Organisatie | IJsselstein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente IJsselstein 2009 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente IJsselstein 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, art. 36
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-03-2009 | 01-01-2009 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 12-03-2009 Gemeenteblad, 2009, 4 | raadsstuk 2009-02590 |
Decentralisatie langdurigheidstoeslag
Op 1 januari 2009 moet een wetsvoorstel inwerking treden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.
In het nieuwe artikel 36, eerste lid van de Wet werk en bijstand is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heef en geen uitzicht op inkomensverbetering.”
In het nieuwe artikel 8 van de Wet werk en bijstand wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen.
De nieuwe langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een langdurig laag inkomen. Hiertoe is in de formulering van het nieuwe artikel 36 rekening gehouden. De gemeente IJsselstein heeft ervoor gekozen dat werkenden tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag behoren.
Op dit moment is de hoogte van de toeslag centraal bepaald. Het zijn vaste bedragen, als percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm.
De bedragen in de verordening sluiten aan bij de bestaande bedragen van de langdurigheidstoeslag, waarbij de bedragen naar boven zijn afgerond en waarbij ieder jaar per 1 januari indexering plaatsvindt.
De huidige referte periode is vijf jaar. Door gemeenten is de afgelopen jaren aangegeven dat deze periode te lang is. Veeleer wordt gedacht aan drie jaar, een periode waarvoor ook door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden. In deze verordening wordt ook uitgegaan van een periode van drie jaar.
Gemeenten zijn vrij om een eigen maximale inkomensgrens te hanteren. In de verordening wordt de inkomensgrens op 100% van de bijstandsnorm bepaald. Waarbij marginale overschrijdingen van deze 100%-grens genegeerd dienen te worden. Indien deze grens hoger zou zijn valt dit niet te rijmen met de wettelijke uitsluiting voor langdurigheidstoeslag van personen van 65 jaar en ouder. Het inkomen van degenen die alleen AOW evt. aangevuld met bijstand hebben is slechts iets hoger dan de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar. Het hanteren van een inkomensgrens van 110% of hoger zou daarom maken dat de wettelijke uitsluiting van 65 plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijddiscriminatie.
In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
In het eerste lid worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het laag inkomen is gelijk aan 100% van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie (alleenstaand, alleenstaande ouder, gehuwden).
Het is niet de bedoeling dat belanghebbende een periode waarin hij een inkomen boven de bijstandsnorm heeft kan middelen met een periode waarin hij vanwege een uitsluitingsgrond, bijvoorbeeld detentie, geen recht op langdurigheidstoeslag had. Dit geldt overeenkomstig voor gehuwden waarvan een partner is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.
In het derde lid worden studenten expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan door de zinsnede “geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” in artikel 36 WWB wordt gewaarborgd dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag omdat deze groep een goed arbeidsmarktperspectief heeft met inkomensverbetering. Om te voorkomen dat elke aanvraag getoetst moet worden op inkomensverbetering wordt de groep van studenten uitgesloten.
In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld.
Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij de beoogde inwerkingtreding van het wetsontwerp, 1 januari 2009. Er is geen overgangsrecht omdat de nieuwe bepalingen gunstiger zijn dan de oude.