Organisatie | Noordoostpolder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels wet taaleis Noordoostpolder |
Citeertitel | Beleidsregels wet taaleis Noordoostpolder |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2016 | nieuwe regeling | 16-02-2016 Elektronisch Gemeenteblad, 29-02-2016 | 360279 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder,
overwegende dat het wenselijk is regels te stellen over het beleid ten aanzien van de wet Taaleis en het Besluit taaltoets Participatiewet.
Op grond van artikel 18b Participatiewet, artikel 4, 5 en 6 Besluit Taaltoets Participatiewet.
Artikel 2 Voldoende kennis van de Nederlandse taal
Een belanghebbende beheerst de Nederlandse taal voldoende als hij:
Het college neemt geen taaltoets af wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt. Hiervan is sprake bij:
Artikel 5 Taaltraject en toetsing
De belanghebbende waarbij uit de uitkomst van de taaltoets het redelijk vermoeden blijkt dat hij de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst spant zich in om de Nederlandse taal te leren. Hij kan hiervoor gebruik maken van het educatieaanbod van ROC Friese Poort of vrijwilligers (Huis voor Taal);
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van 16 februari 2016.
De secretaris,
De voorzitter,
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”. Met de invoering van de Participatiewet is de naam gewijzigd in Wet taaleis Participatiewet.
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst. Artikel 18b is als bijlage toegevoegd.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitings-grond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Artikel 2 Voldoende kennis van de Nederlandse taal.
De wet gaat ervan uit dat iemand de Nederlandse taal voldoende beheerst als hij minimaal acht jaar onderwijs heeft gevolgd in Nederland,
Bij personen die in de leerplichtige leeftijd tenminste acht jaar in Nederland hebben gewoond kan er van worden uitgegaan dat zij acht jaar onderwijs hebben gevolgd. Bewijsstukken hiervan zijn niet nodig omdat dit blijkt uit de basisregistratie.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma-inburgering
Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).
Als eenmaal is vastgesteld dat iemand aan de taaleis voldoet, dan hoeft dit niet nogmaals te gebeuren.
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
Lid 1 . Het beheersen van de Nederlandse taal is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende. In de gemeente is scholingsaanbod beschikbaar via het educatieaanbod van het ROC en diverse vrijwilligers waaronder Huis voor taal. De gemeente biedt in zijn algemeenheid geen trajecten in het kader van re-integratie voor het beheersen van de Nederlandse taal op niveau 1F. Daarbij wordt ook aangesloten bij de werkwijze rondom inburgering.
Bijlage 1. :tekst artikel 18b participatiewet
Artikel 18b Beheersing van de Nederlandse taal
Het college verlaagt de bijstand, overeenkomstig het negende, tiende en elfde lid, indien naar zijn oordeel een redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Het college neemt een toets bij de belanghebbende af, indien belanghebbende:
geen ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. Indien de omstandigheden, bedoeld in de eerste zin, onderdelen a, b en c aanwezig zijn ten tijde van de aanvraag van bijstand, wordt na ontvangst van die aanvraag een toets afgenomen binnen een door het college te bepalen termijn die ten hoogste acht weken bedraagt.
Belanghebbende wordt na de uitkomst van de toets, bedoeld in het tweede lid, waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, binnen een door het college te bepalen termijn die ten hoogste acht weken bedraagt, door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden, bedoeld in het eerste lid. De verlaging van de bijstand vindt plaats vanaf het moment dat die schriftelijke kennisgeving plaatsvindt.
In afwijking van het eerste lid verlaagt het college de bijstand niet in verband met het in dat lid bedoelde redelijke vermoeden, indien:a. belanghebbende zich bereid verklaart binnen een maand nadat het college belanghebbende in kennis heeft gesteld van het bestaan van dat vermoeden aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal en na die aanvang voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal; ofb. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In afwijking van het eerste lid stemt het college in verband met het in dat lid bedoelde redelijke vermoeden een verlaging af op de omstandig-heden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Onder de vaardigheden, bedoeld in het tweede, zesde, tiende, elfde en twaalfde lid, worden de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op minimaal het referentieniveau 1F dat is vastgesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen verstaan:a. spreekvaardigheid;b. luistervaardigheid;c. gespreksvaardigheid;d. schrijfvaardigheid; ene. leesvaardigheid.
De bijstand wordt gedurende zes maanden verlaagd met 40 procent van de bijstandsnorm, te rekenen vanaf zes maanden na het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin, indien uit de uitkomst van een door het college afgenomen toets blijkt dat de belanghebbende:a. de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst; enb. niet voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.
De verlaging van de bijstand bedraagt 100 procent van de bijstandsnorm voor onbepaalde tijd, te rekenen vanaf twaalf maanden na het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin, indien uit de uitkomst van een door het college afgenomen toets blijkt dat de belanghebbende:a. de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst; enb. niet voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.
Aan artikel 47c, tweede lid, worden twee zinnen toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste en tweede zin verlaagt de Sociale verzeke-ringsbank de algemene bijstand indien het redelijk vermoeden, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, bestaat ten aanzien van de echtgenoot van de belanghebbende. Voor de toepassing van de derde zin is artikel 18b, tweede tot en met dertiende lid, van overeenkomstige toepassing.