Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | HORECAVERORDENING Utrecht 2013 |
Citeertitel | Horecaverordening Utrecht 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Horecaverordening Utrecht 2015.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-06-2015 | 03-06-2015 | intrekking | 21-05-2015 | 5 | |
14-03-2013 | 03-06-2015 | nieuwe regeling | 28-02-2013 Gemeenteblad, 13-03-2013 | 21 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt, of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan, een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
Artikel 2 Exploitatievergunning
De exploitatie van een horecabedrijf waarop een besluit als bedoeld in het derde lid van toepassing is, dient zodanig te geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Artikel 3 Voorschriften en beperkingen
Voor zover een exploitatievergunning ook betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen op de openbare weg, kan de burgemeester daaraan tevens voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op het doelmatig gebruik van de openbare ruimte, het uiterlijk aanzien van de gemeente, de veiligheid, en het onderhoud van de openbare weg en de zich daarop, daarin, daaronder of daarboven bevindende voorzieningen.
Artikel 9 Melding verandering horecabedrijf
Indien een horecabedrijf een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de exploitatievergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, indien nog aan de op grond van deze Verordening gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de op grond van artikel 4 vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.
De burgemeester weigert de exploitatievergunning:
bij toepassing van het bepaalde onder d. houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, de wijze van bedrijfsvoering van de houder in deze of in andere horecabedrijven;
De burgemeester kan een exploitatievergunning intrekken, indien:
een vergunninghouder in een periode van twee jaar tenminste driemaal op grond van artikel 14a om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 14a, zesde lid.
Artikel 12 Openings- en sluitingstijden
Het is verboden een horecabedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sport-of jeugdorganisatie of -instelling voor bezoekers geopend te houden in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag van 02.00 uur tot 07.00 uur en in de overige nachten van 00.30 uur tot 07.00 uur.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of ter bescherming van het woon- en leefklimaat of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor één of meer horecabedrijven of voor horecabedrijven in een bepaald gebied de openingstijden als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid al dan niet tijdelijk beperken.
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 14 Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben indien niet in het horecabedrijf aanwezig is:
De houder is, indien hij daartoe door de burgemeester is aangeschreven, verplicht ervoor zorg te dragen dat steeds wanneer bezoekers in het horecabedrijf aanwezig zijn, van buiten af kan worden waargenomen, hetgeen daarbinnen voorvalt.
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bijbesluit van de burgemeester aangewezen ambtenaren.
Artikel 21 Bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in deze verordening geen op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester, maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd orgaan.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de verordening als bedoeld in artikel 23, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, worden daarop de bepalingen van de onderhavige verordening toegepast.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 28 februari 2013.
De griffier, De burgemeester,
Drs. A.A.H. Smits Mr. A. Wolfsen
BIJLAGE 1 BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2013, NR. 21
Op 1 januari 2013 treedt de nieuwe Drank- en Horecawet in werking. Dit is reden om de Horecaverordening Utrecht 2004 aan te passen en aan te laten sluiten op deze nieuwe wet. Verder is dit een natuurlijk moment de regeldruk te verminderen en de administratieve lasten voor ondernemers te verlichten. Daarnaast is de Verordening verbeterd, in juridisch en technisch opzicht.
De grootste aanpassing van de Verordening betreft de meldingsplicht voor nieuwe leidinggevenden. Door slechts een melding te eisen voor nieuwe leidinggevenden hoeft niet een gewijzigde vergunning aangevraagd en verleend te worden. Dit betekent minder administratieve lasten voor de ondernemers. Bovendien kunnen de gemelde leidinggevenden direct aan de slag en hoeven zij niet wachten totdat de melding is goedgekeurd en bijgeschreven is op het aanhangsel.
De bevoegdheid van de raad tot het maken van deze verordening vloeit voort uit artikel 149 van de Gemeentewet. De bepalingen van de verordening mogen ingevolge artikel 121 van de Gemeentewet niet in strijd zijn met hogere regelgeving.
Naast een exploitatievergunning op grond van deze verordening kan degene die een horecabedrijf wil gaan exploiteren nog andere vergunningen nodig hebben. Met name worden hier genoemd de vergunning op grond van de Drank- en Horecawet voor het schenken van alcoholhoudende drank, alsmede de omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik. Deze laatste vergunning betreft het brandveilig gebruik van de betreffende inrichting indien er meer dan 50 personen aanwezig kunnen zijn in de inrichting. Horecaondernemers dienen overigens nog met tal van andere regelingen rekening te houden zoals met de Wet Milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, de Wet op de kansspelen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Opiumwet.
Gelet op de reeds bestaande regelgeving rijst wellicht de vraag waarom ook nog een horecaverordening?
Een antwoord hierop is in de eerste plaats gelegen in het feit dat de onderhavige verordening voornamelijk ziet op bescherming van de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid en het woon- en leefklimaat. Het voorkomen en beperken van overlast kan zowel met het oog op bescherming van de openbare orde als met het oog op bescherming van het woon- en leefklimaat geschieden. De reeds bestaande regelgeving (zoals de Drank- en Horecawet, maar ook het Besluit algemene regels inrichtingen milieubheer) biedt hiertoe onvoldoende of geen mogelijkheden. Zo ziet het Besluit algemene regels inrichtingen miliieubeheer op bescherming van het milieu.
De Drank- en Horecawet ziet alleen op alcoholverstrekkende bedrijven en de sociaal hygiënische aspecten die hiermee samenhangen. De Drank- en Horecawet kent slechts één bepaling die betrekking heeft op openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en dit betreft een imperatieve intrekkinggrond indien zich in de inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid (artikel 31, eerste lid, onder c).
In verband met de eisen ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit moeten in de horeca-inrichting dan wel zeer ernstige feiten zijn voorgevallen, feiten die het toepassen van een zware maatregel als het intrekken van een vergunning rechtvaardigen. Dit blijkt ook uit het feit dat bij een dergelijke intrekking bepaald kan worden dat de vergunning voor maximaal vijfjaar kan worden geweigerd (artikel 27, tweede lid van de Drank- en Horecawet). Kortom ook de nieuwe Drank- en Horecawet biedt op dit moment nog steeds onvoldoende mogelijkheden om de bescherming van de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid en het woon- en leefklimaat rondom horecabedrijven gestalte te geven).
In de tweede plaats vallen onder de werking van de horecaverordening ook alcoholvrije bedrijven, zoals bijvoorbeeld koffie- en theehuizen, lunchrooms, maar ook coffeeshops (deze laatste vanwege het feit dat er alcoholvrije dranken worden verstrekt).
Voorts biedt de horecaverordening de mogelijkheid om, in het geval bestuursrechtelijke handhaving noodzakelijk is, maatwerk te leveren. Zo is het soms niet noodzakelijk de gehele vergunning in te trekken, maar is het opleggen van een sluitingsuur of een tijdelijke sluiting, of zelfs het deels intrekken van de vergunning een meer passende maatregel.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Het gaat hier om een vrij ruime omschrijving van het begrip horecabedrijf. Als horecabedrijf worden tevens aangemerkt een bar, automatiek, ijssalon, bistro, crêperie, croissanterie, zalenexploitatie, ontmoetingscentrum, sociëteit, etc. Ook afhaalzaken vallen onder het begrip. Zolang er geen logies worden verstrekt, of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt valt een hotel niet onder de definitie van een horecabedrijf. In dat geval hoeft er geen leidinggevende aanwezig te zijn.
Voor alle duidelijkheid zij vermeld, dat zeker niet beoogd is om inrichtingen voor straathandel als bedoeld in afdeling 5.3. van de Apv alsmede inrichtingen voor standplaatsen als bedoeld in de Standplaatsenverordening en de Marktverordening onder dit begrip te brengen.
Coffeeshops worden gereguleerd door middel van het Utrechtse softdrugsbeleid. Op grond van het geldende softdrugsbeleid worden coffeeshops alleen gedoogd, indien zij aan een aantal criteria voldoen. Zo mag een coffeeshop zich alleen vestigen in een alcoholvrij horecabedrijf. Voor de exploitatie van een alcoholvrij horecabedrijf is een exploitatievergunning vereist ingevolge de onderhavige Horecaverordening. Aldus vallen coffeeshops in verband met de verstrekking van alcoholvrije drank onder de werking van de Horecaverordening. Let wel, de vergunningplicht heeft geen betrekking op de verkoop van softdrugs. Gelet op jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak is er geen reden om aan te nemen, dat dit beleid in strijd is met artikel 13b van de Opiumwet, zodat de toepassing van dit beleid kan worden voortgezet.
De bepalingen uit deze verordening hebben betrekking op de ruimten die tot het horecabedrijf gerekend kunnen worden. Tot het horecabedrijf worden gerekend, de ruimten waar de eigenlijke horeca-activiteiten of werkzaamheden worden uitgeoefend. Zo behoort boven het bedrijf gelegen woonruimte in principe niet tot het horecabedrijf. Een terras behoort op grond van de begripsomschrijving tot het horecabedrijf.
De begripsomschrijving van terras en de verbodsbepalingen van artikel 1 van het Terrassenreglement sluiten nauw op elkaar aan.
De exploitatievergunning wordt verleend aan de houder. Het moge duidelijk zijn dat hiermee de ondernemer wordt bedoeld. Een onbeperkt gevolmachtigde kan eveneens als houder worden aangemerkt. Een beperkt gevolmachtigde wordt niet als houder beschouwd. Het kan voorkomen dat meerdere personen als houder aangemerkt moeten worden. Dit zou zich kunnen voordoen bij een vennootschap onder firma (VOF). Voor alle duidelijkheid wordt er op gewezen dat een VOF geen rechtspersoon is. De houder is in beginsel altijd verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om het horecabedrijf.
De omschrijving van het begrip "leidinggevende" sluit zoveel mogelijk aan bij die van het begrip "leidinggevende" in artikel 1 van de Drank- en Horecawet. Het algemene begrip leidinggevende omvat de ondernemer, de beheerder en de bedrijfsleider. De ondernemer is beschreven onder a, de bedrijfsleider en beheerder onder b. Met het aanmerken van de ondernemer als leidinggevende staat buiten twijfel dat deze verantwoordelijk is voor de gang van zaken. Voor alle leidinggevenden gelden de eisen van artikel 7. Bij een besloten vennootschap zullen alle bestuurders aan de eisen moeten voldoen, aangezien bij hen de algemene leiding van de onderneming berust. In geval de besloten vennootschap een onderdeel is van een holdingstructuur gelden de gestelde eisen op het niveau van de werkmaatschappij, dus niet voor de bestuurders van de "holding". Bij een vennootschap onder firma gelden de eisen voor alle vennoten.
Naast de leidinggevenden van het horecabedrijf zijn er categorieën van personen die worden uitgezonderd van het begrip bezoekers. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat het wonen door sluitingstijden of bijvoorbeeld een opgelegde sluiting wordt ingeperkt. Voor het geval de houder boven het bedrijf woont of via het bedrijf de toegang tot de woning verkregen dient te worden, moet dit mogelijk blijven voor hem en zijn gezinsleden. Uiteraard geldt dit ook voor andere bewoners. Bij het bepaalde onder b. moet onder meer gedacht worden aan in de inrichting werkzame personeelsleden, personen die onderhoud of herstelwerkzaamheden moeten verrichten, politiepersoneel, toezichthouders en andere ambtenaren in functie, aan artsen e.d.
Artikel 2 Exploitatievergunning
Het eerste lid introduceert de vergunningplicht. In het algemene deel van de toelichting is reeds aangegeven wat de achtergrond van de exploitatievergunning is. De vergunningplicht is in het leven geroepen in het belang van openbare orde, veiligheid, gezondheid en het woon- en leefklimaat en maakt een preventieve toetsing ter bescherming van deze belangen mogelijk.
Dit verbod is opgenomen omdat bij wijziging van de aard van het horecabedrijf opnieuw een toetsing aan de verordening noodzakelijk is. Bij een dergelijke wijziging kan onder andere sprake zijn van het niet meer in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan of leefmilieuverordening. Ook in het kader van de bescherming van de belangen met het oog waarop de vergunningplicht in het leven is geroepen is een nieuwe preventieve toetsing noodzakelijk. Indien een houder de aard van zijn horecabedrijf wenst te wijzigen dient hij hiertoe dan ook een nieuwe aanvraag om vergunning in te dienen. Een nieuwe exploitatievergunning moet zijn aangevraagd en verleend alvorens de aard van het horecabedrijf wordt gewijzigd.
Deze bepaling is in het leven geroepen om de mogelijkheid te scheppen de vergunningplicht niet van toepassing te laten zijn op bepaalde soorten horecabedrijven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan horecabedrijven die weliswaar onder de omschrijving van het begrip horecabedrijf als bedoeld in deze verordening vallen, maar waarbij de bescherming in verband waarmee de vergunningplicht in het leven is geroepen niet of nauwelijks een rol speelt (omdat er bijvoorbeeld geen overlast van dit soort bedrijven te verwachten is). Gedacht kan o.a. worden aan vergaderaccommodatie, logiesgedeelte van een hotel.
Uiteraard spreekt het voor zich dat niet vergunningplichtige horecabedrijven de belangen met het oog waarop de vergunningplicht in het leven is geroepen niet op ontoelaatbare wijze mogen aantasten. Indien nodig met het oog op de naleving van de in dit lid opgenomen norm, kan bestuursdwang worden aangezegd of een dwangsom worden opgelegd.
Overigens is in het besluit om bepaalde categorieën horecabedrijven van de vergunningplicht uit te zonderen de voorwaarde opgenomen dat deze bedrijven zich wel aan de bepalingen uit de Horecaverordening dienen te houden. Gebeurt dit toch, dan kan handhavend worden opgetreden wegens handelen in strijd met bepaalde in de Horecaverordening. In het handhavingsbesluit kunnen voorschriften en beperkingen worden opgenomen (zoals bijv. het opnemen van een sluitingstijd). Op deze manier wordt gewaarborgd dat er geen ontoelaatbare inbreuk wordt gemaakt op het woon-en leefklimaat.
Artikel 3 Voorschriften en beperkingen
In dit artikel is uit oogpunt van duidelijkheid en ter uitsluiting van elke twijfel de bevoegdheid om voorschriften en beperkingen aan een vergunning te verbinden uitdrukkelijk vastgelegd. Voorschriften of beperkingen mogen alleen aan de vergunning verbonden worden of in een zelfstandig besluit opgelegd worden indien deze strekken ter bescherming van de belangen die beoogd worden in de Horecaverordening.
Niet-nakoming van voorschriften of beperkingen die aan een vergunning verbonden zijn of in een zelfstandig besluit zijn opgelegd, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning dan wel voor verdere toepassing van administratieve sancties (bijvoorbeeld het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom). In artikel 11, tweede lid, onder a, is deze intrekkingbevoegdheid vastgelegd.
Op grond van artikel 19 wordt het overtreden van een voorschrift of beperking met straf bedreigd.
In dit lid wordt met veiligheid met name gedoeld op de verkeers- en brandveiligheid.
Op basis van dit artikel is de vergunning persoonsgebonden. De term persoonsgebonden kan duiden op de natuurlijke persoon, maar ook op een rechtspersoon. De vergunning wordt immers verleend en op naam gezet van de houder en uit de definitie van artikel 1 onder 4 volgt dat de houder een natuurlijke persoon of een rechtspersoon kan zijn. Dat de vergunning persoonsgebonden is, is niet zonder reden. De houder speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en bedrijfsvoering en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid of het woon- en leefklimaat beïnvloedt. Omdat de vergunning persoonsgebonden is, is deze niet overdraagbaar.
Artikel 5 Vervallen exploitatievergunning
Dit hangt samen met de bepaling dat een exploitatievergunning niet overdraagbaar is en voorkomt dat bijvoorbeeld bij overdracht van een horecabedrijf zonder dat hiervoor vergunning is verleend een zware intrekkingprocedure moet worden gevolgd. Het feit dat de exploitatie is beëindigd of overgedragen kan onder andere blijken uit informatie van omwonenden, uit gegevens van de Kamer van Koophandel, het feit dat de op de vergunning vermelde leidinggevenden niet aanwezig zijn, en dergelijke. De exploitatievergunning wordt geacht te zijn vervallen bij een gedeeltelijke overdracht van het horecabedrijf indien zich een wijziging heeft voorgedaan van één of meer ondernemers/ vennoten van een VOF. De ondernemingsvorm Vennootschap Onder Firma geldt als een natuurlijk persoon. Indien een VOF bestaande uit twee natuurlijke personen van samenstelling verandert, zijn de nieuwe personen niet rechthebbende van de verleende vergunning.
Bij beide onderdelen is aangesloten bij de Drank - en Horecawet. Met deze onderdelen wordt de geldigheid van vergunningen waarvan geen gebruik wordt gemaakt beperkt. Onderdeel b. ziet op vergunningen waarvan na de verlening in het geheel geen gebruik is gemaakt. Onderdeel c. ziet op vergunningen waarvan na verlening wel gebruik is gemaakt, maar dit gebruik op enig moment wordt gestaakt.
Om een aanvraag om vergunning te kunnen beoordelen is het van belang dat de aanvrager de nodige gegevens en bescheiden verschaft. Zie hiertoe ook de artikelen 4:2 tot en met 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Met het oog hierop is in dit artikel bepaald dat de aanvrager gebruik dient te maken van een aanvraagformulier. Indien niet of niet volledig wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikel kan de burgemeester, nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de omissie te verhelpen, besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ten opzichte van de Horecaverordening 2004 is een groot aantal gegevens komen te vervallen. Dit draagt bij aan de administratieve lastenverlichting van de ondernemers. Achtereenvolgens gaat het om de volgende gegevens:
Verklaring omtrent Gedrag (VOG) Gemeente Utrecht
De verklaring omtrent gedrag is als indieningsvereiste geschrapt. De VOG wordt landelijk uitgegegeven en is gebaseerd op gegevens van het Centraal Justitieel Documentatieregister en/of het politieregister. Ook mogen leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Het onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt, wordt lokaal uitgevoerd en bevat meer gegevens dan bij een VOG. Hierdoor heeft de VOG aan waarde verloren. In praktijk werd derhalve al niet meer om de VOG gevraagd. Met het schrappen van dit lid wordt de regelgeving in overeenstemming met de praktijk gebracht.
Opgenomen was dat voorafgaand aan de vergunningverlening duidelijk moet zijn dat er geen strijd is met het bestemmingsplan op de locatie van (het beoogde) bedrijfspand. Hiervoor leverde de aanvrager de verklaring omtrent bestemming en gebruik in. Echter zowel de verklaring als het bestemmingsplan wordt gemaakt door de gemeente. Daarom vragen de medewerkers in praktijk niet meer om deze verklaringen. De medewerkers kunnen immers zelf inzien of het beoogde gebruik aan de bestemming voldoet. Het is derhalve niet noodzakelijk dat de vergunningaanvrager deze gegevens aanlevert.
Het is voldoende om het Burger Service Nummer op te geven. Aan de hand hiervan kan de identiteit van de leidinggevende worden vastgesteld. Een kopie van een legitimatiebewijs is hiermee overbodig geworden.
Bij het aanvragen van een exploitatievergunning voor een horecabedrijf dient een situatietekening van het te exploiteren terras te worden ingediend, waarin alle op het terras te plaatsen voorwerpen (aantallen en soorten tafels en stoelen, parasols en afscheidingen), de voorgestelde wijze van markering en de daarop voorkomende reclame-uitingen moeten worden opgenomen. Bij de totale exploitatieaanvraag worden ook welstandsaspecten afgewogen.
Indien de burgemeester zulks voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht kan hij de overlegging van aanvullende bescheiden en gegevens verzoeken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een arbeidsovereenkomst als het gaat om leidinggevenden als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, onder b., een document waaruit blijkt dat de houder gerechtigd is over de ruimte te beschikken, waarin het horecabedrijf is of wordt gevestigd, jaarstukken, accountantsverklaring, verklaring Belastingdienst, verklaring UWV, informatie uit kadaster, afrekeningen van nutsbedrijven, contracten speelautomaten etc. Extra informatie kan gevraagd worden ter verduidelijking maar bijvoorbeeld ook om te achterhalen of de Wet Bibob ingezet moet worden.
Het niet voldoen in het bepaalde in dit artikel houdt geen opschorting van de beslistermijn in.
Een uitzondering wordt gemaakt voor alcoholverstrekkende horecabedrijven waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Drank- en Horecawet. Immers in het kader van deze wet dienen deze gegevens al te worden overgelegd. Zie ook de toelichting bij artikel 7, derde lid.
Artikel 7 Eisen leidinggevenden
In dit lid zijn een aantal vereisten opgenomen waaraan leidinggevenden dienen te voldoen. Deze eisen zijn opgenomen omdat de persoon van de leidinggevende van belang is voor de wijze van exploitatie van het horecabedrijf. Zo zal een leidinggevende het personeel alsmede bezoekers moeten kunnen aanspreken op hun gedrag. Hierbij zal het eigen gedrag van de leidinggevende een grote rol spelen.
Zo mag een leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Als voorbeelden van slecht levensgedrag worden in ieder geval de volgende zaken beschouwd: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, gebruik en/of handel in drugs, rijden onder invloed, discriminatie, eerdere weigering van een vergunning vanwege levensgedrag en dergelijke. In beginsel zullen gedragingen en veroordelingen die in een periode van vijfjaar voorafgaand aan het besluit hebben plaatsgevonden, worden meegenomen in de beoordeling omtrent het levensgedrag. Dit om te voorkomen dat iemand levenslang wordt achtervolgd door in het verleden gemaakte fouten. De burgemeester weigert de aanvraag voor een vergunning indien gedraging(en) en/of veroordeling(en) getuigen dat de leidinggevende van slecht levensgedrag is. Met de eis ten aanzien van levensgedrag wordt aansluiting gezocht bij de bestaande jurisprudentie en het Besluit eisen zedelijk gedrag, beiden gebaseerd op de Drank- en Horecawet. Indien er wel gedraging(en) en/of veroordeling(en) in de vijf jaar voorafgaand aan het besluit hebben plaatsgevonden, die leiden tot een beoordeling van het levensgedrag, kunnen gedragingen en/of veroordelingen langer dan vijf jaar voorafgaand aan het besluit in de beoordeling worden betrokken.
Met de leeftijdseis van 21 jaar wordt aangesloten bij de Drank- en Horecawet. De leeftijd van 21 jaar biedt in het algemeen een betere waarborg voor een goede bedrijfsvoering met het oog op de orde in het bedrijf als ook de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De leeftijdseis is bovendien in overeenstemming met wat naar de huidige inzichten aan personen van die leeftijd kan worden overgelaten. Van een persoon die deze leeftijd heeft bereikt, mag een zekere mate aan levenservaring, verantwoordelijkheidsgevoel en overwicht verwacht worden.
Dit lid is toegevoegd om een dubbele toetsing te voorkomen voor alcoholverstrekkende horecabedrijven waarvoor vergunning is verleend op grond van de Drank- en Horecawet. Deze eisen worden immers al getoetst in het kader van die wet. Met het opnemen van het bepaalde in dit lid (in combinatie met het gestelde in het zevende lid van artikel 6) is tevens beoogd niet te treden in hogere regelgeving.
Deze termijnen stonden reeds in de oude verordening. Niet gebleken is dat dit in het algemeen geen haalbare termijn is. Het hanteren van deze termijn betekent overigens niet dat afhandeling van vergunningaanvragen acht weken in beslag neemt. Veelal zal de afhandeling sneller plaatsvinden. De beslistermijn begint te lopen op de dag na die waarop de aanvraag is ontvangen. Deze termijn wordt opgeschort indien de aanvrager wordt verzocht zijn aanvraag aan te vullen (artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht).
Opname van deze bepaling is noodzakelijk in verband met de weigeringsmogelijkheid van artikel 10, eerste lid, onder d. In het algemeen zal de termijn van het eerste lid worden gehaald.
Gelet op de aard van de vergunning en de effecten die een horecabedrijf op het woon- en leefklimaat en de openbare orde kunnen hebben, is toepassen van de lex silencio positivo niet wenselijk.
Dit betreft de mogelijkheid van een aanvrager een dwangsom van het bestuursorgaan te eisen indien dit bestuursorgaan niet tijdig op zijn aanvraag beslist.
Artikel 9 Melding verandering horecabedrijf
Met dit artikel is aansluiting gezocht met de Drank-en Horecawet alsmede met de ervaringen uit de praktijk. Het komt nog weieens voor dat de aard van het horecabedrijf wordt gewijzigd, zonder dat het bestuursorgaan hiervan op de hoogte is. Bijvoorbeeld het veranderen van een restaurant in een café. Dit betekent een verzwaring van de categorie. In dat geval is het noodzakelijk de wenselijkheid hiervan te toetsen. Met dit artikel wordt de ondernemer verplicht een dergelijke wijziging te melden bij de burgemeester. Laat hij dit na, dan vormt dit een grond voor intrekking (zie artikel 11, onder g.).
De weigeringsgronden zijn aangescherpt en uitgebreid. Daarnaast zijn de weigerings- en intrekkinggronden op elkaar afgestemd. Toegevoegd is de mogelijkheid de vergunning te weigeren (eerste lid, onder d.) of in te trekken (artikel 11, eerste lid, onder c.) indien voor het horecabedrijf eveneens een Drank- en Horecawetvergunning is vereist en deze is ingetrokken of geweigerd. Voor veel horecabedrijven zijn beide vergunningen vereist en kan het horecabedrijf niet geëxploiteerd worden indien één van beide ontbreekt of geweigerd of ingetrokken is. Daarnaast is de mogelijkheid gecreëerd om bij intrekking van de vergunning te bepalen dat een nieuwe vergunning gedurende maximaal vijfjaar niet zal worden verleend (derde lid).
De intrekking moet dan wel gebaseerd zijn op vrees voor gevaar voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Met deze bepaling kan "de loop" naar een bepaald horecabedrijf er uit gehaald worden. Voor beide mogelijkheden is aansluiting gezocht bij de Drank- en Horecawet.
In de praktijk komt het regelmatig voor, dat bij de beoordeling van een vergunningaanvraag noch de openbare orde noch het woon- en leefklimaat zich tegen verlening verzetten, terwijl het geldende bestemmingsplan (of daarmee gelijkte stellen regelingen zoals de beheerverordening of de Verordening Voorschriften bebouwde kom) vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is dan moeilijk uitte leggen dat de exploitatievergunning moet worden verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden. Daartoe is strijd met het bestemmingsplan als imperatieve weigeringgrond opgenomen.
Op grond van het eerste lid, onder a., dient de burgemeester te beoordelen of er sprake is van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan (of een daarmee gelijk te stellen regeling).
Wil nieuwe horeca zich vestigen of bestaande horeca uitbreiden en is dat in strijd met het bestemmingsplan, dan wordt beoordeeld of deze plannen vallen binnen het beleidskader horeca. Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht dient als kader voor de toetsing en sturing van horecaontwikkelingen bij verzoeken om vergunning om af te wijken van het bestemmingsplan of bij wijzigingen van bestemmingsplannen. In het OHU zijn verschillende gebieden aangewezen waar uitbreiding van horeca mogelijk is. Is uitbreiding van horeca mogelijk, dan kan ontheffing van het bestemmingsplan worden verleend. Het betreft hier een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het college besluit na een belangenafweging of zij gebruik maakt van haar bevoegdheid om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen.
Ten aanzien van een aanvraag om terras bepaalt het OHU dat waar horeca is toegestaan, in principe terras is toegestaan, zolang het past in het Terrassenreglement en voldoet aan reguliere wet- en regelgeving.
Zie de toelichting bij artikel 7.
Zie de algemene toelichting bij dit artikel.
Bij een weigering op deze gronden dient de burgemeester aan te tonen of aannemelijk te maken, dat de aanwezigheid dan wel de exploitatie van het betrokken horecabedrijf het woon- en leefklimaat of de openbare orde en veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt. In het algemeen mag de burgemeester afwijzend beslissen op een aanvraag om een vergunning, indien verlening niet strookt met het op de verordening gebaseerde beleid. Wel zal de burgemeester steeds moeten nagaan, of bijzondere omstandigheden nopen tot het maken van een uitzondering op dit beleid: iedere vergunningaanvraag moet immers zelfstandig en met inachtneming van de betrokken belangen worden beoordeeld. De exploitatievergunning is vooral een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen, of de exploitatie van een horecabedrijf zich al dan niet verdraagt met het woon- en leefklimaat en de openbare orde ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf overlast te duchten is, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten.
Horecagelegenheden kunnen in praktijk altijd tot enige vorm van overlast leiden. Echter, of en in welke mate de aanwezigheid van een horecabedrijf het woon- en leefklimaat ter plaatse nadelig beïnvloedt hangt nauw samen met de persoon van de ondernemer. De ondernemer is immers primair verantwoordelijk voor de gang van zaken in en in de directe nabijheid van het horecabedrijf. Voorts dienen horecabedrijven zich te allen tijde te houden aan de normen die gelden op grond van de Wet milieubeheer en de normen opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Krachtens artikel 3 van deze verordening kunnen voorschriften worden verbonden aan de exploitatievergunning. Deze kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de onderwerpen als hiervoor genoemd, indien daarmee wordt beoogd de openbare orde of de woon- en leefomgeving te beschermen.
Deze weigeringgrond is gelijkluidend aan de weigeringgrond voor een Drank- en Horecavergunning uit artikel 27, eerste lid sub b. van de Drank- en Horecawet. Genoemde bepaling wordt in de praktijk onder meer gebruikt bij gevallen waarin schijnconstructies worden gebruikt om een vergunning te verkrijgen, bijvoorbeeld door de inzet van stromannen. In geval van een stromanconstructie bij een alcoholverstrekkend bedrijf kan zowel de Drank- en Horecavergunning als de exploitatievergunning op dezelfde grond worden geweigerd.
Hoewel in een vergunning voor een terras ook de invloed op de openbare ruimte wordt meegewogen, moet de beslissing hier aan de burgemeester worden overgelaten in plaats van het college. Een aparte terrasvergunning zonder daarin het horecabedrijf zelf te betrekken is niet aan de orde gezien het gestelde in artikel 1, tweede lid. Bovendien is in de jurisprudentie bepaald dat een terras een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet is. Ingevolge het eerste lid van dat artikel is de burgemeester onder meer belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van verordening voor zover deze betrekking hebben op dat toezicht. Het moge duidelijk zijn dat indien een aanvraag om een exploitatievergunning een horecabedrijf met terras betreft, het niet zo kan zijn dat de gehele vergunning geweigerd wordt op grond van het feit dat alleen het terras niet vergund kan of mag worden. In dat geval zal de weigering slechts slaan op dat deel van het horecabedrijf dat bestaat uit terras.
Zie de algemene toelichting bij dit artikel. Het is mogelijk de omgeving te beschermen indien er vrees voor gevaar voor of verstoring van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of woon- en leefklimaat is.
De meeste intrekkinggronden spreken voor zich en komen tegemoet aan de eisen van de praktijk.
Algemene achtergrond is de behoefte om de leidinggevenden van horecabedrijven meer rechtstreeks en effectief te kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Behalve dat zij niet van slecht levensgedrag mogen zijn, dienen zij ook te beschikken over het nodige "gezag" en verantwoordelijkheid om de orde in het bedrijf te handhaven. De intrekkinggronden genoemd onder het eerste lid zijn imperatief. De in het tweede lid genoemde intrekkinggronden laten een beoordelingsmarge.
Zie de algemene toelichting bij dit artikel, alsmede de toelichting bij artikel 7, eerste lid.
Zie de algemene toelichting bij artikel 10.
De leidinggevende is van groot belang voor het reilen en zeilen van het horecabedrijf. Dit blijkt ook uit de artikelen 7 en 14 en de toelichting bij deze artikelen. Het spreekt dan ook voor zich dat een intrekkinggrond als deze niet kan ontbreken. Afwezigheid van in de vergunning vermelde leidinggevenden kan daarnaast op schijnbeheer of overname duiden. Dit zijn ongewenste zaken waartegen bestuursrechtelijk maatregelen genomen moeten kunnen worden.
Zie de algemene toelichting bij artikel 10.
Zie de toelichting bij artikel 10, eerste lid onder e. en f.
Zie toelichting bij artikel 9.
Deze intrekkingsgrond is nieuw en spreekt voor zich. Op het moment dat er gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in deze verordening dan wel het hierop gebaseerde Terrassenreglement, is de burgemeester bevoegd de vergunning in te trekken.
Met betrekking tot deze intrekkinggrond zij opgemerkt dat bij gebruikmaking daarvan de motivering aan zware eisen dient te voldoen. Over het algemeen betreft het hier immers omstandigheden waarop de betrokken vergunninghouder doorgaans geen invloed kan uitoefenen. Voorts mag hij erop vertrouwen dat een aan hem verleende vergunning normaal gesproken in stand blijft temeer gelet op de financiële consequenties.
De houder kan om intrekking verzoeken. Indien er meerdere houders zijn moeten alle houders dat verzoek ondersteunen.
Met dit lid wordt aangesloten met het bepaalde in de Drank-en Horecawet die eenzelfde intrekkingsgrond kent.
Artikel 12 Openings- en sluitingstijden
In principe gelden in Utrecht geen sluitingstijden voor horecabedrijven, met uitzondering van terrassen en een bepaalde categorie horecabedrijven als bedoeld in het vierde lid. Dit betekent dat horecabedrijven in principe onbeperkt open mogen zijn.
Het in dit lid bepaalde schept de mogelijkheid voor bijvoorbeeld een tropisch weerscenario.
Dit schenktijden voor paracommerciële horeca zullen uiterlijk per 1 januari 2014 worden opgenomen in de verplicht op te stellen Verordening voor paracommerciële rechtspersonen (zie artikel 4 Drank-en Horecawet). Dit lid zal op het moment dat deze Verordening inwerking treedt worden geschrapt.
Ook de ontheffing van het vierde lid zal te zijner tijd in de Verordening voor paracommerciële rechtspersonen worden opgenomen.
De onderhavige bepaling geeft de burgemeester de bevoegdheid om desgewenst over te gaan tot beperking van openingstijden, niet alleen voor een individueel horecabedrijf, maar ook voor meer horecabedrijven tegelijk (die al dan niet in één gebied liggen). Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruikt worden, indien de handhaving van de openbare orde en de bescherming van het woon- of leefklimaat dat op enigerlei moment ergens in de stad vergt. Deze bepaling kan door de burgemeester ook als bestuurlijke maatregel worden gehanteerd. Zo kan een bedrijf (tijdelijk) onder andere met een vroeger sluitingsuur worden geconfronteerd, indien de leidinggevenden zich niet aan de in deze paragraaf en in de exploitatievergunning gestelde regels houden of indien van een horecabedrijf ontoelaatbare overlast wordt ondervonden.
Deze bepaling biedt de burgemeester daarnaast de mogelijkheid om voor een bepaald gebied (bijvoorbeeld een straat, enkele straten of een wijk) in de gemeente de openings- en sluitingstijden te beperken. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld worden gebruikt in een gebied waar reeds een grote druk bestaat op de openbare orde, veiligheid en het woon- en leefklimaat, die niet alleen veroorzaakt wordt door de in het gebied aanwezige horecabedrijven, maar waarvoor meerdere oorzaken zijn aan te wijzen. In een dergelijk gebied wordt veel van omwonenden verlangd, waarbij het zo kan zijn dat op enig moment de belangen van anderen moeten wijken voor de belangen van de bewoners. In het aangewezen gebied kan de beperkende maatregel zowel bestaande als nieuw te vestigen horecabedrijven betreffen. De maatregel betreft immers de horeca in dat gebied.
Er zijn bedrijven die in het kader van deze verordening vergunningplichtig zijn, maar waarvoor bij of krachtens de Winkeltijdenwet andere openingstijden gelden. Dit geldt bijvoorbeeld voor afhaalzaken. Ook bepaalde soorten snackbars behoren tot deze categorie. De onbeperkte openingstijden gelden derhalve niet voor deze categorie bedrijven.
De sluitingsbepalingen laten een zekere beoordelingsmarge. Zo ligt het niet in de rede gebruikte maken van een zware maatregel als sluiting indien er sprake is van bijvoorbeeld een marginale overtreding van de voorschriften. Daarnaast kan het ook zo zijn dat een ondernemer die geconfronteerd wordt met een mogelijke sluiting er voor kiest zelf het horecabedrijf gesloten te houden om de openbare bekendmaking te voorkomen. Dit laatste ligt overigens meer voor de hand indien zich situaties voordoen als bedoeld in het eerste lid dan indien er sprake is van een sluiting-grond ais bedoeld in het tweede lid. Sluiting op grond van het tweede lid zal immers veelal ook ten doel hebben de gang van bezoekers te doorbreken. Bekendmaking is dan noodzaak. Wellicht ten overvloede wordt hier opgemerkt dat sluiting ook gedeeltelijke sluiting kan betekenen.
Met dit artikel kan niet in dezelfde situaties worden opgetreden als waarvoor artikel 13b Opiumwet is bedoeld. Bij de invoering van de Wet 'Damocles' (artikel 13b van de Opiumwet dat op 21 april 1999 in werking is getreden) is de wetgever er vanuit gegaan dat gemeentelijke regelingen (overlast - of exploitatieverordeningen) hun geldigheid behouden, omdat het onderwerp van de gemeentelijke regeling een ander is dan van die wet.
Artikel 14 Aanwezigheid leidinggevende
Deze bepaling is opgenomen omdat de leidinggevende een belangrijke rol speelt in de exploitatie en de wijze waarop de exploitatie de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid of het woon- en leefklimaat wordt beïnvloed. Leidinggevenden worden immers geacht te beschikken over het nodige "gezag" en verantwoordelijkheid om de orde in het bedrijf te handhaven. Het feit dat de houder van de vergunning verantwoordelijk is voor de gang van zaken in het horecabedrijf wordt door deze toezichtverplichting, die overigens geldt voor alle leidinggevenden, nog eens onderstreept. Daarnaast kan door opname van het in dit artikel gestelde verbod effectiever worden opgetreden tegen schijnbeheer.
Artikel 14a Melden leidinggevende
Met dit artikel wordt aangesloten op een nieuw element in de Drank- en Horecawet. Het betreft een versoepeling op het punt van vermelding van nieuwe leidinggevenden, namelijk op een aanhangsel bij de vergunning. Op deze manier hoeft niet bij iedere wijziging van een leidinggevende een nieuwe vergunning afgegeven te worden. Een logisch complement hiervan is dat vergunninghouders een nieuwe leidinggevende doorgeven aan de burgemeester. Een leidinggevende hoeft inschrijving op het aanhangsel niet af te wacht, hij/zij kan na melding bij het bevoegd gezag aan de slag, zodra de ontvangstbevestiging is ontvangen. De burgemeester is verplicht deze onverwijld te sturen. De mogelijkheid te onderzoeken of een aangemelde leidinggevende voldoet aan de eisen gesteld in artikel 7 blijft bestaan.
De melding kan schriftelijk door middel van een formulier of door middel van een elektronische informatiedrager geschieden. De burgemeester bevestigt onverwijld de ontvangst, hetzij schriftelijk hetzij elektronisch. Het staat de burgemeester vrij uit deze twee varianten de vorm te kiezen die hij wil.
Dit artikel maakt het mogelijk om heling in horecabedrijven aan te kunnen pakken. Het niet toelaten van heling in het horecabedrijf valt onder de verantwoordelijkheid van de houder. Het is dan ook de houder die op overtreding van dit verbod kan worden aangesproken. Het plegen van heling zelf in strafbaar gesteld in het Wetboek van strafrecht.
Ondanks het feit dat dit artikel weinig in de praktijk wordt toegepast (ca. tweemaal per jaar) kan de bevoegdheid van de burgemeester tot deze aanschrijving niet ontbeerd worden.
Artikel 17 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Dit artikel maakt het mogelijk om onder andere op te treden tegen overtreding van sluitingstijden of sluitingen.
Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.
In dit artikel worden niet alleen de overtredingen van in de verordening opgenomen bepalingen met straf bedreigd, maar ook overtredingen van daarop gebaseerde bepalingen, zoals bijvoorbeeld voorschriften en beperkingen.
De basis voor de bevoegdheid tot het aanwijzen van toezichthouders wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. In het eerste lid zijn toezichthouders aangewezen die tevens over opsporingsbevoegdheden dienen te beschikken. Op grond van het tweede lid kan de burgemeester toezichthouders aanwijzen die alleen beschikken over de bevoegdheden zoals genoemd in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Op grond van het bepaalde in dit artikel kan de burgemeester toezichthouders in de zin van de Algemene wet bestuursrecht aanwijzen. Het gaat dan om toezichthouders in de bestuursrechtelijke zin. Deze toezichthouders kunnen tevens opsporingsambtenaar zijn, maar de grondslag hiervoor kan niet ontleend worden aan het aanwijzingsbesluit van de burgemeester.
Artikel 21 Bevoegd bestuursorgaan
De artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet maken deze bevoegdheidsafbakening noodzakelijk. Volgens artikel 162 is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder ook een autonome verordening als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 belast de burgemeester namelijk met "het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven" (eerste lid) en met "de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht" (derde lid). In de meeste gevallen is de burgemeester dan ook het bevoegde bestuursorgaan omdat zijn bevoegdheid de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare samenkomsten en vermakelijkheden betreft. In de definitie van horecabedrijf is echter het ruimere begrip "ruimte" opgenomen, hetgeen inhoudt dat het college bevoegd is als het bijvoorbeeld gaat om voer- of vaartuigen. Zie voorts ook de toelichting bij artikel 10, tweede lid.
In dit artikel is het normale overgangsrecht verwoord ten aanzien van vergunningen waarop ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening nog niet is beslist.
In dit lid wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dit is ook niet nodig, omdat de datum waarop de oude regeling vervalt, de datum is waarop de nieuwe verordening in werking treedt.