Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota prostitutiebeleid |
Citeertitel | Nota prostitutiebeleid |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Deze regeling vervangt de regeling vastgesteld op 28 september 2000.
Algemene plaatselijke verordening, hoofdstuk 3
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2016 | 04-01-2018 | Nieuwe regeling | 05-01-2016 Gemeenteblad 2016 nr. 22485; Roosendaalse Bode 28-2-2016 | 15-12864 |
Het Wetboek van Strafrecht bevat een absoluut verbod aangaande prostitutie. Het is bekend, dat al sinds mensenheugenis van de naleving van dit verbod geen sprake is. De prostitutie is een bedrijfstak geworden, die al eeuwen wereldwijd bruist van activiteit. Ook in onze gemeente is er sprake van illegale activiteiten op dat gebied. Tot op heden is er derhalve sprake van een gedogen van de prostitutieactiviteiten, zonder dat daar enig beleid aan ten grondslag ligt.
Op 26 oktober 1999 heeft ook de Eerste Kamer ingestemd met een voorstel om het algemeen bordeelverbod op te heffen. De wijziging van het Wetboek van Strafrecht (invoeren van een artikel 250 A) wordt per 1 oktober 2000 van kracht. Deze wetswijziging houdt in, dat het vestigen van seksinrichtingen vanaf die datum legaal is en dat de exploitant is te vergelijken met iedere andere ondernemer.
Doelstelling van de wetwijziging:
Door de wetgever zijn aan de wetswijziging een zestal doelstellingen verbonden t.w.:
Het belang van een gemeentelijk prostitutiebeleid:
Het ontwikkelen van een lokaal prostitutiebeleid is om een aantal redenen noodzakelijk:
Met deze doelstellingen kan worden bereikt:
Regionale afstemming van prostitutiebeleid:
Zowel ambtelijk als bestuurlijk heeft er met betrekking tot het te voeren prostitutiebeleid afstemming plaats gevonden. Deze afstemming heeft een meerwaarde, hetgeen met name blijkt uit de volgende overwegingen:
Daarom is er regionaal voor gekozen gebruik te maken van de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten betreffende seksinrichtingen, sekswinkels, en straat- en raamprostitutie, daarin uiteraard rekening houdend met de lokale omstandigheden.
De modelverordening van de VNG nemen als uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid met daarbij aanpassingen met betrekking tot de lokale situatie, die steeds als “beleidsregel” zal worden aangegeven.
Voor zover bekend bevinden zich binnen de gemeente Roosendaal 5 seksinrichtingen, 1 sekswinkel en 1 seksbioscoop annex sekswinkel.
Het is niet bekend hoeveel prostituees in deze bedrijfstak werkzaam zijn. Het aantal escortprostituees is eveneens niet bekend evenals het aantal prostituees afkomstig van buiten de Europese Unie.
Het is daarom van groot belang om middels een vergunningenstelsel achter deze aantallen te komen om op die wijze de bescherming van de positie van de prostituees beter te kunnen handhaven.
Verschijningsvormen prostitutie en seksinrichtingen:
Er wordt onderscheid gemaakt in:
Omdat er door middel van een gemeentelijk vergunningstelsel extra eisen kunnen worden gesteld aan prostitutiebedrijven bestaat het gevaar dat er een vlucht plaats vindt in de escortservice en het thuiswerk. Om die reden is het noodzakelijk dat ook de escortservice aan de vergunningsplicht wordt onderworpen en dat het begrip “thuiswerk” duidelijk moet worden gedefinieerd.
Voorts gelden voor “thuiswerk” de volgende eisen:
Als er in een perceel prostitutie wordt bedreven en er wordt niet aan de definitie “thuiswerk” voldaan of aan één of meerdere van de hiervoor vermelde eisen, dan is er sprake van een prostitutiebedrijf en is het bedrijf als zodanig vergunningplichtig.
Gemeentelijke middelen voor een prostitutiebeleid:
Op grond van de voorgestelde wijzigingen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kan een vergunningsplicht ontstaan voor de exploitatie van seksinrichtingen en sekswinkels, zodat gebruik kan worden gemaakt van een vergunningstelsel. Op grond van de nieuwe bepalingen kunnen door het college nadere voorschriften worden opgesteld en kunnen de weigeringsgronden in beleid worden ingekaderd. Bij het opstellen van voorschriften kan gedacht worden aan de volgende aandachtspunten:
In de bestemmingsplannen is geen specifieke regeling opgenomen omtrent de vestiging van bordelen en andere seksinrichtingen. Door het wegvallen van het bordeelverbod is de vestiging van een seksinrichting een activiteit die in beginsel gelijk is aan elke andere bedrijfsmatige activiteit.
Gevolg daarvan is, dat, als er door de gemeente geen vestigingsbeleid wordt geformuleerd uitsluitend getoetst kan worden aan de vigerende bestemmingsplannen. In deze plannen is vaak voorzien in bestemmingen die niet uitsluiten, dat ter plaatse seksinrichtingen gevestigd kunnen worden. Te denken valt hierbij aan een bestemming als “gemengde doeleinden”. Daarom zullen bestemmingsplannen moeten worden gescreend en waar nodig moeten worden aangepast om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Omdat het motief om een vestigingsbeleid te voeren niet van ruimtelijke aard is, maar in de eerste plaats ligt op het terrein van openbare orde, het voorkomen van overlast daaronder begrepen, dient op grond daarvan een vestigingsbeleid te worden gevoerd. Dit beleid kan dan worden gehanteerd bij de vergunningverlening op basis van de APV.
Ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de woonwijken zullen geen seksinrichtingen worden toegestaan:
in of aan woonstraten. Onder woonstraten wordt in dit verband verstaan: “alle voet- en rijstraten, wegen, lanen, kaden, hofjes, woonerven en pleinen waaraan bebouwing is gelegen die uitsluitend of in belangrijke mate dient ter bewoning”. In woonstraten zal de vestiging van een seksinrichting de openbare orde en de beleving van het woon- en leefklimaat ernstig aantasten. Dit kan leiden tot waardevermindering van de woning, gevoelens van onbehagen, ongewenste confrontaties en conflictsituaties, waarmee zowel buurtbewoners als exploitanten niet gebaat zijn.
in de directe omgeving van onderwijsinstellingen, sociaal-culturele instellingen of sportaccommodaties waar zich in belangrijke mate minderjarigen bevinden dan wel bezigheden hebben. Onder “directe omgeving” wordt in dit verband verstaan: een afstand van 150 meter van de ingang van de seksinrichting tot aan enig terrein of gebouw dat deel uitmaakt van de beschreven instellingen.
De eisen vermeld onder a. t/m c. gelden niet voor de reeds bestaande prostitutiebedrijven, t.w. Bar “Incognito”, Kalsdonksestraat 44, Club “Angelique”, Kalsdonksestraat 46, “Otisclub”, Damstraat 53, Club “Siam”, Bredaseweg 75 en Massagesalon “Candlelight”, Molenstraat 95. Ook op de sekswinkel “Wilad”, Molenstraat 108 en de sekswinkel annex seksbioscoop Brugstraat 81 zijn deze eisen niet van toepassing.
Zodra de huidige exploitanten van de voormelde seksinrichtingen hun activiteiten beëindigen zullen de vestigingseisen onverkort van toepassing zijn.
Voor de leefbaarheid in de kernen mag het duidelijk zijn, dat daarbij factoren als omvang c.q. inwonertal, acceptatie, tolerantie, zedelijkheid en openbare orde van groot belang zijn. Ondanks de steeds verdergaande vrijheden van presentatie en acceptatie van erotiek en pornografie in de media en het maatschappelijk verkeer kan niet worden gesteld, dat prostitutie, bordelen en seksinrichtingen maatschappelijk als een normale bedrijfstak worden aanvaard. Prostitutie en de aanwezigheid van bordelen e.d. kan een grote en negatieve invloed hebben op het maatschappelijk leven en de leefbaarheid in een woongemeenschap. Uit de toelichting op het wetsvoorstel en de behandeling hiervan in de Tweede Kamer is gebleken, dat de Minister van mening is, dat een gemeentelijk bordeelverbod, het zgn. 0- beleid, niet mogelijk is. Dit betekent niet, dat op grond van aspecten van openbare orde, overlast, woon- en leefsituatie, bescherming milieu, ruimtelijke ordening e.d. de aanwezigheid niet mag worden verboden. Voor het vestigen van prostitutiebedrijven, escortbureaus, sekswinkels, seksinrichtingen en straatprostitutie kan, naar analogie van de wet en regelgeving, het beleid ten aanzien van het vestigen van horecabedrijven worden
gehanteerd. Dit kan dan gebeuren op grond van de artikelen 149 en 151a van de Gemeentewet, waarin de gemeenteraad de bevoegdheid heeft verordeningen te maken die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt resp. voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
Gezien de grootte van de gemeente en gelet op de handhaving van openbare orde, zedelijkheid e.d. zal het aantal seksinrichtingen, zoals gedefinieerd in artikel 3.1.1 onder c. van de APV, maximaal 5 bedragen en het aantal sekswinkels annex seksbioscopen, zoals gedefinieerd in artikel 3.1.1 onder e. van de APV maximaal 2.
Deze vorm van prostitutie is een zodanige aanslag op het woon- en leefmilieu, heeft ernstige negatieve invloeden op de verkeersveiligheid en openbare orde en veroorzaakt zodanig hinder en overlast, dat dit niet wordt toegestaan.
Bij straatprostitutie is er ook nauwelijks sprake van controlemogelijkheden op de arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen waaronder gewerkt moet worden met alle negatieve effecten van dien, zoals bijvoorbeeld een verschuiving van de keuze van arbeidslocatie met zich kan meebrengen.
Er zullen geen zones voor straatprostitutie worden aangewezen.
Hier wordt onderscheid gemaakt tussen verrichtingen die vallen onder het begrip prostitutie enerzijds en verrichtingen die vallen onder het begrip verkoop van producten anderzijds. Bij seksinrichtingen, al dan niet gecombineerd met een escortbureau, alwaar prostitutie geschiedt en waarbij geen kleinhandel in erotische producten (condooms uitgezonderd) plaatsvindt, kan ten behoeve van de vaststelling van het sluitingsuur worden aangesloten bij het sluitingsuur zoals vermeld in artikel 2.3.1.4 van de APV ten aanzien van horecabedrijven. Op die wijze wordt ook voorkomen, dat, na sluiting van de horecabedrijven, de toevlucht wordt gezocht in seksinrichtingen.
Voor alle andere vormen van seksinrichtingen en/of sekswinkels gelden de sluitingstijden zoals vermeld in de Winkeltijdenwet.
Onder “inrichting” moet worden verstaan hetgeen is beschreven in artikel 1, lid 2, sub i. en j. van het Bouwbesluit.
in een inrichting, waarin 5 of meer werkruimten aanwezig zijn dient een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel aanwezig te zijn (keuken) met een oppervlakte van tenminste 5 m², een breedte van tenminste 1,80 m en een hoogte van tenminste 2,1 m. Als de keuken is gelegen in een andere ruimte, dan moet die andere ruimte worden vergroot met 5 m². NB. Een werkruimte is een verblijfsruimte.
in de inrichting moeten per bouwlaag en per 5 werkruimten ten minste één heren- en één damestoilet en één badruimte aanwezig zijn te bereiken vanuit een (gemeenschappelijke) verkeersruimte, waarbij ieder toilet een minimale vloeroppervlakte moet hebben van 1 m², een minimale breedte van 0,8 m. en een minimale hoogte van 2,1 m. De badruimte dient een minimale vloeroppervlakte te hebben van 1,2 m², een minimale breedte van 0,8 m en een minimale hoogte van 2,1 m.
Panden waarin prostitutie plaats vindt kunnen onvoldoend brandveilig zijn. Daarom is het aan te bevelen om voor panden waarin 5 of meer personen tegelijk aanwezig zullen zijn een gebruiksvergunning te eisen. Concreet betekent dit, dat aan artikel 6.1.1. van de Bouwverordening wordt toegevoegd, dat voor dergelijke panden een gebruiksvergunning vereist is. Aan deze vergunning kunnen door de Brandweer nadere eisen worden verbonden. Voor panden waarin minder dan 5 personen aanwezig zullen zijn wordt het niet noodzakelijk geacht een gebruiksvergunning te eisen. Deze panden dienen, op grond van het bepaalde in artikel 6.2.1. van de Bouwverordening wel te voldoen aan de algemene brandveiligheidseisen zoals opgenomen in de bijlagen 3 en 4 van die verordening.
g. eisen bescherming minderjarigen en voorkoming illegaliteit:
Ter bescherming van minderjarigen en om illegaliteit in deze branche zoveel mogelijk tegen te gaan is het noodzakelijk dat dienaangaande regels worden opgenomen.
h. eisen m.b.t. bevordering gezondheid en hygiëne:
In de wet Collectieve Preventie (WCPV) is geregeld, dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor onder andere het bevorderen van (psycho)hygiëne en het bewaken van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) en aids. Ook de GGD heeft hierin een taak. Deze bestaat o.a. uit passieve en actieve opsporing, de controle van specifieke groepen, voorlichting en preventie en de coördinatie van activiteiten van regionale samenwerkingsverbanden, die betrokken zijn bij de aids-bestrijding. Op basis van de WCPV kunnen in het gemeentelijk vergunningensysteem maatregelen op het terrein van de volksgezondheid worden opgenomen en uitgewerkt, Ook kunnen in de APV specifieke gezondheidsbevorderende eisen worden gesteld aan vergunninghouders op het gebied van SOA- en aids-preventie en bestrijding en de (psycho)hygiëne begeleiding. Hiermee wordt bijgedragen aan één van de doelstellingen van de opheffing van het bordeelverbod, namelijk aan de bescherming van de positie van de prostituees. Ook zal specifieke aandacht besteed moeten worden aan de uitwerking van voorlichtings- en preventieactiviteiten voor andere vormen van prostitutie, zoals bijvoorbeeld de escortservice. De frequentie van de voorlichtingsactiviteiten verdient nadere aandacht. Zeker direct na de invoering van het vergunningensysteem zal een hogere frequentie nodig zijn.
Voor de hygiënebegeleiding kan gebruik worden gemaakt van het Risicoprofiel sekshuizen en relaxbedrijven uit de Protocollen Technische Hygiënezorg van de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI). Hierin worden de risico’s voor het oplopen van infectieziekten in relatie tot hygiëne beschreven. Er is aandacht voor de gebruikers, de prostituee en de bouwkundige, huishoudelijke en technische aspecten.
Aanvullend kan de gemeente voorschriften opnemen.
i. Overige verplichtingen van de exploitant:
Controle, toezicht en handhaving:
De motieven die de wetgever aanvoert voor het opheffen van het bordeelverbod zijn met name:
Deze motieven zijn allen gericht op een gecontroleerde en gestuurde verandering in en verbetering van de branche en de voorkoming en terugdringing van illegaliteit en criminaliteit. Om aan deze doelstellingen op een goede wijze vorm te kunnen geven is het van belang dat de vertrekpositie wordt vastgelegd, de veranderingen en wijzigingen worden gecontroleerd, toezicht wordt gehouden op de naleving van de vergunningen en handhaving plaats vindt indien een en ander wordt overtreden.
Het uitvoeren van controles door politiefunctionarissen in seksinrichtingen kan plaats vinden op de volgende gronden:
De regiopolitie Midden en West Brabant zal op grond van landelijk vastgestelde beleidsregels, die vertaald zijn naar regiobeleid, controles uitvoeren op de seksinrichtingen waar prostitutie plaats vindt. Over de aantallen en de wijze van uitvoering van deze controles zullen op districtsniveau, binnen de kaders van het regionaal beleidsplan, afspraken worden gemaakt.
De regiopolitie Midden en West Brabant heeft in elk district een prostitutieteam geformeerd, dat vanuit de politie multidisciplinair is samengesteld uit zeden- en vreemdelingenrechercheurs die de controles uitvoeren.
Bijzondere aandacht wordt besteed aan de deskundigheidsbevordering van de betrokken politiefunctionarissen en aan de risico’s omtrent integriteit en veiligheid. Om de integriteit te waarborgen en ter bescherming van de politiefunctionaris zal de politie een gedragscode hanteren voor het bezoeken van de seksbedrijven.
Gemeentelijk toezicht zal worden vorm gegeven door het aanwijzen van toezichthouders uit:
Tenminste eenmaal per jaar zal door de toezichthouders uit de diverse toezichthoudende en handhavende instanties en/of onderdelen daarvan een controlebezoek worden gebracht aan alle seksinrichtingen in de gemeente. Van het controlebezoek zal een verslag worden opgesteld dat door het college van burgemeester en wethouders moet worden vastgesteld en op basis waarvan een besluit wordt genomen m.b.t. handhaving, het opvoeren van het aantal controles e.d.
In beginsel zullen de toezichthouders gezamenlijk, middels een gecombineerde actie, controles uitvoeren. Indien zulks noodzakelijk blijkt of wenselijk is zullen zij ook alleen controles kunnen uitvoeren. Te allen tijde zal ten behoeve van het college van burgemeester en wethouders van elke controle een verslag worden opgesteld met een daaruit voortvloeiend advies. De toezichthouders zullen worden aangewezen op basis van hun onderscheidende capaciteiten en specialiteiten en op basis van artikel 6.1a van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Aangezien de GGD West-Brabant gespecialiseerd is ten aanzien van de volksgezondheidaspecten in relatie tot prostitutie, psycho-sociale hygiëne, medische aspecten, gezondheidstechnische aspecten en algemene voorlichting, zal het toezicht op dit gebied aan deze instantie worden opgedragen. Zowel toezicht als preventieve taken in dit kader zullen leiden tot een extra inzet door de toezichthouders en consulenten van de GGD West-Brabant. De technische hygiëne controle is niet in het reguliere takenpakket verwerkt en zal derhalve afzonderlijk in rekening worden gebracht.
Handhaving zal worden vorm gegeven op basis van gemaakte afspraken met politie en Openbaar Ministerie zoals in onderstaande schema’s is aangegeven. De sanctiemaatregelen zijn regionaal opgesteld en zullen ook regionaal moeten worden toegepast om verschuivingseffecten binnen de regio te voorkomen.
Basis tot handhaving zal in beginsel een rapport of een advies zijn zoals door een toezichthouder is opgesteld of een mutatie of proces verbaal dat voortvloeit uit de taakuitoefening van een ambtenaar van politie of een bijzonder opsporingsambtenaar.
Matrices die worden gehanteerd voor de handhaving van het prostitutiebeleid:
A. Exploitatie zonder vergunning:
B. Exploitatie in strijd met vergunning:
C. Exploitatie in strijd met artikel 250 a van het wetboek van strafrecht.
Deze regeling vervangt de regeling vastgesteld op 28 september 2000.
Deze beleidsregel treedt in werking de dag waarop de Algemene plaatselijke verordening, vastgesteld op 18 februari 2016, in werking is getreden.