Organisatie | Nieuwkoop |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop |
Citeertitel | Nadere regels Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | nadere regels sociaal domein |
4e wijzigingsverordening
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2018 | 01-05-2018 | 27-11-2020 | 4e wijziging van de regeling | 01-05-2018 | Vanaf 1 mei 2018 is de regeling respijtzorg van kracht. In verband hiermee zijn de nadere regels sociaal domein aangepast. |
01-04-2018 | 01-05-2018 | 3e Wijziging | 27-03-2018 | ||
08-02-2018 | 01-04-2018 | 2e wijziging | 12-12-2017 | ||
01-01-2017 | 08-02-2018 | 1e wijziging | 15-12-2016 | ||
01-01-2016 | 01-01-2016 | 01-01-2017 | Onbekend | 15-12-2015 Elektronisch gemeenteblad 30 maart | 16.00323 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
kortdurend verblijf: verblijf in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor een persoon met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die aangewezen is op permanent toezicht, indien dat noodzakelijk is ter ontlasting van de persoon die hem gebruikelijke zorg of mantelzorg levert.
mantelzorg: langdurige en onbetaalde ondersteuning voor iemand die chronisch ziek, beperkt of hulpbehoevend is, vanuit een persoonlijke band tussen mantelzorger en inwoner. Een mantelzorger kan een familielid zijn, maar ook een vriend of kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Mantelzorg is ondersteuning die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of de gebruikelijke zorg voor de kinderen.
persoonlijke verzorging: persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, voor zover het niet-lijfgebonden zorg betreft, maar het ondersteunen van de regie van de cliënt over zijn/haar persoonlijke verzorging in het verlengde van begeleiding, of als de persoonlijke verzorging plaats vindt op een dagbestedingslocatie.
Hoofdstuk 2 Integrale benadering
Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorziening via een pgb
Het college verstrekt een pgb aan inwoners onder de voorwaarde dat:
Het pgb bedoeld is om ondersteuning in te kopen. Inwoners die met een pgb ondersteuning inkopen, mogen dit pgb niet besteden bij tussenpersonen of professionele belangenbehartigers. Het pgb mag niet besteed worden aan reiskosten, administratiekosten of bemiddelingskosten. Vervoerskosten naar en van dagactiviteiten kunnen onderdeel zijn van het pgb conform artikel 6 lid 4 en zijn in dat geval onderdeel van het tarief.
Artikel 3 Voorwaarden pgb sociaal netwerk
Artikel 4 Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
Professionele aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp die uit een pgb betaald worden, moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als de door het college gecontracteerde professionele aanbieders.
De aard van de benodigde ondersteuning voor de inwoners leidend voor het bepalen van tarief. Ondersteuning geboden uit het sociaal netwerk komt niet in aanmerking voor het tarief van een professional of een specialist, uitgezonderd de gevallen waarbij een professional of specialist nodig is en de beoogde zorgverlener uit het sociaal netwerk van de inwoner komt
De bepalingen in deze paragraaf van de nadere regels zijn naast de terugvordering van een uitkering ook van toepassing op een boete, bijzondere bijstand, een bijdrage op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), een maatwerkvoorziening en een pgb als bedoeld in de Verordening Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2015.
Artikel 10 Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie
In afwijking van artikel 8 aanhef en onder b wordt de uitkering/voorziening niet teruggevorderd als een termijn van zes maanden verstreken is na het bekend worden van gegevens, die hadden moeten leiden tot wijziging en of intrekking/beëindiging van de uitkering, tenzij de belanghebbende niet correct aan de inlichtingenplicht voldaan heeft.
In afwijking van artikel 8 aanhef en onder b wordt de terugvordering beperkt, bij het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht die betrekking heeft op een overschrijding van het vrij te laten vermogen op basis van de Participatiewet, tot het bedrag dat te veel zou zijn verstrekt als de inlichtingenplicht wel correct nagekomen was. De uitkering wordt dan niet over de gehele periode van de schending van de inlichtingenplicht herzien/ingetrokken en teruggevorderd.
Artikel 11 Terugbetaling en afloscapaciteit
Van het minimale termijnbedrag, genoemd in lid 3, kan afgeweken worden als de belanghebbende daarom vraagt, onder overlegging van financiële en andere relevante gegevens. Het college stelt op grond van de individuele situatie het maandelijks af te lossen bedrag vast en bevestigt dit schriftelijk aan de belanghebbende.
Artikel 12 Uitstel van betaling
Als niet eerder uitstel van betaling gegeven is én uitstel van betaling gevraagd wordt voor een periode korter dan drie maanden, dan kan het verzoek tot uitstel verleend worden zonder nader onderzoek. In elke andere situatie vindt nader onderzoek plaats naar de financiële situatie. Aan uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden.
Artikel 13 Niet voldoen aan betalingsverplichtingen
Als de belanghebbende niet aan de betalingsverplichtingen voldoet of als hij de voorwaarden waaronder uitstel van betaling gegeven is niet nakomt en de oorspronkelijke betalingstermijn verstreken is, dan neemt het college invorderingsmaatregelen volgens de artikelen 4:112 e.v. van de Awb.
Artikel 16 Kwijtschelding bij voldoen aan betalingsverplichtingen
Een besluit om een vordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als bedoeld in lid 1 sub a en b, wordt alleen genomen nadat de belanghebbende daar schriftelijk een verzoek voor heeft ingediend en na individuele beoordeling, waarbij het niet (verder) kunnen terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.
Paragraaf 3.2 Voorzieningen op grond van de Participatiewet en IOAW/IOAZ.
In afwijking van lid 1 wordt de belanghebbende binnen een reisafstand van 10 kilometer (enkele reis) geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding. Dit wordt berekend van vertrekadres tot bestemmingsadres via Routenet.nl (kortst mogelijke route met de fiets).
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo
Inwoners kunnen conform de bepalingen in de Verordening Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2015 een aanvraag doen voor respijtzorg.
Respijtzorg kan worden verstrekt op twee manieren
Kortdurend verblijf (logeeropvang van de zorgvrager)
Zorg aan huis (ondersteuning van de mantelzorger thuis)
Een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf wordt per keer voor maximaal drie aaneengesloten etmalen verstrekt.
In aanvulling op de algemene criteria genoemd in artikel 5 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2015 gelden de volgende criteria voor toewijzing van een maatwerkvoorziening voor respijtzorg:
Zorgvrager heeft een verstoord dag-/nachtritme
Paragraaf 5.3 Woonvoorzieningen
Als een woning volledig aanpasbaar is, maar de kosten hiervan het primaat overstijgen, dan is het mogelijk de van toepassing zijnde verhuiskostenvergoeding eenmalig uit te keren in de vorm van een pgb. Voorwaarde hiervoor is dat de inwoner met een beperking de woning volledig aan laat passen, er worden geen andere woonvoorzieningen meer verstrekt anders dan die ook in een geschikte woning nodig zouden zijn geweest.
Artikel 29a Afschrijvingstermijn bij een eenmalig in pgb verstrekte voorziening
Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een voorziening is toegekend, binnen 7 jaar overlijdt, verhuist naar een andere gemeente of de voorziening niet meer adequaat is, dan kan de gemeente het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte voorziening terugvorderen, tenzij de eventuele gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.
Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ
Paragraaf 6.2.2 Draagkracht naar inkomen
Artikel 35 Berekening draagkrachtruimte
Middelen die niet tot het inkomen gerekend worden op basis van artikel 31 lid 2, de oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5, de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 en de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36 sub b van de Participatiewet worden voor de draagkrachtberekening niet meegenomen.
Paragraaf 6.2.3 Draagkracht naar vermogen
Artikel 37 Berekening draagkracht naar vermogen
Een auto of motor tot een waarde van € 3.000 wordt, met in achtneming van artikel 34 lid 2 sub a van de Participatiewet, niet tot het vermogen gerekend. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB/BOVAG koerslijst. Als de waarde met deze koerslijst niet bepaald kan worden, dan wordt een gemiddelde genomen van de waarde van drie vergelijkbare auto’s/motoren op verkoopsites.
Paragraaf 6.3 Voorzieningen voor schoolgaande kinderen tot 18 jaar
Artikel 39 Bijdrage voor schoolkosten
Voor de kosten van schoolgaande kinderen kan een aanvraag worden ingediend bij de stichting Leergeld. De stichting Leergeld verstrekt de voorzieningen in natura.
kosten van een excursie, schoolreis(je), gymschoenen, en gymkleding tot een bedrag van maximaal € 200 per kind per schooljaar.
Voor het voortgezet onderwijs kan de bijdrage ook gebruikt worden voor de kosten van een werkweek, schooltas, kluishuur en huurkoop van een tablet via de school. Voor de aanschaf van gymkleding en schoenen geldt een maximaal bedrag van € 60;
Paragraaf 6.5 Collectieve zorgverzekering - bijzondere bijstand zorgkosten
Artikel 46a Bijzondere bijstand zorgkosten
De bijzondere bijstand aan de persoon genoemd in het eerste lid sub a wordt slechts verstrekt tot uiterlijk het eerstvolgende kalenderjaar en aan de persoon genoemd in het eerste lid sub b tot uiterlijk de datum waarop men (weer) kan deelnemen aan de collectieve aanvullende zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid.
Paragraaf 6.6 Overige bepalingen bijzondere bijstand
Artikel 47a Bijzondere bijstand gedetineerden
Als belanghebbende over de periode genoemd in het eerste lid een huurtoeslag van de belastingdienst ontvangt, welke redelijkerwijs in deze periode niet voor de betaling van de huur kon worden aangewend, dan wordt de bijzondere bijstand tot het bedrag van de huurtoeslag zo mogelijk in één keer terugbetaald als aflossing van de leenbijstand.
Paragraaf 6.7 Overige bepalingen Participatiewet
Artikel 48a Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal
Het college kan (tijdelijk) van verhaal afzien als, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen, sprake is van bijzondere omstandigheden of dringende redenen. Voor het opleggen van de verplichtingen op grond van het tweede lid is dit van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 6.7.1 Bijstand onder verband van krediethypotheek of pandrecht
Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het vermogen als bedoeld in artikel 34 tweede lid onder d van de Participatiewet volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Artikel 48g Opnieuw recht binnen twee jaar
Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.
Hoofdstuk 7 Overige bepalingen
Paragraaf 7.1 Regels schuldhulpverlening
De uitvoering van de verschillende vormen van schuldhulpverlening vindt plaats conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de modules Budgetbeheer, Budgetcoaching, Schuldregeling en Betalingsregeling.
Artikel 49c Intake- en stabilisatiefase
Schuldhulpverlening wordt aangevraagd door het inleveren van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier. Door middel van een beschikking wordt belanghebbende op de hoogte gesteld van de beslissing op de aanvraag. Daarna start de intake- en stabilisatiefase.
Artikel 49d Producten schuldhulpverlening
Producten die de gemeente aanbiedt zijn onder meer:
Artikel 49g Verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)
Indien geen akkoord kan worden bereikt met alle schuldeisers of indien vanwege een andere reden de schuldbemiddeling niet kan starten of mislukt, dan kan op verzoek van de belanghebbende een verzoekschrift worden ingediend bij de Rechtbank om voor de Wsnp in aanmerking te komen.
Artikel 49j Uitsluiting schuldhulpverlening
Als binnen de uitsluitingstermijn van drie jaar toch aanspraak gemaakt wordt op schuldhulpverlening, dan kan schuldhulpverlening toegekend worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college kan aan die toekenning aanvullende voorwaarden/verplichtingen verbinden waarmee belanghebbende voorafgaand akkoord dient te gaan.
Op de aanvragen die tot en met 31 december 2015 zijn ingediend in het kader van Jeugdhulp en waarvan de beschikking op of na 1 januari 2016 wordt afgegeven, zijn de nadere regels Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2016 van toepassing.
Op de aanvragen in het kader van Jeugdhulp waarvan de beschikking voor 1 januari 2016 is afgegeven en de beschikking doorloopt in 2016 en verder, zijn de nadere regels Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2015 van toepassing.
Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2016 onder gelijktijdige intrekking van :
Nadere regels Sociaal Domein gemeente Nieuwkoop 2015
Beleidsregels Verhaal Wet werk en bijstand gemeente Nieuwkoop 2012
Beleidsregels Krediethypotheek en pandrecht gemeente Nieuwkoop 2012
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 15 december 2015.
In de bijlage van de Nadere regels sociaal domein gemeente Nieuwkoop 2016 is een afwegingskader opgenomen. Het afwegingskader gebruiken professionals van het CJG om tot een besluit voor pgb voor jeugdhulp te komen. Het afwegingskader is onderdeel van de Nadere regels sociaal domein gemeente Nieuwkoop 2016
In de Wmo 2015 is geregeld dat inwoners, aan wie een maatwerkvoorziening verstrekt is, onder voorwaarden, het recht hebben om te kiezen voor een pgb. Voor een algemene voorziening kan dus nooit een pgb verstrekt worden.
In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden beschreven waaraan inwoners moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb:
Inwoners moeten het vermogen hebben om een pgb goed te besteden. Dit betekent dat de inwoner in staat geacht moet worden om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. De inwoner mag daarbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor inwoners die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente Nieuwkoop streeft ernaar dat alle gewenste voorzieningen op lokaal en regionaal niveau aanwezig zijn zodat een pgb niet nodig is.
Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) wordt in de gemeente Nieuwkoop uitgevoerd door de regiotaxi Holland Rijnland. Als de regiotaxi toereikend is om iemand lokaal te verplaatsen, dan is het niet mogelijk om een pgb voor vervoer te verstrekken.
Maatschappelijke opvang kan niet uitgesloten worden van een pgb. Het is echter de vraag of mensen aan wie maatschappelijke opvang verstrekt is, kunnen voldoen aan de voorwaarden die aan een pgb verbonden zijn. In de praktijk wordt een pgb voor maatschappelijke opvang daarom niet verstrekt.
Artikel 3 lid 4 van de verordening stelt dat als een integraal plan opgesteld wordt daarin aangegeven wordt van welke voorzieningen gebruik gemaakt wordt en/of voor welke maatwerkvoorzieningen de inwoner een aanvraag bij het college indient. Hiermee wordt voldaan aan een belangrijk criterium vanuit de Jeugdwet, waarin de toepassing van één gezin, één plan, als één van de belangrijke instrumenten genoemd wordt. Een plan, door de aanvrager samen met het jeugd- en gezinsteam opgesteld, moet dan ook de basis zijn voor het verstrekken van een pgb. Als voorwaarde wordt daarom gesteld dat een plan ten grondslag moet liggen aan het verstrekken van een pgb. In het plan moet benoemd worden welke resultaten nagestreefd worden (stabilisatie problematiek, ontwikkeling vaardigheden etc.). Als de besteding van het pgb niet opgenomen is in het integrale plan, dan moet de budgethouder een afzonderlijk budgetplan opstellen waarin hij aangeeft hoe hij het pgb gaat inzetten. De budgethouder is daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van het plan. Door periodiek het plan te gebruiken om vast te stellen wat de ondersteuning/jeugdhulp opgeleverd heeft, wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de verleende ondersteuning/jeugdhulp inzichtelijk gemaakt. Dat betekent ook dat de budgethouder het CJG/ WMO loket informeert, indien de budgethouder een andere zorgverlener wil gaan inzetten. Het pgb kan overigens deel uitmaken van een arrangement, waarbij onderdelen van ondersteuning/jeugdhulp in natura en onderdelen via een pgb ingezet worden.
De Jeugdwet stelt dat, om in aanmerking te komen voor een pgb, de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet passend is in zijn situatie. De aanvrager heeft dus een motiveringsplicht. Ook de Wmo 2015 stelt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen.
In de voorwaarden is opgenomen dat de inwoner of zijn ouders voldoende in staat moet zijn om zijn belangen te behartigen. In de Jeugdwet is vastgelegd dat een pgb alleen verstrekt kan worden als de jeugdige (of zijn ouders) voldoende in staat is om zijn belangen te behartigen en de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. Het is toegestaan om een pgb te laten beheren door een naaste uit het sociaal netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Het gaat om de volgende twee aspecten:
Kan hij de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uitvoeren? Hierbij gaat het onder meer om het kiezen van een zorgaanbieder, het aangaan van een contract en het aansturen van de zorgaanbieder. De inwoner mag hierbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk, dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Het gaat niet om het beheren van het budget, dat doet de SVB. Het is wel van belang om te weten dat een budgethouder, die voor vier of meer dagen per week ondersteuning/jeugdhulp inkoopt, een werkgever is met de werkgeversplichten die daarbij horen. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de inwoner getoetst, maar het oordeel van het Wmo loket of het CJG is leidend. Als het het Wmo loket of het CJG van mening is dat de inwoner onbekwaam is, dan kan het college het pgb weigeren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.
Lid 3 gaat over de termijn van het pgb. Een gangbare termijn van een pgb is een jaar.Echter, voor sommige inwoners is de hulpvraag voor langere tijd vast te stellen. Bijvoorbeeld voor inwoners met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Rekening houdend met die gevallen, is er geen maximale termijn aan een pgb gesteld.
Indien een pgb een termijn heeft van langer dan een jaar, wordt wèl jaarlijks het gezinsplan, inclusief
het gebruik van het pgb, geëvalueerd door de inwoner met het CJG of medewerker van het Wmo loket.
Artikel 3 Voorwaarden pgb sociaal netwerk
In de Jeugdwet is opgenomen dat de gemeente kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de inwoner aan wie een pgb verstrekt wordt, de mogelijkheid heeft om ondersteuning/jeugdhulp te betrekken van een persoon die deze anders dan in de uitoefening van een beroep levert. Het gaat hier bijvoorbeeld om situaties waarin iemand zijn baan opzegt of minder gaat werken om kinderen intensief te ondersteunen of waarin het veiliger/praktischer is dat een naaste uit het gezin de ondersteuning levert. Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning gaat bieden, dan moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat uit het gesprek/integraal plan blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Extra inzet is dus nodig. Hiervan is ook sprake als de zorg voor een opgroeiend kind als gevolg van beperkingen juist toeneemt waardoor extra ondersteuning noodzakelijk is.
Het komt voor dat het met inzet van het sociaal netwerk makkelijker is om een sluitend zorgaanbod te realiseren dan met inzet van een professionele zorgorganisatie. Argumenten voor de inzet van het sociaal netwerk zijn bijvoorbeeld:
Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning/jeugdhulp gaat bieden, dan moet diegene wel over de juiste competenties en expertise beschikken:
Een periodiek gesprek (1 keer per jaar of vaker) met het Jeugd- en gezinsteam moet inzicht geven in de kwaliteit van de geboden ondersteuning/jeugdhulp in relatie tot het gewenste resultaat. Dit kan gevolgen hebben voor het PGB.
De persoon die vanuit het sociaal netwerk ondersteuning/jeugdhulp biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt.
Als ondersteuning/jeugdhulp ingezet wordt in situaties waarin sprake is van
onvoldoende opvoedvaardigheden of bij (dreigende) overbelasting, dan kan geen pgb ingezet worden voor het sociaal netwerk. Het is aan de betrokken professional om dit te beoordelen.
Artikel 4 Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
In principe heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning/jeugdhulp die hij met het pgb inkoopt. Daarmee heeft hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Tegelijkertijd is voor professionele aanbieders ook de Wmo 2015 en de Jeugdwet van toepassing. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen die gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Zoals gezegd gaat het hierbij onder meer om verantwoorde hulp, het toepassen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, het beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag en het gebruiken van een hulpverleningsplan. Deze kwaliteitseisen worden aan alle professionele jeugdhulpaanbieders gesteld, dus ook aanbieders die op basis van een pgb jeugdhulp verlenen.
De mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken, is uit de Wmo 2015 verdwenen. De financiële tegemoetkoming wordt onder de Wmo 2015 vervangen door een pgb.
In artikel 6 worden de pgb tarieven per vorm van ondersteuning genoemd. In onderstaand overzicht zijn de maximum tarieven opgenomen.
Bij de afweging tussen algemene en specialistische ondersteuning is de aard van de benodigde ondersteuning bepalend. Algemene ondersteuning wordt geleverd door een professional. Algemene ondersteuning wordt geleverd door een specialist.
Ondersteuning geboden uit het sociaal netwerk komt niet in aanmerking voor het tarief van eenprofessional of een specialist, uitgezonderd de gevallen waarbij een professional of specialist nodig isvoor de inwoner en de beoogde zorgverlener uit het sociaal netwerk van de inwoner komt. De voorwaarden aan de inzet van het sociale netwerk, zoals beschreven in artikel 3 lid, spelendan geen rol bij de levering van de ondersteuning.
CVZ is het College voor zorgverzekeringen sinds april 2014 Zorginstituut Nederland.
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van het trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de rekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning geleverd zijn, waarna de SVB de uitbetaling aan de zorgaanbieder doet. Het niet bestede bedrag wordt na afloop van de verantwoordingsperiode door de SVB terugbetaald aan de gemeente. Het rijk heeft besloten dat gemeenten eenmalige pgb’s (voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel) in 2015 nog zelf kunnen betalen aan de inwoner. Het blijkt namelijk niet mogelijk om per 1 januari 2015 eenmalige pgb’s volgens de werkwijze van het trekkingsrecht (via de SVB) uit te voeren.
Artikel 18 Diagnostiek en behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie
De samenwerkende partners bij dyslexiezorg zijn de gemeente, scholen en zorgaanbieders. Scholen zijn verantwoordelijk voor de signalering en begeleiding van kinderen met dyslexie. De gemeente is verantwoordelijk voor dyslexiezorg bij Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED); dyslexie zonder bijkomende stoornissen die belemmerend zijn voor de behandeling. De Tijdelijke Werkorganisatie(TWO) maakt namens het college met aanbieders afspraken over de voorwaarden waaronder zij dediagnostiek en behandeling voor EED in natura mogen verlenen in opdracht van het college.
In deze nadere regels wordt EED aangewezen als vrij toegankelijke voorziening. Dit maakt mogelijk dat EED-zorg in natura ingezet wordt op voordracht van de school. Hiervoor is gekozen omdat bij EED in principe sprake is van enkelvoudige problematiek, waarbij het inschakelen van het jeugd- en gezinsteam als een onnodige extra schakel gezien wordt. Het is aan de gecontracteerde EED-zorgaanbieder om aan de hand van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling te bepalen of aan de criteria voor EED-zorg die de gemeente gesteld heeft, voldaan wordt. Als sprake is van meervoudige problematiek en/of bijkomende gezinsproblematiek, dan schakelt de zorgaanbieder in overleg met de inwoner het betreffende jeugd- en gezinsteam in.
Artikel 22 Bijdrage algemene voorziening
De artikelen 2.1.4 en 2.1.5 van de Wmo 2015 bieden de mogelijkheid om bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening/pgb of algemene voorziening een bijdrage aan de inwoner te vragen. De Wmo 2015 maakt onderscheid tussen de bijdrage voor een maatwerkvoorziening en de bijdrage voor een algemene voorziening. De gemeente bepaalt de bijdrage voor een algemene voorziening, deze bijdrage mag maximaal kostendekkend zijn. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
Met betrekking tot de bijdrage die gebruikers van een algemene voorziening betalen, wordt onderscheid gemaakt tussen algemene voorzieningen die vanuit particulier initiatief gerealiseerd worden en algemene voorzieningen die in opdracht van het college gerealiseerd worden.
Bij algemene voorzieningen vanuit particulier initiatief zijn de initiatiefnemers vrij om inwoners een bijdrage te vragen. De initiatiefnemers bepalen zelf de hoogte van de bijdrage. De bijdrage wordt geïnd door de initiatiefnemers.
Het college kan binnen en buiten de Wmo 2015 regelingen treffen waarmee groepen inwoners gecompenseerd worden voor (een deel van) de bijdrage voor een algemene voorziening vanuit particulier initiatief. Voorbeelden van dit soort regelingen zijn het Jeugdsportfonds, een kortingspas voor mantelzorgers en vrijwilligers en (in individuele gevallen) bijzondere bijstand voor minima. Informatie over het gebruik van deze regelingen is onderdeel van het gesprek na de melding van de hulpvraag.
Voor algemene voorzieningen die in opdracht van het college gerealiseerd worden, geldt dat de aanbieder van de voorziening alleen een bijdrage kan vragen voor algemeen gebruikelijke kosten die vanuit de voorziening betaald worden voor de inwoner. Algemeen gebruikelijke kosten zijn kosten die alle inwoners maken in het dagelijks leven, ook inwoners die geen gebruik maken van de voorziening. Denk bijvoorbeeld aan een bijdrage voor een maaltijd bij een maaltijdservice of een bijdrage voor een wasmiddel bij een was- en strijkservice. De aanbieder van de voorziening kan geen bijdrage vragen voor dienstverlening. De bijdrage wordt geïnd door de aanbieder.
Omdat het hier gaat om algemeen gebruikelijke kosten die alle inwoners maken, compenseert het college (een deel van) de bijdrage voor een algemene voorziening niet. Bij algemeen gebruikelijke kosten is immers geen sprake van een mogelijke stapeling van aanvullende kosten die een inwoner vanwege zijn persoonlijke situatie genoodzaakt is te maken.
Artikel 23 Bijdrage maatwerkvoorziening of pgb
Op een maatwerkvoorziening/pgb blijft een landelijke inkomensafhankelijke bijdrageregeling van toepassing dat vastgelegd is in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Geen bijdrage wordt gevraagd voor:
Het bijdrageplichtig inkomen voor de Wmo wordt vastgesteld door het CAK en is afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de inwoner en de meerderjarige personen met wie de inwoner een gezamenlijke huishouding voert. Op basis van dit inkomen wordt de maximale bijdrage vastgesteld. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van:
Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt de termijn zolang de voorziening gebruikt wordt of tot de kostprijs van de voorziening bereikt is. De kostprijs van de voorziening vormt een belangrijke beperking van de termijn waarover een bijdrage gevraagd mag worden. De bijdrage mag niet hoger zijn dan de kostprijs. Dus zodra de inwoner een bijdrage ter hoogte van de kostprijs betaald heeft, dan kan niet langer een bijdrage gevraagd worden. Bij de huur van een voorziening geldt geen maximale termijn voor de bijdrage, maar wordt een bijdrage gevraagd zolang de gemeente huur betaalt voor de voorziening.
De procedure voor het vaststellen en innen van de bijdrage is als volgt:
Artikel 24 Mantelzorgwaardering
Het college heeft grote waardering voor de inzet van mensen die mantelzorg verlenen aan inwoners. Daarom stelt het college een maatwerkvoorziening beschikbaar om deze waardering te tonen, in de vorm van een geldbedrag. Met een geldbedrag kan elke mantelzorger zelf kiezen op welke manier hij de voorziening wil besteden. Het bedrag biedt een (gedeeltelijke) compensatie voor de meerkosten die veel mantelzorgers maken.
De inwoner die mantelzorg ontvangt, kan eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, één voorziening aanvragen voor zijn mantelzorger(s). Voor de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor de voorziening, wordt als richtlijn de volgende definitie van mantelzorg aangehouden:
Iemand is mantelzorger als: een persoon langdurig en onbetaald zorgt voor iemand die chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevend is. Een mantelzorger kan een familielid zijn, maar ook een vriend of een kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Bij mantelzorg beslaat de verzorging meer dan acht uur per week gedurende een periode van meer dan drie maanden. Mantelzorg is zorg die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen.
De voorziening is bedoeld voor de mantelzorgers van inwoners die in de gemeente wonen. De mantelzorger kan dus buiten de gemeente wonen.
Een inwoner die mantelzorg ontvangt kan, als hij een beroep wil doen op de voorziening, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, een melding doen bij het Wmo loket van de gemeente. De melding wordt op dezelfde manier behandeld als andere meldingen, dit wil zeggen dat na de melding een gesprek volgt, daarna eventueel een aanvraag en een beschikking. Dit doen we omdat we de inwoners die mantelzorg ontvangen, in het kader van outreachend werken, graag goed in beeld willen hebben. Als de inwoner al bekend is bij het Wmo loket en al vastgesteld is dat er sprake is van mantelzorg, dan kan het Wmo loket, beslissen af te zien van een gesprek. De voorziening komt, als sprake is van mantelzorg, standaard aan de orde in een gesprek na een melding van een hulpvraag in het kader van de Wmo.
Een beschikking kan, afhankelijk van de persoonlijke situatie, afgegeven worden voor een bepaalde periode of voor onbepaalde tijd. Betaling vindt jaarlijks plaats. Bij verstrekking voor onbepaalde tijd geldt dat de voorziening ingetrokken wordt als de inwoner die mantelzorg ontvangt verhuist naar een andere gemeente of overlijdt of de mantelzorger van de inwoner niet meer voldoet aan de richtlijn zoals omschreven in lid 3.
Met het vervallen van de landelijke regeling van het mantelzorgcompliment vervalt ook de grondslag van de vrijstelling in artikel 1a lid 4 van de Successiewet 1956. Ontvangers van het mantelzorgcompliment konden bij overlijden van degene voor wie zij zorgden, als zij erfgenaam waren, vrijstelling op erfbelasting over de woning van de overledene krijgen. De rijksoverheid bekijkt of het wenselijk en mogelijk is om de vrijstelling toch in enige vorm te behouden. Mocht de gemeentelijke mantelzorgwaardering gekoppeld worden aan de genoemde vrijstelling, dan stelt het college hierover aanvullende nadere regels vast.
Onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning bestond het verhuisprimaat, wat inhield dat de woning alleen aangepast werd als verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd als woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen, waarmee voorkomen werd dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan.
Onder de Wmo 2015 wordt bij alle meldingen de nadruk gelegd op het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de inwoner de noodzaak van de ondersteuning had kunnen voorzien. Als een maatwerkvoorziening (zoals een woningaanpassing) nodig is, dan wordt nog steeds de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Vooral bij grote woningaanpassingen wordt dus nog steeds de afweging gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om discussie over het al dan niet toekennen van een grote woningaanpassing te voorkomen, en richting te geven wordt nog steeds het verhuisprimaatbedrag gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag uitkomen, dan wordt geen grote woningaanpassing verstrekt, maar wordt de inwoner geadviseerd om te verhuizen, tenzij er zwaarwegende redenen (vastgelegd in jurisprudentie) zijn om niet te verhuizen. Als dat nodig is, dan wordt ondersteuning geboden bij het vinden van een geschikte woning.
Als de inwoner ervoor kiest om niet te verhuizen en zijn woning volledig aan te laten passen (en dat is technisch mogelijk), dan heeft de inwoner de mogelijkheid om het pgb voor verhuiskosten te gebruiken voor de aanpassing van de woning. Voorwaarde is dat de inwoner de woning volledig geschikt laat maken. Als daarna (dus nadat de inwoner de woning heeft laten aanpassen) nog aanvragen voor woonvoorzieningen ingediend worden, dan worden alleen woonvoorzieningen verstrekt die in een (andere) geschikte woning ook verstrekt zouden worden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de inwoner achteruit gaat en daardoor een tillift of een bijzondere toiletstoel nodig heeft. Dergelijke voorzieningen zouden immers ook nodig geweest zijn als de inwoner verhuisd was naar een geschikte woning.
Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Omdat inwoners voor dit soort verhuizingen geld kunnen reserveren, worden deze verhuizingen als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hiervoor wordt dus geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Ook als de inwoner voor het eerst zelfstandig gaat wonen en bekend is met een beperking, dan wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Als sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is, dan kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand. Als de inwoner als gevolg van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing geconfronteerd wordt, dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden. Dit is maatwerk.
De hoogte van de verhuiskostenvergoeding wordt afgestemd op de grootte van het huishouden. Het betreft een pgb voor de kosten van verhuizing en stoffering.
De inwoner moet zelf naar een geschikte woning zoeken. Een cliëntondersteuner kan, als dat nodig is, ondersteuning bieden. Het Wmo loket bekijkt samen met de inwoner de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist de inwoner zelf of hij de woning wil aanvaarden. Bij een weigering wordt de inwoner gewezen op het feit dat er slechts weinig aangepaste woningen vrijkomen.
Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden als de inwoner een aangepaste woning op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft hier situaties waarin de inwoner voor wie de woning aangepast was, verhuisd is naar een Wlz instelling of waarin een partner, waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was, overleden is.
In uitzonderlijke situaties kan (voor maximaal drie maanden) een vergoeding verstrekt worden voor tijdelijke dubbele woonlasten, als de inwoner bijvoorbeeld tijdens de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
Artikel 28 Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening
In dit artikel staan de regels omtrent onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen.
Artikel 30 Autokostenvergoeding
Voor het gebruik van de eigen auto wordt in principe geen vergoeding verstrekt. Pas als blijkt dat de inwoner door zijn beperking volledig aangewezen raakt op het gebruik van de eigen auto (inclusief de korte afstanden) en hierdoor zijn auto aantoonbaar meer dan voorheen nodig heeft, waarbij hij een lokale vervoersbehoefte groter dan 2000 kilometer op jaarbasis heeft, dan kan overwogen worden om een pgb te verstrekken. Hierbij worden alle vervoersvoorzieningen en/of andere oplossingen die de inwoner tot zijn beschikking heeft, meegewogen. Echter als de inwoner plotseling beperkt raakt en hij kan zijn vervoersbeperking met zijn eigen vervoersvoorziening (zoals een auto) oplossen, dan kan de conclusie getrokken worden dat de inwoner de hulpvraag zelf kan oplossen.
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Als het voor de inwoner zonder sportvoorziening niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder een beperking heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, dan kan een sportvoorziening verstrekt worden. Dat kan een sportrolstoel zijn, maar ook een ander hulpmiddel. Op basis van eerdere Wmo regelgeving en jurisprudentie kan gesteld worden dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een pgb te verstrekken, waarin tevens de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering meegenomen zijn. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de inwoner zelf ook verwacht worden dat hij een deel van de kosten draagt.
Als nog geen sprake is van actieve sportbeoefening, dan kan de inwoner een pgb ontvangen voor de huur van sporthulpmiddelen gedurende een proefperiode van maximaal zes maanden, zodat de inwoner (met zijn beperking) een sport kan uitproberen. Hiervoor kan de inwoner een sportadvies vragen aan een revalidatiecentrum of een gecertificeerde sportschool waaraan een sportarts verbonden is.
Dit artikel verwijst naar artikel 50, eerste en tweede lid van de Participatiewet. Daarin worden de voorwaarden genoemd voor verlening van bijstand in de vorm van een geldlening. Dit lid geeft aan dat wanneer sprake is van verlening van algemene bijstand in de vorm van een geldlening, dit vervolgens gebeurt onder verband van hypotheek.
Bij verlening van bijstand onder verband van hypotheek dan wel pandrecht dient aan de
belanghebbende telkens de verplichting te worden opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van
hypotheek of pandrecht. Essentieel voor zekerheidstelling is namelijk de totstandkoming van een hypotheek- dan wel pandovereenkomst. Werkt een belanghebbende niet mee, dan kan geen zekerheid worden gerealiseerd en dient er geen bijstand te worden verleend. Eventueel reeds verleende bijstand in devorm van een voorschot dient te worden terugbetaald.
Artikel 48c Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten
De kosten van het vestigen van een krediethypotheek of pandrecht, alsmede de bijkomende
kosten, zijn niet te beschouwen als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Eventuele
bijdragen die voor deze kosten wordt verleend, moet worden beschouwd als bijzondere bijstand. Daar artikel 50 lid 2 Participatiewet ziet op algemene bijstand, zal deze bijstand in de voorkomende gevallen als bijzonder bijstand om niet moeten worden verstrekt.
Artikel 48d Voorwaarden in hypotheekakte of akte van pandrecht
Bij gebruikelijke bedingen die ook in de hypotheekakte of pandovereenkomst moeten worden
opgenomen, kan gedacht worden aan het beding tot beperking van de bevoegdheid tot verhuur of
Een verkoop van de woning hoeft niet terstond gepaard te gaan met een financiële afwikkeling. Dit zal doorgaans plaatsvinden bij de overdracht van de woning. Vanaf het moment waarop belanghebbende over de opbrengst kan beschikken, zal de resterende geldlening aan de gemeente in één keer moeten worden terugbetaald.
Bij verkoop van een niet-registergoed, zoals een woonwagen of woonschip onder een bepaald tonnage, vindt er in de regel wel direct een financiële afwikkeling plaats. De gemeente zal de geldlening na verkoop dan ook terstond in één keer moeten terugontvangen.
Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende
marktwaarde ligt, is er geen aanleiding om het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden.
Overigens is niet gegarandeerd dat belanghebbende uiteindelijk bij verkoop van de woning ook over het vrijgelaten vermogen, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder d van de Wet werk en bijstand kan beschikken. Dit is natuurlijk afhankelijk van de verkoopwaarde, de bancaire hypotheek en de afrekening van de krediethypotheek of het pandrecht
Artikel 48g Opnieuw recht binnen twee jaar
De gemeente heeft de vrijheid om bij een hernieuwde bijstandsaanvraag na een periode vanbijstandsverlening (al dan niet onder verband van krediethypotheek/pandrecht) uit te gaan van dewaarde van het goed op dat moment. Op dit punt wordt echter aangesloten bij het oude besluit
krediethypotheek bijstand waarbij een onderbreking van minder dan twee jaar werd uitgegaan vandezelfde geldlening die bij de eerdere bijstandsverlening was toegepast.