Organisatie | Rheden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-03-2016 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 19-01-2016 Elektronisch Gemeenteblad, 02-03-2016 | Geen |
Er hoeft geen taaltoets te worden afgenomen wanneer:
Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren de uitkeringsgerechtigden niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:
De vorm van de taaltoets en de wijze van uitvoering wordt gezamenlijk in de arbeidsmarktregio Midden Gelderland bepaald.
Is de uitkomst van de toets dat uitkeringsgerechtigde niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:
Uitkeringsgerechtigde krijgt een taaltraject op maat aangeboden door de gemeente. Het taaltraject wordt uitgevoerd door de educatie-instelling die daarvoor gecontracteerd is in het kader van de Wet educatie.
In het trajectplan staat wat het startniveau van uitkeringsgerechtigde is, welk niveau haalbaar is en hoe lang uitkeringsgerechtigde nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van uitkeringsgerechtigde.
Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:
Op basis van de voortgangsrapportages wordt uitkeringsgerechtigde halfjaarlijks gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat uitkeringsgerechtigde regelmatig afwezig is wordt er eerder met uitkeringsgerechtigde gesproken.
Wanneer uitkeringsgerechtigde begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Wanneer uitkeringsgerechtigde voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij het ROC, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin
Toelichting op de Beleidsregels Wet taaleis 2016
De Eerste Kamer heeft in 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan uitkeringsgerechtigde. Voldoende is, dat de uitkeringsgerechtigde zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie. De Participatiewet kent al een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Aantonen kennis Nederlandse taal
De uitkeringsgerechtigde moet over een document beschikken waaruit blijkt dat uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere uitkeringsgerechtigde. De bewijslast rust op de uitkeringsgerechtigde.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten en het Curriculum Vitae, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van uitkeringsgerechtigde en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringspicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een onafhankelijke deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.
Uitkeringsgerechtigden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidtest doen. Als daaruit blijkt dat uitkeringsgerechtigde niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Verder ontbreekt bij uitkeringsgerechtigden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht) elke vorm van verwijtbaarheid.
Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. In de arbeidsmarktregio Midden Gelderland wordt de invoering van de Wet taaleis (inclusief de taaltoets) organisatorisch ingebed in de regionale en lokale aanpak laaggeletterden.
Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Uitwerking van deze procedure is te vinden in de werkinstructie.
In de arbeidsmarktregio Midden Gelderland zijn de uitgangspunten voor het aanbod van taaltrajecten vastgelegd in het regioplan WEB.
In het regioplan wordt een onderscheid gemaakt tussen formeel aanbod (bijvoorbeeld ROC) en non-formeel aanbod (bijvoorbeeld Bibliotheek):
Het volgen van de voortgang van het taaltraject
De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn of worden vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente Rheden.
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een uitkeringsgerechtigde begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet taaleis. De uitkeringsgerechtigde krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.
Indien uitkeringsgerechtigden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze uitkeringsgerechtigden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor uitkeringsgerechtigden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.
Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.