  • 3.

    Het college betaalt de compensatie uit binnen acht weken na het vaststellen van de hoogte van de compensatie.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 11 Nadere bepalingen, onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

 

  • 1.

    Het college kan op verzoek van de aanvrager afwijking van de in deze regeling genoemde termijnen toestaan. Een dergelijk verzoek wordt vóór het verstrijken van de termijn schriftelijk en gemotiveerd bij het college ingediend;

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze regeling niet of onvoldoende voorziet, beslist het college;

  • 3.

    In bijzondere gevallen bij onbillijkheden van overwegende aard kan het college, in het belang van de archeologische monumentenzorg, afwijken van de bepalingen van deze regeling.

Artikel 12 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van bekendmaking.

Artikel 14 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Regeling excessieve archeologische opgravingskosten Berkelland´.

 

 

Borculo, …………………………..

Burgemeester en wethouders van Berkelland,

de secretaris, de burgemeester,

TOELICHTING

1 ALGEMENE TOELICHTING

 

1.1 Inleiding

De identiteit van Berkelland is niet alleen te vinden in de samenleving van vandaag. De wortels van onze geschiedenis liggen al ver daarvoor. Verder dan geschreven bronnen teruggaan. Archeologisch onderzoek kan ons meer informatie geven over het ontstaan van stad, dorpen en omgeving en over de bewoners en hun gebruiken. Het onderzoek vormt daarmee een ontzettend belangrijke, zo niet de enige, bron voor onze geschiedschrijving.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Als implementatie van het ´Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed´, ook wel het verdrag van Malta of het verdrag van Valletta genoemd, heeft de archeologische monumentenzorg een wettelijke basis gekregen. Archeologie is geen min of meer vrijblijvende factor meer. De wet voorziet onder meer in een regeling omtrent de verankering van archeologie in het plan- en bouwproces.

De gemeente heeft haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het archeologisch erfgoed genomen in 2009 met de vaststelling van de archeologische beleidskaart. In deze kaart wordt bepaald op welke wijze de gemeente Berkelland met haar archeologisch erfgoed wil omgaan. Het vormt het kader voor de verankering van waardevolle gebieden en verwachtingswaarden in het bestemmingsplan met een dubbelbestemming.

 

1.2 Betaling

1.2.1 De veroorzaker betaalt

De wetgever heeft gekozen voor het principe ´de veroorzaker betaalt´. De kosten voor het archeologisch onderzoek zijn, net als de kostentoerekening in geval van planaanpassing als gevolg van welstandsadvies, bodemonderzoek e.d., in beginsel voor de veroorzaker van de verstoring van de bodem. De redelijkheid is daarbij gezocht in de voorzienbaarheid van het financiële risico. Het vroegtijdig (laten) uitvoeren van een archeologische toetsing of vooronderzoek geeft inzicht of archeologische waarden aanwezig zijn. Daardoor kunnen uiteindelijk kosten worden vermeden of beperkt.

 

1.2.2 Kosten

De kosten bestaan uit de kosten voor de archeologische opgraving, de kosten die voortvloeien uit de (archeologische) voorschriften die aan een vergunning of vrijstelling zijn verbonden en/of de kosten van de archeologische begeleiding inclusief uitwerking. De kostentoerekening eindigt met het aanleveren van de (geconserveerde) vondsten en de daarbij behorende documentatie en (minimaal) het basisrapport. De kosten van archeologisch vooronderzoek komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

1.2.3 Grens kostentoerekening

De kostentoerekening is in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als een getrapt systeem ingesteld. Allereerst zijn de kosten voor de veroorzaker. Het kan echter voorkomen dat de kosten van archeologisch onderzoek zeer hoog zijn ten opzichte van de totale investeringslasten. Dergelijke ´excessieve meerkosten´ zijn de grens van de kostentoerekening. Daarbij wordt een zogeheten billijkheidssystematiek gehanteerd. De Wabo omschrijft dit als schade die een aanvrager lijdt en die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen. In dat geval kent de gemeente een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

 

1.2.4. Beleid Berkelland excessieve archeologische kosten

In Berkelland is ervoor gekozen aan te sluiten bij het principe ´de veroorzaker betaalt´. Omwille van goed rentmeesterschap en de maatschappelijke bijdrage van archeologie aan de geschiedschrijving van de gemeente heeft de gemeente echter besloten een bijdrage beschikbaar te stellen bij (te) hoge archeologische kosten.

Indien de verstoring van het bodemarchief niet in het kader van (op winst gerichte) projecten plaatsvindt, betreft het met name (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het uitgangspunt is er op gericht dat een beperkter deel van de kosten van dergelijke verstoringen voor rekening van de veroorzaker wordt gebracht. Hierdoor wordt voorkomen dat een te grote (financiële) last bij met name een particulier wordt neergelegd. Zoals ook door de wetgever is aangegeven, brengt een zekere (financiële) prikkel daarbij wel het bewustzijn over archeologische waarden bij. Deze prikkel kan stimuleren dat wordt gezocht naar alternatieven zonder het archeologisch bodemarchief te verstoren. Als billijke grens komen de kosten voor archeologisch onderzoek tot 1% van de bruto projectkosten voor rekening van de veroorzaker.

Indien de veroorzaker een rechtspersoon betreft die uit economisch gewin de bodem verstoord, is als billijke grens gekozen voor 5% van de bruto projectkosten.

Het kan voorkomen dat de gehanteerde billijkheidsgrens in uitzonderingsgevallen alsnog tot zeer onevenredige lasten leidt. Indien op grond van de zes ´billijkheidsaspecten´

  • -

    de kenbaarheid van het risico;

  • -

    de voorzienbaarheid van het risico;

  • -

    de vermijdbaarheid van het risico;

  • -

    de redelijke verhouding van het archeologisch belang ten opzichte van de kosten;

  • -

    de redelijke verhouding tot het economisch voordeel dat met de bodemverstorende activiteiten wordt verkregen;

  • -

    de redelijke verhouding tot de draagkracht van de veroorzaker.

blijkt dat sprake is van dergelijke zeer onevenredige lasten dan geldt als ´achtervang´ de zogeheten hardheidsclausule. Op grond van de ´hardheidsclausule´ kan tot een compensatie worden besloten.

Deze hardheidsclausule is van toepassing op zowel de op winst gerichte als niet op winst gerichte projecten. Bij een beroep op de hardheidsclausule dient inzicht te worden gegeven in de financiële aspecten van het project. Als voorbeeld van een mogelijk geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan een relatief klein (winstgevend) project worden genoemd op een locatie waar hoge archeologische waarden worden aangetroffen en waarbij op grond van het algemeen belang op de betreffende locatie tot ontwikkeling moet worden overgegaan. Middels compensatie kan in dergelijke (uitzondering)gevallen de onevenredigheid worden verevend.

 

1.3 Juridisch kader

Voor de regeling zijn de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet van belang. De Regeling excessieve archeologische opgravingskosten Berkelland is een uitwerking van deze wetgeving. Om op een eenvoudige wijze nadere regels te stellen en om een subsidieplafond te kunnen instellen is deze regeling onder de Algemene subsidieverordening 2013 (ASV 2013) gehangen. Alternatief is dat het college beleidsregels zou vaststellen, maar daarin kunnen geen rechten en (ver)plicht(ingen) opgenomen worden of dat de raad een aparte verordening zou vaststellen.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen uitgelegd die in deze regeling een rol spelen.

Sub 1

Een tegemoetkoming in de excessieve archeologische opgravingskosten kan slechts op aanvraag worden verstrekt.

Sub 2 en 3

Bij de definitie van excessieve archeologische opgravingskosten en schade wordt aansluiting gezocht bij artikel 4.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

‘1. Het bevoegd gezag kent degene tot wie een beschikking is gericht krachtens:

a. artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c of h, voor zover daaraan in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften zijn verbonden,

b. artikel 2.1, eerste lid, onder b of c, voor zover daarbij de omgevingsvergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg is geweigerd,

c. artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2°, of onder 3°, juncto artikel 8.1, eerste lid, in gevallen waarin het tweede lid van dat artikel niet van toepassing is,

d. artikel 2.1, eerste lid, onder f,

e. artikel 2.1, eerste lid, onder i, voor zover dat bij de krachtens dat onderdeel vastgestelde algemene maatregel van bestuur is bepaald,

f. artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2° of 3°, met toepassing van artikel 2.6, voor zover de rechten die de vergunninghouder aan al eerder krachtens die onderdelen verleende vergunningen ontleende, daarbij zijn gewijzigd,

g. artikel 2.19, voor zover dat bij het betrokken wettelijk voorschrift is bepaald,

h. artikel 2.31, eerste lid, onder a, b of c,

i. artikel 2.31, eerste lid, onder d, voor zover dat bij het betrokken wettelijk voorschrift is bepaald,

j. artikel 2.33, eerste lid, onder a, b, c, d of e, of tweede lid, onder e of f,

k. artikel 2.33, eerste lid, onder g, voor zover dat bij het betrokken wettelijk voorschrift is bepaald,

l. artikel 2.33, tweede lid, onder f of g, voor zover dat bij de betrokken algemene maatregel van bestuur, onderscheidenlijk verordening is bepaald, of

m. artikel 2.33, tweede lid, onder h, voor zover dat bij het betrokken wettelijk voorschrift is bepaald,

en die ten gevolge daarvan kosten maakt of schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen op zijn verzoek of uit eigen beweging een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe, voor zover niet op andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien.

2. Indien de beschikking op de aanvraag om een vergunning met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is voorbereid, kan een verzoek om vergoeding worden ingediend na de toezending van het ontwerp van de beschikking aan de aanvrager.

3. Indien het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen over een verzoek om vergoeding of over het voornemen tot toekenning daarvan uit eigen beweging, zendt het een exemplaar van het advies aan de belanghebbende. Het vermeldt daarbij de termijn waarbinnen deze zijn zienswijze over het advies kenbaar kan maken.’

 

Artikel 2 Toekennen bijdrage excessieve archeologische opgravingskosten

Dit artikel vormt de grondslag voor het toekennen van een bijdrage in de excessieve archeologische opgravingskosten.

 

Artikel 3 Budget

Dit artikel bepaalt dat een bijdrage op grond van de regeling slechts kan worden verstrekt indien budget beschikbaar is (gesteld) ten behoeve van de excessieve kosten archeologie. Dit beschikbare budget geldt tevens als subsidieplafond. Het beschikbaar stellen van budget vindt de eerste drie jaar plaats via de algemene reserve, daarna middels de reguliere begrotingscyclus.

 

Hoofdstuk 2 Bijdrage excessieve archeologische opgravingskosten

 

Artikel 4 Aanvraag om bijdrage

Een aanvraag moet altijd worden onderbouwd. Het tweede lid geeft aan welke gegevens daarbij zijn vereist. Indien het college meer gegevens nodig acht dan kunnen deze gegevens worden geëist.

 

Artikel 6 Toekennen bijdrage

Het centrale uitgangspunt van het beleid van Berkelland is dat de particuliere burger met minimale archeologische kosten wordt geconfronteerd.

De tekst van het verdrag van Malta bepaalt dat in de begroting van projecten financiële dekking moet plaatsvinden van noodzakelijk archeologisch onderzoek. Het toelichtende rapport bij het verdrag geeft aan dat initiatiefnemers van op winst gerichte projecten die schade toebrengen aan het bodemarchief ook de kosten ten aanzien van het bodemarchief voor hun rekening dienen te nemen. De gemeente wil echter ook hen een bijdrage verlenen.

Als initiatiefnemers van op winst gerichte projecten kunnen onder meer (project)ontwikkelaars, bedrijven, woningcorporaties e.d. worden aangemerkt. Deze regel sluit aan bij de systematiek van de grondexploitatie waarin de kosten van het archeologisch onderzoek ten laste van de initiatiefnemer/veroorzaker worden gebracht.

 

Artikel 7 Beoordelingscriteria

Billijkheid

Bij de beoordeling van de schade wordt getoetst aan de in het artikel genoemde billijkheidscriteria (de kenbaarheid van het risico op schade, de voorzienbaarheid van het risico op schade, de vermijdbaarheid van het risico op schade, de redelijke verhouding van het archeologisch belang ten opzichte van de schade, de redelijke verhouding van de schade tot het economisch voordeel dat met de bodemverstorende activiteit(en) wordt verkregen, de redelijke verhouding tot de draagkracht van de aanvrager en de ontvangen gelden van derden). De schade moet immers schade van excessieve opgravingskosten betreffen die ´niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven´. Dit betekent dat schade slechts wordt gecompenseerd indien het onbillijk blijkt dat deze ten laste van de veroorzaker komt.

Middels de archeologische beleidskaart Berkelland, gekoppeld aan de erfgoedverordening en (nieuwe) bestemmingsplannen, zijn de gebieden met een bepaalde archeologische verwachting kenbaar. Door de gestelde oppervlakte- en dieptevrijstellingsmaat zijn de kleinschalige ´huis-tuin-en-keuken gevallen´vrij van archeologische voorschriften.

Indien wordt besloten om in gebieden met een archeologische verwachting ontwikkelingen te laten plaatsvinden, leidt vroegtijdig archeologisch vooronderzoek tot voorzienbaarheid ten aanzien van de aanwezige waarden. Dit kan leiden tot een afweging om het risico te vermijden, bijvoorbeeld door planaanpassing of door af te zien van een ontwikkeling op de betreffende locatie. Daarbij geldt onder meer of het archeologisch/cultuurhistorisch belang van de waarden van een dermate belang zijn dat behoud in situ gerechtvaardigd is. Indien behoud in situ niet mogelijk is, vindt archeologisch onderzoek plaats. Naar mate het archeologisch belang van het onderzoek toeneemt, kunnen ook de kosten toenemen, bijvoorbeeld in het geval van een bijzonder(e) vondst(complex). Daarmee kan uiteindelijk de billijkheidsgrens worden overschreden. Rekening wordt gehouden met het economisch voordeel dat met de bodemverstorende activiteit wordt verkregen. Schade zal sneller onbillijk zijn indien in een klein project een bijzondere opgraving wordt verricht met navenante kosten. In een grootschalig project met meer economisch voordeel leggen de opgravingskosten een kleiner beslag op de totale kosten. Daarbij speelt de draagkracht van de aanvrager tevens een rol.

Schade

Bij de beoordeling van de schade toetst het college of de werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd. Indien op een ondeugdelijke of onzorgvuldige wijze werkzaamheden zijn verricht, wordt niet voldaan aan de kwalitatieve eisen die aan werkzaamheden worden gesteld. Compensatie voor ondeugdelijke of onzorgvuldige werkzaamheden vinden niet of gereduceerd plaats (afhankelijk van de mate van ondeugdelijkheid of onzorgvuldigheid).

 

Artikel 8 Hoogte bijdrage

Als billijke grens komen de kosten voor archeologisch onderzoek tot 1% van de bruto projectkosten voor rekening van de veroorzaker ingeval van een particulier of bedrijf

Indien de kosten op een andere wijze door de aanvrager kan worden verhaald of omgeslagen dan wordt hiermee rekening gehouden in de beoordeling.

 

Artikel 9 Gereedmelding en uitbetaling

Dit artikel regelt de gereedmelding van een project. Over de wijze waarop de gereedmelding moet worden gedaan kan het college nadere regels stellen. Daarbij kan worden gedacht aan een gespecificeerd overzicht van de kosten waarin de verrichte werkzaamheden op dezelfde wijze zijn gerangschikt als in de gespecificeerde opgave van de geraamde schade (artikel 4, lid 2) en van de op de werkzaamheden betrekking hebbende rekeningen en betalingsbewijzen. Op basis van de gereedmelding kan het college de definitieve hoogte van de compensatie vaststellen en kan tot uitbetaling worden overgegaan. Dit artikel sluit overigens het toekennen van een voorschot niet uit.

 

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

 

Artikel 11 Nadere bepalingen, onvoorziene omstandigheden en

hardheidsclausule

Lid 3

Het kan voorkomen dat de gehanteerde billijkheidsgrens in uitzonderingsgevallen alsnog tot zeer onevenredige lasten leidt. Indien op grond van de zes ´billijkheidsaspecten´ blijkt dat sprake is van dergelijke zeer onevenredige lasten dan geldt als ´achtervang´ de zogeheten hardheidsclausule. Op grond van de ´hardheidsclausule´ kan tot een (aanvullende) compensatie worden besloten.

Deze hardheidsclausule is van toepassing op zowel de op winst gerichte als niet op winst gerichte projecten. Bij een beroep op de hardheidsclausule dient inzicht te worden gegeven in de financiële aspecten van het project. Als voorbeeld van een mogelijk geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan een relatief klein (winstgevend) project worden genoemd op een locatie waar hoge archeologische waarden worden aangetroffen en waarbij op grond van het algemeen belang op de betreffende locatie tot ontwikkeling moet worden overgegaan. Middels compensatie kan in dergelijke (uitzondering)gevallen de onevenredigheid worden verevend.