Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rheden

Beleidsregels Wet taaleis 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRheden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Wet taaleis 2016
CiteertitelBeleidsregels Wet taaleis 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 18b
  2. Wet taaleis

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-03-201601-01-2016Nieuwe regeling

19-01-2016

Elektronisch Gemeenteblad, 02-03-2016

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis 2016

Het college van de gemeente Rheden;

gelet op artikel 18 b Participatiewet en de Wet taaleis;

b e s l u i t :

vast te stellen de Beleidsregels Wet taaleis 2016

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 20014 (Bbz) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet;

    • c.

      Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB);

    • d.

      Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’;

    • e.

      referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid;

    • f.

      Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra;

    • g.

      inburgering: de Wet inburgering.

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

Aan de Wet taaleis wordt voldaan wanneer:

  • 1.

    Een bijstandsgerechtigde in de leerplichtige leeftijd, tussen 5 en 16 jaar, tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door uitkeringsgerechtigde gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2.

    Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen aangetoond wordt dat de bijstandsgerechtigde Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd (zowel basis- als voortgezet-/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

  • 3.

    Een diploma inburgering of een gelijkwaardig diploma overgelegd wordt dan geldt dit als bewijs dat een bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal beheerst.

Artikel 3 Geen taaltoets

Er hoeft geen taaltoets te worden afgenomen wanneer:

  • 1.

    Vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid, als bedoeld in artikel 4, ontbreekt.

  • 2.

    Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal beheerst.

  • 3.

    Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren de uitkeringsgerechtigden niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 4.

    Uitkeringsgerechtigden die een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al een toets hebben afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

  • 5.

    Bij uit zijn aard kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

Artikel 4 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • a.

    een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • b.

    er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c.

    diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren uitkeringsgerechtigde niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • d.

    ontheffing van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Artikel 5 Taaltoets

De vorm van de taaltoets en de wijze van uitvoering wordt gezamenlijk in de arbeidsmarktregio Midden Gelderland bepaald.

Artikel 6 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Is de uitkomst van de toets dat uitkeringsgerechtigde niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • a.

    Uitkeringsgerechtigde ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

  • b.

    Uitkeringsgerechtigde krijgt een gesprek waarbij hij de uitslag van de taaltoets hoort en een taaltraject op maat krijgt aangeboden.

  • c.

    Wanneer uitkeringsgerechtigde akkoord gaat met het taaltraject tekent hij de trajectovereenkomst. Dit is de bereidverklaring om te starten met het leertraject dat leidt tot kennis van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

  • d.

    Wanneer uitkeringsgerechtigde niet akkoord gaat met het taaltraject wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet.

Artikel 7 Aanbod taaltraject

Uitkeringsgerechtigde krijgt een taaltraject op maat aangeboden door de gemeente. Het taaltraject wordt uitgevoerd door de educatie-instelling die daarvoor gecontracteerd is in het kader van de Wet educatie.

Artikel 8 Het volgen van de voortgang van het taaltraject

In het trajectplan staat wat het startniveau van uitkeringsgerechtigde is, welk niveau haalbaar is en hoe lang uitkeringsgerechtigde nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van uitkeringsgerechtigde.

Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:

  • -

    een maandelijks aanwezigheidsoverzicht van de voorgaande lesweken;

  • -

    halfjaarlijkse voortgangsrapportages bij trajecten met een looptijd van meer dan 6 maanden;

  • -

    een eindrapport na afloop van het traject;

  • -

    tussentijdse meldingen bij uitval.

Op basis van de voortgangsrapportages wordt uitkeringsgerechtigde halfjaarlijks gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat uitkeringsgerechtigde regelmatig afwezig is wordt er eerder met uitkeringsgerechtigde gesproken.

Artikel 9 Relatie met Wet inburgering

Wanneer uitkeringsgerechtigde begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 10 Relatie met de Wet educatie

 

Wanneer uitkeringsgerechtigde voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij het ROC, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 11 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin

deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2016.

  • 2.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels Wet taaleis 2016.

     

    Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 19 januari 2016.

De Steeg, 19 januari 2016

Burgemeester en wethouders van Rheden,

burgemeester.

secretaris

Toelichting op de Beleidsregels Wet taaleis 2016

Algemeen

De Eerste Kamer heeft in 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan uitkeringsgerechtigde. Voldoende is, dat de uitkeringsgerechtigde zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • a.

    spreekvaardigheid;

  • b.

    luistervaardigheid;

  • c.

    gespreksvaardigheid;

  • d.

    schrijfvaardigheid;

  • e.

    leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie. De Participatiewet kent al een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Artikel 1

Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2

Aantonen kennis Nederlandse taal

De uitkeringsgerechtigde moet over een document beschikken waaruit blijkt dat uitkeringsgerechtigde de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere uitkeringsgerechtigde. De bewijslast rust op de uitkeringsgerechtigde.

Lid 1

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

Lid 2

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • a.

    een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • b.

    een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • c.

    een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • d.

    een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Lid 3

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • a.

    een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • b.

    een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • c.

    een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • d.

    een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • e.

    een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat uitkeringsgerechtigde geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten en het Curriculum Vitae, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).

Artikel 3

Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van uitkeringsgerechtigde en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Artikel 4

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Lid a

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringspicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • -

      uitkeringsgerechtigde heeft minimaal 600 uur een inburgering- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk; en

    • -

      minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd; of

    • -

      via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd.

  • 3.

    Bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een onafhankelijke arts.

Lid b

Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een onafhankelijke deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.

Lid c

Uitkeringsgerechtigden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidtest doen. Als daaruit blijkt dat uitkeringsgerechtigde niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

Lid d

Verder ontbreekt bij uitkeringsgerechtigden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht) elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 5

Taaltoets

Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. In de arbeidsmarktregio Midden Gelderland wordt de invoering van de Wet taaleis (inclusief de taaltoets) organisatorisch ingebed in de regionale en lokale aanpak laaggeletterden.

Artikel 6

Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Uitwerking van deze procedure is te vinden in de werkinstructie.

Artikel 7

Aanbod taaltraject

In de arbeidsmarktregio Midden Gelderland zijn de uitgangspunten voor het aanbod van taaltrajecten vastgelegd in het regioplan WEB.

In het regioplan wordt een onderscheid gemaakt tussen formeel aanbod (bijvoorbeeld ROC) en non-formeel aanbod (bijvoorbeeld Bibliotheek):

  • a.

    Formeel taalaanbod kan bijvoorbeeld worden ingezet indien dit noodzakelijk en/of effectief is in verband met een traject naar werk of het behouden van werk.

  • b.

    Non-formeel taalaanbod kan bijvoorbeeld worden ingezet ter bevordering van maatschappelijke participatie en in samenhang met andere levensgebieden. Dat wordt lokaal verder per regiogemeente uitgewerkt binnen de infrastructuur van taalpunten en lokale taalaanbieders (lokale klankbordgroepen).

Artikel 8

Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn of worden vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente Rheden.

Artikel 9

Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een uitkeringsgerechtigde begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet taaleis. De uitkeringsgerechtigde krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.

Artikel 10

Relatie met de Wet educatie

Indien uitkeringsgerechtigden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze uitkeringsgerechtigden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor uitkeringsgerechtigden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.

Artikel 11

Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 12

Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich.