1 ALGEMENE BEPALINGEN
Begripsomschrijvingen
Artikel 1:1
- 1.
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst
wordt verstaan onder:
- a.
ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld
om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie
een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;
- b.
functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar
is te verrichten conform artikel 3:1;
- c.
pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die
gold tot en met 31 december 1995;
- d.
pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP;
- e.
arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal
uren in een bepaalde periode gedurende welke door de
ambtenaar arbeid moet worden verricht;
- f.
arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de
ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;
- g.
formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de
aanstelling;
- h.
feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die
voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;
- i.
- j.
arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele
arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;
- k.
dienstverband: een aanstelling voor bepaalde of onbepaalde
tijd, of een oproepovereenkomst;
- l.
overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de
bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht
verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;
- m.
werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;
- n.
werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen
gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden
verricht;
- o.
uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een volledig
dienstverband herberekende - salaris van de ambtenaar per
maand;
- p.
Zvw: de Zorgverzekeringswet
- q.
CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector
gemeenten;
- r.
UWO: Uitwerkingsovereenkomst;
- s.
functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar
wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid,
geschiktheid en ijver;
- t.
waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend aan
de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het
college verstrekte opdracht volledig een andere functie
waarneemt, indien voor die functie een hogere schaal geldt
dan voor de eigen functie;
- u.
LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;
- v.
WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- w.
Arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van
artikel 18, eerste lid, van de WAO;
- x.
WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;
- y.
WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
- z.
IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig
arbeidsongeschikten;
- aa.
IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame
arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA; WGA: Regeling
werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
- bb.
WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk
arbeidsgeschikten
- cc.
WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk
arbeidsgeschikten op grond van de WIA;
- dd.
WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong
gehandicapten;
- ee.
WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
- ff.
Wazo: Wet arbeid en zorg;
- gg.
SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en
Inkomen;
- hh.
uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld
in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale
verzekeringen 1997;
- ii.
pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting
Pensioenfonds ABP;
- jj.
WPA: de Wet privatisering ABP;
- kk.
FPU-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden,
bedoeld in artikel 2 van de Centrale Vut-overeenkomst
overheids- en onderwijspersoneel;
- ll.
FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering: het reglement
zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Centrale
Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
- mm.
volledig dienstverband: een dienstverband waarvan de
arbeidsduur per jaar 1836 uur bedraagt en de formele
arbeidsduur per week 36 uur bedraagt. Bij een deeltijd
dienstverband bedraagt de arbeidsduur minder dan 1836 uur
per jaar en de formele arbeidsduur minder dan 36 uur per
week
- nn.
- oo.
ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;
- pp.
UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als
bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI.
- qq.
Salaris: maandbedrag dat binnen de
salarisschaal aan de ambtenaar istoegekend, naar
evenredigheid van diens formele arbeidsduur.
- rr.
Salaristoelagen: de in paragraaf 3 van
hoofdstuk 3 genoemde toelagen teweten: de
functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage
onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage
beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de
arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage,
die aan de medewerker zijn toegekend en die tot 1 januari
2016 tot de bezoldiging werden gerekend.
- ss.
Functieschaal: de salarisschaal die bij
een functie hoort;
- tt.
Periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;
- uu.
Salarisschaal: een reeks maandbedragen
als opgenomen in de bijlage bij dithoofdstuk;
- vv.
Achterblijvende Partner: weduwe,
weduwnaar, geregistreerd partner van deoverleden
ambtenaar, of de ongehuwde partner die een
samenlevingscontract had met de overleden ambtenaar.
- 2.
Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en
bedrijven door de gemeente beheerd.
Geen ambtenaar
Artikel 1:2
- 1.
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst
wordt niet als ambtenaar beschouwd:
- a.
het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar
onderwijs;
- b.
het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van
openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de
zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;
- c.
de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als
zodanig;
- d.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231,
tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;
- e.
de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is
benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke
belastingen;
- f.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is
zonder opsporingsbevoegdheid;
- g.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met
opsporingsbevoegdheid;
- h.
hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening
en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in
dienst is van de gemeente, met uitzondering van de
geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader
van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet
sociale werkvoorziening;
- i.
de ambtenaar als bedoeld in artikel 1 cao. 1, onder
Ambulancezorg.
- 3.
Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is,
afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het
georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming
vereist is in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de
ondernemingsraad.
- 4.
Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de
gemeentelijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a van
toepassing.
Artikel 1:2:1
- 1.
Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht is aangegaan zijn artikel 3:11 , 3:13 , 7:24a, 7:25a, 7:25b,
en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een
wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de
hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing
- 3.
Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de
hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van
werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen
regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling
de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die
behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de
hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.
Leer-werkbaan
Artikel 1:2:2 (vervallen)
Instapplan
Artikel 1:2:3 (vervallen)
Artikel 1:2a Stageplaats
- 1.
Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of
onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een
stage-overeenkomst.
- 2.
Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met
uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en
artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.
- 3.
De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de
duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair.
- 4.
De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de
stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de
stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate
begeleiding.
- 5.
Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald.
- 6.
De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 1:2b Werkervaringsplaats
- 1.
Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats
aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst.
- 2.
p de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met
uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en
artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.
- 3.
De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd,
voor een periode van maximaal 6 maanden. De
werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een
periode van maximaal 6 maanden.
- 4.
De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de
medewerker waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat.
Het college zorgt voor adequate begeleiding.
- 5.
Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald.
- 6.
De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 1:2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak
- 1.
In afwijking van artikel 3:1, tweede lid, onderdeel b kan het
college salarisschaal A in bijlage IIa vaststellen voor de ambtenaar
die op grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat
hij onder de Participatiewet valt en door beperkingen niet het
wettelijk minimumloon kan verdienen.
- 2.
In afwijking van artikel 3:1, tweede lid, onderdeel b kan het
college vaststellen dat de ambtenaar die op grond van de Wet
banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij Wajonger is met
arbeidsvermogen en voor wie een loonwaarde van minder dan 100% is
vastgesteld, recht heeft op een door zijn loonwaarde bepaald
percentage van het salaris. Is het door het loonwaarde bepaalde
percentage van het salaris lager dan het wettelijk minumumloon, dan
is het salaris van de ambtenaar gelijk aan het wettelijk
minimumloon.
- 3.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in
artikel 3:6, eerste lid genoemde minimumbedrag voor de
eindejaarsuitkering.
- 4.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in de
toelichting op artikel 6:3, tweede lid, genoemde minimumbedrag voor
de vakantietoelage.
- 5.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in
artikel 6a:7, eerste lid genoemde minimumbedrag voor de
levensloopbijdrage.
- 6.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als minimumbedrag
voor de eindejaarsuitkering het in artikel 3:6, eerste lid genoemde
minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.
- 7.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als minimumbedrag
voor de vakantietoelage het in de toelichting op artikel 6:3, tweede
lid genoemde minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de
deeltijdfactor.
- 8.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als minimumbedrag
voor de levensloopbijdrage het in artikel 6a:7 eerste lid genoemde
minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.
- 9.
Indien het college voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar
loondispensatie op grond van de Wajong ontvangt, past het college
deze loondispensatie toe op het salaris en de daarop gebaseerde
toelagen en vergoedingen.
Toepassing
Artikel 1:3
- 1.
De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst vinden
ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of
krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor
zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.
- 2.
Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze
regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op
ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden
uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de
eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het
secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen
aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.
Artikel 1:3:1 (Vervalt)
Artikel 1:3a
Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de
griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.
Voorschriften en instructies
Artikel 1:4:1
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien
zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk is:
- a.
bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de
bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het
functioneren van de dienst;
- b.
instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de
vervulling daarvan te volgen werkwijzen.
Uitreiking van CAR en UWO
Artikel 1:4:2
- 1.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze
regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen
welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of
worden getroffen.
- 2.
Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in her
vorige lid bedoelde stukken:
- a.
de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten
tot het LOGA met het College voor Arbeidszaken van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
- b.
de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van
gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de
onder a aangeduide centrales;
- c.
de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;
- d.
ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in
aanmerking komt.
Artikel 1:4:3
- 1.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor
hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter
uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of
welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven,
tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke
plaats ter inzage liggen.
- 2.
Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als
bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk
te zijner kennis gebracht.
Voordragen van belangen
Artikel 1:4:4
De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van
dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te
dragen.
Omvang van de betrekking
Artikel 1:5
Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de
betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal
te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.
Vrijstelling
Artikel 1:6
- 1.
In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen
voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan
worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor
bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van
het bepaalde in de hoofdstuk 8 en 10d. In de commissie voor
georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de
criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies
zelf. Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is
ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze
regeling gevoerd bij het opstellen van even genoemde criteria en bij
het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste
van toepassing is.
- 2.
De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van
toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die
projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te
bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen
worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate
zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de
werkzaamheden.
2 AANSTELLING EN ARBEIDSOVEREENKOMST
Aanstelling: het bevoegd gezag
Artikel 2:1
Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald,
geschiedt de aanstelling door het college.
Aanstelling in algemene dienst
Artikel 2:1A
- 1.
De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente.
- 2.
Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter
uitvoering van dit artikel.
- 3.
De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de gemeente is
met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege aangesteld in algemene
dienst van de gemeente.
Artikel 2:1B
- 1.
De ambtenaar is –nadat hij is gehoord –verplicht om in het belang
van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een
passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in
verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem
bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
- 2.
Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de
ambtenaar verplicht om:
- o
tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te
verrichten, dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen;
o tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde
werktijden;
o beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde
werktijden.
Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze
beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien
deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode
van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de
schriftelijke aanwijzing moet blijken.
3.Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandig-heden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs
niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij –onverminderd zijn
verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen –daarvan door
tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo
spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.
Aanstelling: onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid
Artikel 2:2
- 1.
Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie - na
een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd
bestuursorgaan gehouden onderzoek kan worden aangenomen, dat hij in
voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van
de hem op te dragen werkzaamheden.
- 2.
Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de
gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid bedoelde
onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.
- 3.
Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat betrokkene in
het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
- 4.
De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan
slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt
over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting
is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.
Aanstelling: geneeskundig onderzoek
Artikel 2:3
- 1.
Onverminderd artikel 2:2, kan het college bepalen dat voor bepaalde
functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen
op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld,
aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht
op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat tegen het vervullen
van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het
geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n),
daartoe aangewezen door het college.
- 2.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de
gemeente.
Duur van de aanstelling
Artikel 2:4
- 1.
De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.
- 2.
Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor
bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6
maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen
inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als
een aanstelling voor onbepaalde tijd.
- 3.
Vanaf de dag dat meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd
elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden,
geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde
tijd.
- 4.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende
aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en
verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de
hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de
verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars
opvolger te zijn.
Bericht van aanstelling
Artikel 2:4:1
- 1.
De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het
bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:
- a.
de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a
tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb.
1993,635);
- b.
de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar;
- i.
de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is
aangesteld: in een tijdelijke aanstelling voor
onbepaalde tijd;
- ii.
in een aanstelling bij wijze van proef;
- iii.
voor een project met een eenmalig en uniek karakter;
- iv.
hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke
of praktische opleiding of vorming;
- v.
- vi.
voor het verrichten van werkzaamheden in het kader
van een door de overheid getroffen regeling, die het
karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling
de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van
personen, die behoren tot één of meer bepaalde
groepen van werklozen;
- vii.
als werkzoekende in tijdelijke dienst.
- 2.
Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de
ambtenaar kosteloos meegedeeld.
- 3.
De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet
van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.
Vacatures
Artikel 2:4:2
- 1.
De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het
personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot
aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen
verzet.
- 2.
Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van
overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens
hoofdstuk 10a en 10d genieten ten laste van de gemeente.
Artikel 2:4:3 (vervallen)
Arbeidsovereenkomst
Artikel 2:5
- 1.
Door het college kan met een persoon slechts een arbeidsovereenkomst
naar burgerlijk recht worden aangegaan voor het bij oproep
verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend
karakter.
- 2.
De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud
opgemaakt en door beide partijen ondertekend.
- 3.
Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing
op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is
gesloten.
Artikel 2:5:1
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de
artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.
Minimum-urengarantie bij oproepkrachten
Artikel 2:5:2
De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum
van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15
uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats
indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt
gewerkt.
Inhoud oproepovereenkomst
Artikel 2:5:3
De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:
- a.
de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die
een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het
verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden;
- b.
de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na
daartoe opgeroepen te zijn te verrichten;
- c.
een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de aanvang
van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt
te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang van de werkzaamheden
zo nauwkeurig mogelijk aan te geven;
- d.
de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te
vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht;
- e.
een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de
oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk
de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke
werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien
afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te
nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de
werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder
de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht
zich schuldig aan plichtsverzuim;
- f.
indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft
gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een
omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht
alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan
genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de
oproepkracht op grond van artikel 8:13.
Betaling bij ziekte van de oproepkracht
Artikel 2:5:4
- 1.
De gemeente verbindt zich het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) van de oproepkracht te baseren op de minimum
afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2.
- 2.
Het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de oproepkracht
geniet, daaronder begrepen de vakantietoelage, worden uitgedrukt in
een bedrag per uur.
- 3.
Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge
hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan
van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het
kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is
ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in
belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand
kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende
een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde
arbeidspatroon van de oproepkracht.
Artikel 2:5:5 (vervallen)
Artikel 2:5:6 (vervallen)
Artikel 2:5:7 (vervallen)
Artikel 2:5:8 (vervallen)
Oproepkrachten (vervallen)
Artikel 2:5:9 (vervallen)
Artikel 2:5:10 (vervallen)
Artikel 2:5:11 (vervallen)
Artikel 2:5:12 (vervallen)
Inwerkingtreding
Artikel 2:5:13 (vervallen)
Overgangsrecht
Artikel 2:6
Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel
2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende
aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden
na het einde van de laatste aanstelling.
Aanpassing arbeidsduur
Artikel 2:7
- 1.
Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die
is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is
aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen
verzetten.
- 2.
Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die
is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is
aangegaan, het recht op de formele arbeidsduur per week uit te
breiden tot het aantal uren van een volledige betrekking, tenzij
zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
- 3.
Het college kan afwijken van het gestelde in het tweede lid ten
aanzien van personen die werkzaam zijn in het kader van het Besluit
in- en doorstroombanen, indien dit zou leiden tot een verlies van
subsidie.
Artikel 2:7a
- 1.
Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar die
is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week,
worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.
- 2.
Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:
- -
de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een
vooraf te bepalen periode;
- -
het salaris evenredig wordt verhoogd;
- -
de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;
- -
de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;
- -
de minimum vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3,
tweede lid, sub a, evenredig wordt verhoogd;
- -
de minimale eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:18a
, eerste lid, evenredig wordt verhoogd;
- -
instemming van de ambtenaar is vereist;
- -
artikel 4a:2 in de bepaalde periode niet van toepassing is.
- 3.
Wanneer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, meldt het
college dit vooraf aan de OR.
- 4.
Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over
het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar
maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan
de OR.
Aanstelling na 65 jaar
Artikel 2:8 (vervallen)
3 SALARIS, VERGOEDINGEN, TOELAGEN EN UITKERINGEN
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 3:1 Functies en functiewaardering
- 1.
Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de
gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.
- 2.
Elke functie wordt beschreven op basis van een
functiewaarderingssysteem.
- 3.
Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis
van een functiewaarderingssysteem.
Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en
uitkeringen
- 1.
Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op
salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen
overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de
tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen
opzettelijk nalaat arbeid te verrichten.
- 2.
De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen
en de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze
regeling anders is bepaald.
- §
Artikel 3:3 Vaststelling salaris
- 1.
Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van
zijn functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en
bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een
periodiek in de functieschaal.
- 2.
Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al
voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding,
ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst
lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vastgesteld.
Artikel 3:4 Salarisverhoging
- 1.
Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende
periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de ambtenaar functioneert voldoende;
- b.
de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet
bereikt;
- c.
er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling,
zijn laatste periodieke salarisverhoging of zijn promotie.
- 2.
Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging
aanvullende voorwaarden stellen.
- 3.
Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging
toekennen.
- 4.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het
college voor de ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste
verhogingsdatum vaststellen.
Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal
- 1.
Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal
gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze
regeling, of andere wet- en regelgeving, een grond aanwezig is.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn
instemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere
schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het
salaris.
- 3.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing
van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in een functie met
een lager maximumsalaris, met een overeenkomstige aanpassing van het
salaris.
- 4.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing
van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager
maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het
salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal statuut.
Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft
vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Artikel 3:7 Uitloopschaal
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015
in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger
dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels
gesteld die van toepassing zijn op de instroom in en het doorlopen van de
uitloopschaal.
§ 3 Salaristoelagen
Artikel 3:8 Functioneringstoelage
- 1.
Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of
uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft
geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt,
een functioneringstoelage toekennen.
- 2.
De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het
voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze
opnieuw worden toegekend.
- 3.
De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage
- 1.
Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen
om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de
arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende
vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel
- 2.
De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is
vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.
- 3.
De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Artikel 3:10 Waarnemingstoelage
- 1.
Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen
met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van
waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt
niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.
- 2.
Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage
gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet
en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de
waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.
- 3.
Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid
toegekend.
Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst
- 1.
De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de
werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt
uitgedrukt in een percentage van het uurloon gedurende de volgende
tijdvakken van de week:
- ·
maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00
uur en 22.00 uur: 20%
- ·
maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00
en 24.00 uur: 40%
- ·
zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%
- ·
zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen
0.00
en 24.00 uur: 65%
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het
uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.
- 2.
De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week
slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een
van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt.
- 3.
Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt
uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel
3:18) worden uitbetaald.
Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage
- 1.
De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden
en die door het college is aangewezen om te werken buiten het
dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een
buitendagvenstertoelage.
- 2.
De buitendagvenstertoelage bedraagt:
- ·
50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten
het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;
- ·
75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op
zaterdag;
- ·
100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag
en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.
- 3.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger
heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage
Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
- 1.
De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden
beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage
beschikbaarheidsdienst.
- 2.
De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot
en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag,
zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid.
- 3.
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk
aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal
7.
Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen,
indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke
arbeid.
Artikel 3:15 Garantietoelage
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager
salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
Artikel 3:16 Afbouwtoelage
- 1.
De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage
onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst,
en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of
beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien
- •
hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan
twee maanden gedurende tenminste drie jaren heeft
genoten én
- •
met de verlaging of beëindiging van de toelage(n)
een bedrag is gemoeid van tenminste 3% van zijn
salaris.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing:
- •
op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht
(hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e) van toepassing is, of
- •
indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn
getroffen in een sociaal plan.
- 3.
De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De
afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede
jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen
bedrag.
- 4.
Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan
wisselingen onderhevig was, wordt de afbouwtoelage
vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12 maanden.
- 5.
Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat
hij een functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal
is verbonden, wordt de afbouwtoelage verrekend met de
salarisverhoging.
- §
4 Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
- 1.
De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam
te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de
Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een anti-agressie-
of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken in
verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.
- 2.
De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.
Artikel 3:18 Overwerkvergoeding
- 1.
De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere
regeling voor de werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een
overwerkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding
wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige dienst
(artikel 3:11) worden uitbetaald.
- 2.
De overwerkvergoeding bestaat uit:
- a.
verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,
- b.
het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte
van het volgende percentage van het uurloon van de
ambtenaar:
- ·
100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen
0.00 en 24.00 uur;
- ·
75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;
- ·
75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag
tussen 0.00 en 6.00 uur;
- ·
50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag
tussen 0.00 en 6.00 uur;
- ·
50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of
vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
- ·
25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag
tussen 6.00 en 20.00 uur.
- 3.
Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo
vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover
de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof verleend op
een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
- 4.
Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde
lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat
bestaat uit het uurloon, vermeerderd met een percentage van het
uurloon conform het tweede lid onder b.
- 5.
De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van
toepassing is en die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt
opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een overwerkvergoeding.
- 6.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger
heeft geen recht op een overwerkvergoeding.
Artikel 3:18a Eindejaarsuitkering
- 1.
De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van
6,0 % van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op
jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking €
1.750,--.Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato
vastgesteld.
- 2.
De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
december betaald.
- 3.
Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de
ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering
op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de
eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar
dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Artikel 3:19 Ambtsjubileum
- 1.
Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40
en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt
verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP
aangesloten werkgever.
- 2.
Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het
maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage
berekend over deze maand en de in deze maand toegekende
salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de
toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de
vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen.
- 3.
Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel
8:3 of 8:4 CAR:
en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van
de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage,
ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste
maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatgevende maand
aangemerkt.
Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere
prestaties
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een
geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere
prestaties.
Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding.
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor
reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van
het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse
tarief.
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
toekennen.
Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
1.Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen
eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar.
- 2.
Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende
partner –of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen —
een overlijdensuitkering, die bestaat uit driemaal het laatst
genoten salaris vermeerderd met de vakantietoelage en de toegekende
salaristoelagen;
- 3.
Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande
lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de
meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de
overledene kostwinner was.
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door
de dienst
- 1.
Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks
gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de
achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de
overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de
minderjarige kinderen.
- 2.
De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de
vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen, berekend over de
12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van
overlijden.
- 3.
Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot
uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval
in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het
tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met
een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde
uitkering.
- 4.
Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid
dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige
kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene
kostwinner was.
Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de
zorgverzekering
- 1.
De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra
Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4
bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een tegemoetkoming
in zijn ziektekosten.
- 2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar
in de maand december uitbetaald.
- 3.
Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de
ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de
ziektekosten.
Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
1.De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,-- per jaar
- 2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,-- per jaar als het
salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag
dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.
- 3.
De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen
wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van
de tijd dat hij in dienst is geweest.
- 4.
De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand
december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt
is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste
maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
§5 Individueel keuzebudget (gereserveerd)
§6 Overgangsrecht
Overgangsrecht hoofdstuk 3 met toelichting per 1 januari 2016
1.Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn
aangegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn
toegekend.
Toelichting:
1a Bestaande garantietoelage en
afbouwtoelagen.
Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen –ongeacht de
b
enaming –die naast het salaris
structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende
ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of
emolumenten en toelagen –niet zijnde onkostenvergoedingen –op te vangen,
niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is
met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden
meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld
in dit overgangsrecht.
Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per
1 januari 2016 en vinden vanaf
dat moment
hun grondslag in artikel 3:15. ‘Onder de v
oorwaarden
waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken
die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw)
ook na 1 januari 2016 van
toepassing
blijven.
1b. Tijdelijke toelage met schriftelijke
overeengekomen einddatum.
Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een
rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met
een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de
garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent
om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens
de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd
vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de
einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt
betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.
Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals
sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de
carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een
managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage
kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze
evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat.
Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen
gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde
einddatum.
- 2.
Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregio’s wo
beloningshoofdstuk met uitzondering van het IKB, tenzij in het
overleg van de Brandweerkamer met de vakbonden anders wordt
besloten.
- 3.
Lokale financiële arbeidsvoorwaarden(bruto blijft bruto, netto
blijft netto) die op al het personeel binnen een gemeente worden
toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale
bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het
personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende
personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage
overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
Toelichting:
Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren
in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.
4.Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die in de lokale
bezoldigings-verordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij
de invoering van
hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in
hoogte
wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en
alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft
bepaald:
- a.
hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen
volgens de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen
- b.
hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen
volgens de nieuwe systematiek.
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.
Toelichting:
Werkgevers waarbij tot 1 januari 2016 de
grondslag van de
vakantietoelage
meer
beloningselementen (inclusief emolumenten) omvat dan het salaris en de
toegekende salaristoelagen, moeten bij het vaststellen van de TOR
rekening houden met het volgende. Als het daarbij gaat om
beloningselementen, die met de introductie van hoofdstuk 3 komen te
vervallen of die worden verlaagd, dienen de betreffende bedragen bij
wijze van nadeelcompensatie vóór opname in de TOR met 8% te worden
verhoogd.
In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die
recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen
bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een
eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld in
artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een
schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om
medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren
met een TOR. Behoudens afkoop of vermindering van de aanstellingsomvang,
blijft de aanspraak op een TOR gedurende het dienstverband ongewijzigd
bestaan.
De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee
verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee
stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR
voor de medewerker is. De TOR 1 is een vast beloningselement dat
iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een extra
eindejaarsuitkering of een PGB. De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat
deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke
toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale
bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in
eenzelfde dienst of rooster. Om de TOR 2 te kunnen bepalen is
afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat
2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat
aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is
gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale)
regels.
De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de
toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag
vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er
een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.
Geen roosters
Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan
reproduceren
h
eeft de berekening
aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA
afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt
gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het
gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van
hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de
TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in
2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om
ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een
overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde
beschikbaarheidsdiensten.
Overwerk Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig
zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe
werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude
regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op
31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit
hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat
die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn.
Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast
elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude
overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2
ontstaat die niet nodig is. 5. Als 2014 geen representatief jaar is door
langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof,
extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een
ander representatief refertetijdvak vastgesteld.
Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te
komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld
leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben
overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering
die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de
norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.
De term ‘ander refertetijdvak’
mag
rui
mer worden geïnterpreteerd dan strikt
als
kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte
berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet
aan
het uitgangspunt dat medewerkers er door
invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.
Met
‘onderling
overleg’
wordt
bedoeld
op
individueel
overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het
GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van
medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Datzelfde geldt als
door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen
het onmogelijk is om de roosters van 2014 te
reproduceren.
5.Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage
overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.
Toelichting:
De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een
positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat
bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger
zijn
dan de vigerende lokale toeslagen- tot
een negatief verschil van € 200 - dan is d
e
TOR:
Euro
3
00
+(-Euro
200)
= Euro 100-.
De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de
pensioengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor
eindejaarsuitkering, vakantietoelage of
levensloopbijdrage.
6.Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
Toelichting:
Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen
van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt,
bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De
inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de
medewerker.
7.Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per
jaar wordt uitbetaald in de maand december.
Toelichting:
De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december
wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is,
bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse
uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie
hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden
gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden
gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat
het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep
dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.
8.De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn.
Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag
ter waarde van 5 jaar.
Toelichting:
Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij
deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.
- 9.
Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan
wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.
- 10.
Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de
toelage overgangsrecht H3 naar rato.
Toelichting:
Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar
rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek
is.
11.Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.
Toelichting:
De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe
naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt
de TOR niet wordt verhoogd.
12.Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in
termijnen gemaakt worden.
Toelichting: Zie punt 8
13.Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31
december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de
ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19.
Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus
uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een
ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen
de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31
december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en
de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast
bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.
Toelichting:
De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het
betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020
recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude
regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen
conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling
vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal
jaren is behaald. De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente
dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op
individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het
betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te
nemen.
4 ARBEIDSDUUR EN WERKTIJDEN
Artikel 4:1
Het college stelt lokaal een werktijdenregeling vast met inachtneming van
hetgeen in dit hoofdstuk bepaald is.
§ 1. Standaardregeling voor de werktijden
Artikel 4:2
- 1.
De ambtenaar verricht zijn werkzaamheden op tijden binnen het
dagvenster.
- 2.
Het dagvenster loopt van maandag tot en met vrijdag tussen 7:00 en
22:00 uur.
- 3.
De ambtenaar en het college maken voorafgaand aan elk kalenderjaar
afspraken. over de werktijden, het verlof en de planning van de
werkzaamheden van de ambtenaar, voor het komende jaar.
- 4.
Ten aanzien van de afspraken over werktijden geldt als uitgangspunt
dat:
- a.
hierover overeenstemming bereikt wordt tussen de ambtenaar
en het college;
- b.
de werktijden binnen de normen van de arbeidstijdenwet
blijven;
- c.
de werktijd per dag ten hoogste 11 uren bedraagt en per week
50 uren, tenzij op verzoek van de ambtenaar daarvan wordt
afgeweken.
- 5.
Als gevolg van gewijzigde omstandigheden kunnen de afspraken over de
werktijden aangepast worden.
- 6.
De ambtenaar en het college overleggen tweemaal per jaar over de
werktijden in relatie tot de planning van de werkzaamheden.
- 7.
Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat het
ongewijzigd voortzetten van de planning van de werkzaamheden leidt
tot overschrijding van de arbeidsduur per jaar, dan worden de
afspraken in overleg aangepast. Indien de ambtenaar en het college
het erover eens zijn dat overschrijding van de arbeidsduur per jaar
onvermijdelijk is dan wordt in overleg de omvang van de
overschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De ambtenaar
ontvangt voor elk te veel gewerkt uur een vergoeding ter hoogte van
het uurloon of een uur vakantieverlof.
- 8.
de ambtenaar verricht arbeid op werktijden buiten het dagvenster
wanneer dat op grond van dienstbelang noodzakelijk is. Voor de uren
die de ambtenaar buiten het dagvenster werkt geldt een
buitendagvenstertoelage als bedoeld in artikel 3:12 .
- 9.
Ten aanzien van het verrichten van arbeid buiten het dagvenster
vanwege dienstbelang is het bepaalde in artikel 4:5 van
overeenkomstige toepassing.
- 10.
Wanneer de ambtenaar en het college er niet in slagen om de
werktijden in overeenstemming vast te stellen, dan stelt het college
wanneer het dienstbelang dit vergt eenzijdig de werktijden vast met
afweging van alle betrokken belangen. In die situatie geldt ten
aanzien van de werktijden van de ambtenaar de bijzondere regeling
als bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk.
- 11.
Het college kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang incidenteel
verzoeken om werkzaamheden te verrichten op werktijden die afwijken
van de afspraken die hierover gemaakt zijn op grond van het derde
lid. Wanneer de ambtenaar en het college hierover geen
overeenstemming bereiken dan heeft de ambtenaar recht op een
vergoeding voor de gewerkte uren ter hoogte van de
buitendagvenstertoelage, zoals omschreven in artikel 3:12 . Artikel
3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- 12.
Het college en de OR evalueren jaarlijks de regels en afspraken over
de werktijden in de organisatie. De OR heeft de bevoegdheid om
verbetervoorstellen in te dienen, waarvan het college alleen
gemotiveerd kan afwijken.
- 13.
Als op 31 december 2013 op grond van een lokale regeling een ruimer
dagvenster geldt dan het dagvenster genoemd in het tweede lid, dan
blijft vanaf 1 januari 2014 dit ruimere dagvenster gelden.
Artikel 4:2:1 (vervallen per 1-1-2014)
Artikel 4:2:2 (vervallen per 1-1-2014)
§ 2. Bijzondere regeling voor de werktijden
Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid
Artikel 4:3 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd
eenzijdig wordt vastgesteld door het college.
Artikel 4:3:1 (vervallen)
Artikel 4:3:2 (vervallen)
Artikel 4:3:3 (vervallen)
Bijzondere regeling
Artikel 4:4 Vaststelling werktijden
- 1.
Het college stelt de werktijden van de ambtenaar vast.
- 2.
De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per
week.
- 3.
Wanneer voor de ambtenaar wisselende werktijden gelden dan legt het
college deze vast in een rooster.
- 4.
Bij de vaststelling van de werktijden worden de volgende regels in
acht genomen:
- a.
De werktijden worden ten minste één maand voor aanvang
bekend gemaakt aan de ambtenaar.
- b.
De werktijd van de ambtenaar wordt niet uitsluitend
vastgesteld op een wijze waardoor een aanspraak op een ORT
wordt ontweken.
Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen
- 1.
De ambtenaar verricht geen werkzaamheden op zaterdag en zondag,
tenzij het dienstbelang dit noodzakelijk maakt. Een afwijking
hiervan is slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.
- 2.
Bij de vaststelling van de werktijden van de ambtenaar wordt zoveel
mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende
kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn
zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.
- 3.
Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op
zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de
nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede
Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van
de koning wordt gevierd.
- 4.
Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in
dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is
bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of
plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn
aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is
gesloten.
- 5.
Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een
kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de
zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij een daartoe
strekkend verzoek heeft ingediend.
Artikel 4:6
Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:11 , arbeid op zaterdag of
zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij
arbeid heeft verricht een
werkdag ter vrije beschikking toegekend.
Artikel 4:7 Nadere regels
Het college kan ter uitvoering van de artikelen 4:1 tot en met 4:6 nadere
regels stellen.
§ 3. Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters
Artikel 4:8
- 1.
De artikelen 4:1 tot en met 4:7 zijn niet van toepassing op de
ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is in een dienstrooster.
- 2.
Het college stelt voor de ambtenaren genoemd in het eerste lid van
dit artikel een werktijdenregeling vast.
- 3.
Bij het vaststellen van het dienstrooster draagt het college er zorg
voor dat de arbeidsduur per jaar niet wordt overschreden.
§ 4. Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid
Artikel 4:9
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006 opgebouwde
verlof in het kader van de voormalige
verlofspaarmogelijkheid;
- b.
kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten
van het opgebouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per
verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op
het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.
- 2.
Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar door
het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als
mogelijk in een aaneengesloten periode.
- 3.
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde
verloftegoed.Het college beslist of aan dit verzoek kan worden
voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer
de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het
gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn
levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde
verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de
wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een
bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden
gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een
verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde
verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden
voldaan.
- 4.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende
opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de
opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de
maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de
ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een ander
dienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen,
wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed
uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
- 5.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8, 8:10
of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand
aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen.
Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde
verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
- 6.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de
ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te
nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de
ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na
afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
- 7.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt
het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het
tiende lid.
- 8.
In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de
nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel 8:16:2,
het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het
bepaalde in het tiende lid.
- 9.
In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een
gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het
college nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende
opgebouwde verloftegoed.
- 10.
Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit
uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon
van de ambtenaar.
4a UITWISSELEN VAN ARBEIDSVOORWAARDEN
Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
Artikel 4a:1
- 1.
De ambtenaar kan bij het college voor l november (tenzij lokaal
anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het
daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in
artikel 6:2, eerste lid - te verminderen in ruil voor een vergoeding
als bedoeld in het vijfde lid.
- 2.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal
vakantie-uren -na vermindering op grond van het eerste lid- minimaal
144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele
arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar
evenredigheid lager aantal uren als minimum.
- 3.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal
te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72
uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele
arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar
evenredigheid lager aantal uren als maximum.
- 4.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
- 5.
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen ontvangt de
ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid verminderd
vakantie-uur een vergoeding overeenkomend met de hoogte van het
salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het kalenderjaar
waarop het verzoek betrekking heeft.
Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
Artikel 4a:2
- 1.
De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal
anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het
daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in
artikel 6:2, eerste lid - te vermeerderen tegen inlevering van een
vergoeding als bedoeld in het vierde lid.
- 2.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal
op grond van het eerste lid te vermeerderen vakantie-uren maximaal
72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele
arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar
evenredigheid lager aantal uren als maximum.
- 3.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
- 4.
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, wordt op het
salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer
verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden overeenkomend met
de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het
kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Inhouding op salaris, salaristoeslagen, eindejaarsuitkering, vakantietoelage
of urenvergoeding
Artikel 4a:3
- 1.
Het college kan op verzoek van de ambtenaar zijn salaris en de
toegekende salaristoelage(n), zijn eindejaarsuitkering als bedoeld
in artikel 3:18a, zijn vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 of
zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1, vijfde lid, verlagen
voor door het college vastgestelde bestedingsmogelijkheden.
- 2.
Bij regeling van het college kunnen voor de uitvoering van het
bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften worden gesteld.
5 SENIORENMAATREGELEN
Artikel 5:1 56-jarigenregeling (vervallen)
Artikel 5:2 Pré-Vut (vervallen)
Artikel 5:3 60-jarigenregeling (vervallen)
Artikel 5:4 Ingangsdatum seniorenmaatregelen (vervallen)
Artikel 5:5 Overgangsbepalingen (vervallen)
Artikel 5:6 Slotbepalingen (vervalt)
5a FPU GEMEENTEN EN NIEUWE SENIORENMAATREGELEN
§ 1. FPU Gemeenten
Recht op uitkering
Artikel 5a:1
De ambtenaar die:
- a.
ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:11 en
- b.
geen gebruik maakt of heeft gemaakt van een of meer van de in
hoofdstuk 5 genoemde regelingen en
- c.
geen betrekking heeft vervuld die door de gemeente is aangewezen als
bezwarende functie en waarvoor afwijkende regels zijn gesteld, heeft
in het kader van de FPU Gemeenten recht op een Aanvulling werkgever.
Berekeningsgrondslag
Artikel 5a:2
- 1.
In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan: de
pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in het jaar
voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de aanvulling van
de werkgever, met dien verstande dat indien de ambtenaar direct
voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling
werkgever meer dan een betrekking vervult, voor de vaststelling van
de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van het inkomen uit de
betrekking waaruit het recht op een Aanvulling werkgever ontstaat.
- 2.
Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als
berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde
berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de
deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid van het
pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het
recht op een Aanvulling werkgever.
Hoogte van de Aanvulling werkgever
Artikel 5a:3
1.De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de
berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het moment dat hij
voor het eerst gebruikmaakt van de FPU Gemeenten aan de hand van de leeftijd
van de ambtenaar op 31 december 2005 en bedraagt:
Leeftijd ambtenaar op 31 december 2005
|
Aanvulling werkgever als percentage van
berekeningsgrondslag bij uittreden op spilleeftijd
|
56
|
6,9
|
57
|
8,0
|
58
|
9,4
|
59
|
11,3
|
60
|
14
|
61 of ouder
|
16
|
- 2.
De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal
herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later
moment dan de voor hem geldende spilleeftijd
- a.
De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar
geboren
- i.
vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
- ii.
na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
- b.
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder
a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar
die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment
waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden,
respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en
twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006
gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4
- 1.
Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd
gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering
afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van
totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de
Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt
dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het
ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
- 2.
Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd
gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering
afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van
totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid.
3.
- a.
de in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar
geboren:
- i.
vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
- ii.
na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden
- b.
voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder
a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar
die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment
waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden,
respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en
twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1
januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4a
- 1.
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of na de
spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU
Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen.
Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel
5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig
tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever
doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65
jaar.
- 2.
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 vóór de
spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU
Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen.
Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel
5a:4b eerste lid.
- 3.
De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de
ambtenaar geboren
- a.
vóór of op 1 april 1947: 60 jaar
- b.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 januari 2006
gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4b
1.Onder het totaalinkomen van de ambtenaar wordt verstaan de som van:
- a.
- b.
de Aanvulling werkgever; en,
in het geval dat een deeltijdbetrekking resteert na het ontslag op grond van
artikel 8:11;
- c.
de berekeningsgrondslag zoals genoemd in artikel 5a:2,
eerste lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor die
ontstaat op het moment dat ontslag is verleend op grond van
artikel 8:11;
- d.
de andere inkomsten uit of in verband met de resterende
deeltijdbetrekking.
- 2.
De Aanvulling werkgever wordt slechts uitgekeerd voor zover het
totaalinkomen van de ambtenaar niet meer bedraagt dan 90% van de
berekeningsgrondslag.
- 3.
De beoordeling of het totaalinkomen boven 90% van de
berekeningsgrondslag uitkomt, vindt plaats bij elk ontslag op grond
van artikel 8:11.
- 4.
Bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering blijft
buiten beschouwing dat gedeelte van de uitkering krachtens de
FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw zoals
geregeld in het pensioenreglement.
- 5.
Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is
verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel
pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en
aanvullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop met
inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop met
uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de
toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde
FPU-uitkering.
Einde van het recht op een Aanvulling werkgever
Artikel 5a:5
Het recht op een Aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag anders dan op
grond van artikel 8:11 dan wel wanneer niet langer recht bestaat op een
uitkering krachtens de FPU-regeling.
Pensioenopbouw
Artikel 5a:6
De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de FPU Gemeenten
een Vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in
de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw gedurende de
periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling. De in de eerste volzin
genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking
waarvoor ontslag is verleend op grond van artikel 8:11.
Lokaal beleid
Artikel 5a:7
Het college kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het gebruik van
de FPU Gemeenten kan worden beïnvloed. Deze nadere regeling laat de
aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten onverlet.
Artikel 5a:8 (vervallen)
§ 2. Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Artikel 5a:9
Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1, zevende lid, bij dezelfde of
een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een andere functie met een
gelijke formele arbeidsduur accepteert, blijft de pensioenopbouw gebaseerd
op de oude inschaling.
6 VAKANTIE, VAKANTIETOELAGE EN (ZWANGERSCHAPS- EN BEVALLINGS)VERLOF
Vakantie
Artikel 6:1
In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Artikel 6:1:1
- 1.
De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1,
wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen
verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel
6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel
6:2:6.
- 2.
De vakantie wordt verleend door het college.
Artikel 6:2
- 1.
De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt
ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per
kalenderjaar wettelijk verlof.
- 2.
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar
verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar
te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een
maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als
bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor
een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar
evenredigheid lager aantal uren als maximum.
- 3.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
Artikel 6:2:1
- 1.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college
algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.
- 2.
De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een
formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar
evenredigheid verminderd.
- 3.
Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien
van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een
vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of
bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het
tweede lid van overeenkomstige toepassing is.
- 4.
De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene
regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten
aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:11 en 3:13 , indien
regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt
gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:13 genoemde
verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar
rust.
- 5.
In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college
bijzondere regels vast.
- 6.
Het recht op vermeerdering van de vakantie als bedoeld in het derde
lid van dit artikel vervalt met ingang van de dag waarop de
ambtenaar gebruikmaakt van de FPU Gemeenten als omschreven in
hoofdstuk 5a.
Artikel 6:2:2
- 1.
De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten
minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen,
aaneensluitend verleend.
- 2.
De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor
wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid,
verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt
in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële
feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond
anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:5 lid 3, bij het
huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in
eerste en tweede graad en bij verhuizing.
- 3.
De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden
verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie
eventueel zal worden gesplitst , berust bij het bestuursorgaan dat
de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de
belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten,
zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van
afwezigheid
Artikel 6:2:3
- 1.
De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of
wordt ontslagen heeft recht op een duur van de vakantie naar rato
van de tijd dat hij zijn functie vervult.
- 2.
Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het
eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn functie
vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd
behoudens het bepaalde in het derde lid.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een
vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:
- a.
gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling;
- b.
gedurende afwezigheid wegens ziekte
- 4.
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op
werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn
arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de
ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou
werken als hij niet ziek zou zijn geweest.
- 5.
Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met
ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een
vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de
ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.
Artikel 6:2:4
- 1.
Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar
de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet
genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch
uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar
verleend.
- 2.
Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de
vakantie of het aaneengesloten gedeelte daanan wordt genoten buiten
het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het
college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan
met 1/3 worden verlengd.
Artikel 6:2:5
- 1.
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen
van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge
daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk
vakantie genoot, worden de genoten vakantieuren van die werkdag niet
in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten
vakantie-uren.
- 2.
Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie
geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
Artikel 6:2:6
- 1.
Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet
is verleend:
- a.
op verzoek van de ambtenaar;
- b.
als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de
schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten of
- c.
als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor
eerste oefening, wordt de niet genoten vakantie in een
volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de
dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich
daartegen verzetten.
- d.
Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven,
indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door
het college te bepalen aantal uren.
- 2.
De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren
worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk
kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren
verhinderd zou zijn geweest zijn functie te vervullen.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande,
dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan
opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2:1
toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de
ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
Artikel 6:2:7
Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn
dienstverband zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden
toegekend.
Artikel 6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof
- 1.
Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of
gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden na
het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat
tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest
om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet
mogelijk is geweest.
- 2.
Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof
gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het
college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen.
Artikel 6:2b Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk
niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat
kalenderjaar.
Vakantietoelage
Artikel 6:3
- 1.
De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand
waarover hij als zodanig salaris en de toegekende salaristoelage(n)
heeft ontvangen. Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn
functie gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een
evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.
- 2.
De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van het voor de
ambtenaar in die maand geldende salaris inclusief de toegekende
salaristoelage(n), met dien verstande dat aan de ambtenaar ten
minste het bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor
ambtenaren vastgestelde minimum vakantietoelage, welk bedrag bij het
vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt
verminderd.
Artikel 6:3:1
- 1.
De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 , wordt eenmaal per
kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnende
met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking
van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij
ontslag van de ambtenaar.
- 2.
- a.
Artikel 6:3 , alsmede het eerste lid van dit artikel zijn
niet van toepassing op de ambtenaar, die in werkelijke
dienst is of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van
de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;
- b.
Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting
anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in
werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van
artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en
die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft
vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het
verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering
uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de
zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en
het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij
zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van
toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op
basis van de volle aan zijn betrekking verbonden
bezoldiging.
- 3.
Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd
gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van
schorsing een gedeelte van het salaris en de toegekende
salaristoelagen wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten,
indien en voorzover dat bij de strafoplegging of schorsing is
bepaald. Artikel 8:15:2, vierde en vijfde lid, is van
overeenkomstige toepassing.
- 4.
Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het college
nadere regels stellen.
Buitengewoon verlof
Artikel 6:4
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op calamiteiten-
en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit
verlof aanspraak op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 2.
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere
gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon verlof met
behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) kan worden
verleend.
- 3.
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke
gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de
ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid,
toegelaten organisatie.
- 4.
In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen
wordt opgebouwd, is het verhaal van de Vut-fonds bijdrage als
bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende
uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is
verschuldigd.
Artikel 6:4:1
- 1.
Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud
van salaris en de toegekende salaristoelage(n) op de dag dat het
huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt
voltrokken.
- 2.
De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het college
wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal
plaatsvinden.
Langdurend zorgverlof
Artikel 6:4:1a
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op langdurend
zorgverlof, heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak
op doorbetaling van 50% van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 2.
Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens
ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen vindt geen
opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.
- 3.
De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7
kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn functie te
vervullen heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op
zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
- 4.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof
geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het
langdurend zorgverlof.
- 5.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te
vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen,
wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de
duur van de vakantie beëindigd.
- 6.
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die langdurend
zorgverlof geniet vindt plaats op basis van de salarisbetaling
genoemd in het eerste lid.
- 7.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking
te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen,
vindt met ingang van de achtste kalenderdag de opbouw van de
vakantietoelage weer plaats op basis van het volledige salaris en de
toegekende salaristoelage(n).
Vakbondsverlof
Artikel 6:4:2
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:
- a.
Centrales van overheidspersoneel;
- ·
de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);
- ·
de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs personeel
(CCOOP);
- ·
de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid,
onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF).
b.Verenigingen van ambtenaren
de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a
genoemde centrales van overheidspersoneel.
- 2.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt
door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de
toegekende salaristoelage(n) verleend aan de ambtenaar:
- a.
voor het bijwonen van algemene vergaderingen van
verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene
verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren
dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van
algemene vergaderingen van een landelijke groep van
gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het
hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of
afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat
van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte
daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum
van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
- b.
voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij
lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of
bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of
bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid
is van een landelijke groepsraad;
- c.
voor het bijwonen van één algemene vergadering van de
centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar
is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn
vereniging aan die vergadering deelneemt.
- 3.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door
het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking
buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende
salaristoelage(n) verleend:
a.om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel
als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij
aangesloten vereniging is aangewezen.
- ·
om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien
binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging,
onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe
strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel
en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel
voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;
- ·
als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een
organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor
een organisatie met meer dan 400 medewerkers;
- ·
als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor
een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100
uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien
verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend
aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur
b.voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als
cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de
leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te
samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.
- 4.
Van het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een
ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week
van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid
onder de a en b, naar evenredigheid verminderd.
- 5.
Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de
ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten
hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat
ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar
die:
- a.
lid is van het hoofdbestuur van een centrale van
overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a , nr.
1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die
rechtstreeks bij die centrale is aangesloten.
- b.
lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in
het eerste lid onder a , nr.3 en/of bestuurslid is van een
sector of sectie van de centrale.
Het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is
aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt
het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid
verminderd.
- 6.
Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan
de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld
in het eerste lid, onder b.
- 7.
Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt
aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij
lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel
12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de
toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de
vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per
uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de
voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die
door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen
als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1,
tweede lid.
- 8.
Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels
stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede,
derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.
Artikel 6:4:2a (vervallen)
Kortdurend zorgverlof
Artikel 6:4:3
- 1.
De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur
per kalenderjaar aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond
van de Wazo.
- 2.
Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de
ambtenaar die is aangesteld voor een formele betrekkingsomvang van
minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.
- 3.
Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en
voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.
- 4.
Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze
waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt.
Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.
Non-activiteit
Artikel 6:4:4
- 1.
Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de
Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van het salaris en
de toegekende salaristoelage(n) en vakantietoelage.
- 2.
Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing,
bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet 1929, aanspraak
heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding -
wordt op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de
tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet
een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan
worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof
overeenkomende tijd niet te boven.
- 3.
Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels
vaststellen.
Overige redenen buitengewoon verlof
Artikel 6:4:5
Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot
van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n)
en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere
redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4.
Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.
Artikel 6:4:5a
- 1.
Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd
bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek
onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de
functie voor ten hoogste twee jaren.
- 2.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de
pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21
van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het
bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn
verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato
vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies,
niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie
maanden is verleend.
Buitengewoon verlof is geen vakantie
Artikel 6:4:6
Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in
mindering gebracht op de vakantie.
Ouderschapsverlof
Artikel 6:5
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op
ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald
ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit
verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur
per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
- 2.
Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar
die wordt gesalarieerd volgens:
- 3.
Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het
betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht.
Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.
- 4.
Op de ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op
ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
- 5.
De ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden een verzoek
indienen om toegekend ouderschapsverlof niet op te nemen. Tenzij een
zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet, stemt het college
hiermee in. Instemming heeft tot gevolg dat het resterende
ouderschapsverlof wordt opgeschort.
Voorwaarden
Artikel 6:5:1 (Vervallen m.i.v. 1 juli 2015)
Meerlingen
Artikel 6:5:2
- 1.
Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak
betaald ouderschapsverlof.
- 2.
De bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4 en 6:5:7 zijn van
overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere
kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de
mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.
Ziekte
Artikel 6:5:3 (Vervallen m.i.v. 1 juli )
Opbouw vakantie en vakantietoelage
Artikel 6:5:4
- 1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof
geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het
ouderschapsverlof.
- 2.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te
vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen,
wordt met ingang van de vijftiende kalenderdag de vermindering van
de duur van de vakantie beëindigd.
- 3.
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die
ouderschapsverlof geniet vindt plaats op basis van de
salarisbetaling, die tijdens dit ouderschapsverlof wordt uitbetaald.
- 4.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking
te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14
kalenderdagen, vindt met ingang van de vijftiende kalenderdag de
opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van het volledige
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Terugbetaling
Artikel 6:5:5
- 1.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen
zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1,
eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht het salaris en de
toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft
genoten, terug te betalen.
- 2.
Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als
bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:
- a.
het gevolg is van het aanvaarden van een dienstverband bij
een andere gemeente;
- b.
en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege
werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag
heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde
partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken
noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.
- 3.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen
drie maanden daarna op eigen verzoek een functie aanvaardt voor
minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof
vervulde, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelagen,
die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee
zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.
- 4.
De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt,
dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het
eerste en derde lid bepaalde.
Artikel 6:5:6 (vervallen)
Artikel 6:5:7
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet,
kan het college een bijzondere regeling treffen.
Overgangsrecht ouderschapsverlof
Artikel 6:5a (vervallen)
Artikel 6:5a:1 (vervallen)
Artikel 6:6 (vervallen)
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 6:7
- 1.
De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Wazo zwangerschaps- en
bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op
doorbetaling van haar volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 2.
De Wazo-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt
in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van
het eerste lid recht heeft.
- 3.
De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en
bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de
uitbetaling van de Wazo-uitkering door de gemeente bij en door het
UWV.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de
vrouwelijke ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is
gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt
opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te
wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende
salaristoelagen in mindering gebracht.
Adoptie- en pleegzorgverlof
Artikel 6:8
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op adoptie- of
pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op
doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 2.
De Wazo-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in
mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van
het eerste lid recht heeft.
- 3.
De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of
pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de
uitbetaling van de Wazo-uitkering door de gemeente bij en door het
UWV.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de
ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen,
vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd,
danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt
geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de
Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in
mindering gebracht.
- 5.
Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in
artikel 7:3, niet op.
Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling
Artikel 6:9
- 1.
De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de gemeente
kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een
periode van tenminste 1 maand en ten hoogste 18 maanden.
- 2.
De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden
onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één
periode van onbetaald verlof.
- 3.
Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid gestelde
voorwaarden.
- 4.
Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige
arbeidsduur of op een deel daarvan.
- 5.
De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de
gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek
wordt ingediend.
- 6.
Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee
maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt
schriftelijk bericht van de beslissing van het college.
- 7.
Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij
onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof intrekken.
- 8.
Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet
tussentijds worden beëindigd tenzij het college en de ambtenaar
hiermee instemmen.
- 9.
Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking
heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe,
tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In
afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof
verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
Aanspraken tijdens het verlof
Artikel 6:10
- 1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet
wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald
verlof.
- 2.
Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op
uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en
(kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato
vastgesteld.
- 3.
Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele
vergoeding als bedoeld in artikel 7:24a.
- 4.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de
pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21
van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het
bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn
verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato
vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies,
niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie
maanden is verleend.
Samenloop met ziekte
Artikel 6:11
- 1.
Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn betrekking
onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is,
eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag.
- 2.
Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig
onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in
schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake
is van verlof voorafgaand aan pensionering.
Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 6:12
Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en
bevallingsverlof.
6a DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING
Begripsomschrijvingen
Artikel 6a:1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 19g
van de
Wet op de loonbelasting 1964;
- b.
instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of
verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de
loonbelasting 1964;
- c.
levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende
geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt
gestort;
- d.
levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar
afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt
gestort;
- e.
levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening
onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.
Artikel 6a:2 Doel (vervallen)
Verzoek tot deelname levensloopregeling
Artikel 6a:3
- 1.
De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke
levensloopregeling meldt dit bij het college.
- 2.
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde
kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen
zoals genoemd in artikel 6a:4.
- 3.
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Artikel 6a:4 Verzoek tot deelname levensloopregeling
- 1.
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling
waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt
aangehouden.
- 2.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een
levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen
inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de
ambtenaar in dienst is geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten
aanzien van dit levenslooptegoed.
- 3.
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het
college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed
van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn
opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in
dienst is.
- 4.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij voldoet
aan de voorwaarden die de Wet op de Loonbelasting 1964 aan deelname
stelt.
Inleg
Artikel 6a:5
- 1.
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de
gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg
per jaar.
- 2.
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen
wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.
- 3.
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde
bronnen.
Bronnen
Artikel 6a:6
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke
levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
- a.
- b.
- c.
- d.
de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;
- e.
de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als
bedoeld in artikel 4a:1;
- f.
het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:9 lid 3.
Levensloopbijdrage
Artikel 6a:7
- 1.
De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzondering
van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd
met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage
van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op
jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledig dienstverband
minimaal €400. Bij een deeltijd betrekking wordt levensloopbijdrage
wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op
31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals
bedoeld in hoofdstuk 5a.
- 2.
In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5% indien
en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van toepassing is.
- 3.
De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende
maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaarde
levensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De levensloopbijdrage
van 2,5% kan na 20 jaar voortgezet worden, indien artikel 9a:9,
eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.
- 4.
De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
december betaald.
- 5.
Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de
ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage
op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de
levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat
de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
- 6.
De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het
eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel
3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting
Pensioenfonds ABP.
Artikel 6a:7a Uitbetaling levensloopbijdrage 2008 (Vervallen)
Beëindiging deelname levensloopregeling
Artikel 6a:8
- 1.
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling
uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door
de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet
plaatsvinden
- 2.
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daarnaast:
- a.
bij overlijden van de ambtenaar;
- b.
bij ontslag van de ambtenaar;
- c.
op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de opname
van onbetaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en hoofdstuk 6 meldt
de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het
college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed.
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Slotbepaling
Artikel 6a:10
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9 en
9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b
van toepassing is.
Tijdelijke regeling ambtenaren die werkzaam zijn in een betrekking bij het
gemeentelijk stadsvervoer
Artikel 6a:11 (vervallen)
7 AANSPRAKEN BIJ ONGESCHIKTHEID WEGENS ZIEKTE OF GEBREK
§ 1. DEFINITIES
Artikel 7:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en
bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of
sociale aard niet van hem kan worden gevergd;
- b.
werkzaamheden in het kader van de reïntegratie: toonvormende
arbeid, die specifiek gericht is op terugkeer in de eigen
dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd
in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
- c.
scholing in het kader van de reïntegratie: scholing die
gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid
waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak
bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
- d.
arbeidsongeschiktheid in en door de dienst:
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in
overwegende mate haar oorzaak vindt in:
- ·
de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere
omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of;
- ·
in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen
werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze
werkzaamheden moesten worden verricht; en die niet aan schuld of
nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
- e.
restverdiencapaciteit: het door UWV vast te stellen inkomen
dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en bekwaamheden,
gelet op zijn beperkingen, nog kan verdienen;
- f.
arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 17, eerste
lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
- g.
inactieve: de oud-ambtenaar met een WW-uitkering,
aanvullende uitkering, nawettelijke uitkering,
WAO-uitkering, WIA-uitkering of wachtgelduitkering, die
direct voorafgaand aan de uitkering in dienst was van een
gemeente;
- h.
postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering functioneel
leeftijdsontslag, FPU-uitkering, ouderdomspensioen van het
ABP of ABP keuzepensioen, die direct voorafgaand aan deze
uitkering of dit pensioen in dienst was van een gemeente of
inactieve was;
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
§ 2. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Bedrijfgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot
bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.
Arbo-dienst
Artikel 7:2:1
De gemeente laat zich bijstaan door een arbodienst of gecertificeerd
deskundige(n).
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Artikel 7:2:2
- 1.
De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding
overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.
- 2.
De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door
een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n), overeenkomstig door
het college te stellen regels.
Consulteren arts door ambtenaar
Artikel 7:2:3
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbodienst rechtstreeks te
consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn
arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Periodiek geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:4 (vervallen)
Geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:5
- 1.
Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de ambtenaar
aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
- a.
indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs
aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede
gezondheidstoestand van de ambtenaar;
- b.
indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is
gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn functie,
zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken
zijn aan te wijzen.
- 2.
De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het
eerste lid, te onderwerpen.
Buitendienststelling
Artikel 7:2:6
- 1.
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel
7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand
van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbo-dienst de
belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de
dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn
werkzaamheden verzetten, wordt de ambtenaar door het college buiten
dienst gesteld.
- 3.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet
plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de lichamelijke
of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij
tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor
zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van
overeenkomstige toepassing. Een buitendienststelling, bedoeld in het
eerste lid, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van
dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.
Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Artikel 7:2:7
- 1.
Indien daartoe naar het oordeel van de arbodienst aanleiding
bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te
laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het
herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud,
het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
- 2.
De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid,
schriftelijk in kennis gesteld.
§ 3 Aanspraken tijdens ziekte
Recht op bezoldiging
Artikel 7:3
- 1.
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg
van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid
gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn
volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
- 2.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende
de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van
90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n)
- 3.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12
maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand
recht op doorbetaling van 75% van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 4.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24
maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbetaling
van 70% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n)
- 5.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook gebreken
verstaan.
- 6.
De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige
salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de uren waarop hij:
- a.
- b.
passende arbeid verricht;
- c.
werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie verricht;
- d.
scholing volgt in het kader van zijn re-integratie.
- 7.
De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht
op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n) bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
- 8.
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die gedurende ten
minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende
arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of
scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het
zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van
5% berekend over het salaris en de toegekende salaristoelagen waar
hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum
het salaris en de toegekende salaristoelagen zoals genoemd in het
eerste lid.
- 9.
De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk minimumloon,
berekend naar rato van zijn formele arbeidsduur.
- 10.
De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het
zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7, ziek is
als gevolg van de zwangerschap, schort de periode, bedoeld in het
eerste tot en met het vierde lid, op.
- 11.
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden
perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij
elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of
indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin
zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel
6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet
geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
- 12.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelagen
zoals genoemd in het eerste, tweede, derde en vierde lid, eindigt
indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere
functie.
- 13.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het recht
op beloning tijdens arbeidsongeschiktheid.
- 14.
Het college zal rekening houden met individuele gevallen van
terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt of
ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste
lid, het volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) wordt
doorbetaald.
Doorbetaling tijdens ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/ gedeeltelijk
betaald verlof
Artikel 7:4
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft
recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n)
als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een
hoger bedrag doorbetaald kan krijgen, dan hij zou hebben gekregen, indien
hij niet ziek zou zijn geweest.
Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:5
- 1.
Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of
IVA-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst,
een aanvullende uitkering verleend.
- 2.
De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de
ambtenaar met een WGA-of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat
nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering,
vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke
aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting
Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van het
salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar heeft
genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is
afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij
een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 95%
65 tot 80% 68,875%
55 tot 65% 57%
45 tot 55% 47,5%
35 tot 45% 38%
- 3.
De aanvullende uitkering eindigt:
- a.
indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het
eerste lid genoemde voorwaarden of;
- b.
met ingang van de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde
leeftijd bereikt.
- 4.
De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van
dit artikel, is verplicht om het college op de hoogte te stellen van
wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheiduitkering of
bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de
Stichting Pensioenfonds ABP. Overlijdensuitkering bij
arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:6 (Vervalt)
Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en
door de dienst
Artikel 7:7
- 1.
Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de
ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het oordeel van
het college noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige
behandeling of verzorging.
- 2.
Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere
voorschriften geven.
Nadere regels
Artikel 7:8
Het college kan nadere regels stellen.
Vaststelling referte-tijdvak toelagen
Artikel 7:8:1
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de
gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage
onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de
vaststelling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens
ziekte, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Periodieke salarisverhoging
Artikel 7:8:2
Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in een
lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel
2:7a
Artikel 7:8:3
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a, kan
voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald,
worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur
overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode
waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting
voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor
de formele arbeidsduur.
§ 4. Verplichtingen en sancties
Verplichtingen college
Artikel 7:9
- 1.
Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te
treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat
de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van
ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat
wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
- 2.
Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht
en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid
voorhanden is, bevordert het college de inschakeling van de
ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de
gemeente.
- 3.
Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede
lid, stelt het college in overeenstemming met de ambtenaar een plan
van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het
plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig
geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
- 4.
Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen
met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de
begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en
herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige
begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte
Artikel 7:10
De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle informatie die
noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Artikel 7:10:1 (vervallen)
Artikel 7:10:2 (vervallen)
Artikel 7:10:3 (vervallen)
Artikel 7:10:4 (vervallen)
Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie
Artikel 7:11
- 1.
De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van
ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht:
- a.
gevolg te geven aan, door het college of een door hem
aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften en
mee te werken aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in
artikel 7:9;
- b.
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en
bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel
7:9, derde lid;
- c.
zich te gedragen naar de regels die in het protocol, bedoeld
in artikel 7:9, vierde lid, zijn opgenomen.
- 2.
Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te
vervullen, in staat is passende arbeid als bedoeld in artikel 7:1 te
verrichten en hij door het college of een andere werkgever daartoe
in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te
verrichten.
Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
Artikel 7:12
- 1.
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of
vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter
beantwoording van de vragen:
- a.
of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn
functie wegens ziekte;
- b.
in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld
onder a;
- c.
of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn
functie opzettelijk heeft veroorzaakt;
- d.
of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige
behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich
niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende
geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen
voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een
ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
- e.
of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing
wordt belemmerd of vertraagd;
- f.
of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het
belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het
belang van het behoud, het herstel of de bevordering van
zijn arbeidsgeschiktheid;
- g.
wanneer en in welke mate de vervulling van de functie kan
worden hervat.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de redenen van
medisch onderzoek.
Geen aanspraak op doorbetaling
Artikel 7:13:1
Geen aanspraak op doorbetaling van salaris en de toegekende
salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3 bestaat:
- a.
indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12,
sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de
verhindering tot het vervullen van zijn functie heeft veroorzaakt,
tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand
geen verwijt kan worden gemaakt;
- b.
indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een
halfjaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige
keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste
informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of
gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat
tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen
bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar
aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Staken van de doorbetaling
Artikel 7:13:2
- 1.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n),
bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor zolang de
ambtenaar:
- a.
weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot het
verlenen van medewerking aan een door of vanwege de
arbo-dienst in te stellen medische onderzoek na te komen;
- b.
blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten onrechte
heeft nagelaten zich onder geneeskundige behandeling te
stellen ofte blijven stellen;
- c.
blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de
voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt, met
uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een
ingreep van heelkundige aard;
- d.
zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek
schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt
belemmerd of vertraagd;
- e.
er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig
onderzoek door een door de arbodienst aangewezen arts niet
kan plaatshebben;
- f.
tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid
wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht,
tenzij dit door de arbodienst in het belang van zijn
genezing wenselijk wordt geacht en het college daartoe
toestemming heeft verleend;
- g.
weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij
heeft in verband met het verrichten van door de arbodienst
in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid
voor zichzelf of derden;
- h.
zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbodienst
bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate,
indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door
de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
- i.
weigert om - op verzoek van het college - informatie te
verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit
hoofdstuk.
- 2.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n)
vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke
toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in
het eerste lid.
Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar
Artikel 7:14
- 1.
De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in
artikel 7:11, eerste lid, onder c, wordt disciplinair gestraft
wegens plichtsverzuim.
- 2.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n),
bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor zolang de
ambtenaar:
- a.
weigert mee te werken aan, door het college of een door hem
aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of
getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7:11, eerste
lid, onder a, die erop gericht zijn om de betrokkene in
staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;
- b.
weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en
bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel
7:11, eerste lid, onder b.
- c.
weigert aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe
hij op grond van artikel 7:11, tweede lid, verplicht is.
- 3.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n),
als genoemd in het tweede lid, vindt wel plaats indien de ambtenaar
op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden
gemaakt van het gedrag, genoemd in het tweede lid.
Artikel 7:14:10 (vervallen)
Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
Artikel 7:15:1
- 1.
Het college kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding
geven, bepalen dat de op grond van de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en
7:14 het niet uitbetaalde salaris en de toegekende
salaristoelage(n), geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar
zal worden uitbetaald.
- 2.
Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde
bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de
artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog
aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de
second opinion die hij conform artikel 32 van de wet SUWI, heeft
aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in
het gelijk gesteld wordt.
Herplaatsing in passende arbeid
Artikel 7:16
- 1.
Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, wordt de
ambtenaar opgedragen:
- a.
door plaatsing in een andere functie voor tijdelijke duur,
zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de
aanstelling;
- b.
door plaatsing in een andere functie bij wijze van proef,
zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de
aanstelling;
- c.
bij een andere werkgever, door een tijdelijke detachering,
zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de
aanstelling.
- 2.
Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in artikel
7:11, tweede lid, aan de ambtenaar opgedragen door definitieve
herplaatsing. Deze definitieve herplaatsing vindt plaats door
wijziging van de aanstelling.
- 3.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek
is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35%
arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode
van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de
passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.
- 4.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek
is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan
80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de
periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar
met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer
benut.
- 5.
Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt onder
een andere functie mede verstaan het verrichten van dezelfde
werkzaamheden onder andere voorwaarden.
- 6.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden
worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie
tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en
bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of
bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
- 7.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden
worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien
zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen,
of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode
waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de
ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden
voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
- 8.
De termijn van 24 maanden wordt verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, van de WIA en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende
lid, van de WIA heeft vastgesteld.
- 9.
De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle informatie
die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te stellen.
Bezwaar tegen geneeskundig oordeel
Artikel 7:16:9 (vervallen)
Terugkeer in functie na ziekte
Artikel 7:17
- 1.
Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn
functie te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn functie
slechts weer zal mogen vervullen, indien het college daarvoor
toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waarin de
hervatting kan geschieden.
- 2.
Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede worden gelet
op het advies van de arbo-dienst of van het UWV.
- 3.
De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval vereist
indien de ambtenaar gedurende meer dan eenjaar volledig verhinderd
is geweest zijn functie te vervullen.
Inkomsten uit of in verband met arbeid
Artikel 7:18
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in mindering
brengen op de beloning van de ambtenaar, van inkomsten uit passende arbeid
of werkzaamheden in het kader van diens re-integratie.
Inkomsten uit andere betrekking
Artikel 7:18:1
- 1.
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van
zijn functie, op grond van een aan het college uitgebracht advies
door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing
of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing
wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht,
worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op het
salaris en de toegekende salaristoelage(n) waar de ambtenaar recht
op heeft krachtens artikel 7:3.
- 2.
Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens gerekend
een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van hoofdstuk 12 van
het pensioenreglement, alsmede elke andere toelage, onder welke
benaming ook, die geacht kan worden betrekking te hebben op arbeid
bedoeld in het eerste lid.
§ 5 Bijzondere situaties
Samenloop met een ZW-uitkering
Artikel 7:19
- 1.
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende ongeschiktheid
tot het verrichten van zijn werk recht heeft op een ZW-uitkering,
wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het
bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.
- 2.
Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW
gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is,
wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen ZW-uitkering
ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met
een volledige ZW-uitkering.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de
ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar
een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of
toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel
rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
- 4.
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking
aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de
ZW-uitkering.
- 5.
Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de
ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het meerdere
aan de ambtenaar uitbetaald.
Samenloop met een WW-uitkering
Artikel 7:20
Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op
een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht
op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.
Samenloop met een uitkering op grond van de WIA
Artikel 7:21
- 1.
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot
het vervullen van zijn functie recht heeft op een WGA- of een
IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering
gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht
heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel
een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame
arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een
bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.
- 2.
Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit
hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar
rato van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) uit de
verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking
op grond waarvan de betaling wordt gedaan.
- 3.
Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de
in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of
IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening
gehouden met een IVA-uitkering.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de
ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking
komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs
kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel
rekening gehouden met een IVA-uitkering.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan
wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem
dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van
dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd
genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van
het bedrag plaatsvond.
- 6.
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking
aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de WGA- of
IVA-uitkering.
Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement
Artikel 7:22
Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de ambtenaar in
aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:21, recht heeft
op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het Pensioenreglement van de
Stichting Pensioenfonds ABP.
Ziektewet als bodem
Artikel 7:22:2 (vervallen)
Wajong/WAZ
Artikel 7:23
Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op
een WAJONG-of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van
dit hoofdstuk gelijkgesteld met een uitkering op grond van de WIA.
Artikel 7:23:1 (vervallen)
Tegemoetkoming ziektekosten
Artikel 7:24
De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieven en
inactieven een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de
Zorgverzekeringswet.
§ 6. Ziektekosten
Zorgverzekering
Artikel 7:24a
- 1.
De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra
Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4
bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een tegemoetkoming
in zijn ziektekosten.
- 2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar
in de maand december uitbetaald.
- 3.
Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de
ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de
ziektekosten.
Hoogte tegemoetkoming
Artikel 7:25
- 1.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar
- 2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het
salaris van de ambtenaar maal de deeltijdfactor lager is dan of
gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van
schaal 6.
- 3.
De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen
wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van
de tijd dat hij in dienst is geweest.
- 4.
De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand
december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt
is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste
maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
Artikel 7:25:1 (vervallen)
Artikel 7:25:2 (vervallen)
Artikel 7:25:3 (vervallen)
Artikel 7:25:4 (vervallen)
Meerdere dienstverbanden
Artikel 7:25a
Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een
tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de
tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De ambtenaar is
verplicht de gemeente te informeren, indien hij een dergelijke
tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.
Inhouding ziektekostenpremies
Artikel 7:25b (vervallen)
§ 7. Overige bepalingen
Overgangsbepaling
Artikel 7:26
- 1.
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31
december 2000 recht heeft op salarisbetaling of uitkering op grond
van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt,
blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31
december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de
betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de
betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.
- 2.
De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem,
die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien
hem met terugwerkende kracht een uitkering krachtens de Ziektewet
wordt toegekend.
Garantie-uitkering
Artikel 7:27
- 1.
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid
onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien
naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op
een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid
is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn
toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid
wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid
waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en
bekwaamheden.
- 2.
De garantie-uitkering bedraagt, te rekenen vanaf de datum van
aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke functie, 18 maanden
100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van het
salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar genoot
in de oorspronkelijke functie.
- 3.
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de
ambtenaar ontvangt uit de dienstbetrekking waarin hij is herplaatst
en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering,
invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in
verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de
arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.
- 4.
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die
kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij
weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk
inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag
van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de
verzuimde, of de verloren gegane inkomsten.
- 5.
De garantie-uitkering eindigt:
- a.
met ingang van de maand volgend op die waarin hij de
leeftijd van 65 jaar bereikt;
- b.
Overgangsartikel
Artikel 7:28
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in
artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 7:1,
7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 niet van
toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1,
7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 , 7:18, 7:21 en 7:22, zoals die
golden op 31 december 2005, van toepassing.
- 3.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in
artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op grond van
de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 7:1, 7:5,
7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21 niet van toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1,
7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december
2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste
lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een
verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1
januari 2006.
- 5.
Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de
eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op
of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte
van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring
van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel
7:3, eerste tot en met het vierde lid.
Artikel 7:28:1
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in
artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 is artikel 7:18:1 niet
van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 7:18:1 zoals
dat gold op 31 december 2005, van toepassing.
Artikel 7:28a
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in
artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16 niet van
toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in
artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16, zoals dat
gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel 7:28b
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel
7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:16 van toepassing, zoals
dat gold op 30 november 2008.
8 ONTSLAG
Ontslag op verzoek
Artikel 8:1
- 1.
Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
- 3.
Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden
indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen wordt.
Artikel 8:1:1
- 1.
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met ingang
van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie
maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.
- 2.
Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste
lid worden afgeweken.
- 3.
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig
is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor
disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek
om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de
strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf
onherroepelijk is geworden.
Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd
Artikel 8:2 Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd
- 1.
De ambtenaar wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag
waarop hij de AOWgerechtigde leeftijd bereikt.
- 2.
Aan de ambtenaar die voldoet aan de voorwaarden voor FPU, maar niet
(geheel) gebruik maakt van dit recht, wordt eervol ontslag verleend
met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin hij de
65-jarige leeftijd bereikt.
- 3.
Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar hiermede
instemt, van het bepaalde in het eerste lid afwijken.
Artikel 8:2:1 (vervallen)
Artikel 8:2a
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na het bereiken
van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is getreden van de gemeente,
alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2,
derde lid, wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht.
Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
Ontslag wegens reorganisatie
Artikel 8:3
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van
zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het
dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere
dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan
arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol
verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
- 3.
Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen uitgezonderd,
ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.
Artikel 8:3:1
Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in
de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de
betrokken ambtenaren medegedeeld.
Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
Artikel 8:4
- 1.
Onder volledige arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:
- a.
arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht
bestaat op een WGA-uitkering;
- b.
arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht
bestaat op een IVA-uitkering.
- 2.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van volledige
ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan
gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.
- 3.
Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden
indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
functie wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden.
- 4.
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is
van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de
claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een mogelijke
herbeoordeling.
- 5.
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een
ontslagprocedure als bedoeld in het tweede lid wordt ingesteld. Deze
melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de eerste
ziektedag.
- 6.
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest
recente WIA-beschikking zijn genomen.
- 7.
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het
zesde lid, genomen is, moet het college, indien er geen
overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van
UWV betrekken.
- 8.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24
maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de
functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het
zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het
zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in
aanmerking genomen.
- 9.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24
maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte
samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan
vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en
aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof
wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs
niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
- 10.
De termijn van 24 maanden, als bedoeld in het derde lid wordt
verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel
24, eerste lid, van de WIA en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de
WIA heeft vastgesteld.
Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Artikel 8:5
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie
wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte
mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.
- 2.
Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts plaatsvinden
indien:
- a.
er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
functie wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden:
- b.
het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de
ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op
te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.
- 3.
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is
van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de
claimbeoordeling op grond van de WIA en de resultaten van een
mogelijke herbeoordeling.
- 4.
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat sprake
is van een situatie als bedoeld in het tweede lid op grond waarvan
de ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld.
Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 33e maand na de
eerste ziektedag.
- 5.
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest
recente WIA-beschikking zijn genomen.
- 6.
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het
vijfde lid, genomen is, moet het college, indien er geen
overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van
UWV betrekken
- 7.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde
tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de
vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand
aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het
zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in
aanmerking genomen.
- 8.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde
tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens
ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van
minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan
en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of
bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit
geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit
dezelfde oorzaak.
- 9.
De termijn van 36 maanden, als genoemd in het tweede lid, onderdeel
a, wordt verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, van de WIA en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende
lid, van de WIA heeft vastgesteld.
- 10.
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende
arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig
is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid
op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn
van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel
7:16 overeenkomstig toegepast.
Artikel 8:5:1 (vervallen)
Artikel 8:5a
- 1.
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie
wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij
zonder deugdelijke grond weigert:
- a.
gevolg te geven aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee
te werken aan door het college of een door hem aangewezen
deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen
de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in
artikel 7:9;
- b.
arbeid als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid te verrichten
waartoe het college hem in de gelegenheid stelt;
- c.
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en
bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel
25, tweede lid, van de WIA;
- d.
een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.
- 2.
Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het
eerste lid, wint het college een hierop betrekking hebbend advies
van het UWV in.
Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
Artikel 8:6
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie
anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van
dit artikel wordt eervol verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
Overige ontslaggronden
Artikel 8:7
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
- 1.
verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan
gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie
geldt;
- 2.
aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de
functie zou uitsluiten;
- 3.
staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke
uitspraak;
- 4.
toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk
geworden rechterlijke uitspraak;
- 5.
onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens
misdrijf;
- 6.
het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met
indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan
worden gemaakt.
Artikel 8:7:1
Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op
grond van eerder genoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet
eerder ingaan dan op de dag volgend op die waarop de reden voor het ontslag
voor het eerst aanwezig was.
Artikel 8:8
- 1.
Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen op
een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden
in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
Artikel 8:8:1
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8,
wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit
vermeld.
Artikel 8:9
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een
publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is
ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt indien hij ophoudt zodanige
functie te bekleden en hij naar het oordeel van het college niet in actieve
dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.
Ontslag wegens Pré-VUT
Artikel 8:10 (vervallen)
Artikel 8:10:1 (vervallen)
Ontslag wegens FPU
Artikel 8:11
- 1.
Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op
grond van de FPU-regeling wordt eervol ontslag verleend indien het
bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden
overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting
Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben
vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht bestaat op een
uitkering op grond van die regeling.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van
de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden
verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten.
Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de formele
arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkenmale dat
het wordt verleend, ten minste 10% van de oorspronkelijke formele
arbeidsduur.
Artikel 8:11:1
- 1.
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:11, gaat eerst in met ingang van
de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge de FPU-regeling
bestaat.
- 2.
Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige toepassing.
Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding
Artikel 8:12
- 1.
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van
rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien
na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband
feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is
verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd
te zijn aangegaan.
- 2.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is
aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van
rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt.
Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de urenuitbreiding
feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding
is verleend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor
dezelfde tijd te zijn aangegaan.
- 3.
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd kan
ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de
aanstelling leidde is vervallen.
- 4.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is
aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft, ontslag
worden verleend, indien de omstandigheid die tot de urenuitbreiding
leidde, is vervallen.
- 5.
Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan niet
plaatsvinden wanneer de termijnen als genoemd in artikel 2:4 zijn
overschreden.
- 6.
Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit een
tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd nadere regels stellen.
Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding
Artikel 8:12:1
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, kan ook
ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit
hoofdstuk.
- 2.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, kan ook
ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit
hoofdstuk.
Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor
onbepaalde tijd
Artikel 8:12:2
- 1.
Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid,
wordt een opzegtermijn in acht genomen:
- a.
van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;
- b.
van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch korter
dan twaalf maanden, heeft geduurd;
- c.
van één maand, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft
geduurd.
- 2.
Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn
mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van zijn
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Ontslag als disciplinaire straf
Artikel 8:13
Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend
worden.
Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties
Artikel 8:14
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
wet: Wet op de ondernemingsraden;
- b.
ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in de
wet;
- c.
ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede
lid, van de wet.
- 2.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:
- a.
wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst
als bedoeld in artikel 9 van de wet;
- b.
wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;
- c.
wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in artikel
15 van de wet;
- d.
van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is
geweest van een ondernemingsraad;
- e.
van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is
geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet.
- 3.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit
dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in
artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is
aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te
ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q.
binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de
doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de
daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
- 4.
In afwijking van het tweede en derde lid kan ontslag op grond van
artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene schriftelijk in het
ontslag toestemt.
- 5.
Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris heeft
toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing
op die secretaris.
Schorsing als ordemaatregel
Artikel 8:15:1
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door
het college worden geschorst:
- a.
wanneer hem het voornemen tot bestraffing met
onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de
oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
- b.
wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van
het Wetboek van Strafvordering een bevel tot
inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten
uitvoer gelegd;
- c.
wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens
misdrijf wordt ingesteld;
- d.
in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het
belang van de dienst.
- 2.
Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:
- a.
een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;
- b.
een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde
omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing
aanleiding heeft of hebben gegeven;
- c.
een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de
schorsing.
Artikel 8:15:2
- 1.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b
of c , kunnen het salaris en toegekende salaristoelage(n) voor een
derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes
weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook
tot het volle bedrag , plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het
derde lid.
- 2.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a ,
kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van
ingang van het ontslag de doorbetaling geheel of gedeeltelijk worden
gestaakt, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de
datum van het ontslag wordt de doorbetaling geheel gestaakt.
- 3.
Het betaalbare gedeelte van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) kan aan anderen dan de ambtenaar worden
uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in
ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem
verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen .
- 4.
Het ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde salaris inclusief de
toegekende salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien de
schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt
gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot
uitbetaling wordt besloten.
- 5.
De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde salaris en toegekende
salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing
bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet
volgt.
Bevoegdheid tot ontslagverlening
Artikel 8:15:3
- 1.
Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot
aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar vervuld
- 2.
Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld,
met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een
omschrijving of aanduiding van die datum.
- 3.
Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor
onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het
ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.
Opzegtermijnen
Artikel 8:16:1 (vervallen)
Overlijdensuitkering
Artikel 8:16:2 (verplaatst naar hoofdstuk 3)
Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst
Artikel 8:16a (verplaatst naar hoofdstuk 3)
Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen arbeidsduur
Artikel 8:17
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt
teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit
te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk,
behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel
7:16.
Overgangsbepaling
Artikel 8:18
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de artikelen
8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 8:5 en
8:5a niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en
8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.
- 3.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de artikelen
8:5 en 8:5a, is gelegen op of na 1 januari 2004, maar die op grond
van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 8:5
en 8:5a niet van toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en
8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.
Artikel 8:19
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in artikel 8:5,
is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:5 niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 8:5, zoals
dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel 8:20
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel
7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of artikel 8:5 van
toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
9 UITKERING FUNCTIONEEL LEEFTIJDSONTSLAG3
Tijdelijke regeling ambtenaren geboren vóór 1950 die werkzaam zijn in een
betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college
krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Ontslag wegens FLO
Artikel 9:1
Aan de ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van het bepaalde in
artikel 8:3, zoals bedoeld in artikel 9:15, wordt met ingang van de datum
van het ontslag ten laste van de gemeente een maandelijkse uitkering
toegekend.
Artikel 9:1:1
Onder gewezen ambtenaar wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan
de ambtenaar die aan zijn ontslag aanspraak kan ontlenen op een uitkering
volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 9:1:2
- 1.
De in artikel 8:3:1, eerste lid, bedoeld in artikel 9:15:1, bedoelde
datum van ingang van ontslag kan op verzoek van de ambtenaar, dan
wel ingeval deze desgevraagd daarmee instemt voor de duur van ten
hoogste een jaar, telkens met een periode van ten hoogste een jaar
te verlengen, worden opgeschort, indien dit door het bestuursorgaan,
bevoegd tot het verlenen van ontslag, in het belang van de dienst
wordt geacht en de ambtenaar, blijkens de uitslag van een
geneeskundig onderzoek, geestelijk en lichamelijk in staat kan
worden geacht zijn betrekking te blijven vervullen.
- 2.
Indien de ambtenaar voor wie toepassing is gegeven aan het bepaalde
in het eerste lid, blijkens de uitslag van een geneeskundig
onderzoek tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere
vervulling van zijn betrekking, kan hem ontslag worden verleend met
ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de
uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is gebracht.
Bedrag en duur
Artikel 9:2
- 1.
De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan het
ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de ambtenaar aan
diens betrekking verbonden bezoldiging vermeerderd met zoveel - doch
ten hoogste 10 malen - 0,5% van die bezoldiging als het totaal
aantal volle dienstjaren geldig voor pensioen krachtens de
pensioenreglement op de dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt.
Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met
dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het
bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben
indien hij zou zijn gepensioneerd met ingang van de datum van zijn
ontslag en in aanmerking zou zijn genomen de diensttijd bedoeld in
artikel 5.4 van het pensioenreglement, welke hij bij het bereiken
van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
- 2.
Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden
bezoldiging wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan de
bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1,vermeerderd met de
vakantieuitkering, bedoeld in artikel 6:3, berekend over een maand
en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6, met dien
verstande dat de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 en de
prestatiebeloning slechts geacht worden te behoren tot de
bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met
3 Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari
2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en
verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt
niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a.
betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in
dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden
geraadpleegd.
hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan het ontslag gemiddeld per
maand aan die vergoeding of beloning aan de gewezen ambtenaar is
toegekend.
- 3.
Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking
verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens periodieke
verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de gewezen ambtenaar
op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt van de datum
van in werking treden dier wijziging af het aldus gewijzigde bedrag
als laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden
bezoldiging.
- 4.
De hoogte van de uitkering wordt actuarieel neutraal herrekend
indien de ambtenaar na 1 januari 2006 gebruik maakt van de
mogelijkheid van artikel 9:1:2, eerste lid om de ingang van het
ontslag uit te stellen. Overschrijdt de uitkering de oude
bezoldiging dan wordt het meerdere omgezet in ouderdoms- en
nabestaandenpensioen.
Bijdrage Vereveningsfonds FLO sector Gemeenten
Artikel 9:3
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Vereveningsfonds: het Vereveningsfonds FLO sector Gemeenten.
- b.
Vereveningsregeling: de tijdelijke regeling die deel
uitmaakt van de LOGA-overeenkomst met betrekking tot de
financiering van het functioneel leeftijdsontslag
- 2.
De gemeenten zijn verplicht de in de Vereveningsregeling bedoelde
bijdrage af te dragen aan het Vereveningsfonds voor alle bij hun m
dienst zijnde personen voor wie premie ten behoeve van de
FPU-regeling moet worden afgedragen.
- 3.
De in het tweede lid bedoelde bijdrage wordt voor de helft verhaald
op de bij de instellingen in dienst zijnde personen voor wie premie
ten behoeve van de FPU-regeling wordt afgedragen.
Samenloop met FPU
Artikel 9:4
- 1.
Indien de datum van ontslag van de ambtenaar van 55 jaar of ouder
gelegen is na 1 april 1997, is deze ambtenaar verplicht een
uitkering krachtens de FPU-regeling aan te vragen. De uitkering als
bedoeld in artikel 9:1 komt niet tot uitbetaling indien de ambtenaar
geen toestemming verleent om de uitkering krachtens de FPU-regeling
via de werkgever tot uitbetaling te laten komen.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar niet of niet tijdig
de uitkering krachtens de FPU-regeling aanvraagt, en hem dit
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt, voor de periode waarin
hij dientengevolge voornoemde uitkering niet of niet volledig
ontvangt, voor de toepassing van lid 3 van dit artikel rekening
gehouden met de uitkering die hij vanaf de ontslagdatum zou hebben
genoten, indien hij de voornoemde uitkering wel tijdig zou hebben
aangevraagd.
- 3.
De uitkering wordt, indien en voorzover recht daarop bestaat,
verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de
FPU-regeling, met dien verstande dat buiten beschouwing blijft dat
gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is
op een individuele opbouw krachtens artikel 16.2, 16.3 of 16.4 van
het pensioenreglement.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de
in het tweede lid bedoelde ambtenaar, de uitkering krachtens de
FPU-regeling geheel of ten dele vervallen wordt verklaard dan wel
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor de
toepassing van lid 3 van dit artikel geacht onverminderd te zijn
genoten uitkering voor de toepassing van lid 3 van dit artikel
geacht onverminderd te zijn genoten.
Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid
Artikel 9:4:1
- 1.
Wanneer een gewezen ambtenaar, die aan deze regeling recht op
uitkering kan ontlenen, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in
verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering
krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen met
ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is ingegaan, wordt op
de uitkering een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk
aan het bedrag waarmede de inkomsten en de onverminderde uitkering
krachtens artikel 9:2 samen de laatstelijk genoten bezoldiging te
boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering
krachtens deze regeling is toegekend.
- 3.
Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de dag, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf
ter hand genomen vóór even bedoelde dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt
echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het
gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de gewezen
ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn
van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met het ontslag.
- 4.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
Artikel 9:4:2
- 1.
Van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf doet de gewezen
ambtenaar onverwijld mededeling aan het college. Daarbij doet hij,
voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten, die hij uit dien
hoofde zal verwerven; hij is verplicht om, indien die inkomsten
tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan tijdig voor het
verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn nadere opgave te
doen. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig
vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de
inkomsten die hij sedert het ter hand nemen van de werkzaamheden of
sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der
werkzaamheden mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten
worden berekend, dan geschiedt de opgave over die langere termijn en
kan op de uitkering een voorlopige vermindering worden toegepast
naar een geraamd bedrag van die inkomsten, onder voorbehoud van
nadere verrekening aan het einde van even bedoelde termijn. Dit lid
vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of
bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 9:4:1, tweede en
derde lid.
- 2.
Indien de gewezen ambtenaar de verplichtingen, genoemd in het eerste
lid, niet of niet volledig nakomt, kan het college bepalen dat de
uitkering, zolang zulks niet het geval is, niet of slechts
gedeeltelijk wordt uitbetaald.
- 3.
De gewezen ambtenaar wordt geacht door het aanvaarden van de
uitkering er in te bewilligen dat zij die daarvoor naar het oordeel
van het college in aanmerking komen, de inlichtingen verstrekken
welke voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk zijn.
Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval
Artikel 9:4:3
Ten aanzien van hem die aan deze regeling recht op uitkering ontleent en die
na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of ongeval nog aanspraken in verband
met de dienstbetrekking waaruit hij is ontslagen heeft of verkrijgt, wordt
de uitkering tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan,
verminderd met het bedrag daarvan.
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
Artikel 9:5
- 1.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62
jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het
pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de
pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de
helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het
bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten
worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou
opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten
van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw
voor meer dan de helft plaats vindt, komen volledig ten laste van de
gewezen ambtenaar. De werkgever stelt de ambtenaar in de drie
maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:
- a.
de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd van
62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van
artikel 16.3 van het pensioenreglement;
- b.
dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven
mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te
blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in
vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen
ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als
gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9:5 lid 1;
- c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de
gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid
die artikel 16.3 van het pensioenreglement bieden, ingediend
moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds
ABP;
- d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij
de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de
werkgever.
- 2.
De aanschrijving bedoeld in het eerste lid wordt herhaald in de drie
maanden voor de dag dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar
bereikt.
Geneeskundig onderzoek
Artikel 9:6:1 (vervallen)
Verval uitkering
Artikel 9:7:1
- 1.
De uitkering vervalt:
a.met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar
is overleden;
- a.
.met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar
is overleden;
- b.
. op de datum waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaren
bereikt.
- 2.
De uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard
indien de gewezen ambtenaar zich naar het oordeel van het college
zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn
ontslagen
Overlijdensuitkering
Artikel 9:8:1
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar heeft
de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner, die krachtens de
pensioenreglement recht heeft op een nabestaandenpensioen, recht op
een bedrag gelijk aan de bezoldiging bedoeld in artikel 9:2 over een
tijdvak van drie maanden welk bedrag in voorkomend geval wordt
verminderd met de uitkering bij overlijden krachtens de
FPU-regeling. Wordt geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner
als bedoeld in de vorige volzin nagelaten, dan verkrijgen de
minderjarige kinderen van de overledene recht op bedoelde uitkering.
Ontbreken ook zodanige kinderen, dan hebben, indien de overledene
kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of
zusters, deze betrekkingen recht op bedoelde uitkering.
- 2.
Laat de overledene geen betrekkingen na die krachtens het eerste lid
recht hebben op de uitkeringen als in dat lid bedoeld, dan kan dit
bedrag door het college geheel of ten delen worden aangewend voor de
betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de
lijkbezorging.
FLO-betrekkingen en leeftijdsgrenzen
Artikel 9:9:1
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald welke leeftijdsgrenzen
gelden voor de vervulling van de daarbij vermelde betrekkingen.
Ingangsdatum ontslag wegens FLO
Artikel 9:10:1
Indien een ambtenaar die een betrekking vervult als in artikel 9:9:1 genoemd
op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling de leeftijdsgrens als
genoemd in dat artikel reeds heeft bereikt, wordt hem eervol ontslag
verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin
deze regeling in werking treedt, tenzij overeenkomstige toepassing wordt
gegeven aan het bepaalde in artikel 9:1:2, eerste lid.
Tijdelijke regeling
Artikel 9:11 (Vervallen)
Artikel 9:12
De ambtenaar die op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag wordt verleend en
die recht heeft op een uitkering op grond van dit hoofdstuk, heeft totdat
het FLO-overgangsrecht is vastgesteld recht op een maandelijkse uitkering
waarvan het bedrag berekend wordt op basis van de bepalingen van dit
hoofdstuk.
Slotbepaling
Artikel 9:13
Ambtenaren aan wie op of na 1 januari 2006 FLO-ontslag is verleend en die op
grond van artikel 9:12 een maandelijkse uitkering hebben ontvangen, worden
met ingang van 1 juli 2006 geacht te zijn ontslagen op grond van artikel
8:11 en worden onder de werking van hoofdstuk 9b gebracht.
Artikel 9:14
Met ingang van 1 juli 2006 kan ambtenaren op grond van dit hoofdstuk geen
uitkering meer verleend worden.
9a AMBTENAREN DIE VANAF 1 JANUARI 2006 IN DIENST ZIJN GETREDEN OP EEN
BEZWARENDE FUNCTIE
Algemeen
Artikel 9a:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 in
dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31 december 2005 recht
gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005.
Definities
Artikel 9a:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het
frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en
deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk met
als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten;
- b.
de tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de
gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het kader
van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie en die past bij
de richting zoals afgesproken is in het loopbaanplan.
Medische keuring
Artikel 9a:3 (Vervallen)
Het loopbaanplan
Artikel 9a:4
- 1.
De ambtenaar blijft maximaal 20 jaar werkzaam in een bezwarende
functie.
- 2.
De ambtenaar heeft recht op een loopbaanplan, waardoor het de
ambtenaar mogelijk is na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in de
bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen binnen of buiten
de gemeentelijke dienst.
Artikel 9a:5
- 1.
In afwijking van hoofdstuk 17 gelden voor de ambtenaar de volgende
bepalingen.
- 2.
Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan
de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis
en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen
opleiding en de te ondernemen activiteiten, die nodig zijn om na
maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een
tweede loopbaan te beginnen.
Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen die
nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is, in 20
jaar op te leiden tot MBO-niveau. Hierbij moet het gaan om
opleidingen die extern erkend worden.
- 3.
Het college en de ambtenaar zijn verplicht medewerking te verlenen
aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het
loopbaanplan.
- 4.
Het loopbaanplan wordt in het jaar van indiensttreding
opgesteld
- 5.
Het loopbaanplan wordt ten minste een keer per drie jaar
geëvalueerd, geactualiseerd en zo nodig bijgesteld.
- 6.
Bij het loopbaanplan wordt rekening gehouden met zowel de belangen
van het college als met de belangen van de ambtenaar.
- 7.
In het loopbaanplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot
benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van het college die
de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te
voeren.
- 8.
De kosten die gemaakt zullen worden in het kader van de in het
loopbaanplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het
college vergoed.
- 9.
In het loopbaanplan worden, indien mogelijk, ten aanzien van de
activiteiten en de opleiding in ieder geval de volgende aspecten
vastgelegd:
- a.
het aanspreekpunt binnen de organisatie;
- b.
het beroep of de richting die als tweede loopbaan gekozen
wordt;
- c.
de keuze van opleidingsvorm of het instituut, waar de
activiteit plaatsvindt;
- d.
- e.
de start- en einddatum van de te ondernemen activiteit of de
te volgen scholing;
- f.
de te maken voortgang binnen de activiteit of scholing;
- g.
de minimaal te behalen resultaten van de activiteit of
scholing;
- h.
de planning van vervolgafspraken;
- i.
de omstandigheden onder welke een te volgen opleiding of te
ondernemen activiteit kan worden onderbroken of gestopt;
- j.
eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een
goede uitvoering van de gemaakte afspraken.
Terugbetaling
Artikel 9a:6
De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die het
college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de activiteiten
dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed, terug te
betalen.
Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst
Artikel 9a:7
- 1.
Plaatsing van een ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan
binnen of buiten de gemeentelijke dienst vindt definitief plaats.
- 2.
Definitieve plaatsing binnen de gemeentelijke dienst vindt plaats
door aanpassing van de aanstelling.
- 3.
Definitieve plaatsing buiten de gemeentelijke dienst vindt plaats
door ontslag op grond van artikel 8:1 uit de bezwarende functie.
Disciplinaire straf
Artikel 9a:8
- 1.
De ambtenaar die de verplichtingen, zoals neergelegd in het
loopbaanplan, niet nakomt, wordt disciplinair gestraft.
- 2.
Wanneer de tweede loopbaan na 20 jaar gewerkt te hebben in de
bezwarende functie door schuld of toedoen van de ambtenaar niet
begonnen kan worden, wordt de ambtenaar op grond van artikel 8:13
disciplinair ontslag verleend.
Gevolgen niet starten tweede loopbaan
Artikel 9a:9
- 1.
De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam
wanneer:
- a.
de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het
college zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet
nakomt;
- b.
de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en
de ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.
- c.
Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de
bezwarende functie door te werken.
- 2.
Het loopbaanplan wordt voortgezet tot de tweede loopbaan begonnen
wordt.
- 3.
Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid na 20 jaar niet
medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken,
geldt de procedure, bedoeld in artikel 9a:10.
Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering
Artikel 9a:10
- 1.
De ambtenaar die niet meer medisch geschikt is om in de bezwarende
functie door te werken, ontvangt een overbruggingsuitkering.
- 2.
De duur van de overbruggingsuitkering is afhankelijk van het aantal
jaren dat betrokkene in een bezwarende functie werkzaam is geweest.
- 3.
Per dienstjaar in een bezwarende functie is de duur van de
overbruggingsuitkering 12/10 maand. De maximumduur van de
overbruggingsuitkering is 24 maanden.
- 4.
Zodra de medische ongeschiktheid voor de bezwarende functie is
vastgesteld, stopt de opbouw van de overbruggingsuitkering.
- 5.
De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt de eerste 12
maanden 100% van het salaris en de maanden daarna 80% van het
salaris.
- 6.
De duur van de overbruggingsuitkering wordt in mindering gebracht op
de duur van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel 7:3.
- 7.
De overbruggingsuitkering komt tot uitbetaling voor zover deze hoger
is dan de loondoorbetaling bij ziekte, bedoeld in artikel 7:3.
Garantiesalaris en afbouw toelagen
Artikel 9a:11
- 1.
In dit artikel wordt onder oude bezoldiging verstaan de optelsom
van:
- a.
het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, sub b,
- b.
- c.
- d.
de functioneringstoelage,
- e.
- f.
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere
toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar
zijn toegekend, berekend over een periode van 12 maanden
onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de tweede
loopbaan.
- 2.
Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot een wijziging van de
feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1,
tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging van de feitelijke
uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid,
onderdeel c door in de oude bezoldiging.
- 3.
In afwijking van het tweede lid werkt een verhoging of verlaging van
de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1,
tweede lid, onderdeel c bij uitruil in het kader van de uitwisseling
van arbeidsvoorwaarden genoemd in hoofdstuk 4a niet door in de oude
bezoldiging.
- 4.
De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede
loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het
negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het oude
salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging,
zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
- 5.
Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het
bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en
vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de
garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging
wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze
in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
- 6.
De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de
organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest,
die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende
afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen
de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en
vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage
bedraagt:
De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen.
- 7.
Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag
waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen,
behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de
afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging
wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze
in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
- 8.
De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie
van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van
het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris,
inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe
jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt
berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding
bij de nieuwe werkgever is vastgesteld.
9b OVERGANGSRECHT AMBTENAREN IN EEN FUNCTIE DIE OP 31 DECEMBER 2005 RECHT
GAF OP FUNCTIONEEL LEEFTIJDSONTSLAG
§1.Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 9b:1
- 1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:
- a.
op 31 december 2005 werkzaam was bij een gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps of bij een gemeentelijke
ambulancedienst; en
- b.
op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor door
het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en
- c.
sinds 31 december 2005 onafgebroken de betrekking heeft
vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de
leeftijd van 55 jaar of ouder.
- 2.
Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de ambtenaar
die
- a.
overstapt naar een andere functie bij dezelfde gemeente of
ambulancedienst, of
- b.
overstapt naar een andere gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps, dan wel naar een andere gemeentelijke
ambulancedienst
tenzij bij de overstap tussen de werkgever en ambtenaar andere afspraken
zijn gemaakt.
3.Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de functie
waarnaar de ambtenaar overstapt ook een bezwarende functie is, op grond
waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag
werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.
§ 2. De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment
van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 -
als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO
uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen
Begripsbepalingen
Artikel 9b:2
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
bezoldiging: de optelsom van
- i.
het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid,
onderdeel b,
- ii.
- iii.
- iv.
de functioneringstoelage;
- v.
- vi.
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere
toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar
zijn toegekend, met uitzondering van de levensloopbijdrage
bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9, berekend over een periode
van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de datum, die
voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4, artikel
9b:20, artikel 9b:25, zesde lid, artikel 9b:26, artikel
9b:47 en artikel 9b:52. De bezoldiging wordt, met
uitzondering van de bezoldiging bedoeld in artikel 9b:20 en
9b:25, na deze datum geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector
wordt overeengekomen. Indien verlofopname door de ambtenaar
in deze 12 maanden heeft geleid tot een wijziging van de
feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel
3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging door in de
bezoldiging.
- b.
bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het
frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en
deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk met
als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten;
- c.
dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een
gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als
buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een
functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel
leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits
het om jaren gaat waarin daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is
ingezet en men niet tegelijkertijd een aanstelling had als
beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren als
vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren
hij als vrijwilliger is ingezet;
- d.
dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een
gemeentelijke ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een
ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in de
particuliere sector en de jaren werkzaam als buschauffeur of
trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die
op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag;
- e.
FPU-uitkering: de uitkering in het kader van de FPU-regeling;
- f.
niet-bezwarende functie: een functie die niet valt onder de
definitie van onderdeel b;
- g.
tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de
gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het kader
van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie;
- h.
onbezoldigd volledig verlof: verlof voor de formele arbeidsduur per
week, zonder behoud van bezoldiging.
Werkingssfeer
Artikel 9b:3
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en
die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie
en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de
werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel
9e:8 en 9e:9niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die
werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.
Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of
meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:4
- 1.
De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de maand
volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt
volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van 80%
van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Voor zover het
dienstbelang het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de datum bedoeld in
de eerste volzin in plaats van het volledig buitengewoon verlof als
hiervoor bedoeld, een keuze maken uit de volgende mogelijkheden:
- a.
100% werken, waarbij voor ieder vol jaar dat gewerkt wordt een bonus
wordt verstrekt van 20% van het voor de ambtenaar geldende
jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de
bonus;
- b.
50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken, tegen
doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging;
- c.
volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt
verstrekt van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in
het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus.
Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de
werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief
voor onderdeel b: 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling
van 95% van de daarbij behorende bezoldiging.
- 2.
De ambtenaar maakt zes kalendermaanden voor de in het eerste lid
bedoelde datum het college door middel van een verzoek bekend naar
welke variant zijn voorkeur uitgaat.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:11, gaat de datum, bedoeld
in het eerste lid zoveel later in als het college op 31 december
2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld
dan 55 jaar.
- 4.
De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde onder a
en b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende functie door te
werken.
- 5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met
inachtneming van het derde lid, de in het eerste lid gestelde
keuzemogelijkheden later laten ingaan, telkens met een periode van
een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is
om door te werken in de bezwarende functie.
- 6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met
inachtneming van het derde lid, het college uiterlijk zes
kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.
- 7.
De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor zover
het dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het moment,
bedoeld in artikel 9b:11, zijn keuze herzien, met dien verstande dat
de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt
naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel
9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en
eventueel volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij
minder gewerkt wordt dan bij de eerdere keuze. Het tweede lid is van
overeenkomstige toepassing.
- 8.
De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011
gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin van het
eerste lid van dit artikel, en direct daaraan voorafgaand een
functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of lager was verbonden,
ontvangt gedurende die periode € 500, netto per kalenderjaar. De
ambtenaar die in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruik
maakt van de genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato.
Deze uitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december
betaald. Aan de ambtenaar die op grond van lokaal beleid al een
vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het deel van het
totaalbedrag, waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald
dat hoger is dan de reeds ontvangen vergoeding.
Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4
Artikel 9b:5
Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a en c wordt
geen pensioen opgebouwd.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:6
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van
vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar
werkt.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens
de periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:7
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin en
onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk
artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.
Artikel 9b:8 (vervallen)
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:9
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig buitengewoon
verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar
geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:10
- 1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4,
eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of
in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of
na de datum waarop artikel 9b:4 van toepassing is geworden, wordt op
de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze
vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de
doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te
boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit, onmiddellijk
voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:4 van toepassing is
geworden.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter
hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of
hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats
indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene
loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van
andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel
9b:4.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten
uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de
wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te
overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen
bezoldiging toe te passen.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:11
- 1.
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk
doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft
gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf
de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de
leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar
bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
- 3.
Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die periode,
waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het
vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.
- 4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer
het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar,
het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een
periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch
geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
- 5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum
daartoe verzoeken.
Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:12
- 1.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat
moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage
als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en
aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de
bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
- 2.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat
moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage
als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en
aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de
bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:13 (vervallen)
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:14
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel
9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Artikel 9b:15 (vervallen)
Artikel 9b:16 (vervallen)
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:17
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig
verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:18
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11,
telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.
Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor
de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in
een bezwarende functie
Artikel 9b:19
- 1.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar
valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5
niet van toepassing.
- 2.
De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld verklaard
vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid.
- 3.
De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 4.
Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum van
herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat, artikel
9b:4 tot en met artikel 9b:18 van toepassing.
- 5.
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar
en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te
vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze
ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid,
vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze
keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog
wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4,
eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die
resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Op hem
blijft artikel 9b:11 van toepassing.
- 6.
De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte
Artikel 9b:20
- 1.
De ambtenaar die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie van
de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een
garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude
bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het
totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de
uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn
arbeidsongeschiktheid ontvangt.
- 2.
Wanneer de ambtenaar op grond van hoofdstuk 7 definitief herplaatst
wordt in een functie met een lager totaalinkomen buiten de
organisatie van de gemeente, maken het college en de ambtenaar
afspraken over een financiële regeling.
Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:21
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op
31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december
2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van
hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:22
- 1.
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij
daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53
jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van
het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die
behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde
loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend
is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend
dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig
dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon
is geweest.
- 2.
Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in ABP
Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar ter beschikking
gesteld.
- 3.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar
uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het
tweede lid, het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP Extra
Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de
leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de
leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt
berekend tot het moment van uittreden.
- 4.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot het
pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 5.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot de
bezoldiging.
- 6.
De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie
van het verwachte te storten bedrag. Het college bepaalt, in overleg
met de ambtenaar, het geschikte moment voor deze indicatie.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:22a
- 1.
De in artikel 9b:22 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is
afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële tarieven.
- 2.
De leeftijdafhankelijke factor bedraagt:
leeftijd
|
factor
|
|
leeftijd
|
factor
|
|
leeftijd
|
factor
|
18
|
0.279
|
|
33
|
0.434
|
|
48
|
0.677
|
19
|
0.287
|
|
34
|
0.447
|
|
49
|
0.697
|
20
|
0.296
|
|
35
|
0.461
|
|
50
|
0.718
|
21
|
0.305
|
|
36
|
0.475
|
|
51
|
0.739
|
22
|
0.314
|
|
37
|
0.489
|
|
52
|
0.762
|
23
|
0.323
|
|
38
|
0.504
|
|
53
|
0.785
|
24
|
0.333
|
|
39
|
0.519
|
|
54
|
0.808
|
25
|
0.343
|
|
40
|
0.534
|
|
55
|
0.832
|
26
|
0.353
|
|
41
|
0.550
|
|
56
|
0.857
|
27
|
0.364
|
|
42
|
0.567
|
|
57
|
0.883
|
28
|
0.375
|
|
43
|
0.584
|
|
58
|
0.909
|
29
|
0.386
|
|
44
|
0.601
|
|
59
|
0.937
|
30
|
0.398
|
|
45
|
0.619
|
|
60
|
0.965
|
31
|
0.409
|
|
46
|
0.638
|
|
61
|
0.994
|
32
|
0.422
|
|
47
|
0.657
|
|
62
|
1.024
|
3.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen
LOGA-partijen nieuwe leeftijdafhankelijke factoren vast.
Inkoop OP bij regionalisering
Artikel 9b:22b
In afwijking van artikel 9b:22, derde lid, wordt voor de ambtenaar
- ·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit
de bezwarende functie wordt ontslagen en
- ·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft,
geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van
uittreden.
§3. De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment
van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 -
als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO
uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen
Werkingssfeer
Artikel 9b:23
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en
die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende
functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de
werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in artikel
9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering en die
werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.
Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan
gestart wordt
Artikel 9b:24
- 1.
Zolang dit medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar, onder
toepassing van artikel 9b:26, in de bezwarende functie werkzaam tot
het moment, bedoeld in artikel 9b:28.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het college en de
ambtenaar in het kader van het loopbaanplan hierover andere
afspraken maken.
Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari
2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:25
- 1.
Op de ambtenaar is tot de eerste dag van de maand volgend op de
maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt hoofdstuk 9a van
toepassing, met inachtneming van de volgende leden.
- 2.
De datum, bedoeld in het eerste lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 3.
Voor brandweerpersoneel geldt dat in het kader van de tweede
loopbaan eerst gezocht wordt naar een functie binnen de organisatie
van de gemeente.
- 4.
De ambtenaar met geen of onvoldoende diploma's kan via een procedure
voor erkenning verworven competenties zijn competenties laten
erkennen.
- 5.
Indien dit behulpzaam is bij het vormgeven van de tweede loopbaan
heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten, voor zover
redelijk, van een extern loopbaanadvies.
- 6.
De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere
functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente, ontvangt,
in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met zevende lid, een
garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude
bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.
- 7.
Het college en de ambtenaar maken in het kader van het loopbaanplan
afspraken over een financiële regeling wanneer de ambtenaar in het
kader van de tweede loopbaan buiten de organisatie van de gemeente
een functie aanvaardt met een lager totaalinkomen.
Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in
een bezwarende functie
Artikel 9b:26
- 1.
De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand volgend
op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt 50% van de
voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen doorbetaling van
90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Indien dit voor
het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de
werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als
alternatief 60% van een volledige betrekking werken tegen
doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum, bedoeld
in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31 december
2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld
dan 55 jaar.
- 3.
De ambtenaar moet medisch geschikt zijn om op de wijze, bedoeld in
het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken.
- 4.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in
het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt
ziek gemeld. Op hem is artikel 9b:43, eerste lid, van toepassing.
- 5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met
inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid bedoelde
moment later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar.
Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door
te werken in de bezwarende functie.
- 6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met
inachtneming van het tweede lid, het college uiterlijk zes
kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.
Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:26
Artikel 9b:27 (vervallen)
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens
de periode van artikel 9b:26
Artikel 9b:27a
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn de artikelen
3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet
van toepassing.
Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voorde ambtenaar geboren na
1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Artikel 9b:28
- 1.
De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren heeft,
wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin
hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig buitengewoon verlof
verleend, tegen doorbetaling van een bepaald percentage van de voor
de ambtenaar geldende bezoldiging. De leeftijd en het percentage
zijn afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De
leeftijd waaraan de ingangsdatum van het volledig buitengewoon
verlof is gekoppeld, en het percentage dat vanaf dat moment wordt
betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:
- a.
5 tot 10 jaar: 58 jaar en 75%
- b.
10 tot 15 jaar: 57 jaar en 78%
- c.
15 tot 20 jaar: 56 jaar en 80%
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum, bedoeld
in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31 december
2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
voor de bezwarende functie een hogere leeftijdgrens had vastgesteld
dan 55 jaar.
- 3.
De datum, bedoeld in het eerste lid wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.
Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28
Artikel 9b:29
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar pensioen op
over de volledige bezoldiging.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:28
Artikel 9b:30
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig buitengewoon
verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of 80% van de voor de
ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28
Artikel 9b:31
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28, vindt
opbouw van vakantieuren plaats naar rato van het aantal uren dat de
ambtenaar werkt.
Artikel 9b:32 (vervallen)
Artikel 9b:33 (vervallen)
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel
9b:28
Artikel 9b:34
- 1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en
artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband
met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de
datum waarop artikel 9b:26 van toepassing is geworden, wordt op de
doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze
vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de
doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te
boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk
voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:26 van toepassing is
geworden.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter
hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of
hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats
indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene
loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van
andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel
9b:26.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten
uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de
wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te
overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen
bezoldiging toe te passen.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan
20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:35
- 1.
De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de
maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt
onbezoldigd volledig verlof verleend.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van 60
jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
- 3.
Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die periode,
waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van
het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.
- 4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd
volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde
hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in
de bezwarende functie.
- 5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden jaar voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
Premieverdeling bij persioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:36
- 1.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat
moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage
als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en
aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de
bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
- 2.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat
moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage
als bedoeld in artikel 21 van het FPU- reglement basis- en
aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de
bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:37 (vervallen)
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:38
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel
9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Artikel 9b:39 (vervallen)
Artikel 9b:40 (vervallen)
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:41
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig
verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:42
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35,
telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.
Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de
leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20
dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:43
- 1.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in
artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie door te
werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in artikel 9b:28.
- 2.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 50
jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5
niet van toepassing.
- 3.
De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld verklaard
vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid.
- 4.
De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 5.
Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de datum
van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:42 van toepassing.
Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari
2006
Artikel 9b:44
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op
31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december
2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de levensloopregeling van
hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari
2006
Artikel 9b:45
- 1.
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij
daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende
dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van 53
jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van
het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die
behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde
loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend
is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend
dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig
dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon
is geweest.
- 2.
Voor de ambtenaar, die op de leeftijd van 53 jaar nog geen 20
dienstjaren heeft, wordt het percentage van 57% genoemd in het
eerste lid gedeeld door 20 en vermenigvuldigd met het aantal
dienstjaren dat de ambtenaar heeft op de leeftijd van 53 jaar.
- 3.
Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de
bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd van
59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20 dienstjaren
bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte
van het inkomen in dat jaar x de deeltijdfactor in dat jaar x 2,85%
maal de leeftijdsafhankelijke factor, die hoort bij de leeftijd op
het moment van het recht op uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is
60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december
2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.
- 4.
Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in ABP
Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar overgemaakt.
- 5.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar
uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het
vierde lid, het in het eerste lid genoemde of, indien van
toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Extra
Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de
leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de
leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt
berekend tot het moment van uittreden.
- 6.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot het
pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 7.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet tot de
bezoldiging.
- 8.
Bij opschuiven van het moment waarop mensen minder gaan werken, als
bedoeld in artikel 9b:26, vijfde lid, wordt het aantal dienstjaren
niet verhoogd met het aantal jaren na 59 jaar.
- 9.
Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het aantal dienstjaren
niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De leeftijd van 59
jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31
december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.
- 10.
De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie
van het verwachte te storten bedrag. Het college bepaalt, in overleg
met de ambtenaar, het geschikte moment voor deze indicatie.
Artikel 9b:45a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met minder dan
20 dienstjaren op 1 januari 2006
- 1.
De in het artikel 9b:45 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is
afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële tarieven.
- 2.
De leeftijdsafhankelijke factor bedraagt:
leeftijd
|
factor
|
|
leeftijd
|
factor
|
|
leeftijd
|
factor
|
18
|
0.279
|
|
33
|
0.434
|
|
48
|
0.677
|
19
|
0.287
|
|
34
|
0.447
|
|
49
|
0.697
|
20
|
0.296
|
|
35
|
0.461
|
|
50
|
0.718
|
21
|
0.305
|
|
36
|
0.475
|
|
51
|
0.739
|
22
|
0.314
|
|
37
|
0.489
|
|
52
|
0.762
|
23
|
0.323
|
|
38
|
0.504
|
|
53
|
0.785
|
24
|
0.333
|
|
39
|
0.519
|
|
54
|
0.808
|
25
|
0.343
|
|
40
|
0.534
|
|
55
|
0.832
|
26
|
0.353
|
|
41
|
0.550
|
|
56
|
0.857
|
27
|
0.364
|
|
42
|
0.567
|
|
57
|
0.883
|
28
|
0.375
|
|
43
|
0.584
|
|
58
|
0.909
|
29
|
0.386
|
|
44
|
0.601
|
|
59
|
0.937
|
30
|
0.398
|
|
45
|
0.619
|
|
60
|
0.965
|
31
|
0.409
|
|
46
|
0.638
|
|
61
|
0.994
|
32
|
0.422
|
|
47
|
0.657
|
|
62
|
1.024
|
3.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd, stellen
LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren vast.
Inkoop OP bij regionalisering
Artikel 9b:45b
In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid, wordt voor de ambtenaar
- ·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit
de bezwarende functie wordt ontslagen en
- ·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft,
geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van
uittreden.
Paragraaf 4
De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950
Werkingssfeer
Artikel 9b:46
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een bezwarende functie,
die geboren is voor 1950.
Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor 1950 in een
bezwarende functie
Artikel 9b:47
- 1.
De ambtenaar wordt onder de voorwaarde dat hij een FPU-uitkering
aanvraagt en ontvangt, vanaf de eerste dag van de maand volgend op
die waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt, volledig ontslag
verleend op grond van artikel 8:11.
- 2.
De datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, gaat zoveel later
in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 3.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met
inachtneming van het tweede lid, verzoeken om de datum van ontslag,
bedoeld in het eerste lid, later laten ingaan, telkens met een
periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch
geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
- 4.
De FPU-uitkering van de ambtenaar wordt tot de leeftijd van 60 jaar
aangevuld tot 80% van de bezoldiging. Daarna wordt de FPU-uitkering
aangevuld tot 70% van de bezoldiging.
- 5.
Bij toepassing van het derde lid wordt de aanvulling bedoeld in het
vierde lid actuarieel neutraal verhoogd.
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
Artikel 9b:47a Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
- 1.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62
jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het
pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de
pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting
gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de
helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het
bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten
worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou
opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten
van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw
voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig
ten laste van de gewezen ambtenaar.
- 2.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag
schriftelijk op de hoogte van:
- a.
de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd van
62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van
artikel 16.3 van het pensioenreglement;
- b.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a
weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft
pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten
in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de
gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar
bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel
9b:47 lid 1;
- c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de
gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid
die artikel 16.3 van het pensioenreglement bieden, ingediend
moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds
ABP;
- d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij
de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de
werkgever.
- 3.
De aanschrijving bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie maanden
voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt.
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:47
Artikel 9b:48
- 1.
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit
of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van
of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:47, wordt op
uitkering, bedoeld in artikel 9b:47, vierde lid, een vermindering
toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de
inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven
gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende verlof, vakantie of non activiteit, onmiddellijk
voorafgaande aan de datum, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter
hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of
hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats
indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene
loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van
andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten
uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de
wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te
overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen
bezoldiging toe te passen.
Ambtenaar, geboren voor 1950 in een bezwarende functie, die niet voldoet aan
voorwaarden voor FPU
Artikel 9b:49
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een
FPU-uitkering:
- 1.
zijn de artikelen 9b:3 tot en met 9b:22 van overeenkomstige
toepassing als de ambtenaar op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer
had;
- 2.
zijn de artikelen 9b:23 tot en met 9b:45 van overeenkomstige
toepassing als de ambtenaar op 1 januari 2006 minder dan 20
dienstjaren had.
Paragraaf 5
De ambtenaar in een niet bezwarende functie
Werkingssfeer
Artikel 9b:50
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet bezwarende
functie.
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006,
in een niet bezwarende functie
Artikel 9b:51
- 1.
De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20
dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet
bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college
krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het
voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie
werd bekleed.
- 2.
De levensloopbijdrage wordt betaald over maximaal 20 jaar, die
direct voorafgaan aan 1 januari 2006.
- 3.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen
als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
De ambtenaar geboren voor 1950, in een niet bezwarende functie
Artikel 9b:52
- 1.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat en onder de voorwaarde dat
de ambtenaar een FPU-uitkering aanvraagt en ontvangt, maakt de
ambtenaar een keuze uit de volgende mogelijkheden:
- a.
volledig ontslag op grond van artikel 8:11, ingaande op de
eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar
60 jaar en drie maanden is geworden;
- b.
volledig ontslag op grond van artikel 8:11 op een latere
datum dan bedoeld onder a.
- 2.
De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde onder b
moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende functie door te
werken.
- 3.
De FPU-uitkering van de ambtenaar die gekozen heeft voor volledig
ontslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt tot de
leeftijd van 62 jaar aangevuld tot 80% van de bezoldiging. Daarna
wordt de FPU-uitkering aangevuld tot 70% van de bezoldiging.
- 4.
Op de ambtenaar die gekozen heeft voor volledig ontslag, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel b, is hoofdstuk 5a van overeenkomstige
toepassing.
- 5.
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een
FPU-uitkering is artikel 9b:51 van overeenkomstige toepassing.
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
Artikel 9b:52a
- 1.
Indien de gewezen ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de
mogelijkheid van artikel 9b:52 lid 1 onder a, bij het bereiken van
de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die
artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze
vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het
pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1
januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever
afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog
verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen
ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname
waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt,
komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
- 2.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag
schriftelijk op de hoogte van:
- a.
de mogelijk om ook na het bereiken van de leeftijd van 62
jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van artikel
16.3 van het pensioenreglement;
- b.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a
weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft
pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten
in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de
gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar
bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel
9b:47 lid 1;
- c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de
gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid
die artikel 16.3 van het pensioenreglement bieden, ingediend
moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds
ABP;
- d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij
de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de
werkgever.
- 3.
De aanschrijving als bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie
maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar
bereikt.
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:52
Artikel 9b:53
- 1.
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit
of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van
of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:52, wordt op
uitkering, bedoeld in artikel 9b:52, derde en vierde lid, een
vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag
waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten
bezoldiging te boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk
voorafgaande aan de datum, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter
hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of
hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats
indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene
loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van
andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten
uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de
wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te
overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen
bezoldiging toe te passen.
§ 6. De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment
van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 -
als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam voor een WIA/WAO
uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.
Artikel 9b:54 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en
die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie
en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de
werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 –als bedoeld in artikel
9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam voor een WIA/WAO-uitkering en die geen
werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.
Artikel 9b:55 Analoge toepassing
De artikelen 9b:4 tot en met artikel 9b:10, artikel 9b:20, artikel 9b:22,
artikel 9b:22a en artikel 9b:22b zijn van toepassing.
Artikel 9b:56 Volledig buitengewoon verlof
- 1.
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk
doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft
gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf
de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de
leeftijd van 59 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend
voor een periode van 3 jaar, tegen doorbetaling van 70% van de voor
de ambtenaar geldende bezoldiging.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het volledig buitengewoon
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar
bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
- 3.
Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die periode,
waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het
vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.
- 4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer
het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60jaar,
het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een
periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch
geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
- 5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum
daartoe verzoeken.
- 6.
Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor
aanvang van het volledig buitengewoon verlof dan heeft de ambtenaar
bij uittreden recht op volledig buitengewoon verlof als bedoeld in
het eerste lid.
- 7.
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud
FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld
in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet
wordt, dan is het zesde lid niet van toepassing en behoudt de
ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en met vijfde lid.
Artikel 9b:57 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:56
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56 zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1,
respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van
toepassing.
Artikel 9b:58 Premie IZA-verzekering tijdens periode van artikel 9b
(vervallen)
Artikel 9b:59 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel
9b:56
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:56 volledig buitengewoon
verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70% van de voor de ambtenaar
geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Artikel 9b:60 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel
9b:56
- 1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56,
inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of
bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop
artikel 9b:56 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van
de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is
gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde
bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk
voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:56 van kracht is
geworden.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter
hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of
hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats
indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene
loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van
andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel
9b:56.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten
uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de
wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te
overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen
bezoldiging toe te passen.
Artikel 9b:61 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof
Gedurende de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in
artikel 9b:56 vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Artikel 9b:62 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof
Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in
artikel 9b:55, leidt niet tot stopzetting van het volledig buitengewoon
verlof.
Artikel 9b:63 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van
50 jaar
- 1.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar
valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5
niet van toepassing.
- 2.
De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld verklaard
vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid.
- 3.
De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 4.
Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum van
herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat, artikel
9b:4 tot en met artikel 9b:10 alsmede artikel 9b:56 tot en met 9b:62
van toepassing.
- 5.
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar
en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te
vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze
ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid,
vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze
keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog
wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4,
eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die
resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:56, eerste lid. Op hem
blijft artikel 9b:56 van toepassing.
- 6.
De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
Artikel 9b:64 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering
Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de
nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, blijft deze paragraaf
van toepassing.
§ 7. De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke moment
van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop –in december 2006 - in
aanmerking kwam voor een WAO/WIA uitkering en die geen werkgeversbijdragen
levensloop heeft ontvangen.
Artikel 9b:65 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en
die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende
functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de
werkgeversbijdrage levensloop –in december 2006 - in aanmerking kwam voor
een WAO/WIA uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft
ontvangen.
Artikel 9b:66 Analoge toepassing
De artikelen 9b:24 tot en met artikel 9b:34, artikel 9b:45, artikel 9b:45a
en artikel 9b:45b zijn van toepassing.
Artikel 9b:67 Volledig buitengewoon verlof
- 1.
De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de
maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt volledig
buitengewoon verlof verleend voor een periode van 3 jaar tegen
doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.
- 2.
Wanneer op het moment bedoeld in het eerste lid nog geen 20
dienstjaren zijn bereikt, dan wordt het buitengewoon volledig verlof
als bedoeld in het eerste lid verleend naar rato van het aantal
dienstjaren, dat op dat moment is bereikt.
- 3.
In afwijking van het eerste lid, gaat het volledig buitengewoon
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van 60
jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
- 4.
Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die periode,
waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van
het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.
- 5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd
volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde
hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in
de bezwarende functie.
- 6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden jaar voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
- 7.
Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor
aanvang van het volledig buitengewoon verlof dan heeft de ambtenaar
bij uittreden recht op buitengewoon verlof als bedoeld in het eerste
lid naar rato van aantal dienstjaren op dat moment met een maximum
van 20 dienstjaren.
- 8.
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud
FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld
in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet
wordt, dan is het zevende lid niet van toepassing en behoudt de
ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en met zesde lid.
Artikel 9b:68 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:67
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67 zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1,
respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van
toepassing.
Artikel 9b:69 Premie IZA-verzekering tijdens de periode van artikel 9b:67
(vervallen)
Artikel 9b:70
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:62 gedeeltelijk bezoldigd
volledig verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70% van de voor de
ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Artikel 9b:71 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel
9b:67
- 1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67
inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of
bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop
artikel 9b:67 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van
de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is
gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde
bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk
voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:67 van kracht is
geworden.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter
hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of
hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats
indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene
loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van
andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel
9b:67.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten
uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de
wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te
overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen
bezoldiging toe te passen.
Artikel 9b:72 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon verlof
Gedurende de periode van het gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:67 vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Artikel 9b:73 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof
Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in
artikel 9b:67, leidt niet tot stopzetting van het gedeeltelijk bezoldigd
volledig verlof.
Artikel 9b:74 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij
arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar
- 1.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in
artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie door te
werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in artikel 9b:28.
- 2.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 50
jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5
niet van toepassing.
- 3.
De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld verklaard
vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid.
- 4.
De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 5.
Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de datum
van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:34 alsmede 9b:67 tot
en met 9b:73 van toepassing.
Artikel 9b:75 Volledig buitengewoon verlof bij regionalisering
Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij de
nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft, blijft deze paragraaf
van toepassing.
9c TIJDELIJKE REGELING AMBTENAREN GEBOREN NA 1949 DIE WERKZAAM ZIJN IN EEN
BETREKKING BIJ HET GEMEENTELIJK STADSVERVOER, WAARVOOR DOOR HET COLLEGE
KRACHTENS ARTIKEL 8:3, ZOALS DAT LUIDDE OP 31 DECEMBER 2005,
LEEFTIJDSGRENZEN ZIJN BEPAALD
Artikel 9c:1 Algemeen (vervallen)
Artikel 9c:2 (vervallen)
Artikel 9c:2:1 (vervallen)
Artikel 9c:2:2 (vervallen)
Artikel 9c:3 Bedrag en duur (vervallen)
Artikel 9c:3:1 Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid
(vervallen)
Artikel 9c:3:2 (vervallen)
Artikel 9c:3:3 Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval
(vervallen)
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
Artikel 9c:4 (vervallen)
Artikel 9c:5:1 (vervallen)
Artikel 9c:6:1 Overlijdensuitkering (vervallen)
9d TIJDELIJKE REGELING AMBTENAREN, WERKZAAM BIJ DE GEMEENTELIJKE
BEROEPSBRANDWEER EN EEN GEMEENTELIJKE AMBULANCEDIENST, GEBOREN NA 1949 OF
DIE GEBOREN IS VOOR 1950, MAAR DIE OP 1 APRIL 1997 GEEN DEELNEMER WAS BIJ
HET ABP EN DIE OP 31 DECEMBER 2005 EN 1 JANUARI 2006 WERKZAAM WAREN IN EEN
FUNCTIE, WAARVOOR DOOR HET COLLEGE KRACHTENS ARTIKEL 8:3, ZOALS DAT LUIDDE
OP 31 DECEMBER 2005, LEEFTIJDSGRENZEN ZIJN BEPAALD4
Artikel 9d:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de
gemeentelijke beroepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die
geboren is na 1949 of die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997
geen deelnemer was bij het ABP en die op 31 december 2005 en 1 januari 2006
werkzaam was in een functie, waarvoor door het college krachtens artikel
8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn
bepaald.
Artikel 9d:2
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9d:1, die op grond van de op 31
december 2005 voor hem geldende regelgeving, op 1 januari 2006 of
daarna FLO-ontslag zou zijn verleend, wordt buitengewoon verlof
verleend met behoud van de volledige bezoldiging.
- 2.
Het buitengewoon verlof gaat in op de datum waarop de ambtenaar
FLO-ontslag zou zijn verleend.
- 3.
Deze regeling is bedoeld als overgangsmaatregel en geldt tijdelijk
totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld.
Artikel 9d:3
Ambtenaren, aan wie op of na 1 januari 2006 op grond van artikel 9d:2
buitengewoon verlof verleend is met behoud van zijn volledige bezoldiging,
worden met ingang van 1 juli 2006 onder de werking van hoofdstuk 9b
gebracht.
Artikel 9d:4
Met ingang van 1 juli 2006 kunnen ambtenaren geen recht meer doen gelden op
de aanspraken op grond van dit hoofdstuk.
4 Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari
2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en
verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt
niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a.
betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in
dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden
geraadpleegd.
9e DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING FLO-OVERGANGSRECHT
Werkingssfeer
Artikel 9e:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar op wie paragraaf 2 of 3 van
hoofdstuk 9b of op wie artikel 9b:49 van toepassing is.
Begripsomschrijvingen
Artikel 9e:2
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht: een
regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de
loonbelasting 1964;
- b.
instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling
of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet
op de loonbelasting 1964;
- c.
levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar
geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de
ambtenaar wordt gestort;
- d.
levensloopverzekering: een bij de instelling door de
ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de
ambtenaar wordt gestort;
- e.
levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening
onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal;
- f.
netto spaarverzekering: de bij Loyalis Levensloop Brandweer
& Ambulance afgesloten verzekering met als productnaam
“Aanvullingsplan Netto, waarop de inleg van de ambtenaar
wordt gestort;
- g.
netto spaarverzekeringstegoed: het tegoed op de netto
spaarverzekering;
- h.
Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance: het product
van Loyalis, speciaal ontwikkeld voor het
FLO-overgangsrecht, dat bestaat uit een
levensloopverzekering en een netto spaarverzekering.
- 2.
Het LOGA-pad houdt in dat de ambtenaar:
- a.
moet deelnemen aan Loyalis Levensloop Brandweer &
Ambulance en,
- b.
de volledige levensloopbijdrage beschikbaar moet stellen om
in te leggen in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance
op het moment dat de werkgever deze levensloopbijdrage
verstrekt en,
- c.
niet tussentijds (vóór het bereiken van de 59- of 60-jarige
leeftijd) tegoed opneemt uit Loyalis Levensloop Brandweer
& Ambulance.
Doel
Artikel 9e:3
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een
voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een
periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde
voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet
op de loonbelasting 1964.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
Artikel 9e:4
- 1.
De ambtenaar die wil deelnemen aan de gemeentelijke
levensloopregeling FLO-overgangsrecht meldt dit bij het college.
- 2.
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde
kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen
zoals genoemd in artikel 9e:5.
- 3.
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Voorwaarden deelname levensloopregeling
Artikel 9e:5
- 1.
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling
waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt
aangehouden.
- 2.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een
levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen
inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de
ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig
te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.
- 3.
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het
college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed
van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn
opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in
dienstbetrekking staat.
- 4.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij
gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht niet deelneemt aan een spaarloonregeling als
bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.
Inleg
Artikel 9e:6
- 1.
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht het gewenste
bedrag van de inleg per jaar.
- 2.
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen
wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.
- 3.
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 9e:7 genoemde
bronnen.
Bronnen
Artikel 9e:7
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke
levensloopregeling FLO-overgangsrecht bestaat uit een of meer van de
volgende bronnen:
- a.
- b.
- c.
- d.
de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 9e:8 en 9e:9;
- e.
de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als
bedoeld in artikel 4a:1;
- f.
het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1 januari
2006
Artikel 9e:8
- 1.
De ambtenaar op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing is,
heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.
- 2.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens
functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59
jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de datum van
ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel
9b:11, eerste lid, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn
bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de
som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken
van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.
- 3.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens
functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat
hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd
volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, een tegoed
heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in
artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed
en het netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt
plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang
van het onbezoldigd volledig verlof.
- 4.
Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie van
210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad volgt.
- 5.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 6.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 3:1.
- 7.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 9b:2.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1
januari 2006
Artikel 9e:9
- 1.
De ambtenaar op wie paragraaf 3 van hoofdstuk 9b van toepassing is,
heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.
- 2.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens
functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59
jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum, bedoeld in
artikel 9b:35, eerste lid, en uitgaande van het bereiken van 20
dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed heeft overeenkomend
met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij
is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto
spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen een
half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
- 3.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens
functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat
hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd
volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, en uitgaande
van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, een tegoed heeft
overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel
9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het
netto spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats
binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
- 4.
In het tweede lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal jaren
bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd van 59
jaar.
- 5.
In het derde lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal jaren
bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd van 60
jaar.
- 6.
Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie van
210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad volgt.
- 7.
Wanneer op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd nog
geen 20 dienstjaren zijn bereikt, voorziet de levensloopbijdrage in
een tegoed naar rato van het aantal dienstjaren, dat op 59-jarige
leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd is bereikt.
- 8.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 9.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 3:1.
- 10.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 9b:2.
Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht
Artikel 9e:10
- 1.
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling
uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door
de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet
plaatsvinden.
- 2.
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht
eindigt daarnaast:
- a.
bij overlijden van de ambtenaar
- b.
bij beëindiging van zijn bezwarende functie;
- c.
op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Afkoop levensloopbijdrage
Artikel 9e:11
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid, en 9e:9, tweede
lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht
eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij
het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt,
bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, of 9b:35, eerste lid, heeft
recht op een afkoopbedrag.
- 2.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid, en 9e:9, derde
lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht
eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij
het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt,
bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, of 9b:35, tweede lid, heeft
recht op een afkoopbedrag.
- 3.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het
eerste lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een tegoed
heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het moment van
ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en
het netto spaarverzekeringstegoed.
- 4.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het
tweede lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een tegoed
heeft overeenkomend met 140% van de bezoldiging op het moment van
ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en
het netto spaarverzekeringstegoed.
- 5.
Wanneer op het moment van ontslag nog geen 20 dienstjaren zijn
bereikt, voorziet het afkoopbedrag, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, in een tegoed op 59- of 60-jarige
leeftijd naar rato van het aantal dienstjaren op het moment van
ontslag.
- 6.
De hoogte van het afkoopbedrag wordt door Loyalis bepaald, waarbij:
- a.
het afkoopbedrag wordt gebaseerd op de bezoldiging op de dag
voorafgaand aan het moment van ontslag;
- b.
er een verwacht netto rendement van 4% voor de contante
waardeberekening wordt gehanteerd;
- c.
het afkoopbedrag wordt gebaseerd op dienstjaren, afgerond op
hele maanden naar beneden, bij de oud-werkgever.
- 7.
Het afkoopbedrag behoort niet tot het pensioengevend inkomen,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 8.
Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel
3:1.
- 9.
Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in artikel
9b:2.
Levensloopbijdrage bij regionalisering
Artikel 9e:11a
In afwijking van artikel 9e:11, eerste en tweede lid, heeft de
ambtenaar
- ·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke beroepsbrandweer uit
de bezwarende functie wordt ontslagen en
- ·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft,
geen recht op een afkoopbedrag tenzij het college beslist tot
afkoop.
Afkoop bij voortzetting overgangsrecht
Artikel 9e:12
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie
naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1,
tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, is de voorwaarde
voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 dat de ambtenaar het
afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11 beschikbaar stelt voor inleg in
Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.
Opname levenslooptegoed
Artikel 9e:13
- 1.
Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:
- a.
ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een
periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de
Wet arbeid en zorg, hoofdstuk 6 of de periode van onbetaald
volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11 en 9b:35;
- b.
ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een
aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het Pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fiscale
grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden
overschreden.
- 2.
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar
tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat
hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het
college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
- 3.
Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in
geval van beëindiging van het dienstverband.
- 4.
Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet
afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als
voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in
artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde
verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse
aanbieders.
10 WACHTGELD5
Betrokkene
Artikel 10:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "betrokkene ":
- a.
de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of
artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit een
betrekking:
- 1.
waarin hij vast was aangesteld;
- 2.
waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die
aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en
niet is geschied in een betrekking van kennelijk
tijdelijke aard;
- b.
de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of
artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend, tenzij
toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:6,
tweede lid, respectievelijk artikel 8:8, tweede lid.
- 2.
Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar, bedoeld
in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat het
voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze regeling
ontslag te verlenen, hem schriftelijk is medegedeeld.
Lichamen
Artikel 10:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "lichamen": Rechtspersonen, maat- en
vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met
verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van
publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
Diensttijd
Artikel 10:3
1.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':
de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in
overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van
de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek,
bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn
verklaard.
2.Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd
doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1,
is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling
beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet
Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even
genoemde regeling niet is verbonden.
3.In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten
beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar
daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van
artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de
duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te
stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de
overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en
met vijfde lid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een
pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een
ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een
soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;
5 Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari
2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en
verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt
niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a.
betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in
dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden
geraadpleegd.
- d.
tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke
de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig
ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld
ingaat.
- 4.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het
wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders
dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden,
worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag
waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd
buiten beschouwing wordt gelaten.
Dienstbetrekking
Artikel 10:4
- 1.
Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij
in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden
tegen bezoldiging of loon worden verricht.
- 2.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de
Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Bezoldiging
Artikel 10:5
- 1.
In deze regeling wordt verstaan onder "bezoldiging": de bezoldiging
bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze regeling, zoals deze
laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden,
vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze
regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.
- 2.
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens
de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit
bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het
ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
- 3.
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging
wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op die
bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag
van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als
bezoldiging.
- 4.
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande
aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde
werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten
gunste van betrokkene worden herzien.
Recht op wachtgeld
Artikel 10:6
- 1.
De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid, heeft recht op
wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de
betrokkene:
- a.
ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het
bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
- b.
op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
- c.
terzake van dat ontslag recht heeft op een suppletie als
bedoeld in Hoofdstuk 11a van deze regeling
- 2.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht
op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan
80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf
de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld
wordt voor de toepassing van:
- a.
artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met
ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een
lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de
toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in
voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen
vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80%
of meer mede in aanmerking wordt genomen,
- b.
artikel 10 8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van
ontslag.
- 3.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na
afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a,
recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van
het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de
betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou
hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge
artikel 10:8 van dit besluit.
Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie
op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het
tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het
ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:8, bij het
buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd.
Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin
dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
Duur van het wachtgeld
Artikel 10:7
- 1.
De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop
het ontslag ingaat.
- 2.
Indien de betrokkene:
- a.
in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als
bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of
- b.
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een
uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten. minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
- 3.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld
door samentelling van:
- a.
perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld
in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of
meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en
b.de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en
de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.
- 4.
Perioden, waarin een betrokkene
- a.
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond
van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
- b.
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door
het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op
een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage
ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een
toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met
de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van
de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is
of zou zijn berekend;
- c.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage
op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met
de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van
het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is
of zou zijn berekend;
- d.
na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering
ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur,
bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
- e.
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking
overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de
periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden
gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld
in het derde lid.
- 5.
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de
perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een
persoon een tot zijn huishouden behorend kind:
- a.
beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze
persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week
werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als
bedoeld in het vierde lid volledig, en
- b.
vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12
jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking
van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een
uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid,
voor de helft in aanmerking genomen.
- 6.
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van
verzorging niet meegeteld de periode waarin:
- a.
de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een
wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een
uitkering ter zake van werkloosheid, of
- b.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan
tijdens vakantie.
- 7.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen
zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat
lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze
personen die zij als zodanig hebben aangewezen.
Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het college bevoegd een
van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet
worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
- 8.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:
- a.
een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind,
- b.
een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt
onderhouden en opgevoed.
- 9.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van
de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10:8
- 1.
In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een
langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing de
bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is begrepen, de
duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
- 2.
De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden,
vermeerderd voor de betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet
heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd
;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van
19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar
opklimmende met 1,5%;
- c.
die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur
gelijk aan 78% van de diensttijd .
- 3.
Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het
voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld,
waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid
van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld
krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze regeling, wordt bij de
berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid
mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening
van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder
toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende
duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder
toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in
het volgende lid, in mindering gebracht.
- 4.
In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten
tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor
pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de
som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60
jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld
is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere
verlenging duurt tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd
bereikt.
- 5.
De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het
geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de
vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de
betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor
pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval
blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere
verlenging, buiten aanmerking.
Vervolgwachtgeld
Artikel 10:9
- 1.
De betrokkene , die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in
artikel 10:7, tweede lid heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat
wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld
- 2.
De betrokkene die:
- a.
het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7,
eerste lid, heeft bereikt en
- b.
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede
lid , onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn
arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de
wachtgeldduur, heeft recht op een vervolgwachtgeld.
- 3.
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het
vervolgwachtgeld een jaar.
- 4.
De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag
van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half
jaar.
- 5.
De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid
van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de
voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b,
heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het
toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar
na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit
zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld
eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin
bedoelde datum.
- 6.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is,
aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel
10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde,
bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft
aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende
wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en half jaar
na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit
zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld
eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de
vorige volzin bedoelde datum.
- 7.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het
wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.
Bedrag van het wachtgeld
Artikel 10:10
- 1.
Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden
gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen
maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die
bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (stb.
1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3
procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter
niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht
zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op
wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn
gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen,
en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het
pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is
toegekend.
- 2.
In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld
tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid, gelijk
aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien
verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het
wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.
Bedrag van het vervolgwachtgeld
Artikel 10:11
- 1.
Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon,
met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70%
van de bezoldiging.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8,
eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23
jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld
in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet,
beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld
in artikel 15 van die wet.
Verplichtingen
Artikel 10:12
- 1.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is
hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met
zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden
opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten
gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn
persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
- 2.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt,
is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als
werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op
die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op wachtgeld
ontstaat.
- 3.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf
houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat
houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als
werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van
arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het
oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
- 4.
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven
verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van
betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt.
- 5.
De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is voorts
verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het
college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven,
strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van
inkomsten.
- 6.
De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen
vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem
ontslag op grond van artikel 8:4 van deze regeling is verleend, dan
wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is
medegedeeld.
- 7.
Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht er
in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het college
daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van deze
regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
Verplichtingen bij ziekte
Artikel 10:13
- 1.
Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten,
of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling
te doen aan het college.
- 2.
Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de
geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste
lid.
- 3.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van
de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een
WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO
gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle
medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van
deze uitkering.
- 4.
Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering
aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor
de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de
WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van
80% of meer.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan
worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van
dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Verhuiskosten
Artikel 10:14
Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij elders
arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van
de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een
daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
Vermindering
Artikel 10:15
- 1.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met
arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de
WAJONG of de WA, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop
hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk medede-ling is
gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het
wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die
inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de
bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met
inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging
overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevolge het
bepaalde in artikel 10:19, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
- 2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en
die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking
wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij
gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en
waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden
inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De
inkomsten - ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het
ontslag plaatsvond - uit de betrekking die door betrokkene als
wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij
betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze
verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende
wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering,
in voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan
niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van
het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke
bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan
overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende
wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende
bedrag aan overschrijding.
- 3.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk vooraf
gaande aan het ontslag ter zake waarvan hem wachtgeld is toegekend.
- 4.
Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter
hand genomen vóór even bedoelde dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt
echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het
gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met
het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet verstaan
inkomsten, verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
Opgave van inkomsten
Artikel 10:16
- 1.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op
of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke
mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen,
onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college
aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk,
opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal
verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle even
genoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de
eerstvolgende wachtgeldtermijn op.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de
betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke
wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen
van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft
verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter
beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere
termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een
jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt
het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder
voorbehoud van verrekening aan het einde van even bedoelde termijn.
- 3.
Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een
opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
- 4.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing
ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit,
bedoeld in artikel 10:15, derde en vierde lid.
Verlenging
Artikel 10:17
Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het
recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld komt
een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking gaat
vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van die
betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur
van het wachtgeld toegevoegd.
Opschorting
Artikel 10:18
- 1.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak
op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten bedrage van de
laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in verband met de
betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of
verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling
opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak
bestaat.
- 2.
Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als
dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de
uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in
deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens
militaire dienst.
Samenloop
Artikel 10:19
1.Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met
recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering, in
voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van
het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna
genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een
arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80%: 80%;
55% tot 65%: 60%;
45% tot 55%: 50%;
35% tot 45%: 40%;
25% tot 35%: 30%;
15% tot 25%: 20%; minder dan 15%: 0%.
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend
geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde
wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat
wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van
overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in
mindering gebracht.
- 2.
Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering
aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor
de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering
waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan
worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van
dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
- 4.
Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering
krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, wordt gedurende de
termijn waarover die aanspraken bestaan, het wachtgeld slechts
uitbetaald voor zover het even bedoelde uitkeringen te boven gaat.
Betaling
Artikel 10:20
- 1.
Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar
boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen
uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van wachtgeld
werd genoten.
- 2.
Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het
wachtgeld over langere termijnen geschieden.
Afkoop
Artikel 10:21
In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene een
regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten dele
wordt vervangen door een afkoopsom.
Verval van wachtgeld
Artikel 10:22
- 1.
Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:
- a.
indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:16,
eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig
doet;
- b.
indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12,
tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet nakomt,
tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden
gemaakt;
- c.
indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college
in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar
duurzaam te verblijven;
- d.
indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij
of krachtens artikel 10:13, eerste en tweede lid zijn
gesteld;
- e.
indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag
zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;
- f.
indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene
verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben
voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren aanleiding
zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van
artikel 8:13 ontslag te verlenen.
- 2.
Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12,
eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte
waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten,
de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige
toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10:12, zesde lid, aan
wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld
wordt toegekend.
- 4.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet
nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van
inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens
het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is
dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers
of uitgesloten en of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het
oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige
functionering van de openbare dienst.
Artikel 10:23
- 1.
Het recht op wachtgeld vervalt:
- a.
met ingang van de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde
leeftijd bereikt;
- b.
op de dag na het overlijden van de betrokkene;
- c.
op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12, tweede en
derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat haar
op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse
instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te
doen verlengen;
- d.
op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het
arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een
oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die
instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat
voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk
werk te aanvaarden.
- 2.
Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop
betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede lid is
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit
wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van
artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de
datum van ontslag.
Overlijdensuitkering
Artikel 10:24
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de
nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag
uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 10:5,
over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen
echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering
ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen
dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen
dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters
of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.
- 2.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid
bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van
een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge waarvan op
het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in
artikel10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde
wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is de som van beide
uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde
wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar
het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.
- 3.
Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid
nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden
aangewend voor betaling van de kosten
van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de
overledene daartoe ontoereikend is.
4.Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het
bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen
ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde
van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel
krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Overgangsbepalingen
Artikel 10:25
- 1.
Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de
wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden
voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de
wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991
toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds
vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de
wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
- 2.
Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid, die
voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende
bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze luidt met ingang van
1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende
duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk
vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het
verschil tussen beide.
- 3.
Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de
wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld tevens
begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens
artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die luidden tot 1
augustus 1991.
- 4.
Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid, van de
wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering tevens
begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens
artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die luidden tot 1
augustus 1991.
Artikel 10:26
- 1.
Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als
bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de duur,
nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid,
verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 december
1995, heeft recht op een overgangsuitkering.
- 2.
De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien
verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De
overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het
wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse
termijnen betaald.
- 3.
De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan het
minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan
bedragen dan 70% van de bezoldiging.
- 4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan
het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste
lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
- 5.
De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel mogelijk van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 10:27
- 1.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op
basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze
luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31
december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de
aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in even genoemde verordening.
- 2.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1
januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit hoofdstuk.
Gevolgen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 10:28
Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een
uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en 10:23
van overeenkomstige toepassing.
Slotbepaling
Artikel 10:29
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is
ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.
- 2.
Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de
CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31
december 2000.
10a BOVENWETTELIJKE WERKLOOSHEIDSUITKERING6.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli
2008 wordt ontslagen.
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 10a:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de
Werkloosheidswet;
- b.
betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;
- c.
dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet,
zonder de maximering van het dagloon, als bedoeld in artikel
22 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen jo. artikel
17, eerste lid, van de Wet financiering sociale
verzekeringen.
- d.
bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar
kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende
uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en
de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van
dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke
werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
§ 2. Aanvullende uitkering
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
Artikel 10a:2
- 1.
Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die:
- a.
recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot
en met 21 van de Werkloosheidswet en
- b.
werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel
8:4, 8:5, 8:6,8:7, onderdeel a of c, 8:8, 8:12.
- 2.
Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot uitbetaling
indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag
recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.
- 3.
Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot
het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een
WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of
meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het moment dat de
mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt
vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een uitkering
krachtens de Werkloosheidswet.
- 4.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is ontstaan
uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de
aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake
waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten
inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Artikel 10a:3
De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de
dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op
aanvullende uitkering wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op
het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering
wordt ontleend
6 Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari
2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en
verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt
niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a.
betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in
dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden
geraadpleegd.
Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:4
- 1.
De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt per 1
januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd op een volgens
LOGA-partijen vastgestelde wijze.
- 2.
Het LOGA maakt bekend met welk percentage de berekeningsgrondslag
van de aanvullende uitkering wijzigt.
Hoogte van de uitkering: bedrag
Artikel 10a:5
- 1.
De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende
uitkering bedragen tezamen een percentage van de
berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:
- a.
gedurende de eerste vijftien maanden 80% en
- b.
- 3.
Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43 van
de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke 80% van de
berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.
- 4.
Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als bedoeld
in artikel 10a:2, derde lid, wordt uitgegaan van de datum van
ontslag
Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus
2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
Artikel 10a:5a
- 1.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op
of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is
geworden en op de eerste dag van werkloosheid jonger is dan 57,5,
heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de
Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een verlengde
uitkering.
- 2.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op
of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is
geworden en op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder is,
heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de
Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde
uitkering.
- 3.
De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste en
tweede lid, is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een periode
van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid niet
is verstreken en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.
- 4.
Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover
toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige
toepassing.
- 5.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h,
tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de verlengde
uitkering in mindering gebracht.
Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h,
eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
Artikel 10a:5b
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004,
blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de
Werkloosheidswet van toepassing is.
Beëindiging van het recht op uitkering
Artikel 10a:6
De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het
recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing
op de aanvullende uitkering.
Herleving van het recht op uitkering
Artikel 10a:7
De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering,
vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende
uitkering.
Verlenging van het recht op uitkering
Artikel 10a:8
De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering,
vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende
uitkering.
Verplichtingen en sancties
Artikel 10a:9
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van
toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in
lid 2 gestelde en met dien verstande dat een boete in de zin van de
Werkloosheidswet niet leidt tot een verandering in het bedrag van de
aanvullende uitkering.
- 2.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4,
nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen
komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering
krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent
het college een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig
dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende
uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag
waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen
zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.
- 3.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4,
nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen
komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering
krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het college een
gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de
duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te
kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen
komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan
de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een
aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering
zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de
toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke
werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet.
Anticumulatie
Artikel 10a:10
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende
uitkering.
Scholing
Artikel 10a:11
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde
activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de
aanvullende uitkering.
Aanvulling op ziekengeld
Artikel 10a:12
- 1.
De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te
verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet
ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een
aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk
als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat
ziekengeld.
- 2.
Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen
tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op
grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte
ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.
- 3.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van
toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.
Aanvulling op Wazo-uitkering
Artikel 10a:12a
De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft op
een uitkering op grond van de Wazo, heeft recht op een aanvulling tot het
voor haar geldende dagloon.
Aanvulling op REA-uitkering
Artikel 10a:12b
- 1.
De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en dientengevolge
een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt, kan bij
proefplaatsing en scholing bij een nieuwe werkgever recht hebben op
een uitkering op grond van de Wet op (re)integratie
arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben op een aanvullende
uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij
geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er
ook in dit geval recht op aanvulling.
- 2.
De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering
bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat
betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij een
WW-uitkering en aanvullende uitkering zou ontvangen.
Uitkering bij overlijden
Artikel 10a:13
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in
aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een
overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag
van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor
betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.
- 2.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden
aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een
gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Grensarbeiders
Artikel 10a:13a
- 1.
De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als
betrokkene buiten Nederland woont en in verband met artikel 71,
eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening 1408/71 geen recht op een
WW-uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitkering
voorzover de omstandigheid dat hij geen recht op WW-uitkering heeft,
uitsluitend wordt veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.
- 2.
De uitkering op grond van dit artikel:
- a.
eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens
ziekte of arbeidsongeschiktheid niet beschikbaar is om
arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een
uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel
a, b, of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering
op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;
- b.
is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht krijgt op
een WW-uitkering, niet van invloed op het recht op
bovenwettelijke uitkering dat voor de betrokkene verbonden
is aan dat recht op een WW-uitkering.
- 3.
De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel lid recht
heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de WW-uitkering en de
aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad
indien hij in Nederland zou hebben gewoond.
- 4.
Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een uitkering
wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg naar
het recht van zijn woonland, wordt die uitkering voor de toepassing
van het derde lid gelijkgesteld met de overeenkomstige uitkering op
grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Deze gelijkstelling vindt
plaats voor ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige
uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Zolang deze
gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan de uitkering op
grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering
waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland
had gewoond.
- 5.
Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid, ziekte,
zwangerschap, bevalling, adoptie, pleegzorg of arbeidsongeschiktheid
naar het recht van zijn woonland ontvangt, wordt deze geheel in
mindering gebracht op de uitkering op grond van dit artikel over
dezelfde periode.
- 6.
Zolang en voor zover de betrokkene tegelijk recht heeft op een
uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een
ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een
bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en
strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering naar het recht
van zijn woonland, heeft de uitkering op grond van dit artikel het
karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond
van dit artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de
wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen indien
deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk
is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.
§ 3. Aansluitende uitkering Diensttijd
Artikel 10a:14
- 1.
In deze paragraaf wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het
ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan
het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden,
alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn
verklaard.
- 2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de
tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is
ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van
het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering
ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde
regeling niet is verbonden.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft
buiten beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een
jaar;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening
van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee
gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige
werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens
onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening
van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel
voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3
van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
- d.
tijd, bedoeld in artikelen 5.3, 5.4 en 5.5 van het
pensioenreglement;
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch
uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden met ingang van
de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
ingaat.
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
Artikel 10a:15
- 1.
Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die:
- a.
recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot
en met 21 van de Werkloosheidswet en
- b.
werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel
8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van het derde lid.
- 2.
Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die
door het college op basis van artikel 10a:9 derde lid een
gemeentelijke werkloosheidsuitkering is toegekend.
- 3.
In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van artikel
8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering indien gebruik
is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6, derde lid, laatste
volzin biedt.
- 4.
Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van
de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de
geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde uitkering krachtens
de Werkloosheidswet is verstreken.
- 5.
Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is, ontstaat het
recht op de aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag,
waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende
uitkeringsduur van de verlengde uitkering is verstreken.
- 6.
Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet
van toepassing is, ontstaat het recht op de aansluitende uitkering
op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering
ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van uitkering krachtens de
Werkloosheidswet is verstreken.
- 7.
Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling
indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag
recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.
- 8.
De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot
het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel
8:5 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een
aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als bepaald in
artikel 10a:16, derde lid, op het moment dat de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan
80% en hij om die reden recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet.
- 9.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtste lid, is ontstaan
uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de
aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake
waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten
inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Duur van de uitkering
Artikel 10a:16
- 1.
De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie
maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet
heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van
19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar
opklimmende met 1,5%.
- 2.
De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd met:
- a.
de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet,
zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de
werkloosheid en
- b.
- 3.
Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor
betrokkene, genoemd in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan
van de datum van het ontslag.
- 4.
De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 55
jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende
uitkering tot de eerste dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd
bereikt.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus
2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
Artikel 10a:16a
- 1.
De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die recht
heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003
maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden, wordt vastgesteld op
drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet
heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van
19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar
opklimmende met 1,5% en wordt verminderd met de duur van de
loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet,
zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de
werkloosheid en de duur van de verlengde uitkering genoemd
in artikel 10a:5a.
- 2.
De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op
of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is
geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd van 55
jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende
uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die
waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op
basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de
aansluitende uitkering.
- 3.
Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor zover
toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h,
tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende
uitkering in mindering gebracht.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h,
eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
Artikel 10a:16b
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004,
blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de
Werkloosheidswet van toepassing is.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Artikel 10a:17
Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.
Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:18
Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.
Hoogte van de uitkering: bedrag
Artikel 10a:19
- 1.
De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de berekeningsgrondslag,
zolang een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van
werkloosheid nog niet is verstreken en vervolgens 70% van de
berekeningsgrondslag.
- 2.
Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering, als
bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de datum
van ontslag.
- 3.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel 130h,
tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de aansluitende
uitkering in mindering gebracht.
Beëindiging van het recht op uitkering
Artikel 10a:20
- 1.
De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of
gedeeltelijke beëindiging van het recht op vervolguitkering zijn van
overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
- 2.
In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op
aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het
verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op
een uitkering krachtens de Ziektewet.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op
uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de
Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de
uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het
verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering,
berekend overeenkomstig artikel 10a:16.
Nawerking Ziektewet en Wazo
Artikel 10a:20a
Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Wazo na aanvang
van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de
Ziektewet, respectievelijk de Wazo, wordt deze uitkering in mindering
gebracht op de aansluitende uitkering.
Herleving van het recht op uitkering
Artikel 10a:21
- 1.
De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van
het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de
aansluitende uitkering.
- 2.
Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de
Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet
van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de
verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet
zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
Verplichtingen en sancties
Artikel 10a:22
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van
overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
- 2.
Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de
Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
Anticumulatie
Artikel 10a:23
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de
aansluitende uitkering.
Scholing
Artikel 10a:24
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde
activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing op de aansluitende uitkering.
Uitkering bij overlijden
Artikel 10a:25
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder
overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste Lid,
Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat
het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het
voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13
weken.
- 2.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden
aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een
gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.
Grensarbeiders
Artikel 10a:25a
- 1.
Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond van
artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op de aansluitende
uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij in Nederland zou
hebben gewoond.
- 2.
Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a, tweede,
vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
§ 4. Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen
Regeling tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 10a:26
- 1.
Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat
nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke
werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben
aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn
aanvraag een vergoeding-van € 2.270,-worden toegekend als
tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke
verhuizing.
- 2.
Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een tegemoetkoming
in de verhuiskosten krijgt, wordt deze vergoeding op de in het
eerste lid genoemde tegemoetkoming in mindering gebracht.
Artikel 10a:27
- 1.
Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26 in
aanmerking te komen dient de uitkeringsgerechtigde:
- a.
de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of
bedrijf met tenminste 50% met een minimum van vijf uur te
verminderen;
- b.
te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van de
werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de
oorspronkelijk vastgestelde beëindigingsdatum van de
uitkeringsperiode;
- c.
arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor bepaalde
tijd met een duur van minimaal één jaar, blijkend uit de
overlegging van het arbeidscontract;
- d.
zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats
van de nieuwe arbeid te vestigen, terwijl de afstand tussen
deze standplaats en de oude woning tenminste 50 kilometer
moet bedragen;
- e.
schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit anderen
hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen bezwaar heeft
als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe werkgever deze
melding verifieert en de uitvoeringsinstelling vaststelt dat
de uitkeringsgerechtigde is verhuisd.
- 2.
Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat eerst
als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk is
verhuisd.
Reïntegratietoeslag
Artikel 10a:28
- 1.
Betrokkene heeft op aanvraag recht op een reïntegratietoeslag
indien:
- a.
hij een dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet
aanvaardt en
- b.
het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking lager
is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede lid.
- 2.
De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe
dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het college.
- 3.
Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner is
dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht op een
reïntegratietoeslag, mits het dagloon omgerekend naar de omvang van
de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag.
- 4.
Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van tijdelijke
aard is, dient zij voor de duur van minimaal één jaar te zijn
overeengekomen.
- 5.
In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of artikel
10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen recht op de in het
eerste lid genoemde reïntegratietoeslag.
Artikel 10a:29
- 1.
De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk vol
jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of
aansluitende uitkering indien betrokkene de nieuwe betrekking niet
zou hebben verkregen.
- 2.
Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op basis van
het eerste lid wordt het aantal jaren dat de betrokkene nog recht
zou hebben op een bovenwettelijke uitkering op hele jaren naar
beneden afgerond.
Artikel 10a:30
- 1.
De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:
- a.
indien de voor betrokkene berekende duur is verstreken;
- b.
indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe
betrekking;
- c.
indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende drie
maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van de
reïntegratietoeslag te boven zijn gegaan.
- 2.
Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid, onderdeel b
wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene die in de nieuwe
betrekking per kalenderweek:
- a.
ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per
kalenderweek heeft verloren dat er minder dan vijf
arbeidsuren resteren of
- b.
minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per
kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de helft van
de arbeidsuren resteren.
- 3.
Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe
betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die uren
waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt dan
naar rato uitgekeerd.
- 4.
De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een
overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe
dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van
dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een
reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.
- 5.
Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het eerste lid,
onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet meer herleven.
Artikel 10a:31
- 1.
De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe betrekking
aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.
- 2.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a:28,
derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten uit de nieuwe
betrekking, omgerekend naar de omvang van de oude betrekking, naar
rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag.
Reïntegratiepremie
Artikel 10a:32
- 1.
Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie worden
toegekend indien:
- a.
betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering
wegens werkloosheid geniet en
- b.
hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of
bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid volledig
wordt opgeheven.
- 2.
Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient uiterlijk
10 weken na beëindiging van de uitkering op basis van de
Werkloosheidswet door betrokkene te worden ingediend.
- 3.
Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk indien het
verzoek betrekking heeft op de gehele bovenwettelijke uitkering.
- 4.
Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt
toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen
bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens
vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene
op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en
10a:21 zijn dan niet van toepassing.
- 5.
Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering
wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21
herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene omtrent
de toekenning van een reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief
besloten op dit verzoek.
Artikel 10a:33
- 1.
De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de
maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop
betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe
dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende
periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke
uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is
op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe
werkgever.
- 2.
Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt uitgegaan van de
berekeningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op de datum
van toekenning van de premie wordt vastgesteld.
- 3.
Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen
invloed op de berekeningsbasis van de reïntegratiepremie.
Artikel 10a:34
De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde
berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon
van de betrokkene.
§ 5. Overgangsbepalingen
Artikel 10a:35 (vervallen)
Overige en slotbepalingen
Artikel 10a:36
Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een
algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging,
tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van
het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige
wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd
vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde
maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het
Staatsblad.
Artikel 10a:37
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Slotbepaling
Artikel 10a:38
- 1.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1
juli 2008 wordt ontslagen.
- 2.
Bij verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen uit de CAR en UWO
moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de
tekst van deze artikelen, zoals deze luidden op 30 juni 2008.
10d VAN WERK NAAR WERK-AANPAK EN VOORZIENINGEN BIJ
WERKLOOSHEID
§ 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen
Artikel 10d:1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een
organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van artikel 8:5,
8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3,
8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.
Artikel 10d:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
aanvullende uitkering: uitkering tijdens de werkloosheidsuitkering;
- b.
grondslag : het gemiddelde van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) berekend over een periode van 12 maanden direct
voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van
het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met de vakantietoelage
en de eindejaarsuitkering; deze wordt geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging in de gemeentelijke sector;
- c.
gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen,
die de CAR van toepassing hebben verklaard;
- d.
boventalligheid: de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie
niet kan terugkeren in de formatie na de reorganisatie;
- e.
na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de
werkloosheidsuitkering;
- f.
werkloosheid: werkloosheid als bedoeld in de Werkloosheidswet,
waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit uit de beëindiging van de
aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente;
- g.
werkloosheidsuitkering: uitkering op grond van de Werkloosheidswet,
welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling of
arbeidsovereenkomst met de gemeente.
§ 2 Samenloop met lokale afspraken
Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken
- 1.
Er kunnen lokaal aanvullende afspraken worden gemaakt op de
bepalingen in dit hoofdstuk.
- 2.
Wanneer voor 26 juni 2012 lokaal andere afspraken zijn
overeengekomen, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken
college en vakorganisaties in de Commissie voor Georganiseerd
Overleg wanneer tot herziening zal worden overgegaan van deze lokale
afspraken.
§ 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
- 1.
Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt,
treft het college een passende regeling.
- 2.
De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand door
het college gehoord.
- 3.
Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de inhoud
van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag uit dit
hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.
§ 4 Procedure van reïntegratie bij ontslag op grond van onbekwaamheid of
ongeschiktheid (art 8:6)
Artikel 10d:5 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
reïntegratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door
middel van een reintegratieplan afspraken worden gemaakt over de
wijze waarop de re-integratie van de ambtenaar het best tot stand
kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als
doelwerkloosheid zoveel als mogelijk te voorkomen;
- b.
reïntegratieplan: het plan van aanpak waarin de
re-integratie-inspanningen van gemeente en de ambtenaar beschreven
staan, die tot doel hebben de re-integratie van de ambtenaar te
bevorderen.
Artikel 10d:6 Reïntegratiefase voor ontslag
- 1.
De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:6 heeft
recht op een reïntegratiefase.
- 2.
De reïntegratiefase begint met een besluit tot ontslag op grond van
artikel 8:6.
- 3.
De reïntegratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending of
overhandiging van het besluit tot ontslag.
- 4.
De reïntegratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband
bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur
van het dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding
bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de
start van de re-integratiefase.
- 5.
De duur van de re-integratiefase bedraagt bij een dienstverband van:
- a.
- b.
- c.
15 jaar of meer 12 maanden.
Artikel 10d:7 Einde reïntegratiefase
- 1.
De reïntegratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor de
ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het aflopen van
deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie binnen of
buiten de gemeente aanvaardt.
- 2.
De reïntegratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van
artikel 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de
reïntegratiefase niet houdt aan de afspraken uit het
reïntegratieplan.
- 3.
Indien de reïntegratiefase eerder eindigt om de in het tweede lid
genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en
een na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:8
- 1.
De reïntegratiefase wordt verlengd wanneer het college zich tijdens
de reïntegratiefase niet houdt aan de afspraken uit het
reïntegratieplan.
- 2.
De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van de
oorspronkelijke reïntegratiefase.
- 3.
Tijdens de verlengde re-integratiefase herstelt het college de
nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.
- 4.
Tijdens de verlengde reïntegratiefase blijven de gemaakte afspraken
uit het reïntegratieplan van kracht.
Artikel 10d:9 Verlenging reïntegratiefase door middel van levensloop
- 1.
De ambtenaar kan het college verzoeken de reïntegratiefase met
maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de
mogelijkheid van onbetaald verlof als bedoeld in artikel 6:9.
- 2.
Het college stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar
tijdens de reïntegratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen voldoen
aan zijn reïntegratieverplichtingen en indien:
- a.
onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige
arbeidsduur; en
- b.
de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof levenslooptegoed
opneemt op grond van de gemeentelijke levensloopregeling; en
- c.
tijdens de verlengde reïntegratiefase activiteiten worden
ondernomen of voortgezet die de reïntegratie bevorderen.
- 3.
Het college en de ambtenaar maken nadere afspraken over de
voorwaarden waaronder de inspanningen van het college en de
ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het reïntegratieplan,
tijdens de verlenging van de reïntegratiefase worden voortgezet.
- 4.
Artikel 10d:7 is tijdens de verlenging van de reïntegratiefase van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 10d:10 Re-integratieplan
- 1.
Het college stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een
maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan op.
- 2.
De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door het
college gehoord.
- 3.
In het re-integratieplan worden afspraken opgenomen over de
re-integratie-inspanningen die van het college en de ambtenaar
verlangd worden. In het re-integratieplan staan in ieder geval
afspraken over:
- ·
verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die neergelegd
zijn in het reintegratieplan;
- ·
scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke scholing, het begin
van die scholing, het einde van die scholing, de betaling en de te
behalen resultaten;
- ·
opstellen arbeidsmarktprofiel;
- ·
sollicitatieactiviteiten.
- 4.
In het reïntegratieplan worden afspraken gemaakt over de kosten voor
de verschillende activiteiten uit het reïintegratieplan. De kosten
voor de activiteiten uit het reïintegratieplan komen, mits redelijk
en billijk, volledig voor rekening van het college, met een maximum
van € 7.500,=.
§ 5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid
Artikel 10d:11 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het college
boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze boventalligheid
ingaat, een dienstverband van tenminste twee jaar heeft bij de betreffende
gemeente.
Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject
De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar
werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college besluit tot
verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.
Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting
In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig verklaarde
ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de uitvoering van het Van
werk naar werk-traject. De Van werk naar werk-inspanningen zijn gericht op
plaatsing van de ambtenaar in een passende dan wel geschikte functie, of
aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de gemeente.
Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit tot
boventalligverklaring in werking is getreden.
Inhoud Van werk naar werk-traject
Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek
- 1.
Om richting te geven aan het Van werk naar werk-traject onderzoeken
college en ambtenaar gezamenlijk de wensen en
ontwikkelingsmogelijkheden van de ambtenaar, binnen en buiten de
gemeente. Hierbij worden tevens de kansen van de ambtenaar op de
regionale arbeidsmarkt onderzocht.
- 2.
Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan een gecertificeerd
loopbaanadviseur worden ingeschakeld.
- 3.
Het Van werk naar werk-onderzoek kan van start gaan vóór de datum
waarop het Van werk naar werk-traject begint en is uiterlijk binnen
een maand na die datum afgerond.
Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract
- 1.
Binnen drie maanden na afronding van het Van werk naar
werk-onderzoek stellen college en ambtenaar een Van werk naar
werk-contract op.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde contract bevat de doelen, de
voorzieningen die nodig zijn om deze doelen te bereiken, nadere
afspraken en daaraan verbonden termijnen.
- 3.
Afspraken kunnen worden gemaakt over:
- ·
het al dan niet toekennen van professionele begeleiding en de
tijdsduur daarvan;
- ·
het al dan niet elders opdoen van werkervaring;
- ·
de werkzaamheden die de ambtenaar gedurende het Van werk naar
werk-traject verricht;
- ·
het al dan niet volgen van een opleiding en het daarvoor beschikbare
budget;
- ·
eventuele beperkingen van de ambtenaar, die zijn gebleken uit het
Van werk naar werk-onderzoek;
- ·
de tijd die de ambtenaar beschikbaar heeft voor
sollicitatieactiviteiten en andere inspanningen gericht op het
vinden van een nieuwe werkkring. Deze tijd bedraagt tenminste 20%
van de omvang van de aanstelling;
·het al dan niet gebruik maken van specifieke flankerende
voorzieningen, zoals bedoeld in het artikel 17:7.
- 4.
De noodzakelijke kosten van het Van werk naar werk-traject komen tot
een bedrag van € 7.500,- voor rekening van het college. Ten aanzien
van kosten die dit bedrag overstijgen neemt het college een
afzonderlijk besluit
Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract
Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract wordt
de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd. Iedere drie
maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd. Hiervan wordt een
verslag opgemaakt.
Verlenging en einde Van werk naar werk-traject
Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de ambtenaar - al
dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of buiten de gemeente
aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek of ontslag om een andere
reden.
Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging
- 1.
Het Van werk naar werk-traject eindigt, indien de ambtenaar
plaatsing in een passende of geschikte functie binnen de gemeente of
de aanvaarding van een aangeboden functie buiten de gemeente
weigert.
- 2.
Het college kan eveneens besluiten tot tussentijdse beëindiging van
het Van werk naar werk-traject en ontslag, indien de ambtenaar zich
niet houdt aan de afspraken uit het Van werk naar werk-contract.
- 3.
Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in het
eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag volgend op
die waarop het Van werk naar werk-traject is beëindigd. In dit geval
kan het college aangeven dat sprake is van verwijtbare werkloosheid
en vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een
na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur
- 1.
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden
sinds de start ervan niet met een positief resultaat is afgesloten
of om een andere reden is beëindigd, brengt een gecertificeerd
loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit aan het college
over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder geval de
evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in acht genomen. De
ambtenaar ontvangt een afschrift van het advies.
- 2.
Het advies bedoeld in het eerste lid gaat in op de vraag of
voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet op
de vooruitzichten op korte termijn en de mate waarin voortzetting de
kans op een passende of geschikte functie binnen afzienbare termijn
vergroot.
- 3.
Het college beslist of het advies van de loopbaanadviseur wel of
niet wordt overgenomen.
Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject
- 1.
Na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur beslist het
college over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en
stelt de ambtenaar in kennis van deze beslissing.
- 2.
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden niet
wordt voortgezet wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van
artikel 8:3.
- 3.
Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag
na afloop van de Van werk naar werk-termijn van twee jaar.
Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject
- 1.
Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke toezegging
van een werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor de
ambtenaar kan worden gevonden, of indien voortzetting van het Van
werk naar werk-traject de kans op het vinden van een passende of
geschikte functie aantoonbaar vergroot, kan het college besluiten
het Van werk naar werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat
een redelijke en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan
één keer worden verleend.
- 2.
Indien aan het einde van de periode van verlenging het Van werk naar
werk-traject niet tussentijds is beëindigd, verleent het college de
ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:3.
- 3.
Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag
na afloop van de periode waarmee het Van werk naar werk-traject is
verlengd.
Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar
werk-contract
- 1.
Indien één van beide partijen van mening is dat de andere partij
zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van werk
naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere partij in
een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht gezamenlijk
afspraken te maken over verbetering.
- 2.
Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in het
eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het Van werk
naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere partij eisen
dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het contract.
- 3.
Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht
gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject
wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn,
waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan als
richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt
het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering
van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.
- 4.
Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik
maakt, kan hij het Van werk naar werk-traject tussentijds beëindigen
op grond van artikel 10d:19 tweede lid en ontslag verlenen op grond
van artikel 8:3.
- 5.
Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar
werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit artikel
een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil voorleggen aan de
paritaire commissie.
Artikel 10d:24 Paritaire commissie
- 1.
Het college stelt een paritair samengestelde commissie in, die
desgevraagd toeziet op de individuele toepassing van de bepalingen
in deze paragraaf.
- 2.
Zowel de ambtenaar als het college kan een geschil over de
uitvoering van het Van werk naar werk-contract, als bedoeld in
artikel 10d:23, vijfde lid, voorleggen aan deze commissie.
- 3.
De commissie brengt over een in het tweede lid bedoeld geschil een
bindend advies uit.
- 4.
Het college stelt een reglement vast waarin de samenstelling,
bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden vastgelegd.
§ 6 Aanvullende uitkering
Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering
- 1.
Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:
- a.
op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de reïntegratiefase
heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in
artikel 10d:7 tweede en derde lid niet aan de orde is; of
- b.
op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar
werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals
beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is; en
- c.
recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet
en deze ook daadwerkelijk ontvangt.
- 2.
Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat
de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de aanvullende
uitkering alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed
kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uitkering.
Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag
- 1.
De aanvullende uitkering kent twee fases. De aanvullende uitkering
wordt uitgedrukt in een percentage van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) over het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.
- 2.
Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:
- a.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende salaristoelage(n)
tot een bedrag van € 4.375- 10%;
- b.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende salaristoelage(n)
vanaf €4.375,- tot een bedrag van € 5.250,- 20%;
- c.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende salaristoelage(n)
vanaf €5.250,- 30%.
- 3.
Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:
- a.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende salaristoelage(n)
van € 4.375,- tot een bedrag van € 5.250,- 10%;
- b.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende salaristoelage(n)
van € 5.250,- tot een bedrag van € 6.560,- 20%;
- c.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende salaristoelage(n)
vanaf €6.560,- = 30%.
Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag
- 1.
De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te rekenen
vanaf de dag na de dag van ontslag.
- 2.
De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na afloop
van de eerste fase en duurt tot het einde van de
werkloosheidsuitkering.
Artikel 10d:28 Sancties
- 1.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast
op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie evenredig toegepast
op de aanvullende uitkering.
- 2.
Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de sanctie
op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid op.
- 3.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast
kan het college besluiten om het recht op na-wettelijke uitkering
geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
- 4.
Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere regels op.
Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering
De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.
§ 7 Na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering
- 1.
De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht
op een na-wettelijke uitkering indien:
- a.
de werkloosheid direct aansluitend op de
werkloosheidsuitkering voortduurt;
- b.
hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de
gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte
van zijn na-wettelijke uitkering.
- 2.
Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat het
ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer.
Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering
- 1.
De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer
heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn voortgezet.
- 2.
Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het
bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat
de ambtenaar werkloos is.
- 3.
De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit of in
verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van het oude
salaris en de toegekende salaristoelage(n) niet overschrijden. Het
meerdere wordt gekort op de na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke
sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is
- a.
1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar
- b.
2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd van 50
jaar
- c.
3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.
Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering
- 1.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is
verstreken.
- 2.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid eindigt.
- 3.
Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de dag
waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering
Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden
toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de
sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te
informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de
na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:35 Afkoop
- 1.
Het college kan eenmalig, aan het begin van de uitkeringsperiode, op
verzoek van de ambtenaar, toestemming geven voor afkoop van de
na-wettelijke uitkering.
- 2.
Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de voorwaarden
waaronder de afkoop verstrekt wordt.
§ 8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35%
arbeidsongeschiktheid
Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing
ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
- 1.
De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die
gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid,
is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is
herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere
uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de
restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is
vastgesteld.
- 2.
Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de
ambtenaar ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de
gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn
bijzondere uitkering.
Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel
8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
- 1.
De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen het
totaalinkomen uit of in verband met arbeid en het salaris en de
toegekende salaristoelage(n) voorafgaand aan aanvaarding van de
nieuwe arbeid.
- 2.
Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in
mindering gebracht.
Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel
8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de
nieuwe arbeid.
Artikel 10d:39 Overgangsrecht
In afwijking van artikel 10d:31 is de duur van de na-wettelijke uitkering
voor de ambtenaar die:
- a.
op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de gemeentelijke sector
en
- b.
ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan (0,25 +
(0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien
verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X
staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag;
factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
11 UITKERINGSREGELING ONTSLAG7
Betrokkene
Artikel 11:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen
ambtenaar aan wie ontslag is verleend:
- a.
op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een betrekking
waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling
minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in
een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;
- b.
op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze
regeling, met uitzondering van artikel 8:9 , mits dat
ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan
eigen schuld of toedoen is te wijten; en die aan dat ontslag
geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan
ontlenen.
- 2.
Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden
verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij
of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die door geheel
buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats
moet veranderen.
Lichamen
Artikel 11:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "lichamen":
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder
rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen
worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en
doelvermogens.
Diensttijd
Artikel 11:3
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in
artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in
overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de
zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door
inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de
pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
- 2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de
tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in
artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de
Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van
de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de
zin van even genoemde regeling niet is verbonden.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft
buiten beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een
maand daarvan wegens verleend ontslag;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening
van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een
daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige
werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de
toepassing van artikel 11:8, vierde lid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een
pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een
ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een
soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;
7 Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari
2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en
verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt
niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a.
betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in
dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden
geraadpleegd.
- d.
tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement,
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking
welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij
vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de
uitkering ingaat.
- 4.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een
uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen,
anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt
vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang
van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die
diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Dienstbetrekking
Artikel 11:4
- 1.
Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij
in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden
tegen bezoldiging of loon worden verricht.
- 2.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de
Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Bezoldiging
Artikel 11:5
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging
bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze
laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden,
vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze
regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.
- 2.
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens
de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit
bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het
ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
- 3.
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging
wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die
bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag
van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als
bezoldiging.
- 4.
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande
aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde
werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten
gunste van betrokkene worden herzien.
Recht op uitkering
Artikel 11:6
- 1.
Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat
behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag
waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur
wordt vastgesteld:
- a.
voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26
weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel
11.7;
- b.
voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste
drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag,
ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in
artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge
artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel
11:8, vierde lid.
- 2.
Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden
waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid
verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft
verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de
hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste
lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur
van de perioden van de bedoelde verhindering.
- 3.
De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking
genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking
waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer
dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de
plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking
zijn genomen voor een recht op uitkering.
- 4.
Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld
weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.
- 5.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en vierde
lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
- 6.
In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet aan
de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde lid, is
voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de
inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft
plaatsgehad.
- 7.
Geen recht op uitkering bestaat:
- a.
indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een
WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van
80% of meer;
- b.
indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht heeft op
suppletie als bedoeld in Hoofdstuk 11a van deze regeling;
- c.
indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt;
- d.
indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;
- e.
indien het ontslag naar het oordeel van het college geacht
moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;
- f.
voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem
eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling
een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met
zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend
is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.
- 8.
De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op
uitkering met ingang van de dag waarop de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan
80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf
de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering
wordt voor de toepassing van:
- a.
artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met
ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een
lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de
toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in
voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen,
vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80%
of meer mede in aanmerking wordt genomen.
- b.
artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van
ontslag.
- 9.
Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag
door de betrokkene.
Duur van de uitkering
Artikel 11:7
- 1.
De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het
ontslag ingaat.
- 2.
Indien de betrokkene:
- a.
in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als
bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of
- b.
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een
uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van de uitkering verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
- 3.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld
door samentelling van:
- a.
perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer
als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te
zijn geweest, en
- b.
de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de
betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.
- 4.
Perioden, waarin een betrokkene:
- a.
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond
van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
- b.
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door
het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op
een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage
ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een
toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met
de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van
de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is
of zou zijn berekend;
- c.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage
op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met
de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van
het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is
of zou zijn berekend;
- d.
na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering
ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur,
bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
- e.
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking
overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de
periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden
gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld
in het derde lid.
- 5.
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de
perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een
persoon een tot zijn huishouden behorend kind:
- a.
beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze
persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week
werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als
bedoeld in het vierde lid, volledig, en
- b.
vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12
jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking
van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een
uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid,
voor de helft in aanmerking genomen.
- 6.
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van
verzorging niet meegeteld de periode waarin:
- a.
de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een
wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een
uitkering ter zake van werkloosheid, of
- b.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan
tijdens vakanties.
- 7.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen
zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat
lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze
personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen
verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college bevoegd een van
een die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon
moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
- 8.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder
- a.
een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
- b.
een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt
onderhouden en opgevoed.
- 9.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van
de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11:8
- 1.
In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt, indien
dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover
van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde
lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering
vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
- 2.
De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden,
gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven
wordt afgerond op hele maanden.
- 3.
De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten
hoogste vastgesteld op 24 maanden.
- 4.
Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van
ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en
diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60
jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover
uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes
maanden een bijzondere verlenging verleend.
Vervolguitkering
Artikel 11:9
- 1.
De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in
artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die
uitkering recht op een vervolguitkering.
- 2.
De betrokkene die
- a.
het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7,
eerste lid, heeft bereikt, en
- b.
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede
lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn
arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de
uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.
- 3.
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de
vervolguitkering een jaar.
- 4.
De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van
zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.
- 5.
De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is
toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de
toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar
na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze
zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering
eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin
bedoelde datum.
- 6.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is
en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft
aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende
uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half
jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer
deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering
eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de
vorige volzin bedoelde datum.
- 7.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de
uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.
Bedrag van de uitkering
Artikel 11:10
- 1.
Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden
gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee
maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.
- 2.
Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de
bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67% van de
bezoldiging.
- 3.
Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657)
worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met 3
procentpunten verhoogd.
Bedrag van de vervolguitkering
Artikel 11:11
- 1.
Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon,
met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70%
van de bezoldiging.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan
het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste
lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of,
indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn
leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en
artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de
daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die
wet.
Verhuiskosten
Artikel 11:12
Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij
elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de
voet van de Verplaatsingskosten-regeling te bepalen vergoeding in de kosten
van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
Vermindering
Artikel 11:13
- 1.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met
arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de
WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag
waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling
is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in
artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het
bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te
boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering
vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de
bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering
ingevolge artikel 11:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
- 2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en
die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking
ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht
op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer
was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in
het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen
met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de
betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering
doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand
waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te
hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening
op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt
verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een
wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met
arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de
oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een
bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende
wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag
aan overschrijding.
- 3.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering is
toegekend.
- 4.
Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter
hand genomen vóór even bedoelde dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt
echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het
gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met
het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan
inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.
Opgave van inkomsten
Artikel 11:14
- 1.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op
of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk
mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen,
onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college
aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave
van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of
dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in
alle even genoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen
van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de
betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van elke
uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen
van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft
verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter
beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere
termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een
jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt
het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder
voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde
termijn.
- 3.
Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een
opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
- 4.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing
ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit,
bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.
Overlijdensuitkering
Artikel 11:15
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in
artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde
partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld
in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de
overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan
geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of
natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken
ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van
ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de
overledene kostwinner was.
- 2.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid
bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een
door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan
op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel
11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde
uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig
aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het
bedrag, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid
nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden
aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of
van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe
ontoereikend is.
- 4.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden
aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een
gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Verplichtingen bij ziekte
Artikel 11:16
- 1.
Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten,
of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling
te doen aan het college.
- 2.
Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de
geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste
lid.
- 3.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van
de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een
WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO
gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle
medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van
deze uitkering.
- 4.
Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering
aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor
de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met WAO-uitkering
behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan
worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van
dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Uitkering bij ziekte
Artikel 11:17
- 1.
Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft
op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met
11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens
ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met
ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering
toegekend van 80% van zijn bezoldiging.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene
deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft
genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze regeling, zoals dit
luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel mogelijk van
overeenkomstige toepassing.
Samenloop
Artikel 11:18
Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17, eerste
lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte
aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot
en met 11:15, opgeschort.
Afkoop
Artikel 11:19
Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in
artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering
geheel of ten dele worden afgekocht.
Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering
Artikel 11:20
- 1.
Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de
voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b,
uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7, eerste lid,
vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en
wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw
toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de
laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake
van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige
publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.
- 2.
Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de
werkloosheid begrepen:
- a.
het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste
dienstbetrekking;
- b.
het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van
een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde
werkgever, voor zover de omvang van de nieuwe
dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de
dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering
bestaat.
- 3.
Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering
als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft
opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene :
- a.
binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering
ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste lid, onder a,
arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en
- b.
in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.
- 4.
Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de
betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met
gewerkte weken.
- 5.
De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt zes
maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende
uitkering als bedoeld in het eerste lid.
- 6.
Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering als
bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als
bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene.
- 7.
Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende
aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende lid,
niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het
opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is ingekomen.
Verplichtingen
Artikel 11:21
- 1.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt is
hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met
zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden
opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten
gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn
persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
- 2.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt,
is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als
werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op
die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen
daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het
arbeidsbureau aan het college over te leggen.
- 3.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf
houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat
houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als
werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van
arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het
oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
- 4.
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven
verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van
betrokkenen.
- 5.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht zich
te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het
algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot
het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.
- 6.
Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er
in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het college
daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze
regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
Opschorting
Artikel 11:22
- 1.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak
op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten
bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de
betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of
verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling
opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak
bestaat.
- 2.
Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als
dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de
uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in
deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens
militaire dienst.
Samenloop
Artikel 11:23
1.Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met
recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in
voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van
de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna
genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een
arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80%: 80%
55% tot 65%: 60%
45% tot 55%: 50%
35% tot 45%: 40%
25% tot 35%: 30%
15% tot 25%: 20%
minder dan 15%: 0%
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend
geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering
bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten
indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het
overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.
- 2.
Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering
aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor
de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering
waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan
worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van
dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Artikel 11:24
Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die
aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen
niet uitbetaald.
Betaling
Artikel 11:25
- 1.
Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar
boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen
uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de
uitkering werd genoten.
- 2.
Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de
uitkering over langere termijnen geschieden.
Verval van uitkering
Artikel 11:26
- 1.
De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden
verklaard
- a.
indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave
bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat dan
wel onjuist of onvolledig doet;
- b.
indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in
artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij
zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin
hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde
inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het
arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;
- c.
indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21, vijfde
lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan
redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel
indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat
hij niet ernstig tracht werk te vinden;
- d.
indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college
in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar
duurzaam te verblijven;
- e.
indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij
of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid zijn
gesteld;
- f.
indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag
zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;
- g.
indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene
verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben
voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding
zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van
artikel 8:13 van deze regeling ontslag te verlenen;
- h.
indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden
- 2.
Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige
toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
- 3.
Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21,
eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het
arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg
te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau,
welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met
zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden
opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden,
vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de
verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou
zijn gegaan.
- 4.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet
nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van
een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen
van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting,
behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college
noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter
vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam
te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid
of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.
Einde van het recht op uitkering
Artikel 11:27
- 1.
Het recht op uitkering eindigt:
- a.
met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende
op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft
bereikt;
- b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene
is overleden;
- c.
indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.
- 2.
Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de
betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid, is
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze
uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van
artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de
datum van ontslag.
- 3.
De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige
toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
Nadere voorschriften
Artikel 11:28
Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften
geven.
Overgangsbepalingen
Artikel 11:29
- 1.
Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de
uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden
voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de
uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991
toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds
vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de
uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
- 2.
Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die
voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende
bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van
1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende
duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk
vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het
verschil tussen beide.
- 3.
De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van
artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde
tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de
werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede
lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde
voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel
13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1
augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende
uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de
duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het
tweede lid.
Artikel 11:30
- 1.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op
basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze
luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31
december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de
aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.
- 2.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1
januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit hoofdstuk.
Artikel 11:31 (vervallen)
Slotbepaling
Artikel 11:32
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of
later.
- 2.
Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de
CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31
december 2000.
11a SUPPLETIE8
Begripsomschrijvingen
Artikel 11a:1
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van
artikel 18, eerste lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- b.
arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering,
toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die
voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;
- c.
WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;
- d.
betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van
de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend
op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag
minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van
degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in
een of meer aangehouden betrekkingen;
- e.
bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5,
eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te verlenen;
- f.
suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;
- g.
dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de
arbeidsongeschiktheids-verzekering zonder toepassing van de
maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de
Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het
bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet
financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend
geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van
de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten
particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel
1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene
Dagloonregelen WAO;
- h.
berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van
betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake
waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover
dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking
waaraan het recht op suppletie wordt ontleend;
- i.
werkloosheidsuitkering een periodieke uitkering ter zake van
ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig
dienstverband van betrokkene.
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Recht op suppletie
Artikel 11a:2
- 1.
Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem
ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling
van zijn betrekking wegens ziekte
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde
ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken
heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden
worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Artikel 11a:3
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van
overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.
- 2.
Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de
Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede gangbare
arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen
geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en
bekwaamheden in staat is.
8 Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 CAR per 1 januari
2016, zijn de met dat hoofdstuk corresponderende terminologie en
verwijzingen in de overige hoofdstukken van de CARUWO aangepast. Dat geldt
niet voor dit hoofdstuk; dat is in ongewijzigde vorm gehandhaafd. E.e.a.
betekent dat voor verwijzingen en de betekenis van gehanteerde begrippen in
dit hoofdstuk, de CARUWO van vóór 1 januari 2016 moet worden
geraadpleegd.
Artikel 11a:4 Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor
zolang:
- a.
betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer,
- b.
betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan
ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 11a:5
Het recht op suppletie eindigt,
- a.
na ommekomst van de duur van de suppletie;
- b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is
overleden;
- c.
met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de
leeftijd van 65 jaar bereikt.
Suppletie
Artikel 11a:6
- 1.
De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van
de suppletie
- 2.
De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan
de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.
- 3.
Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:
- a.
gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en
- b.
gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.
Artikel 11a:7
- 1.
In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in
artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan
het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de
in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de
periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop
genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze
vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende
welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag
van de suppletie.
- 2.
Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24
maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met
een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Artikel 11a:8
- 1.
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op
suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op
suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz-uitkering
dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het
bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht
op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit
hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer
recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de
toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking
ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van
de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende
dienstbetrekkingen
- 2.
Indien de betrokkene recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een
dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen
vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan
hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na
laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate
van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die
arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het
bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in
mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de
bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen
als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die
uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de
in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de
feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende
dienstbetrekkingen.
- 3.
Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een
individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot
een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het
bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van
toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel
overeenkomt.
Artikel 11a:9
- 1.
Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op
suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of
bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de
berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten
uit of in verband met arbeid of bedrijf.
- 2.
Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in
het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met
arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
- a.
met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake
waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is
aangezegd;
- b.
gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene
suppletie is toegekend;
- c.
vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene
suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en
b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid
of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden
genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die
meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn
van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met
het ontslag.
- 3.
In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van
betrokkene afwijken van het tweede lid.
Artikel 11a:10
Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds
geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van
handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer
werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering,
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan
wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde
uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft;
- a.
- b.
blijvend geheel geweigerd worden;
- c.
tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel
- d.
in uitkeringsduur beperkt worden.
Artikel 11a:11
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een
suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag uit,
gelijk aan de berekenings-grondslag van de suppletie van betrokkene
over een tijdvak van drie maanden.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd
- a.
aan de langstlevende der echtgeno(o)t(en) of geregistreerde
partner(s) indien de overledene niet duurzaam van de andere
echtgenoot gescheiden leefde;
- b.
bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de
minderjarige wettige of natuurlijke kinderen,
- c.
bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan
degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de
kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in
gezinsverband leefde
- 3.
Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als
echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) aangemerkt niet
gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam
een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen
tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
- 4.
Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan
slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk
voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in
de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars
verzorging voorzien
- 5.
Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in
mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden
aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer
werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen,
uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar
aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen,
waarop betrokkene recht had.
Betaling van de suppletie
Artikel 11a:12
- 1.
Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie
bestaat.
- 2.
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het
bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
- 3.
Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit,
doch uiterlijk binnen een maand nadat het recht op die suppletie
heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie in de
regel per maand achteraf
- 4.
De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd
binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer
betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten gunste
van betrokkene afwijken van de eerste volzin.
Artikel 11a:13
- 1.
Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te
stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid
bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de
suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen
van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.
- 2.
Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar
redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen
indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.
- 3.
Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd
als een suppletie.
Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
Artikel 11a:14
- 1.
Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij die
regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels
te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan
een opleiding of scholing in dagonderwijs.
- 2.
Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan
een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijke
opleiding of scholing, blijft volgens door het bestuursorgaan te
stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding
of scholing is geëindigd.
- 3.
In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het
tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen
gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in
het tweede lid bedoelde opleiding of scholing
Artikel 11a:15
- 1.
De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht
daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.
- 2.
De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van
onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het
bestuursorgaan nodig.
Uitvoeringsvoorschriften
Artikel 11a:16
- 1.
Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking tot:
- a.
de wijze waarop de controle van betrokkene plaatsvindt;
- b.
het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie,
- 2.
Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot
artikel 11a:15.
Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens
ziekte
Artikel 11a:17
- 1.
Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de
sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als
bedoeld in artikel K4, tweede lid, juncto artikel K6 van de Algemene
burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en
waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft
recht op suppletie.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een
op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van:
1 maand: gedurende de eerste
|
27 maanden
|
80%, vervolgens 33 maanden 70%;
|
2 maanden: gedurende de eerste
|
26 maanden
|
80%, vervolgens 33 maanden 70%;
|
3 maanden:
|
"
|
"
|
25
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
4 maanden:
|
"
|
"
|
24
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
5 maanden:
|
"
|
"
|
22
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
6 maanden:
|
"
|
"
|
21
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
7 maanden:
|
"
|
"
|
20
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
8 maanden:
|
"
|
"
|
19
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
9 maanden:
|
"
|
"
|
18
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
10 maanden:
|
"
|
"
|
17
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
11 maanden:
|
"
|
"
|
16
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
12 maanden:
|
"
|
"
|
15
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
13 maanden:
|
"
|
"
|
14
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
14 maanden:
|
"
|
"
|
13
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
15 maanden:
|
"
|
"
|
12
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
16 maanden:
|
"
|
"
|
11
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
17 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
10
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
18 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
9
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
19 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
9
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
20 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
8
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
21 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
7
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
22 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
6
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
23 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
5
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
24 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
4
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
25 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
3
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
26 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
2
|
"
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
27 maanden:
|
"
|
"
|
"
|
1 maand
|
80%,
|
"
|
33
|
"
|
70%;
|
28 maanden: gedurende
|
33 maanden 70%;
|
|
|
|
|
|
|
29 maanden:
|
"
|
32
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
30 maanden:
|
"
|
31
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
31 maanden:
|
"
|
30
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
32 maanden:
|
"
|
29
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
33 maanden:
|
"
|
28
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
34 maanden:
|
"
|
27
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
35 maanden:
|
"
|
26
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
36 maanden:
|
"
|
25
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
37 maanden:
|
"
|
24
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
38 maanden:
|
"
|
23
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
39 maanden:
|
"
|
22
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
40 maanden:
|
"
|
21
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
41 maanden:
|
"
|
20
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
42 maanden:
|
"
|
19
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
43 maanden:
|
"
|
18
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
44 maanden:
|
"
|
17
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
45 maanden:
|
"
|
16
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
46 maanden:
|
"
|
15
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
47 maanden:
|
"
|
14
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
48 maanden:
|
"
|
13
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
49 maanden:
|
"
|
11
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
50 maanden:
|
"
|
10
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
51 maanden:
|
"
|
9
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
52 maanden:
|
"
|
8
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
53 maanden:
|
"
|
7
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
54 maanden:
|
"
|
6
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
55 maanden:
|
"
|
5
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
56 maanden:
|
"
|
4
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
57 maanden:
|
"
|
3
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
58 maanden:
|
"
|
2
|
"
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
59 maanden:
|
"
|
1
|
maand
|
70%;
|
|
|
|
|
|
|
- 3.
De artikelen 11a:3 tot en met 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7 tot en
met 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met 11a:16 zijn
van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer
als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met
inachtneming van het in dit artikel bepaalde.
- 5.
Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag
voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in
artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van
de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de
Coördinatiewet Sociale Verzekering.
- 6.
Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover
herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden
afgerond op een hele maand.
Artikel 11a:18
Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari
1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken
arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene
invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste
15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de
ministeriele regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen
een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem
als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid,
van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9,
eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Overige en slotbepalingen
Artikel 11a:19
Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9
van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze
neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen
zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is
gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie
doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding
van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het
Staatsblad.
Artikel 11a:20
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
Artikel 11a:21
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de
eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op
of na 1januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van
artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op
grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
- 2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de
eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op
of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op
grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is,
met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht
heeft op een WAO-uitkering.
12 OVERLEG MET ORGANISATIES VAN OVERHEIDSPERSONEEL
Algemene bepalingen
Artikel 12:1
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor
georganiseerd overleg;
- b.
de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve
arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers die werkzaam
zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;
- c.
de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de
landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten
bij de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal
overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten.
- 2.
Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld
uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een
vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.
- 3.
Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale
van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van
Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van
Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs,
bedrijven en instellingen (CMHF), dan wel een van de bij deze
centrales aangesloten bonden, voor zover deze centrales,
respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen
worden.
- 4.
De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in
de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens
ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van
ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON.
Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet
vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in
overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de
samenstelling van de commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal
leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.
- 5.
Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen
toegelaten worden indien ze representatief geacht kunnen worden. Een
desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg besproken.
- 6.
Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten,
verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende
representatief geacht worden.
Samenstelling
Artikel 12:1:1
- 1.
Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie,
bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of
meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing
geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts
telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te
zijn.
- 2.
Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de
commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in
artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers
aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties,
welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien
verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale,
geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties
gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het
bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.
Artikel 12:1:2
- 1.
Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in
artikel 12:1:1, tweede lid, aan het college opgaaf van het aantal
der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.
- 2.
Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is
aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de
organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie
schriftelijk aan het college doet weten dat zijn aanwijzing als
vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze
gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.
Artikel 12:1:3
- 1.
Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen
vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.
- 2.
Het college wijst een ambtenaar, niet behorende tot de
vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de
commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het
college verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.
- 3.
De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.
Mededeling omtrent CAR en UWO
Artikel 12:1:4
- 1.
Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van
overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de
tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de
commissie voor georganiseerd overleg.
- 2.
Ten aanzien van gemeenten die zijn aangesloten bij de UWO geldt dat,
ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid, leidt tot
overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt, het
college daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd
overleg.
Artikel 12:1:5
- 1.
Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld
verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel,
wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen,
stelt het college het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hiervan op
de hoogte.
- 2.
Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de
inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:
- a.
de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als
bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;
- b.
de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering
betrokken ambtenaren worden gehoord;
- c.
de personele gevolgen van die verandering.
- 3.
Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid,
vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 12:2.
Taak en bevoegdheden
Artikel 12:2
- 1.
De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen
belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de
algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden
gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die
voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van
overheidspersoneel.
- 2.
Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie
voor georganiseerd overleg.
- 3.
De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling
hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot
overeenstemming leidt.
Artikel 12:2:1
Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid,
worden door het college en de raad niet genomen, noch voorstellen
daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de
concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.
Artikel 12:2:2
- 1.
De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is
bevoegd aangaande de in artikel 12:2, eerste lid, bedoelde
onderwerpen voorstellen te doen aan het college.
- 2.
Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de
bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent een
beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de raad, dan
legt het college het voorstel voorzien van zijn advies ter
besluitvorming voor aan de raad.
- 3.
De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen
van de commissie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de
organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde
organisaties.
Artikel 12:2:3
- 1.
De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar
aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling
van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.
- 2.
De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de
subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen
die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid, ter beschikking staan.
- 3.
Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige toepassing.
Vergaderingen
Artikel 12:2:4
- 1.
De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op
door hem te bepalen tijdstippen.
- 2.
Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie
leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen
verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het
verzoek.
Artikel 12:2:5
- 1.
De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter
vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk
de te behandelen onderwerpen.
- 2.
Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste
de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer
leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien
ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de
organisaties is vertegenwoordigd.
- 3.
Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een
vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde
onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen
14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die
onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.
Artikel 12:2:6
Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door
deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen
zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.
Artikel 12:2:7
- 1.
De vergaderingen zijn niet openbaar.
- 2.
De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de
vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen
deelnemen.
- 3.
De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan
door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie;
zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de
grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken
aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.
- 4.
De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en
omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken
geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte
van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de
hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.
Artikel 12:2:8
De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij
dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen
tijd.
Artikel 12:2:9
- 1.
Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke
vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, één stem
uit.
- 2.
De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt
bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of
buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van
de voorzitter.
- 3.
De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald
door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke
organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij
haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met
dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in
aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere
organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen
wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.
- 4.
Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt
vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het
aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.
Artikel 12:2:10
Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen,
welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij
in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.
Artikel 12:2:11
Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt
vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het college.
Advies- en arbitragecommissie
Artikel 12:3:1
De artikelen 12:3:2 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die
gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.
Artikel 12:3:2
Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 tot en m e t 12:3:8 wordt
verstaan onder :
- a.
deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd
in artikel 12:1, derde lid;
- b.
advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie
ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten.
Artikel 12:3:3
De artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing op
geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor
zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren
betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het
personeelsbeleid zal worden gevoerd.
Artikel 12:3:4
Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot
het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de
instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat
oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben
gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het
overleg.
Artikel 12:3:5
- 1.
Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4 ,
schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor
georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen
zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.
- 2.
Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten
het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de
vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat
het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing
van det geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van
het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en
arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een
arbitrale uitspraak van die commissie.
- 3.
Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid van
alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12.1, derde en
vierde lid, bevoegd.
- 4.
Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming
vereist tussen de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de
toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en
vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij onverkort van
toepassing.
Artikel 12:3:6
- 1.
Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5 ,
wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter
van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend
door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het
advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de
inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel
12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan
het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het
geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie
op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes
dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van
de advies- en arbitragecommissie.
- 2.
Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt
het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van
de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt
ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste
te bevatten:
- a.
het onderwerp en de inhoud van het geschil;
- b.
de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent
onderwerp en inhoud van het geschil.
Artikel 12:3:7
Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het
geschil voortgezet.
Artikel 12:3:8
De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende
kracht.
Artikel 12:3:9
In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college, na
overleg met de commissie van georganiseerd overleg.
13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN CAR
Artikel 13:1
- 1.
Deze regeling treedt in werking per ... 1
- 2.
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt,
vervallen de bepalingen van het geldende algemeen
ambtenarenreglement danwel van die verordeningen, die tekstueel dan
wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze
regeling.
- 3.
Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat
bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement vervallen,
waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of
opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de
gevolgen daarvan.
- 4.
In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de
artikelen 10:1, 10:6, 10:15, eerste en tweede lid, 10:19, 10:23,
tweede lid, 11:1, 11:6, zevende en achtste lid, 11:13, eerste en
tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27, tweede lid, terugwerkende
kracht tot en met 1 augustus 1993.
Artikel 13:2
Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige dienstverband
heeft, geldt dat de omvang van dit dienstverband per 1 januari 1997 naar
rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft verzocht om handhaving van
het aantal uren van het dienstverband per 31 december 1996 en dit verzoek
niet is afgewezen.
Artikel 13:3
Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en uitkeringen
ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997 geldt dat de
artikelen 9:2, tweede lid, 10:5, eerste lid en 11:5, eerste lid,
terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.
14 MEDEZEGGENSCHAP
Artikel 14:1
Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en
de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet voor
het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal
zittingstermijnen.
Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers
Artikel 14:1:1
Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de
ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen
daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad
in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35
personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid , van
de WOR.
Instelling (vervallen)
Samenstelling (vervallen)
Taak en bevoegdheden (vervallen)
Commissievergaderingen (vervallen)
Overlegvergaderingen (vervallen)
Faciliteiten voor de commissie en haar leden (vervallen)
Voorzieningen (vervallen)
Slotbepaling (vervallen)
Uitbreiding bevoegdheden "kleine" OR (vervallen)
15 OVERIGE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
Verplichtingen
Artikel 15:1
De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen en
zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Artikel 15:1:a
De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij
instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.
Persoonlijk gebruik van goederen of diensten
Artikel 15:1:b
Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens
het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:
- a.
diensten te laten verrichten door personen in gemeentedienst;
- b.
aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;
- c.
gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met de vervulling
van zijn functie ter kennis is gekomen.
Aannemen van geschenken en gelden
Artikel 15:1:c
Het is de ambtenaar verboden:
- a.
in verband met de vervulling van zijn functie vergoedingen,
beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken
of aan te nemen, anders dan met toestemming van het college;
- b.
steekpenningen aan te nemen.
Artikel 15:1:d
- 1.
De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van
orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen
of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.
- 2.
Indien de ambtenaar verhinderd is zijn functie te vervullen, is hij
verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen
mededelen.
Nevenwerkzaamheden
Artikel 15:1:e
- 1.
De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit orgaan te
bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij
verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de
dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling,
kunnen raken
- 2.
Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het
eerste lid gedane opgaven
- 3.
Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten
waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede
functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband
staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn
verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden
gesteld
- 4.
Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid
bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren
van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere
ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de
integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van
nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
Melding financiële belangen
Artikel 15:1:f
- 1.
Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie
waaraan in het bijzonder het risico van financiële
belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van
koersgevoelige informatie verbonden is.
- 2.
De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op een
door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen
respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de
belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de
functievervulling, kunnen raken.
- 3.
Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het
tweede lid.
- 4.
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten
te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de
goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de
openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn
functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent
dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst
Artikel 15:1:g
- 1.
Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te
nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare
dienst.
- 2.
Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de
ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen
ten behoeve van anderen.
Artikel 15:1:7 (vervallen)
Verbod op aandeelhouderschap e.d.
Artikel 15:1:9 (vervallen)
Artikel 15:1:10 Staking bij een particuliere werkgever
- 1.
De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier
werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats
heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te
verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden
behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks
met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de
regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente
noodzakelijk is.
- 2.
Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt
zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in
artikel 12:1 tweede lid.
Aanvaarden andere werkzaamheden
Artikel 15:1:11
- 1.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het
college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of
andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te
verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze
werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in
die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed
en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
- 2.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt
aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Wet
veiligheidsregio’s.
- 3.
In geval van een ramp of crisis als bedoeld in ar die is aangewezen
op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in
het kader van de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding
en t van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis
plaatsvindt.
- 4.
De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is
te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan
oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.
- 5.
De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt
slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar
zulks redelijkerwijs toelaten.
Vergoeding van schade
Artikel 15:1:12
- 1.
De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke
vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan
zijn schuld of nalatigheid is te wijten.
- 2.
Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan
op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) worden niet
vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich
schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze
van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.
Plichten rekenplichtige ambtenaar
Artikel 15:1:13
- 1.
De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot
aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate
hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft
genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.
- 2.
Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een
aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien
in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat
personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.
- 3.
De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid
ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige
afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien
gedurende die tijd zijn functie wordt waargenomen krachtens
aanwijzing door of namens het college.
Klachten van derden
Artikel 15:1:14 (vervallen)
Beoordeling van de ambtenaar
Artikel 15:1:15
- 1.
Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college
te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt
uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn functie vervult en
omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening daarvan .
- 2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar
zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn functie of de
wijze waarop hij zijn functie vervult, voor zover deze aanleiding
geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan
de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn functie
vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.
Dragen van uniform of dienstkleding
Artikel 15:1:16
- 1.
De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de
door het college voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden
voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te
dragen.
- 2.
Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven
uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of
namens het college toestemming is gegeven.
- 3.
Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes
of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken
te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn
verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het
college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing
ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door
het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.
- 4.
Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende
de verstrekking, reiniging en herstelling van de in het eerste lid
bedoelde kleding.
Standplaats
Artikel 15:1:17
- 1.
Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting
worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen.
- 2.
Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met
name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk
zijn werkzaamheden verricht.
- 3.
Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde
nadere regels stellen.
Dienstwoning
Artikel 15:1:18
- 1.
De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een
dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van
de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die
daaromtrent zijn gesteld.
- 2.
Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het
plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn,
tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.
Verbod betreden arbeidsterrein
Artikel 15:1:19
Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren,
werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden
ontzegd.
Infectieziekten
Artikel 15:1:20
- 1.
De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met
een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens
de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht
geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de
dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de
hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de
volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor
overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht
moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.
- 2.
De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven
situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan
het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of
vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met
betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
- 3.
De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem
overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn functie
te vervullen, zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
Artikel 15:1:21 (vervallen)
Reis- en verblijfskosten
Artikel 15:1:22 (verplaatst naar hoofdstuk 3)
Vergoeden van schade
Artikel 15:1:23
- 1.
Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en
uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet
Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke
hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de
vervulling van zijn functie, voor zover die schade niet bestaat uit
de normale slijtage dier goederen.
- 2.
Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend
motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van
zijn functie, tenzij:
- a.
die schade bestaat uit de normale slijtage of
- b.
er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid
grenzende verwijtbaarheid of
- c.
de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar
rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een
vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het
belastingvrije bedrag per kilometer.
Gebruik motorrijtuig
Artikel 15:1:24
Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in
de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de
vervulling van zijn functie te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe
door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming
kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Artikel 15:1:25
Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen
schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.
Volgen van een opleiding
Artikel 15:1:26
De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het
volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander
door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen
van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste
van de gemeente.
Artikel 15:1:27
Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst
en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten,
gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van doorbetaling
verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet,
herhalings- of vakonderwijs en vormings-instituten voor leerplichtvrije
jeugd.
Bijzondere prestaties
Artikel 15:1:28 (verplaatst naar hoofdstuk 3)
Artikel 15:1:29
Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen
worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen
onthouden of nadelen toegebracht.
Borstvoeding
Artikel 15:1:30
Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten
hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind
te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.
Voorkomen benadeling lid Georganiseerd Overleg
Artikel 15:1:31
De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als
plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie
bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor
hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit
hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie
in de gemeentelijke organisatie.
Klokkenluiders
Artikel 15:2
- 1.
Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens
van misstanden.
- 2.
Ambtenaren en door het college aangewezen interne
vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen
regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden
ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente benadeeld
worden.
Kinderopvang1
Artikel 15:3 (vervallen)
16 DISCIPLINAIRE STRAFFEN
Plichtsverzuim
Artikel 16:1:1
- 1.
De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakom of zich
overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling
aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen
van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van
de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
- 2.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als
het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke
omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Disciplinaire straffen
Artikel 16:1:2
- 1.
Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende
disciplinaire straffen worden toegepast:
- a.
- b.
arbeid buiten de voor de functie van de ambtenaar
vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een
lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren
met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande
dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de
voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;
- c.
vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal
uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende
kalenderjaar aanspraak heeft;
- d.
geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris
per jaar;
- e.
niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een
bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;
- f.
stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van
verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een
herwaardering van de functie daaronder begrepen, voor ten
hoogste vier jaren;
- g.
vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de
laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door
de ambtenaar beklede functie geen schaal is verbonden,
vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en
ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
- h.
plaatsing in een andere functie, al of niet in een ander
onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en
met of zonder vermindering van salaris en de toegekende
salaristoelage(n);
- i.
schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk
genot van salaris en de toegekende salaristoelage(n);
- 2.
De straffen genoemd in het eerste lid, onder a t/m g worden opgelegd
door het college; de straffen genoemd onder h en i, alsmede de straf
genoemd in artikel 8:13, worden opgelegd door het bestuursorgaan dat
bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar
vervulde functie.
- 3.
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten
uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich
gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet
schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de
bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim
en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen
bijzondere voorwaarden.
Verantwoording
Artikel 16:1:3
- 1.
De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet
schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten
overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De
verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan
12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze
termijn worden afgeweken.
- 2.
Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36
uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door
hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de
ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan
in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen,
melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de
ambtenaar uitgereikt.
- 3.
Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in
de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten
of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten
betrekking hebben.
Artikel 16:1:4
De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het
schriftelijk besluit tot strafoplegging.
Artikel 16:1:5
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer
gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de
strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
17 OPLEIDING EN ONTWIKKELING
Artikel 17:1 Ontwikkeling en mobiliteit
- 1.
De ambtenaar is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn
duurzame inzetbaarheid en loopbaanperspectief, waardoor diens
positie op de interne en externe arbeidsmarkt verbetert.
- 2.
In het belang van de organisatie en zichzelf ontwikkelt de ambtenaar
zich door middel van scholing en het opdoen van werkervaring.
- 3.
De ambtenaar maakt actief gebruik van het gemeentelijk
loopbaanbeleid.
Studieadvies en psychologisch onderzoek (vervallen)
Termijn studiefaciliteiten (vervallen)
Bekendmaken resultaten ( vervallen)
Vergoeding van studiekosten (vervallen)
Terugbetalen van studiekostenvergoeding (vervallen)
Verlof (vervallen)
Loopbaanadvies
Artikel 17:2
- 1.
Het college begeleidt en ondersteunt de ambtenaar bij het verbeteren
en ontwikkelen van diens inzetbaarheid en mobiliteit.
- 2.
Het college voert een actief intern en extern mobiliteitsbeleid en
onderhoudt loopbaanbeleid, gericht op mobiliteit en
organisatieverandering.
- 3.
Het college wijst de ambtenaar op diens mogelijkheden binnen het
gemeentelijk loopbaanbeleid
Artikel 17:3 Individueel loopbaanbudget
- 1.
De ambtenaar heeft jaarlijks recht op een loopbaanbudget van €
500.-.
- 2.
Indien bij inwerkingtreding van dit artikel het college een
opleidingsplan heeft vastgesteld dat gelijkwaardige ruimte biedt aan
loopbaanontwikkeling op basis van individuele wensen over
loopbaanactiviteiten gericht op vergroting van inzetbaarheid kan dit
opleidingsplan ongewijzigd worden voortgezet ongeacht het bepaalde
in het eerste lid. Dit na instemming van de ondernemingsraad.
- 3.
De ambtenaar zet het loopbaanbudget in ten behoeve van
loopbaangerelateerde activiteiten, zoals opleiding, training,
scholing, loopbaanadvies, coaching en ontwikkeling, gericht op de
vergroting van zijn inzetbaarheid en zijn arbeidsmarktpotentie ten
behoeve van een andere functie binnen of buiten de organisatie.
- 4.
De in het derde lid genoemde activiteiten dienen te zijn gericht op
een reëel loopbaanperspectief.
- 5.
Afspraken over de wijze van besteding van het loopbaanbudget worden
vastgelegd in een (aanvulling op het) persoonlijk ontwikkelingsplan.
- 6.
Het resterende budget dat na verloop van het kalenderjaar waarin de
aanspraak is opgebouwd niet is benut, komt te vervallen.
- 7.
In afwijking op het bepaalde in het zesde lid kan de ambtenaar het
loopbaanbudget gedurende maximaal drie jaar opsparen, om daarmee
eenmalig een duurdere activiteit te financieren. Dit wordt
vastgelegd in (een aanvulling op) het persoonlijk ontwikkelingsplan.
- 8.
Indien na toepassing van het bepaalde in het zevende lid na verloop
van de overeengekomen periode het budget niet of niet volledig is
benut komt het resterende budget te vervallen.
- 9.
Dit artikel is geldig in 2013, 2014 en 2015.
Artikel 17:4 Persoonlijk Ontwikkelingsplan
- 1.
Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen het
college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan de
afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en
vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat kader door hem te
volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten.
- 2.
Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste een keer per drie
jaar opgesteld en door het college vastgesteld.
- 3.
Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten passen in
de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van het
gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door het
college vastgestelde opleidingsplan.
- 4.
De kosten die gemaakt worden in het kader van de in het persoonlijk
ontwikkelingsplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door
het college vergoed.
- 5.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met
betrekking tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van
de zijde van de werkgever die de ambtenaar in staat moeten stellen
de gemaakte afspraken uit te voeren.
- 6.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met
betrekking tot een of meer van de volgende onderwerpen:
- ·
de keuze van opleidingsvorm of instituut, alsmede de
redelijkerwijs te maken kosten;
- ·
de periode gedurende welke een studie gevolgd zal worden;
- ·
de minimaal te behalen resultaten en te maken voortgang;
- ·
de omstandigheden onder welke een te volgen studie kan
worden onderbroken of gestopt;
- ·
de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten
vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie door
de ambtenaar;
- ·
de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten
vergoeding bij het verlaten van de gemeentelijke dienst
binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;
- ·
eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een
goede uitvoering van de gemaakte afspraken.
Artikel 17:5 Loopbaanadvies
De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies bij
een door het college aangewezen interne of externe deskundige.
Artikel 17:6
In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met
een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting en
belastbaarheid aan de orde. Zonodig worden naar aanleiding hiervan afspraken
gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.
Artikel 17:7 Flankerend beleid
Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen
beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een
Van-werk-naar-werk-traject bevinden.
18 VERPLAATSINGSKOSTEN
Begripsomschrijvingen
Artikel 18:1:1
- 1.
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
- a.
betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin van de CAR;
- b.
woongebied: een door het college aan te wijzen gebied aansluitend
aan het grondgebied van de gemeente;
- c.
standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel daarvan, waar
de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;
- d.
gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerde partner van de betrokkene
en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de betrokkene en/of van
de echtgenoot, geregistreerde partner, voor zover zij samenwonen;
- e.
eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen rekening
bewonen van woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering,
een en ander ter beoordeling van het bestuursorgaan;
- f.
berekeningsbasis: het twaalfvoud van het salaris per maand inclusief
eventuele salaristoelage(n), dan wel hetgeen daarmede overeenkomt
ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is - die betrokkene
geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op
de vakantieuitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd met:
- 1.
genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk 10 of 11
of een genoten werkloosheidsuitkering krachtens de WW en
eventueel hoofdstuk 10a;
- 2.
genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig hoofdstuk
9 of het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering:
- 3.
genoten herplaatsingstoelage hoofdstuk 12 van het
pensioenreglement;
- g.
1e datum waarop de betrokkene verhuist;
2e indien de betrokkene verhuist voor de datum dat de functie feitelijk
wordt vervuld, de datum van ingang van de functievervulling;
3e bij het overlijden of ontslag van de betrokkene, de datum waarop de
laatste salarisbetaling heeft plaatsgevonden ;
- h.
verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk
verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht van het
bestuursorgaan;
- i.
verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de kosten van een
verplaatsing, danwel van een verhuizing voortvloeiende uit
indiensttreding of ontslag, ofwel een tegemoetkoming in reis- en
pensionkosten voor de periode dat de verhuizing nog niet heeft
plaatsgevonden;
- j.
dienstwoning: de door het bestuursorgaan aan de betrokkene in
verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen woning;
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 18:1:2
- 1.
De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is
opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als
bedoeld in artikel 15:1:17, tweede lid, wordt een tegemoetkoming in
verhuiskosten verleend.
- 2.
De betrokkene die in verband met een indiensttreding is verhuisd en
aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt
verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of
omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen,
dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te
betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst
van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen
wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.
- 3.
De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in
verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts
verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een
verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem
bekend is.
Artikel 18:1:3
- 1.
De betrokkene, die in opdracht van het bestuursorgaan, anders dan in
verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning
betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten
verleend.
- 2.
Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag
op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering
voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan
betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet
ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een
gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.
- 3.
Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het
overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in
verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.
- 4.
Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in
de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, verleend,
met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die
waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het woongebied.
Artikel 18:1:4
Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3
wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee
jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van
het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.
Artikel 18:1:5
- 1.
De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:
- a.
een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van
de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de
nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en
uitpakken van breekbare zaken;
- b.
een bedrag voor dubbel woonkosten, gelijk aan de
noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 307,49
met dien verstande dat per maand de tegemoetkoming ten
hoogste voor vier maanden wordt verleend;
- c.
een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing
voortvloeiende kosten, met een maximum van € 6.149,43.
- 2.
Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen
huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is
bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de
berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum
van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met
dien verstande dat het maximumbedrag genoemd in het eerste lid,
onderdeel c, niet overschreden wordt.
- 3.
Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de
echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin
van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of
zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis
vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking hebben
en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever die
aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de
berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een
voltijdbetrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de
hoogste berekeningsbasis.
- §
Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen
tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend.
Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor
deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van
de berekeningsbasis.
Tegemoetkoming woon- werkverkeer
Artikel 18:1:6
- 1.
De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is
opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals
bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe,
niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten voor het
dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling,
zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een
tegemoetkoming in de verhuiskosten.
- 2.
Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel
van het bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan reizen,
heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in
huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de
pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied
als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten
hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij
metterwoon nog gevestigd is.
- 3.
Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar
het oordeel van het bestuursorgaan niet alles, wat redelijkerwijs
van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te
verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen
als bedoeld in het eerste en tweede lid.
- 4.
Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt
of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg
daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de
reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel
een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de
betrokkene naar het oordeel van het bestuursorgaan niet dagelijks
heen en weer kan reizen.
Hoogte tegemoetkoming
Artikel 18:1:7
- 1.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en
vierde lid, is gelijk aan de gemaakte kosten van het openbaar
vervoer op basis van het tarief van de tweede klasse.
- 2.
De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is, voor
dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein, gemaximeerd op het
bedrag van € 3.900 per jaar.
- 3.
De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension
met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst
mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen
gebruik maakt en in de plaats daarvan met eigen vervoer naar dat
station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 102,77 op
jaarbasis.
- 4.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en
vierde lid, is, indien het college de plaats van tewerkstelling van
een betrokkene heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling
die niet door openbaar vervoer is te bereiken, of indien de
betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van
tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar
vervoer is te bereiken, € 0,15 per kilometer met een maximum van 20
kilometer enkele reis.
- 5.
De betrokkene, die naar het oordeel van het college de plaats van
tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken maar daarvan
geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een tegemoetkoming van 25%
van de tegemoetkoming bedoeld in het vierde lid.
Artikel 18:1:7a (Vervalt)
Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming woon-werkverkeer
Artikel 18:1:8
Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een betrokkene
die niet conform artikel 15:1:17 verhuisplichtig is, heeft aangewezen als
een plaats van tewerkstelling die niet met het openbaar vervoer is te
bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie
de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per
openbaar vervoer is te bereiken, wordt aan de betrokkene voor de gehele duur
van het dienstverband een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De
hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.
Pensionkosten
Artikel 18:1:9
- 1.
De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6,
tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met
gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de
betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de
door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.
- 2.
De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het
bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is gelijk
aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar
het tarief van de laagste klasse.
Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten
Artikel 18:1:10
- 1.
De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7 en
18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden
verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van
betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden verlengen.
- 2.
Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten
bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte
kosten conform artikel 18:1:7 eerste lid en artikel 18:1:14, in
geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem zoals dat gold vóór
1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het
bevoegde gezag is ingediend.
- 3.
Het bevoegd gezag is bevoegd te bepalen dat de tegemoetkomingen
vastgesteld op basis van artikel 18:1:7 eerste lid en artikel
18:1:14 maandelijks zonder declaratie worden uitbetaald met
inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.
Procedure tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 18:1:11
- 1.
De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de
datum van de verhuizing bij het bestuursorgaan te zijn ingediend.
- 2.
Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes
maanden daarna doe t de betrokkene bi j het bestuursorgaan opgave
van de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b.
Voorschot
Artikel 18:1:12
Het bestuursorgaan kan ter zake van dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen
een voorschot verlenen.
Slotbepaling
Artikel 18:1:13
Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit
hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze
regelen naar het oordeel van het college niet of niet naar redelijkheid
voorzien.
Overgangsrecht
Artikel 18:1:14
De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming woon-werkverkeer
op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat luidde voor 1 juli 2004,
is toegekend, heeft gedurende de periode van maximaal twee jaar, welke
ingaat op het moment van toekenning, recht op een tegemoetkoming
woon-werkverkeer conform de vergoedingssystematiek zoals die gold voor 1
juli 2004. Indien de vergoedings-systematiek zoals die geldt vanaf 1 juli
2004 financieel voordeliger is voor deze betrokkene, dan heeft hij recht op
een tegemoetkoming conform de laatstgenoemde vergoedingssystematiek. Indien
de medewerker gehoor heeft gegeven aan de verhuisplicht, dan vervalt de
tegemoetkoming woon-werkverkeer.
19 RECHTSPOSITIEREGELING VRIJWILLIGERS BIJ DE GEMEENTELIJKE BRANDWEER
§ 1 Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 19:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die door het college
aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer.
Begripsbepaling
Artikel 19:2
Hoofdwerkgever: de werkgever waarbij de vrijwilliger in loondienst is.
Overleg met vakorganisaties
Artikel 19:3
Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn voor de
rechtstoestand van de vrijwilligers vindt plaats in de op grond van artikel
12:1, tweede lid, van de CAR ingestelde commissie voor georganiseerd
overleg. Dit geldt ook voor de algemene regels volgens welke het
personeelsbeleid gevoerd zal worden.
Informatievoorziening aan de vrijwilliger
Artikel 19:4
- 1.
De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een exemplaar van
dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle andere
schriftelijke regels die hij bij de uitvoering van zijn
werkzaamheden heeft na te leven.
- 2.
De vrijwilliger die regels heeft na te leven die niet schriftelijk
zijn vastgesteld wordt hierover naar behoren geïnformeerd.
Informatievoorziening aan derden
Artikel 19:5
Een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle
regels die ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet voor de
vrijwilliger worden getroffen met inbegrip van de wijzigingen daarop, worden
kosteloos ter beschikking gesteld aan:
- -
de vakorganisaties die deelnemen aan het georganiseerd overleg
bedoeld in artikel 19:3, eerste lid;
- -
ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in
aanmerking komt.
§ 2 Aanstelling en bevordering
Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst
Artikel 19:6
- 1.
Het college kan de vrijwilliger aanstellen in vaste dienst, of in
tijdelijke dienst voor een bepaalde periode.
- 2.
Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt alleen verleend bij wijze
van proef.
- 3.
Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt voor een periode van
maximaal twee jaar verleend. In bijzondere gevallen kan de
tijdelijke aanstelling verlengd worden met een periode van ten
hoogste een jaar.
- 4.
Het college verleent de vrijwilliger een vaste aanstelling zodra de
maximale termijn voor een tijdelijke aanstelling verstreken is,
tenzij de proef niet geslaagd is.
Voorwaarden voor aanstelling
Artikel 19:7
- 1.
Voor aanstelling als vrijwilliger kunnen alleen die personen in
aanmerking komen die voldoen aan de eisen die het Besluit personeel
veiligheidsregio’s daarvoor stelt.
- 2.
Degene die in aanmerking wil komen voor aanstelling als vrijwilliger
voldoet bovendien aan de volgende voorwaarden:
- a.
hij beschikt over de voor de brandweerdienst vereiste
karaktereigenschappen;
- b.
hij is door de aard en de plaats van zijn dagelijkse
werkzaamheden en de ligging van zijn woning, in staat om
zijn taak bij de gemeentelijke brandweerdienst naar behoren
te vervullen;
- c.
hij is ten minste 18 jaar.
Artikel 19:7a (Vervallen)
Bericht van aanstelling
Artikel 19:8
- 1.
De vrijwilliger ontvangt voor indiensttreding kosteloos een bericht
van aanstelling. Hierin wordt vermeld:
- a.
de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de
vrijwilliger:
- b.
de duur van de aanstelling; bij een tijdelijke aanstelling
wordt de periode waarvoor de aanstelling is aangegaan zo
nauwkeurig mogelijk omschreven;
- c.
de ingangsdatum van de aanstelling;
- d.
de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld en de vergoeding die
aan hem wordt toegekend.
- 2.
Het college deelt wijzigingen in de punten b tot en met d zo spoedig
mogelijk, kosteloos, mee aan de vrijwilliger.
Bevordering
Artikel 19:9
Het college kan een vrijwilliger alleen tot een hogere functie bevorderen
wanneer hij voldoet aan de eisen die het Besluit personeel
veiligheidsregio’s daar bevordering worden ten minste de nieuwe functie en
de daaraan verbonden vergoeding vermeld.
Medische keuring
Artikel 19:10 (Vervallen)
§ 3 Relatie hoofdwerkgever
Informatie over hoofdwerkgever
Artikel 19:11
- 1.
De vrijwilliger die in loondienst is verstrekt het college bij
indiensttreding de contactgegevens van zijn hoofdwerkgever en
informeert het college over zijn werktijden aldaar. De vrijwilliger
informeert het college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.
- 2.
De vrijwilliger die werkzaam is als zelfstandig ondernemer
informeert het college bij zijn indiensttreding hierover en
verstrekt gegevens over de aard van zijn werkzaamheden en het
tijdsbeslag daarvan. De vrijwilliger informeert het college zo
spoedig mogelijk over wijzigingen.
Informatie aan hoofdwerkgever
Artikel 19:12
De vrijwilliger bericht zijn hoofdwerkgever zo spoedig mogelijk na
indiensttreding dat
- a.
hij aangesteld is als vrijwilliger bij de brandweer;
- b.
hij tijdens werktijd ingezet kan worden voor brandweerwerkzaamheden;
- c.
de Arbeidstijdenwet van toepassing is op zijn werkzaamheden voor de
brandweer en dat bij de vaststelling van zijn werktijden hier
rekening mee gehouden moet worden;
- d.
de gemeente hem een vergoeding verstrekt voor brandweeractiviteiten
tijdens werktijd;
- e.
ingeval van ziekte als gevolg van een dienstongeval bij de
brandweer, de hoofdwerkgever recht heeft op een vergoeding.
§ 4 Vergoedingen
Vergoeding
Artikel 19:13
- 1.
De vrijwilliger ontvangt zolang de aanstelling duurt een vergoeding
overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage IIb van de
CAR-UWO.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, ontvangt de medewerker die vanaf 31
december 1979 onafgebroken ambtenaar en als vrijwilliger werkzaam
is, zolang de aanstelling duurt een vergoeding overeenkomstig de
regels van dit hoofdstuk en bijlage IIc van de CAR-UWO
Jaarvergoeding
Artikel 19:14
- 1.
De vrijwilliger ontvangt elk kalenderjaar een jaarvergoeding.
- 2.
De jaarvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat in de bijlage,
genoemd in artikel 19:13 is vermeld achter de functiecategorie,
behorende bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de
tweede kolom.
- 3.
In de jaarvergoeding is een netto-bedrag opgenomen van € 136, ter
vergoeding van onkosten die worden gemaakt in verband met de
beroepsuitoefening.
- 4.
In de jaarvergoeding voor de officieren is tevens een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per in het kader van de
beroepsuitoefening verrichte activiteit niet zijnde brandbestrijding
of andere hulpverlening.
Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden
Artikel 19:15
- 1.
De vrijwilliger die deelneemt aan een oefening, een cursus volgt met
toestemming van het college, of in opdracht van het college overige
werkzaamheden verricht heeft recht op een vergoeding.
- 2.
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in
de bijlage, genoemd in artikel 19:13, staat vermeld achter de
functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de derde kolom.
Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger voor
die activiteit geen recht op vergoeding.
- 3.
In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor
vrijwilligers niet zijnde officieren.
Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening
Artikel 19:16
- 1.
De vrijwilliger die zich, na hiertoe opgeroepen te zijn, bezighoudt
met daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening ontvangt
hiervoor een vergoeding.
- 2.
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in
de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de
functiecategorie, behorende bij de functie van de vrijwilliger, in
de vierde kolom.
- 3.
In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor
vrijwilligers niet zijnde officieren.
Vergoeding voor langdurige aanwezigheid
Artikel 19:17
- 1.
De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur of langer
ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of overige
brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoeding voor langdurige
aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het
uurbedrag dat in bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld
achter de functiecategorie, behorende bij de functie waarin de
vrijwilliger is aangesteld, in de vijfde kolom.
- 2.
Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger geen
recht op een vergoeding voor langdurige aanwezigheid.
- 3.
De vergoeding voor langdurige aanwezigheid wordt alleen verstrekt
over die uren waarin de vrijwilliger daadwerkelijk geoefend heeft,
een cursus gevolgd heeft of overige brandweerwerkzaamheden verricht
heeft.
Consignatievergoeding
Artikel 19:18
De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om opgeroepen te worden
voor werkzaamheden ontvangt een consignatievergoeding.
Deze vergoeding bedraagt:
- a.
per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen,
genoemd in artikel 19:13 op zondagen, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag,
Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag
waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere
dag die daarnaast door het college wordt aangewezen als feestdag;
- b.
per uur 10% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen,
genoemd in artikel 19:13 voor alle overige dagen.
Kazerneringsdienst
Artikel 19:19
Het college kan bij lokale regeling regels stellen over de vergoeding van
kazernerings-diensten.
Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap
Artikel 19:20
- 1.
De vrijwilliger bedoeld in artikel 19:29 heeft gedurende de periode
dat zij niet ingezet wordt in de repressieve brandweerdienst, of
niet deelneemt aan oefeningen recht op doorbetaling van de
vergoedingen bedoeld in artikel 19:15 tot en met 19:18.
- 2.
De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van het bedrag
dat de vrijwilliger gemiddeld over het kwartaal voorafgaand aan de
eerste dag van het verlof ontvangen heeft. Indien het arbeidspatroon
in deze periode sterk afwijkt van het gebruikelijke, past het
college deze berekening toe op een kalenderkwartaal waarin wel
sprake was van een gebruikelijk arbeidspatroon.
Opleidingskosten
Artikel 19:21
Het college vergoedt de kosten van het volgen van een opleiding of een
cursus, deelname aan examens en het bijwonen van bijeenkomsten, voor zover
deze in opdracht van of met toestemming van het college zijn gemaakt.
Gratificatie
Artikel 19:22
Bij lokale regeling kan het college regels vaststellen voor het toekennen
van een ratificatie.
Fiscaal aantrekkelijke regelingen
Artikel 19:23
De vrijwilliger kan gebruik maken van de lokale regeling met fiscaal
gunstige personeelsvoorzieningen.
Salarismutaties
Artikel 19:24
De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het LOGA
worden overeengekomen, zijn wat betreft het percentage en de ingangsdatum
van overeenkomstige toepassing op de bedragen genoemd in bijlage bij artikel
19:13.
De overeenkomstig het vorige lid berekende vergoedingen worden wat betreft
de jaarvergoeding afgerond op hele euro’s en wat betreft
§ 5 Verzekeringen en schadevergoeding
Ongevallenverzekering
Artikel 19:25
- 1.
Het college sluit een ongevallenverzekering af voor de vrijwilliger.
- 2.
De ongevallenverzekering keert uit bij overlijden, tijdelijke en
blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval,
overeenkomstig de polisvoorwaarden.
- 3.
De vrijwilliger wordt bij indiensttreding geïnformeerd over de
inhoud van de verzekering.
- 4.
Wijzigingen worden zo spoedig mogelijk ter kennis van de
vrijwilliger gebracht.
- 5.
De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een afschrift van
de polisvoorwaarden.
Vergoeding geneeskundige kosten
Artikel 19:26
- 1.
Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk gemaakte
medische kosten die ontstaan zijn als gevolg van een dienstongeval
en die voor zijn rekening blijven. De vergoeding bedraagt ten
hoogste het bedrag waarvoor het college zich terzake heeft
verzekerd.
- 2.
Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het eerste
lid genoemde medische kosten van de vrijwilliger te vergoeden, kan
het college in bijzondere gevallen een tegemoetkoming verstrekken in
de hogere kosten.
Verzekering zelfstandig ondernemers
Artikel 19:27
- 1.
Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer is
een aanvullende verzekering sluiten die voorziet in een uitkering
bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een
dienstongeval.
- 2.
Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij
indiensttreding of deze verzekering voor hem is afgesloten en indien
dat het geval is wordt de vrijwilliger geïnformeerd over de dekking
van de verzekering.
Schade aan kleding en uitrusting
Artikel 19:28
Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding, uitrusting
en een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motor-rijtuigen, die hij buiten zijn schuld of
nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichtte werkzaamheden, voor
zover de schade niet bestaat uit normale slijtage van die goederen.
§ 6 Zwangerschap
Zwangerschap
Artikel 19:29
- 1.
De vrijwilliger meldt haar zwangerschap in een zo vroeg mogelijk
stadium bij het college.
- 2.
Gedurende de zwangerschap, tot zes maanden daarna en tijdens de
periode van borstvoeding wordt de vrijwilliger niet ingezet voor
repressieve brandweeractiviteiten.
- 3.
Deelname aan brandweeroefeningen in de in het tweede lid genoemde
situaties vindt alleen plaats na voorafgaande toestemming door de
bedrijfsarts.
§ 7 Beschikbaarheid en overige plichten vrijwilliger
Beschikbaarheid van de vrijwilliger
Artikel 19:30
- 1.
Het college stelt regels over de beschikbaarheid van de vrijwilliger
voor de brandweerdienst.
- 2.
De vrijwilliger neemt deel aan oefeningen, bijeenkomsten en
cursussen die door of vanwege het college zijn georganiseerd.
- 3.
De vrijwilliger die niet beschikbaar is voor de brandweerdienst, of
niet kan deelnemen aan een oefening, bijeenkomst of cursus doet
daarvan tijdig melding, onder opgave van redenen en overeenkomstig
de instructie van het college.
Verplichtingen
Artikel 19:31
De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te verrichten
en zich te gedragen als een goed vrijwilliger.
Eed of belofte
Artikel 19:32
De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij
instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.
Verboden
Artikel 19:33
Het is de vrijwilliger verboden:
- a.
de aan de gemeente toebehorende eigendommen aan te wenden voor
persoonlijk gebruik, tenzij hiervoor toestemming is verleend door of
namens het college;
- b.
vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen,
te verzoeken of aan te nemen, tenzij hiervoor toestemming is
verleend door of namens het college;
- c.
steekpenningen aan te nemen.
Gebruik van motorrijtuig
Artikel 19:34
Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin van de
Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken ten behoeve
van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien hem daartoe door het college
toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden
worden verbonden.
Kledingvoorschriften
Artikel 19:35
- 1.
De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de door of
namens het college voorgeschreven dienstkleding en
uitrustingsstukken te dragen.
- 2.
De dienstkleding en uitrustingsstukken worden van gemeentewege
kosteloos in bruikleen verstrekt aan de vrijwilliger, die bij
ontslag verplicht is deze bij het college in te leveren.
- 3.
De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in
bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en hij is
verplicht deze te doen onderwerpen aan inspectie en controle,
wanneer daartoe door het college opdracht is gegeven.
- 4.
Het college is verantwoordelijk voor reparatie van de dienstkleding
en uitrustingsstukken.
Verboden ten aanzien van de kleding
Artikel 19:36
Het is de vrijwilliger verboden:
- a.
de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen wanneer hij geen
werkzaamheden als vrijwilliger verricht, behalve in de gevallen
waarin het college daarvoor toestemming heeft verleend;
- b.
de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden in bruikleen te
geven;
- c.
dienstkleding te dragen voorzien van:
- i.
andere rangonderscheidingstekenen dan die verbonden aan de
rang, behorende bij de functie die de vrijwilliger bekleedt;
- ii.
insignes en andere onderscheidingstekenen, tenzij tot het
dragen daarvan door de staat of door het college toestemming
is verleend.
Vergoeding van schade
Artikel 19:37
- 1.
De vrijwilliger die door zijn schuld of nalatigheid de gemeente
schade toebrengt kan verplicht worden deze schade geheel of
gedeeltelijk te vergoeden.
- 2.
De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om zijn wensen
kenbaar te maken ten aanzien van de inhouding van de
schadevergoeding op zijn vergoeding.
§ 8 Disciplinaire maatregelen schorsing in het belang van de dienst
Plichtsverzuim
Artikel 19:38
- 1.
De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan
disciplinair worden gestraft.
- 2.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als
het overigens doen of nalaten van iets dat een goed vrijwilliger in
gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Disciplinaire straffen
Artikel 19:39
1.De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd:
- a.
- b.
inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld in artikel
19:14;
- c.
schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met inhouding van de
vergoeding;
- d.
Schorsing in het belang van de dienst
Artikel 19:40
De vrijwilliger kan voor een bepaalde tijd geschorst worden:
- a.
wanneer hem de straf van disciplinair ontslag is opgelegd of hem het
voornemen daartoe kenbaar is gemaakt;
- b.
wanneer tegen hem, op grond van het daartoe bepaalde in het Wetboek
van Strafvordering, een bevel tot inverzekeringstelling of
voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;
- c.
wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging is ingesteld
wegens misdrijf;
- d.
in andere gevallen waarin het belang van de dienst dit noodzakelijk
maakt.
§ 9 Ontslag
Ontslag op eigen verzoek
Artikel 19:41
- 1.
Het college verleent eervol ontslag aan de vrijwilliger die daarom
verzoekt.
- 2.
Dit ontslag wordt verleend met ingang van een datum die ten minste
een maand en ten hoogste drie maanden ligt na de datum van ontvangst
van het verzoek.
- 3.
Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol ontslag
aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een strafrechtelijke
vervolging wegens misdrijf loopt, of wanneer overwogen wordt de
vrijwilliger disciplinair te straffen. Beslissing op het
ontslagverzoek vindt plaats zodra de uitspraak van de rechter
onherroepelijk geworden is, respectievelijk zodra besloten is de
vrijwilliger al dan niet disciplinair te straffen.
Ongevraagd ontslag
Artikel 19:42
- 1.
Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op grond
van:
- a.
het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarstelling of
wegens verandering van de brandweerorganisatie;
- b.
de omstandigheid dat hij door de aard of de plaats van zijn
dagelijkse werkzaamheden dan wel de ligging van zijn woning
geacht moet worden niet langer in staat te zijn taak bij de
brandweer te vervullen;
- c.
onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
werkzaamheden op grond van ziekten of gebreken;
- d.
onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of gebreken;
- e.
- f.
toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens
onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
- g.
onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf
wegens misdrijf;
- h.
een in het ontslagbesluit genoemde andere grond.
- 2.
Het ongevraagd ontslag wordt eervol verleend, met uitzondering van
het ontslag op de grond genoemd in het eerste lid, onderdeel g van
dit artikel.
Einde tijdelijk dienstverband
Artikel 19:43
- 1.
De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de laatste dag
van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt het dienstverband
nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat opnieuw een tijdelijke
aanstelling is verleend, dan is de vrijwilliger met ingang van de
eerste dag na het verstrijken van vorenbedoelde periode in vaste
dienst.
- 2.
De tijdelijke aanstelling kan tussentijds ongevraagd beëindigd
worden op een van de gronden genoemd in artikel 19: 42.
Artikel 19:45 (Vervallen)
19a KEURINGEN BRANDWEERPERSONEEL
Artikel 19a:1 Algemeen
- 1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer
is aangesteld, als beroeps of vrijwilliger, in de functie van
bevelvoerder en manschap A en B, zoals vermeld in het Besluit
personeel veiligheidsregio.
- 2.
Het college kan in aanvulling op het eerste lid andere functies bij
de brandweer aanwijzen waarop dit hoofdstuk van toepassing is.
Artikel 19a:2 Aanstellingskeuring
- 1.
Aanstelling in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, is alleen
mogelijk als na een geneeskundig onderzoek gericht op de te bekleden
functie blijkt dat tegen het bekleden van de functie uit medisch
oogpunt geen bezwaren bestaan.
- 2.
Het geneeskundig onderzoek bestaat uit de onderdelen zoals opgenomen
in de aanstellingskeuring in bijlage VIIa van de CAR.
- 3.
Het geneeskundig onderzoek wordt gedaan door geneeskundigen, die
daartoe door het college zijn aangewezen.
- 4.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de
gemeente.
Artikel 19a:3 Periodiek Preventief Medisch Onderzoek
- 1.
Periodiek wordt de medische gezondheid van de ambtenaar, die is
aangesteld in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, getoetst
conform het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO).
- 2.
Het PPMO bestaat uit de onderdelen, zoals opgenomen in bijlage VIIb
van de CAR.
- 3.
Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar gelijktijdig
of minimaal een half jaar na indienstreding.
- 4.
Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar met een
leeftijd van:
- a.
jonger dan veertig één keer in de vier jaar;
- b.
tussen de veertig en vijftig één keer per twee jaar;
- c.
ouder dan vijftig jaar eens per jaar.
- 5.
Als het college daar aanleiding toe ziet kan in afwijking van de
frequentie zoals bedoeld in lid 4 een tussentijdse keuring worden
afgenomen.
- 6.
Als de uitkomst van het PPMO daar aanleiding toe geeft, kan het
college de medewerker tijdelijk en voor een vooraf bepaalde tijd van
een aantal of het totaal van zijn taken vrijstellen. Deze bepaalde
tijd kan in bijzondere gevallen, zolang de mate van ongeschiktheid
zich voordoet, worden verlengd.
- 7.
Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken houdt de
beroepsmedewerker recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige
medewerker op zijn vergoeding, met dien verstande dat het recht op
toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamheden van de
medewerker recht hierop geven. Bij geheel of gedeeltelijke
vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is hoofdstuk 7
onverkort van toepassing.
- 8.
Het college kan de medewerker die is aangesteld als beroeps
gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken andere werkzaamheden
opleggen.
Artikel 19a:4 Fysieke test
Jaarlijks wordt de fysieke conditie van de ambtenaar, die is aangesteld in
een functie bedoeld in artikel 19a:1, getoetst.
19b AANVULLENDE RECHTSPOSITIEREGELING VOOR DE AMBTENAAR IN EEN INSTELLING
VOOR KUNSTEDUCATIE
§ 1: Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 19b:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op ambtenaren werkzaam in de kunsteducatie
in de functie van:
- a.
docent, bedoeld in bijlage IVa1;
- b.
consulent, bedoeld in bijlage IVa1;
- c.
balletbegeleider, bedoeld in bijlage IVa1.
Begripsbepaling
Artikel 19b:2
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder instelling: een
onderdeel van de gemeente dat kunsteducatie aanbiedt of ondersteunt.
Functie-eisen
Artikel 19b:3
- 1.
Een voorwaarde bij aanstelling is dat de ambtenaar werkzaam in de
functie van docent en consulent in het bezit is van een diploma van
een HBO-opleiding op zijn specifieke vakgebied.
- 2.
In uitzonderlijke gevallen kan het college, na overleg erover met de
OR, afwijken van het eerste lid.
Functioneringsgesprek
Artikel 19b:4
Na elke periode van een jaar wordt met de ambtenaar een
functioneringsgesprek gehouden.
Verdeling van werkzaamheden
Artikel 19b:5
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1.
- a.
lesgebonden uren: alle uren waarin direct en educatief
contact is met leerlingen;
- b.
niet-lesgebonden uren: alle uren die niet te kwalificeren
zijn als lesgebonden uren;
- c.
sjabloon: opsomming van werkzaamheden binnen lesgebonden en
niet-lesgebonden uren.
- 2.
Niet-lesgebonden uren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b
zijn in te delen in de volgende vier categorieën:
- a.
het voorbereiden van lesgebonden uren;
- b.
het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van
dezelfde instelling;
- c.
activiteiten voor opleiding en ontwikkeling, of andere
activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid op
peil te houden;
- d.
algemene werkzaamheden in het belang van de instelling.
- 3.
Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage IVa een
regeling vast waarin per discipline de verhouding lesgebonden versus
niet-lesgebonden uren staat. In de regeling kan per discipline een
afwijking op deze verhouding en de voorwaarden daarvoor worden
opgenomen. Voor de vaststelling van deze regeling is overeenstemming
vereist tussen de werkgever en de OR.
- 4.
Het college stelt aan de hand van de regeling, bedoeld in het derde
lid, voor iedere ambtenaar vast wat voor zijn functie de verhouding
lesgebonden versus niet-lesgebonden uren is.
- 5.
Zolang voor de functie van de ambtenaar de verhouding, bedoeld in
het vierde lid, nog niet is vastgesteld, heeft de ambtenaar maximaal
65% van zijn formele arbeidsduur aan lesgebonden uren en minimaal
35% van zijn formele arbeidsduur aan niet-lesgebonden uren.
§ 2: Salariëring
Vaststelling salaris
Artikel 19b:6
- 1.
In plaats van bijlage II en IIa, , past het college de salaristabel,
genoemd in bijlage IV, toe bij het vaststellen van het salaris van
de ambtenaar.
- 2.
Het functiewaarderingssysteem, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid,
is niet van toepassing op de functie van
- a.
balletbegeleider is gewaardeerd op schaal 5;
- b.
docent is gewaardeerd op schaal 8;
- c.
consulent is gewaardeerd op schaal 9.
- 3.
Het college bepaalt met inachtneming van het tweede lid de invoering
en de waardering van junior- of seniorfuncties. Het college stelt
hiervoor de functiebeschrijving vast.
Aanloopbedragen
Artikel 19b:7
- 1.
Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij reeds
voldoet aan alle daarvoor geldende eisen van ervaring, opleiding of
vaardigheden, kan zijn salaris worden vastgesteld in één van de
aanloopbedragen van de bij de functie behorende salarisschaal. De
aanloopbedragen zijn opgenomen in de salaristabel, genoemd in
bijlage IV.
- 2.
Het college stelt regels vast voor het gebruik van aanloopbedragen
en voor de bevordering naar een bij de functie behorende
salarisschaal.
Uitloopbedragen
Artikel 19b:8
- 1.
In de salaristabel, genoemd in bijlage IV, zijn uitloopbedragen
opgenomen.
- 2.
Een ambtenaar krijgt na twee achtereenvolgende jaren ingeschaald te
zijn in het maximum van de bij de functie behorende salarisschaal
een periodieke verhoging naar het eerste uitloopbedrag. Vervolgens
vindt periodieke verhoging iedere keer na twee jaar plaats.
Recht op toelage onregelmatige dienst
Artikel 19b:9
- 1.
Artikel 3:11 is niet van toepassing. De ambtenaar heeft wel recht op
een toelage onregelmatige dienst over volle uren arbeid verricht op
zondag.
- 2.
De toelage onregelmatige dienst wordt uitgekeerd in de vorm van
verlof en bedraagt 25% van de uren.
- 3.
Het verlof, bedoeld in het tweede lid, wordt op verzoek van de
ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen
verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel
6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.
- 4.
Indien zowel het college als de ambtenaar dat wensen, wordt de
toelage, in afwijking van het eerste lid, in geld verstrekt.
§ 3: Arbeidsduur en vakantie
Vakantie-uren
Artikel 19b:10
1.In afwijking van artikel 6:2 is de duur van de vakantie voor de ambtenaar
met een volledige betrekking 180 uur, indien
- a.
met toepassing van artikel 19b:11 een deel van het jaar is
aangemerkt als verplicht vrije periode of
- b.
de ambtenaar geen verlof kan opnemen door het toegewezen hebben
gekregen van lessen/cursussen.
Bij een deeltijdbetrekking geldt de duur van de vakantie naar rato.
2.De vakantie-uren worden gelijkelijk over de verplicht vrije periodes en
eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld, met een maximum van 36 uur
per week.
Verplicht vrije periodes
Artikel 19b:11
- 1.
Het college stelt per cursusjaar 12 weken vast, waarin de ambtenaar
verplicht vrij is.
- 2.
De ambtenaar houdt zich op verzoek van het college gedurende
maximaal een week tijdens de verplicht vrije periode beschikbaar
voor werkzaamheden.
- 3.
Afwijkingen van het eerste lid zijn mogelijk indien de
ondernemingsraad dan wel de ambtenaar daarmee instemt.
Vaststellen van het rooster
Artikel 19b:12
- 1.
In afwijking van artikel 4:4 lid 2, is op de ambtenaar artikel 5.7
van de Arbeidstijdenwet van toepassing.
- 2.
In aanvulling op artikel 4:4 lid 3 verstrekt het college zo snel
mogelijk maar in ieder geval binnen twee maanden na ingang van een
cursusjaar een rooster van de in dat cursusjaar te werken uren.
- 3.
Als substantiële wijzigingen optreden in het rooster, verstrekt het
college zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen een maand, een
aangepast rooster.
Overgangsrecht
Artikel 19b:13
- 1.
Voor de ambtenaar met een volledig dienstverband, die op 31 december
2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per jaar, wordt de
arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met 72 uur per jaar
verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats totdat voor de ambtenaar
een arbeidsduur geldt van 1836 uur per jaar. Voor een ambtenaar met
een deeltijdbetrekking gelden deze verhogingen naar rato.
- 2.
Indien een ambtenaar na 1 januari 2009 wordt aangesteld, geldt voor
deze ambtenaar een arbeidsduur zoals die geldt voor de ambtenaren,
die in dienst zijn van de instelling.
Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn
Artikel 19b:14
Tot 1 januari 2012 vindt geen ontslag plaats op grond van artikel 8:3 indien
en voor zover dit ontslag uitsluitend wordt veroorzaakt door verhoging van
het aantal te werken uren als bedoeld in artikel 19b:13.
Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije
periode
Artikel 19b:15
- 1.
Bij samenloop van een verplichte vrije periode als bedoeld in
artikel 19b:11, eerste lid, met zwangerschaps- en bevallingsverlof
heeft de ambtenaar met een volledige betrekking recht op compensatie
van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per jaar.
- 2.
Een ambtenaar met een deeltijd betrekking heeft naar rato recht op
compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof per
jaar.
- 3.
Vakantie voor de gecompenseerde vakantie-uren wordt op verzoek van
de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in
artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.
§ 4: Ontslag en uitkeringen
Overtolligheid
Artikel 19b:16
Uiterlijk in de tiende week van elk cursusjaar bekijkt het college of het
totaal aantal uren werk voor ambtenaren met dezelfde functie overeenkomt met
de totale aanstellingsomvang van deze ambtenaren.
Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde
Artikel 19b:17
- 1.
Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt, zolang het plan, bedoeld
in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, de volgende
ontslagvolgorde gehanteerd:
- a.
(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren die daarvoor in
aanmerking wensen te komen;
- b.
aanstellingen voor bepaalde tijd niet te verlengen;
- c.
(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren na toepassing van
het afspiegelingsbeginsel in combinatie met
anciënniteitsbeginsel.
- 2.
Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, genoemd in het eerste
lid, onderdeel c, wordt binnen categorieën van ambtenaren met
dezelfde functies uitgegaan van de volgende drie leeftijdsgroepen:
- 3.
Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de
ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.
Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur
van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele
arbeidsduur
Artikel 19b:18
- 1.
Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die voor minder dan 5
uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor
minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt ontslagen.
- 2.
Voor de ambtenaar geldt de ontslagvolgorde uit het plan, bedoeld in
artikel 8:3, derde lid.
- 3.
Zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet
bestaat, is artikel 19b:17 van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing. Ontslag op
grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien het na een
zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar
binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met
zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende
werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige
werkzaamheden weigert te aanvaarden.
- 5.
Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt een opzegtermijn van drie
maanden in acht genomen.
Garantie-uitkering KV
Artikel 19b:19
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder
- -
de ambtenaar: de ambtenaar die voor minder dan 5 uur of, bij
een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder
dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt ontslagen.
- -
minimumuurloon: het naar een uur herleid minimumloon als
bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
- 2.
De garantie-uitkering KV is de uitkering aan de ambtenaar die:
- a.
gedeeltelijk werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van
artikel 8:3;
- b.
in de 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag in tenminste
26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet werkzaam is geweest;
- c.
aantoont dat hij in de periode van vijf jaren onmiddellijk
voorafgaand aan het jaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag
is gelegen, in tenminste vier jaren over 52 of meer dagen
per jaar loon heeft ontvangen;
- d.
ter zake van het arbeidsurenverlies geen WW-recht heeft.
- 3.
De duur van de garantie-uitkering KV is afhankelijk van de lengte
van het dienstverband bij de instelling. Bij een dienstverband van:
- a.
een tot twee jaar is de duur van de uitkering 6 maanden;
- b.
twee tot drie jaar is de duur van de uitkering 12 maanden;
- c.
drie tot vier jaar is de duur van de uitkering 18 maanden;
- d.
ten minste vier jaar is de duur van de uitkering 24 maanden.
- 4.
De garantie-uitkering KV bedraagt:
- a.
gedurende de eerste twaalf maanden 70% van het uurloon op de
dag voorafgaand aan het ontslag, vermenigvuldigd met het
aantal verloren arbeidsuren, en
- b.
vervolgens 70% van het minimumuurloon, vermenigvuldigd met
het aantal verloren arbeidsuren.
- 5.
In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft de
ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde in het tweede lid onder
c, maar wel aan de overige voorwaarden in het tweede lid, recht op
een garantie-uitkering KV gedurende 6 maanden. Deze uitkering
bedraagt 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd met het aantal
verloren arbeidsuren.
- 6.
De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, is
verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het CWI en zich
beschikbaar te stellen voor het aannemen van passende werkzaamheden.
Daarnaast dient hij alle informatie te verstrekken die voor de
uitvoering van deze regeling noodzakelijk is. Bij het niet nakomen
van deze verplichtingen kan het college besluiten de
garantie-uitkering (gedeeltelijk) te beëindigen.
- 7.
Indien de ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend,
na zijn ontslag nieuwe werkzaamheden ter hand neemt, wordt de
garantie-uitkering KV beëindigd met het aantal uren dat de nieuwe
werkzaamheden omvat.
- 8.
Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van het
zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en vervolgens de
werkzaamheden die tot dat eindigen hebben geleid, hebben opgehouden
te bestaan, herleeft het recht op de garantie-uitkering KV voor
zover er geen nieuwe rechten op enige uitkering uit hoofde van het
ontslag uit deze werkzaamheden zijn ontstaan.
- 9.
Het recht op de garantie-uitkering KV eindigt volledig:
- a.
als de ambtenaar ter zake van het arbeidsurenverlies, dat tot het
toekennen van een garantie-uitkering heeft geleid, een andere
uitkering kan krijgen;
- b.
met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de
ambtenaar volledig gebruik maakt van het ABP Keuzepensioen;
- c.
op de dag na het overlijden van de ambtenaar;
- d.
met ingang van de dag waarop de ambtenaar recht krijgt op een WAO-
of WIA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of
meer.
20 VERGOEDING PIKETDIENST BEROEPSBRANDWEER
Artikel 20:1:1
De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem geldende
werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de brandweerdienst,
heeft aanspraak op een vergoeding.
Artikel 20:1:2
Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt verleend zo
spoedig mogelijk - in de regel binnen zes kalenderweken - na het tijdvak
waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden. Het verlof bedraagt
16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking moest houden, voor
zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag,
tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de
koningin wordt gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het college
wordt aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking
moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.
Artikel 20:1:3
Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet tegen
het toekennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De
vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand
voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter beschikking moet houden, voor
zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag,
Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de
verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarboven
door het college wordt aangewezen en 10% van dat salarisgedeelte voor elk
uur, waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen
op andere dagen. De uitbetaling heeft zo spoedig mogelijk plaats.
21 DE RECHTSPOSITIONELE ERKENNING VAN ALTERNATIEVE SAMENLEVINGSVORMEN
Begripsomschrijvingen
Artikel 21:1:1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een
persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk
duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen
blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college
nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts eén persoon als
levenspartner worden aangemerkt.
Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot
Artikel 21:1:2
De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige
wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze
bepalingen staat 'echtgenoot' moet tevens worden gelezen
'levenspartner'.
Artikel 21:1:3 (vervallen)
Artikel 21:1:4
In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet,
treft het college een passende voorziening.
22 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 22:1:1
- 1.
Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1998.
- 2.
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt,
danwel gedeelten daarvan in werking treden, dat de bepalingen
vervallen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van
die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend
zijn aan de bepalingen van deze regeling.
- 3.
Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat
bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit
verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele
ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt
overleg plaats over de gevolgen daarvan.