Organisatie | Oldebroek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet taaleis Oldebroek 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Participatiewet
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-03-2016 | Nieuwe regeling | 09-02-2016 Gemeenteblad, 02-03-2016 | Onbekend. |
Artikel 4 Uitzonderingen op het afnemen van de taaltoets
er bij belanghebbende tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
belanghebbende in een andere gemeente reeds een taaltoets heeft afgelegd voor het verkrijgen van een uitkering en vanwege een verhuizing een nieuwe aanvraag bij de gemeente Oldebroek indient. De toets resultaten kunnen worden overgenomen, tenzij er twijfels zijn rondom het taalniveau op het moment van aanvraag.
Hoofdstuk V Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject
Artikel 5 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
belanghebbende krijgt een gesprek waarin de belanghebbende verklaart bereid te zijn binnen een redelijke termijn te starten met het verwerven van de vaardigheden op in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F. De schriftelijke bereidverklaring moet binnen één maand na de kennisgeving over de uitslag van de taaltoets bij de gemeente ingediend zijn.
Belanghebbende kan een formeel of informeel taaltraject worden aangeboden door de gemeente. Het traject wordt aangeboden vanuit gelden die beschikbaar zijn in het kader van de Wet educatie beroepsonderwijs en worden uitgevoerd door een door de gemeente gecontracteerde partij (een ROC of het Taalpunt).
Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving
Artikel 9 Relatie met Wet inburgering
Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering,
kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Artikel 10 Relatie met Wet educatie beroepsonderwijs
Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie beroepsonderwijs en dit traject loopt op het moment van de aanvraag, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van bepalingen in deze beleidsregel als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Wet taaleis’
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis Participatiewet’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle arbeidsplichtige bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat hij/zij de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende. Bij het onder f. genoemde ‘ander document’ kan gedacht worden aan certificaten of diploma’s van erkende taalinstituten (anders dan onderwijsinstellingen). Ook een curriculum vitae of een arbeidsovereenkomst waaruit blijkt dat men op een bepaald niveau onderwijs heeft gevolgd of werkzaam is geweest, kan gezien worden als een ‘ander document’. Tenslotte kan ook een diploma of certificaat zoals bedoeld in artikel 2.3 t/m 2.5 van het besluit Inburgering dienen als bewijsvoering van voldoende kennis van de Nederlandse taal.
Voorbeelden van specifieke documenten die gelijkwaardig zijn aan het diploma Inburgering zijn:
a) een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;
b) een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Orientatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);
c) een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;
d) een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;
e) een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.
Door rekening te houden met de invoering van de Wet leerplicht in 1969 kan ervan uitgegaan worden dat personen die geboren zijn ná 1964 en in de leeftijd van 5 tot 16 jaar tenminste 8 jaar in Nederland hebben gewoond, voldoen aan de eis dat men minimaal 8 jaar onderwijs in het Nederlands heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. Alleen in het geval er twijfel is, wordt een taaltoets afgenomen.
Als een belanghebbende de betreffende documenten niet aanlevert, maar wel verwacht kan worden dat hij deze heeft is er sprake van een schending van de medewerkingsplicht op grond van artikel 17, tweede lid van de Participatiewet.
Als een belanghebbende geen documenten kan overleggen zoals benoemd in artikel 2 lid 1 én niet voldoet aan hetgeen gesteld in artikel 2 lid 2, dan krijgt de belanghebbende een uitnodiging om een taaltoets af te nemen. Voor iemand die een nieuwe aanvraag indient, vindt deze toets binnen 8 weken na indienen van de aanvraag plaats. Voor iemand die op 1 januari 2016 reeds een uitkering ontving, vindt de taaltoets plaats binnen 12 weken na de constatering dat men niet aan de taaleis voldoet of dat er reden is om hieraan te twijfelen. Bij iemand uit het zittende bestand wordt dit geconstateerd tijdens een doelmatigheidsonderzoek.
De toets vindt plaats op een locatie die voldoet aan de wettelijke eisen en kan groepsgewijs worden afgenomen. Hierover worden binnen de arbeidsmarktregio afspraken gemaakt.
De toets voldoet inhoudelijk aan de wettelijke eisen zoals omschreven in het Besluit taaltoets Participatiewet.
Het deelnemen aan de taaltoets valt onder de medewerkingsplicht van de Participatiewet (artikel 17 lid 2). Als men weigert om de toets te maken of niet op komt dagen wordt het maatregelenregime van de Participatiewet van kracht (artikel 18).
Artikel 4 Uitzonderingen op het afnemen van de taaltoets
Belanghebbenden die niet aan de taaleis voldoen of waarover twijfel is, moeten een taaltoets afnemen tenzij blijkt dat men dit op geen enkele wijze verweten kan worden. Artikel 8 gaat verder in op omstandigheden waarin geen verwijtbaarheid aanwezig is.
Ook belanghebbenden waarop onderdelen a. tot en met e. van toepassing is, hoeven geen taaltoets af te nemen. Van hen is vooraf duidelijk dat men in geen geval de taaltoets gaat halen (onderdeel a. en b.) of zijn er al resultaten van een eerder afgenomen taaltoets bekend die gebruikt kunnen worden voor de huidige aanvraag.
Artikel 5 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
De uitslag van de taaltoets is een besluit.
Als men op de taaltoets onvoldoende scoort wordt in een persoonlijk gesprek de uitslag en een taalplan, opgesteld door een deskundige met onderwijskundige achtergrond, besproken. Belanghebbende moet binnen 4 weken na bekendmaking van de uitslag, zich schriftelijk bereid verklaren om zich in te spannen zijn/haar taalniveau te verhogen. Als deze verklaring niet (op tijd) getekend wordt, kan het college overgaan tot maatregelen/verlaging.
De gemeente kan een belanghebbende een taaltraject aanbieden bij een gecontracteerd ROC of via het gemeentelijke Taalpunt zolang hiervoor middelen beschikbaar zijn vanuit de Wet Educatie Beroepsonderwijs.
Artikel 7 Voortgang van het taaltraject
Het taalplan vloeit voort uit de taaltoets en wordt opgesteld door een professional met een onderwijskundige achtergrond.
De taaltoets dient (minimaal) elke 6 maanden herhaald te worden om de voortgang te bepalen.
Een belanghebbende die in een inburgeringstraject zit, zal niet in staat zijn om de taaltoets te halen en overlegt om die reden een verklaring en bewijsstukken om aan te tonen dat hij/zij aan de inspanningsverplichting voldoet. Het heeft geen zin om dan een taaltoets af te nemen.
Als er reden is om een belanghebbende eerder te spreken, bijvoorbeeld omdat geconstateerd wordt dat deze niet op komt dagen bij taalcursussen of iemand is reeds gestopt, neemt de gemeente het initiatief tot een gesprek.
Als uit dat gesprek blijkt dat dat vermoeden niet weerlegt wordt, moet belanghebbende een taaltoets afleggen. Alleen na een taaltoets kunnen verdere maatregelen getroffen worden.
Voordat overgegaan kan worden tot verlaging van de uitkering zoals beschreven in artikel 18 van de Participatiewet, moet het college onderzoeken of er omstandigheden zijn waardoor belanghebbende geen of een aangepaste verlaging zou moeten krijgen.
Het college kan besluiten de uitkering niet te verlagen als bij de belanghebbende elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Zie hiervoor artikel 8.
In het geval belanghebbende wel een vorm van verwijtbaarheid aan te rekenen is, maar er omstandigheden zijn waardoor verlaging zou leiden tot zeer ernstige gevolgen voor belanghebbende of diens gezin, kan het college besluiten de verlaging aan te passen. Een voorbeeld is een verlaging in een gezin waar een kind ernstig ziek is en dagelijkse verzorging nodig heeft. De verlaging zou een onevenredig grote invloed op het gezin hebben en het college kan besluiten de verlaging aan te passen of op 0 te stellen.
Artikel 8 Ontbreken verwijtbaarheid
Het ontbreken van verwijtbaarheid kan op meerdere momenten in het traject een rol spelen, bijvoorbeeld bij het wel of niet afnemen van een taaltoets of bij het besluit om de uitkering te verlagen.
Artikel 9 Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.
Artikel 10 Relatie met Wet educatie beroepsonderwijs
Indien belanghebbende een aanbod met als doel taalverhoging heeft aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis, is hij/zij actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Hij/zij levert daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze belanghebbende geldt dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.
Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.