Organisatie | Zoeterwoude |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2016 |
Citeertitel | BELEIDSREGELS maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2015 worden hierbij ingetrokken.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2017 | Onbekend | 15-12-2015 | Onbekend |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Algemene inleiding
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie van inwoners met een beperking. Die ondersteuning moet erop gericht zijn inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen laten leven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Dit laatste is een taak van de centrumgemeente Leiden.
Wanneer een inwoner naar het oordeel van het college, en zichzelf, niet voldoende zelfredzaam is of onvoldoende participeert wordt samen met de melder gekeken of iemand geholpen kan worden met de inzet van de eigen verantwoordelijkheid, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen. Het college kan, na onderzoek, beslissen een (individuele) maatwerkvoorziening te verstrekken.
Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren of het in stand houden van de zelfredzaamheid, participatie of het bieden van beschermd wonen of opvang aan een inwoner. Het ondersteunen van een inwoner door middel van individuele begeleiding is een voorbeeld van een maatwerkvoorziening. Het te bereiken resultaat is het uitgangspunt voor inzet van maatwerkvoorzieningen. Dit komt ook terug in de wijze waarop het college de voorzieningen heeft ingekocht. Niet het aantal uren is leidend, maar het te bereiken resultaat.
Ook wat nodig is om de mantelzorger van de inwoner te ondersteunen bij het verlenen van mantelzorg of om de mantelzorger (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening.
Artikel 1.2. Definities en begrippen
Alle begrippen en definities die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening maatschappelijke ondersteuning (Verordening) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Besluit Wmo) en zijn daarmee bindend voor deze beleidsregels.
Artikel 1.3. Juridische status beleidsregels
De beleidsregels betreffen de uitvoeringspraktijk van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2015. Het vaststellen van de beleidsregels is daarmee een bevoegdheid van het college. De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:18 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht:
“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”.
Wanneer de beleidsregels door het college zijn vastgesteld kan naar het betreffende artikel worden verwezen in een beschikking.
Hoofdstuk 2. Melding, onderzoek en aanvraag
In dit hoofdstuk is de toegangsprocedure voor een inwoner met behoefte aan ondersteuning beschreven. Er worden verschillende aspecten beschreven zoals het persoonlijk plan en onafhankelijke cliëntondersteuning. Hoewel deze onderdelen niet altijd deel hoeven uit te maken van de toegangsprocedure heeft het college wel de algemene verplichting een inwoner te informeren over deze onderdelen van de toegangsprocedure. De in dit hoofdstuk benoemde termijnen zijn maximale termijnen.
De melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Via een melding doet een inwoner van Zoeterwoude, dan wel een vertegenwoordiger daarvan, het verzoek om onderzoek naar de behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participatie en zelfredzaamheid. De melding, wordt geregistreerd en bevestigd. Een informatie- of adviesvraag wordt niet als een melding aangemerkt.
Een melding kan worden gedaan bij het loket Zorg, Werk en Inkomen van de gemeente. Dit kan telefonisch, per e-mail of schriftelijk.
Artikel 2.3. Scheiding melding en aanvraag
In de Wet heeft de scheiding van melding en aanvraag een wettelijke basis gekregen. Na de melding van een inwoner voert het college binnen 6 weken een onderzoek uit. Pas na afloop van dat onderzoek kan de melder een aanvraag indienen tenzij het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond of de inwoner al uitgebreid bekend is bij het loket Zorg, Werk en Inkomen. Dan bestaat de mogelijkheid om in overleg met de inwoner direct een aanvraag in te dienen.
Artikel 2.4. Behandeling melding
Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de inwoner. In dit eerste contact komen de procedureregels en de mogelijkheden van (gratis) cliëntondersteuning aan de orde. Dit eerste contact kan leiden tot een gesprek bij voorkeur bij de inwoner thuis.
Artikel 2.4.1 Informatieplicht over cliëntondersteuning
Het college moet de inwoner en zijn mantelzorger(s) voor de start van het onderzoek wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
Inwoners uit Zoeterwoude kunnen kosteloos een beroep doen op cliëntondersteuning welke geleverd wordt door Stichting MEE.
Artikel 2.4.2 Onafhankelijkheid
Onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning betekent dat de inwoner erop moet kunnen vertrouwen dat de ondersteuning die geboden wordt om de inwoner bij te staan tijdens het opstellen van een plan van aanpak (arrangement) onafhankelijk is van het besluit dat de gemeente uiteindelijk neemt om een inwoner wel of niet een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget toe te kennen..
Cliëntondersteuning kan op drie manieren geboden worden:
-De toegangsfunctie: Vraagverheldering, integrale intake, het in kaart brengen van mogelijkheden en persoonskenmerken, het geven van informatie voor indicatiestelling door derden.
Doel: Inzicht verkrijgen in de mogelijkheden van kwetsbare inwoners en uitvoering geven aan de wettelijke taak van de Wmo waarin staat dat in ieder geval cliëntondersteuning beschikbaar moet zijn bij de toegang van onder meer Wmo, Jeugdwet en Participatiewet.
-De ondersteunende functie: De kwetsbare inwoner helpen organiseren met het inrichten van diens leven op gebied van wonen, werken en vrijetijdsbesteding. Bij gezinnen is het vooral het bevorderen van kennis en bieden van opvoedondersteuning en gezinscoaching.
Doel: Maatschappelijke participatie.
-De specialistische functie: Gedragsdeskundigen kunnen ingeschakeld worden door generalistische ondersteuners/consulenten om diagnoses te stellen en te zorgen voor een volledige beeldvorming en kennisontwikkeling rond een inwoner. Dit is een regionale functie.
Doel: Het ondersteunen van de professionals van het loket Zorg, Werk en Inkomen met kennis en expertise.
De inwoner heeft de mogelijkheid om tot 7 dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen. Het persoonlijk plan is een plan waarin een inwoner de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, onderdelen a tot en met g, van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar diens mening het meest is aangewezen c.q. het beste past bij diens persoonlijke situatie.
Artikel 2.7. Informatie van belang voor behandeling van de melding
Op grond van de Wet moet de inwoner of zijn vertegenwoordiger het college alle gegevens en bescheiden verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Voor aanvang van het onderzoek beoordeelt het college of alle informatie die nodig is voor een onderzoek, beschikbaar is. De inwoner heeft hierin een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die ook van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen, mogelijkheden en eventueel noodzakelijke ondersteuning. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om het advies in te winnen van een deskundige. Indien dat aan de orde is, zal het college een dergelijk advies moeten afwachten. Dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat het college zich moet vormen van de inwoner en diens ondersteuningsvraag.
Artikel 2.8. Identificatie melder
Op grond van de Wet moet het college bij elk nieuw onderzoek de identiteit van de inwoner vaststellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (o.a. een geldig paspoort, Nederlandse identiteitskaart of rijbewijs).
Artikel 2.9. Onderzoek en gesprek
De onderzoeksfase is een waarborg voor de melder om gehoord te worden en gezamenlijk tot een kwalitatieve plan van aanpak te komen.
De zorgconsulent welke de melding in behandeling neemt, bespreekt samen met de inwoner en eventueel diens cliëntondersteuner en/of mantelzorger(s) wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) begrepen. Dit gesprek is het gesprek zoals bedoeld in artikel 2.3 van Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2015.
Artikel 2.9.2. Situatie voldoende bekend
Als de situatie van de inwoner al voldoende bekend is en er geen nieuwe omstandigheden aanwezig zijn die op de melding van invloed zijn, kan met instemming van de inwoner worden afgezien van (delen van) het onderzoek.
Artikel 2.9.3. Onderdelen van het onderzoek
Het zal regelmatig voorkomen dat niet alle aspecten zoals opgenomen in artikel 5 van de Verordening onderdeel van een onderzoek zijn. Dit omdat bijvoorbeeld blijkt dat aan de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing of omdat bijvoorbeeld blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. Als de inwoner tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.
Artikel 2.10. Verslag en ondersteuningsplan
De melding en de bespreking van de behoefte aan ondersteuning leidt in beginsel tot een ondersteuningsplan.
Het college verstrekt de inwoner of diens vertegenwoordiger op verzoek een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Als de inwoner aangeeft geen prijs te stellen op het ontvangen van het verslag kan verzending achterwege blijven. Indien de inwoner het niet eens is met de weergave van het onderzoek kunnen opmerkingen worden toegevoegd. Deze opmerkingen zullen binnen enkele dagen met de melder worden besproken. Indien de inwoner het uiteindelijk niet eens is met de uitkomst van het onderzoek, staat er geen wettelijke bezwaarmogelijkheid open. De inwoner kan wel alsnog een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. indien op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening negatief beschikt wordt, kan daartegen bezwaar worden gemaakt.
Het verslag dient binnen maximaal 6 weken gereed te zijn, na ontvangst van de melding. Indien de inwoner het niet eens is met de weergave van het onderzoek kunnen opmerkingen worden toegevoegd. Deze opmerkingen zullen binnen enkele dagen met de inwoner worden besproken. De resultaten van dit (vervolg)gesprek kunnen worden verwerkt in het verslag.
Artikel 2.10.2. Ondersteuningsplan
Het ondersteuningsplan is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de inwoner zijn gemaakt naar aanleiding van diens melding, en de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.
Artikel 2.11. Aanvraag van een maatwerkvoorziening
Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om de inwoner te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning en een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.
Artikel 2.11.1 Voorliggende voorziening
Wanneer tijdens het intakegesprek of het onderzoek blijkt dat de inwoner mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of andere voorliggende voorzieningen, wordt het aanvragen hiervan opgenomen in het plan. De mate van zelfredzaamheid van de inwoner bepaalt of de afspraak is dat de inwoner dit zelf doet, iemand uit zijn omgeving dan wel het consulenten van het loket Zorg, Werk en Inkomen ondersteuning bieden.
Artikel 2.11.2 Maatwerkvoorziening
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan, na afhandeling van het onderzoek, worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). Indien een inwoner direct een aanvraag wenst te doen voor een maatwerkvoorziening wordt de behandelingstermijn gehanteerd zoals deze is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Deze termijn bedraagt acht weken.
In plaats van een schriftelijk verslag kan het college ook een ondersteuningsplan opstellen. Voor cliënten die al bekend zijn kan de meldingsprocedure eventueel worden overgeslagen.
Een aanvraag kan in principe pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Na de ontvangst van de aanvraag heeft het college twee weken om de beschikking te geven.
Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het afronden van het onderzoek en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan tot gevolg hebben dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de inwoner opnieuw uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. De aanvraag zal in die gevallen worden behandeld als een (nieuwe) melding.
Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel aangevraagd op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen kan het ondertekende verslag / ondersteuningsplan ook als aanvraag worden aangemerkt.
Als er in het ondertekende ondersteuningsplan maatwerkvoorzieningen worden voorgesteld, dan moet het voorstel in het ondersteuningsplan worden omgezet in een aanvraag.
Artikel 2.11.3 Opschorten beslistermijn
Uit de wet vloeit de mogelijkheid voort om de beslistermijn op te schorten indien de inwoner niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de wet).
Artikel 2.12. Keuze persoonsgebonden budget of zorg in natura
Bij de behandeling van de aanvraag moet de inwoner in de gelegenheid worden gesteld om te kiezen voor een persoonsgebonden budget of zorg in natura.
In het kader van de uitvoering kan het nodig zijn om een (medisch) advies in te winnen van een (medisch) deskundige en/of een deskundige die bekend is met de problematiek van de inwoner met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Indien dat aan de orde is, zal het college een dergelijk advies moeten afwachten.
Dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat het college zich moet vormen van de inwoner en diens ondersteuningsvraag.
In de Verordening is niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben. Voor zover het college voor de beoordeling van de aanspraak extern advies nodig heeft, wordt dat gevraagd nadat de aanvraag is ingediend. Het college kan dan tevens de beslistermijn van de aanvraag opschorten.
Artikel 2.14. Spoedeisende situaties
Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie, dan zal het college na de melding zo snel mogelijk een vorm van noodzakelijk ondersteuning (onder andere een maatwerkvoorziening) aanbieden. De uitkomst van het onderzoek hoeft dan niet afgewacht te worden. De inzet van deze ondersteuning is tijdelijk.
Van een spoedeisende situatie kan sprake zijn bij een terminaal en/of progressief ziektebeeld of een situatie waarbij er sprake is van kinderen in thuissituatie van de inwoner.
Hoofdstuk 3. Resultaten, afwegingskader, algemene voorzieningen en criteria
Wanneer een inwoner beperkingen heeft op het gebied van zelfredzaamheid en participatie wordt tijdens het onderzoek en het gesprek de ondersteuningsbehoefte bepaald. Deze resulteert in een ondersteuningsplan waarin de ondersteuningsbehoefte wordt weergegeven in resultaten.
Artikel 3.3.1. Ondersteuningsterreinen
De inwoner kan op één of meerdere terreinen of activiteiten beperkingen in diens zelfredzaamheid en participatie ondervinden. Voor elk van deze terreinen of activiteiten worden aspecten onderscheiden waar de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden tot participatie betrekking op hebben.
Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:
Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:
Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:
Bij psychisch functioneren, gaat het om de volgende aspecten:
Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:
Artikel 3.3.2. Mate van de beperkingen
Het college beoordeelt op basis van de mate van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, het verslag en eventueel het persoonlijk plan, wat de ondersteuningsbehoefte is en op welke maatwerkvoorziening de inwoner eventueel is aangewezen. De mate waarin de beperking aanwezig is speelt een rol bij het bepalen van de uiteindelijke ondersteuningsbehoefte, maar is slechts een hulpmiddel om de ondersteuningsbehoefte te bepalen. De uiteindelijke ondersteuningsbehoefte wordt in samenspraak met inwoner en zijn sociale netwerk opgesteld.
Lichte beperkingen Stimuleren van het zelf uitvoeren van taken en activiteiten is nodig. Daaronder kan ook het (tijdelijk en/of deels) toezicht worden verstaan geboden door een professionele ondersteuner (aanbieder/beroepskracht). De inwoner met lichte beperkingen is in het algemeen in staat om zelf om ondersteuning te vragen. De ondersteuning kan gericht zijn op het oefenen met vaardigheden of handelingen. Daaronder kan ook het gebruik van bijvoorbeeld hulpmiddelen worden verstaan.
Matige beperkingenHelpen bij het (zelf) uitvoeren van taken en activiteiten is nodig. Daaronder kan ook het (tijdelijk en/of deels) toezicht worden verstaan. Het is noodzakelijk dat een professionele ondersteuner (aanbieder/beroepskracht) al dan niet met regelmaat ondersteuning biedt ter voorkoming van een achteruitgang (verslechteren) van de zelfredzaamheid. De inwoner met matige beperkingen is niet (altijd) in staat om zelf om ondersteuning te vragen.
Zware beperkingenHet (deels en/of tijdelijk) overnemen van taken en/of continu bieden van ondersteuning en/of toezicht is nodig. Dit omdat de inwoner bijvoorbeeld geen of onvoldoende regievermogen heeft. Het is noodzakelijk dat een professionele ondersteuner (aanbieder/beroepskracht) ondersteuning biedt. Denk ook aan sturing op problematisch gedrag om dat in goede banen te leiden of een inwoner met oriëntatiestoornissen. Er kan sprake zijn van risico’s voor veiligheid van de inwoner of zijn omgeving. De inwoner met zware beperkingen is meestal niet in staat om zelf om ondersteuning te vragen.
Artikel 3.4. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Van een algemeen gebruikelijke voorziening is sprake indien:
Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt af van de specifieke situatie van de inwoner en van de tijdgeest en jurisprudentie. Dit dient dan ook in elke situatie opnieuw worden afgewogen. In bijlage 2 is een lijst met voorzieningen opgenomen die in principe worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Deze lijst is niet limitatief. Niet relevant is of een inwoner gebruik wil maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de algemeen gebruikelijke voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Hierbij wordt tijdens het onderzoek meegenomen of een inwoner redelijkerwijs had kunnen sparen voor deze kosten.
Artikel 3.5. Algemene voorzieningen
Het college treft algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van inwoners en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval een algemene voorziening voor vervoer en huishoudelijke ondersteuning. Een algemene voorziening is toegankelijk voor alle inwoners met of zonder beperking en is voorliggend op een maatwerkvoorziening. Voor een algemene voorziening is geen toestemming en doorverwijzing van de gemeente nodig.
Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners, met en zonder beperkingen toegankelijk. Voorbeelden zijn openbaar vervoer, boodschappenservice, maaltijdenservice, buurthuizen, klussendienst, formulierenhulp, ouderenadviseurs, consultatiebureau, huisarts, kinderopvang en het opnemen van zorgverlof.
Artikel 3.5.1. Algemene voorziening Huishoudelijke ondersteuning
De algemene voorziening Huishoudelijke ondersteuning is gebaseerd op het resultaat standaard schoon huis. Dit betekent dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes, gang/trap, balkon en eventuele berging.
Tot een standaard schoon huis behoort licht en zwaar huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om:
Om het resultaat standaard schoon huis te bereiken dienen bovenstaande ruimtes met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek wordt schoongemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Inwoners zijn in principe zelf verantwoordelijk voor het organiseren van deze werkzaamheden, wanneer sprake is van een “algemeen gebruikelijke” frequentie. Slechts wanneer sprake is van de noodzaak tot meer schoonmaakwerkzaamheden, zoals meerdere malen per week stofzuigen in verband met (stof en mijt)allergie, of als er problematiek is op het gebied van het aanbrengen van structuur in het huishouden of het voeren van regie op het huishouden, kan het zijn dat de inwoner meer nodig heeft dan het resultaat standaard schoon huis (= een maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning).
Artikel 3.5.2. Collectief vraagafhankelijk vervoer
De algemene voorziening in de vorm van een collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem (CVV of Regiotaxi)is een, door Holland Rijnland gecontracteerd, voor iedereen toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep van deur tot deur zittend worden vervoerd.
In het kader van de Wmo biedt het CVV aan inwoners met beperkingen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen een mogelijkheid om zich te kunnen verplaatsen. Deze inwoners ontvangen, nadat zij door de gemeente daarvoor zijn geïndiceerd, een vervoerspas waarmee zij toegang krijgen tot het CVV. De werking van dit systeem wordt toegelicht bij de maatwerkvoorziening vervoer in hoofdstuk 10.
Artikel 3.5.3. Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning
Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning is beschikbaar voor iedere inwoner van Zoeterwoude van 18 jaar of ouder die beperkt is in zelfredzaamheid door lichamelijke en/of cognitieve achteruitgang of fysieke beperking, verstandelijke of psychiatrische beperking. Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning biedt een inwoner een structurele, activerende dag invulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten.
Bij de activiteiten wordt begeleiding geboden in een groep. Het activiteitenprogramma als geheel biedt structuur, sociale contacten en zingeving en resulteert in het voorkomen van achteruitgang en het bevorderen van behoud van praktische vaardigheden, sociaal en maatschappelijke participatie, het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en het signaleren van ondersteuningsvragen of veiligheidsrisico’s. Via ambulante ondersteuning kan iemand worden doorverwezen naar deze algemene voorziening.
Voor het vervoer naar de dagbesteding is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnd passende dagbestedingslocatie te bereiken, dan zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagbesteding vervoer georganiseerd worden. Dit is ook van toepassing op de vormen van dagbesteding zoals beschreven in hoofdstuk 7.
Artikel 3.5.4. Nacht- en crisisopvang
Maatschappelijke opvang met beschermd wonen geldt als maatwerkvoorziening, met uitzondering van nachtopvang. Nachtopvang is het bieden van verblijf gedurende de nacht binnen het kader van de maatschappelijke opvang waaronder vrouwenopvang, en het voldoen aan een aantal algemene criteria is voldoende voor toegang; er is geen sprake van een maatwerktraject bij de nachtopvang. Ook crisisopvang is naar zijn aard is geen voorziening die men aanvraagt waarna er een beoordeling en beschikking plaatsvindt. Het gaat hierbij om kortdurend voltijd verblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor opvang gedurende drie dagen en voor vrouwenopvang gedurende tien dagen. Er wordt snel ingegrepen en nadat de eerste crisis is bezworen, wordt nader gekeken naar de noodzaak voor meer structurele hulp, waaronder de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening opvang. Voor 2016 verloopt deze ondersteuning nog via de centrumgemeente Leiden.
Artikel 3.5.5. Ambulante ondersteuning
Ambulante ondersteuning wordt geleverd door zorgaanbieders en aanbieders van maatschappelijke dienstverlening en staat open voor alle inwoners van Zoeterwoude. Samen met de inwoner wordt bepaald of ondersteuning noodzakelijk is. De ondersteuning kan kortdurend of langer durend zijn, de vorm hebben van steun- en leuncontact of structureel worden ingezet.
De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit cliëntondersteuning, uit het oefenen van vaardigheden, uit woonbegeleiding en uit ondersteuning bij praktische zaken.
Artikel 3.6. Afstemming met de Wet langdurige zorg (Wlz)
Het college is verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van inwoners tot aan het moment dat deze een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Op dat moment is vastgesteld dat een inwoner vanwege beperkingen, als gevolg van bijvoorbeeld leeftijd of handicap, blijvend permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. Die zorgplicht blijft belegd bij de aan zorgverzekeraars gelieerde zorgkantoren. Het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) indiceert voor deze zorg.
Indien inwoners toegang hebben tot de Wlz, dan kunnen zij bepaalde maatwerkvoorzieningen zoals begeleiding en woonvoorzieningen niet meer vanuit de Wmo 2016 ontvangen. Het college kan deze maatwerkvoorziening weigeren. Hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen (als bedoeld in hoofdstuk 10) blijven in 2016 ook voor inwoner met een Wlz-indicatie nog vanuit de Wmo beschikbaar. Voor huishoudelijke ondersteuning geldt dat alleen voor inwoners met een modulair pakket thuis.
Artikel 3.6.1. Thuis blijven wonen met een indicatie Wlz
Inwoners kunnen de mogelijkheid krijgen om zorg in natura thuis in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt) af te nemen, maar kunnen er ook voor kiezen om slechts delen (modules) van het pakket aan zorg in natura thuis geleverd te krijgen. Dit wordt het ‘modulair pakket thuis’ (mpt) genoemd. Bij dit pakket kan in 2016 nog voor hulp bij het huishouden een beroep worden gedaan op de Wmo.
Artikel 3.7. Algemeen afwegingskader
Het college hanteert voor het opstellen van de resultaten in het ondersteuningsplan het volgende algemeen afwegingskader:
ook beoordeelt het college de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie;
tenslotte beoordeelt het college de mogelijkheid om met inzet van individuele maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 3.8. Algemene criteria individuele maatwerkvoorziening
Indien het onderzoek leidt tot de aanvraag van een individuele maatwerkvoorziening hanteert het college de volgende algemene criteria:
een individuele maatwerkvoorziening kan worden verstrekt ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de inwoner met psychische of psychosociale problemen en de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de inwoner deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen;
bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:
het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen.
Hoofdstuk 4. Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de levenspartner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelaties worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.
Artikel 4.2. Algemeen uitgangspunt
Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst onderzocht of en in hoeverre inwoner zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de levenspartner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.
Artikel 4.3. Afwegingskader gebruikelijke hulp
Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007. In de beleidsregels wordt dan ook onderscheidt gemaakt tussen de gebruikelijk hulp bij ondersteuning en dagbesteding en bij het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden.
Artikel 4.3.1. Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden
Het college houdt bij de boordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:
Artikel 4.3.1.1. De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner
De aard van de ondersteuningsbehoefte kan divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de inwoner daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen. Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner’ (artikel 4.3.2.) van deze beleidsregels.
Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.
Artikel 4.3.1.2. Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte
Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de inwoner. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geboden worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
Artikel 4.3.2. De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner
Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.
Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:
Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen.
Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden.
Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij elk van de terreinen die in artikel 3.3.1. Ondersteuningsterreinen, van deze beleidsregels staan genoemd, zal het college zich een oordeel moeten vormen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg.
De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.
Artikel 4.3.3. De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt
minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.
In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Artikel 4.3.4. De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.
Het kan voorkomen dat er geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier gebruikelijke hulp verleend kan of moet worden, maar dit wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de inwoner door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar daarin wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd, wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.
Artikel 4.4. Overbelasting en gebruikelijke hulp
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Verwezen wordt naar de bijlage 2 ‘onderzoek dreigende overbelasting’ van deze beleidsregels.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp al dan niet in combinatie met een fulltime werkweek of schoolweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden is van invloed op de belastbaarheid van de degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.
Uitgangspunt van de Wmo 2015 is de inwoner de mogelijkheid te bieden in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen. Ook in de situatie waarbij de mantelzorg zo zwaar belast is door de activiteiten die voortvloeien uit de mantelzorg en het dagelijkse leven van de mantelzorger zelf, dat de mantelzorg in gevaar dreigt te komen en daarmee het zelfstandig functioneren wonen van de inwoner.
Artikel 5.2. Definitie Mantelzorg
Mantelzorg is zorg (of ondersteuning) die wordt gegeven aan een inwoner door iemand uit diens directe omgeving. Het gaat dan om onbetaalde:
Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.
Artikel 5.3. Mantelzorgondersteuning
Mantelondersteuning is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft die persoon te ondersteunen bij diens ondersteuning aan de zorgvrager.
Het gaat hierbij onder andere om: ontspanningsactiviteiten, cursussen en themabijeenkomsten, lotgenotencontacten, emotionele en materiële hulp, informatie en advies, respijtzorg voor de meest intensieve ondersteuningssituaties en de Dag van de Mantelzorg (in de regel jaarlijks op 10 november).
Artikel 5.4. Voorliggende mantelzorgondersteuning
Tijdens het gesprek zal naast de mantelzorgondersteuning die geboden wordt vanuit bestaande inkoop- of subsidieafspraken onderzocht worden welke mogelijkheden de (eventuele) aanvullende zorgverzekering kan bieden op het gebied van mantelzorgondersteuning.
Artikel 5.5. Mantelzorg en dreigende overbelasting
Het college beoordeelt tijdens het gesprek of er mantelzorg aanwezig is en of er maatregelen genomen moeten worden om (dreigende) overbelasting te voorkomen of de mantelzorger te ondersteunen bij het uitvoeren van zijn taken. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen een oordeel te vormen. Zie daarvoor ook bijlage 2 “Onderzoek dreigende overbelasting”.
Artikel 5.6. Gebruikelijke hulp en mantelzorg
Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg, verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner en rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale relatie, wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. De ondersteuning door de mantelzorger vertegenwoordigd daarmee een aanspraak. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo, verpleging en verzorging zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet of ondersteuning aan een jeugdige op grond van de Jeugdwet.
Artikel 5.7. Afgeleide aanspraak
Als er een maatwerkvoorziening wordt verstrekt om de mantelzorger te ontlasten of hem in staat te stellen de mantelzorg te leveren, gebeurt dat altijd als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze maatwerkvoorziening kan niet - als het een persoonsgebonden budget betreft - door de mantelzorger worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.
Respijtzorg is de ondersteuning die aan de inwoner wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is ondersteuning te bieden. Dit wordt onderscheiden van:
Artikel 5.9. Mantelzorgwaardering
Mantelzorgwaardering is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft die persoon te ondersteunen bij diens hulpverlening aan de zorgvrager en in staat te stellen zich te kunnen blijven ontplooien in zijn/haar maatschappelijk leven.
Hoofdstuk 6. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Tot een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden behoren alle taken die er op zijn gericht personen een schoon, gestructureerd en leefbaar huishouden te kunnen laten voeren.
Deze taken hebben niet alleen betrekking op het (zware en lichte) huishoudelijke werk, maar hebben ook betrekking op het “in staat stellen tot” het voeren van het huishouden, zoals ondersteuning bij de administratie en regie op het huishouden. Daarnaast heeft het resultaat ook betrekking op het functioneren van het huishouden zoals het beschikken over schone kleding, het doen van boodschappen, maaltijdvoorziening en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot de leefeenheid behoren.
Artikel 6.3. Algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Voor een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden zijn de volgende algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen van toepassing (niet limitatieve opsomming):
Om tot een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden te komen gaat het om activiteiten gericht op:
Artikel 6.4.1. Activiteiten gericht op een schoon huis
Het betreft activiteiten die betrekking hebben op wonen in een woning die schoongehouden, opgeruimd en functioneel is, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het gaat om het lichte en/of het zware huishoudelijke werk. De activiteiten beperken zich tot de gebruiksruimten die voor de inwoner onder diens normale gebruik van de woning vallen. Kamers die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hierbuiten.
Artikel 6.4.2. Activiteiten gericht op noodzakelijke bereiding van maaltijden
Hierbij gaat het om activiteiten die er voor zorgen dat een inwoner tweemaal per dag een broodmaaltijd en eenmaal per dag een warme maaltijd kan nuttigen. Er wordt van uitgegaan dat een magnetron aanwezig is.
Artikel 6.4.3. Activiteiten gericht op de noodzakelijke wasverzorging
Onder activiteiten voor de noodzakelijke wasverzorging vallen activiteiten voor het aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed en indien (medisch) noodzakelijk gestreken.
Artikel 6.4.4. Activiteiten gericht op de noodzakelijke verzorging van minderjarige kinderen
De zorg voor kinderen die tot de leefeenheid behoren is in eerste instantie een taak van de ouder(s). Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan in beginsel op de manier waarop zij dat willen (bijvoorbeeld een oppasoma of kinderopvang), het is hun eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Artikel 6.5. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning is gericht op huishoudelijke ondersteuning, waarbij meer nodig is dan een standaard schoon huis. Wanneer een inwoner voldoende heeft aan het resultaat standaard schoon huis, zal hij worden toegeleid naar de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning.
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen basis, speciaal en speciaal plus.
Artikel 6.5.1. Huishoudelijke ondersteuning basis
Een inwoner komt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning basis wanneer:
1) Een of enkele van de volgende factoren bij de onderdelen licht en zwaar huishoudelijke werkzaamheden meespelen:
2) De volledige verzorging van kleding en linnengoed nodig is. Onderdelen van de verzorging van kleding en linnengoed zijn
Artikel 6.5.2. Huishoudelijke ondersteuning speciaal
Een inwoner komt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning speciaal wanneer:
1) Er sprake is van psychogeriatrische problematiek en/of communicatieproblemen, die de lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden bemoeilijken.
2) Dagelijkse organisatie van het huishouden nodig is:
-de organisatie van dagelijkse huishoudelijke activiteiten en plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.
3) Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden kortdurend (voor maximaal 6 weken) nodig is:
Artikel 6.5.3. Huishoudelijke ondersteuning speciaal plus
Iemand komt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning speciaal plus wanneer de bij de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning speciaal genoemde onderdelen nodig zijn, aangevuld met één of meerdere van de onderstaande activiteiten:
Artikel 6.6. Verstrekkingsvorm
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kan door het college in natura en via een persoonsgebonden budget bereikt worden. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. In het Financieel besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.
Artikel 6.7. Afgeleide aanspraak mantelzorgers
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat voor de mantelzorger geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde in plaats van hulp in natura een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Hoofdstuk 7. Maatwerkvoorziening Begeleiding
Dit resultaat is gericht op behoud of verbeteren van zelfredzaamheid en participatie voor inwoners die, al naar gelang de zwaarte van hun beperking, hulp nodig hebben bij diverse activiteiten in hun dagelijkse leven en het organiseren van een ingevulde dag. Het gaat meestal om de ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van deze ‘algemene dagelijkse levensverrichting’ door de inwoner zelf. De noodzaak voor deze vorm van ondersteuning bij het maatschappelijk functioneren doet zich vaak voor bij inwoners met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek.
Een maatwerkvoorziening ten aanzien van dit resultaat kan inhouden dat de inwoner wordt ondersteund bij, of dat een taak wordt overgenomen, maar ook het oefenen met of het aanbrengen van structuur in de dagelijkse activiteiten en het ondersteunen van het voeren van regie rond de dagelijkse activiteiten waaronder het beheren van geld en het voeren van de administratie hoort daar bij.
Artikel 7.1.1. Dagelijkse activiteiten en ingevulde dag
Tot de dagelijkse activiteiten en een ingevulde dag kunnen alle activiteiten behoren die noodzakelijkerwijs moeten gebeuren, die niet op het vlak van de persoonlijke verzorging liggen en niet tot een ander resultaat, zoals opgenomen in artikel 3.2 van deze beleidsregels, behoren. Zo kan het gaan om de behandeling van post, om de financiële administratie of om het veranderen van iemands lichaamspositie of om het regelmatig doorspreken van activiteiten met de inwoner zodat deze weer weet wat hij of zij doen moet. De dagelijkse activiteiten vinden over het algemeen in de woning van de inwoner plaats.
Om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen is het van belang dat een inwoner over een ingevulde dag kan beschikken. Voor veel mensen is het hebben van een ingevulde dag heel gewoon. Vanaf 4 jaar bezoekt een ieder het onderwijs, na het onderwijs vinden de meeste mensen werk, als er niet meer gewerkt hoeft te worden zijn veel mensen uitstekend in staat hun dag te vullen.
Het is niet mogelijk een lijst te geven van dagelijkse activiteiten die onder dit resultaat vallen, omdat dit te beperkend zou zijn. Uitgangspunt is dat alle dagelijkse zaken die nodig zijn om zelfstandig in een zelfstandige woonsituatie te kunnen functioneren en een ingevulde dag te hebben kunnen daar onder vallen, mits zij niet onder een andere wettelijke regeling of onder een ander resultaat vallen.
Artikel 7.2. Eigen verantwoordelijkheid
Het college wijst in eerste instantie een inwoner op de eigen verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen. De vraag doet zich dan ook voor of een inwoner de activiteiten kan leren zelf te doen. Of de vraag kan zijn of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan doen. Is dat mogelijk, dan hoeft voor dat onderdeel geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden.
Dat geldt ook als men in staat is zelf voor een daginvulling te zorgen. Denk bijvoorbeeld aan het doen van vrijwilligerswerk, het zoeken van een passende hobby of het bezoeken van (welzijns)activiteiten die georganiseerd worden.
Artikel 7.3. Gebruikelijke hulp
Zijn er geen mogelijkheden dat een inwoner de dagelijkse activiteiten zelf kan doen of zelf in staat is een voor daginvulling te zorgen, dan wordt beoordeeld of er is sprake is van gebruikelijke hulp. De vraag is hoe vaak dat voorkomt en of het mogelijk is op die momenten de ondersteuning die nodig is te krijgen van de aanwezige huisgenoot of huisgenoten. Dit moet concreet worden geïnventariseerd.
Er mag van uitgegaan worden dat het algemeen gangbaar is dat huisgenoten elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten, maar niet met een ingevulde dag. Als deze activiteiten kortdurende ondersteuningsvragen zijn, hoeft het geen probleem te zijn voor huisgenoten. Zo nodig zal beoordeeld moeten worden wat wel en wat niet in redelijkheid van huisgenoten gevraagd kan worden. Voor de criteria met betrekking tot gebruikelijke hulp wordt verder verwezen naar bijlage 3.
Artikel 7.4. Voorliggende voorzieningen
Als er een indicatie is voor de Wet langdurige zorg is er in die situaties geen aanleiding een maatwerkvoorziening te treffen. De Zorgverzekeringswet, die verantwoordelijk is voor persoonlijke verzorging, is een andere voorliggende voorziening. Met name als het gaat om het veranderen van lichaamspositie. Er moet wel beoordeeld worden wat vanuit de Zorgverzekeringswet mogelijk is. Wat buiten die momenten valt, blijft voor de Wmo.
Niet wettelijk voorliggende voorzieningen kunnen zijn budgetbeheer, budgetbegeleiding, vrijwillige schuldhulp en/of vrijwillige schuldhulpverlening en zogenaamde formulierenbrigades, hulp via vakverenigingen en ouderenorganisaties et cetera.
Artikel 7.5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening bij het voeren van een (financiële) administratie kan een computer zijn, voor een blinde eventueel met een braille-leesregel. Daarvoor is wel noodzakelijk dat men een computer kan bedienen.
Artikel 7.7. Maatwerkvoorziening begeleiding
De maatwerkvoorziening begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner opdat hij zolang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
De maatwerkvoorziening begeleiding kent de volgende producten:
Artikel 7.7.1.1. Begeleiding groep basis
Bij Begeleiding groep basis gaat het om inwoners met een psychiatrische achtergrond, een licht verstandelijke beperking of is een oudere met beperkingen. Voorbeelden van begeleiding groep basis zijn de dagbestedingsgroepen voor ouderen en dagactiviteitencentrum voor mensen met psychiatrische problematiek.
De activiteiten in groepsverband zijn gericht op ondersteuning bij dagbesteding, handhaven en bevorderen zelfstandig functioneren, voorkomen van sociaal isolement, verlichting van de mantelzorger en voorkomen van achteruitgang bij cliënt van fysieke, cognitieve en/of sociaal-emotionele vaardigheden.
Artikel 7.7.1.2. Begeleiding groep speciaal
Bij Begeleiding groep speciaal gaat het om forse problematiek door somatische aandoeningen of een psychogeriatrische stoornis (waarbij dementie is vastgesteld). Voorbeelden van Begeleiding groep speciaal zijn de ontmoetingscentra dementie en dagbehandeling.
Het aanbod bij Begeleiding groep speciaal onderscheidt zich van het aanbod bij Begeleiding groep basis door de inzet van een hoger opgeleide medewerker in aansluiting op de forsere problematiek van de cliënt en een kleinere groepsomvang. Bovendien worden bij dit aanbod meer eisen gesteld aan de faciliteiten die in de ruimte aanwezig zijn.
Artikel 7.7.2. Intensiteit begeleiding groep
Bij Begeleiding groep bestaan twee intensiteiten, te weten intensiteit 1 (normaal: 0-24 dagdelen per periode van vier weken) en intensiteit 2 (intensief: 24-36 dagdelen per periode van vier weken). Onder een dagdeel wordt minimaal 3,5 uur verstaan. Intensiteit 1 is de standaard intensiteit. Intensiteit 2 betekent een hogere tijdsinzet van ondersteuning en zal worden ingezet als de doelen bij de cliënt niet binnen de maximale uren/dagdelen van de normale intensiteit kunnen worden bereikt.
Artikel 7.7.3. Vervoer begeleiding groep
Wanneer een inwoner niet in staat is zelfstandig te reizen of op eigen kracht naar de dagbesteding te reizen (fiets, openbaar vervoer, etc.) en dat niet kan worden geleerd, kan een indicatie voor vervoer naar dagbesteding als worden toegekend. Het betreft een vast tarief. De indicatie voor dit betreffende vervoer maakt deel uit van de indicatie voor Begeleiding groep.
Artikel 7.7.4 Begeleiding individueel
Begeleiding individueel is aan de orde als de doelen bij cliënt niet worden bereikt met groepsbegeleiding, bijvoorbeeld omdat een inwoner thuis begeleiding nodig heeft. Binnen begeleiding individueel wordt In de regel wordt onderscheid gemaakt tussen basis en speciaal.
Artikel 7.7.4.1 Begeleiding individueel basis
Bij Begeleiding individueel basis gaat het om inwoners met somatische aandoeningen, psycho-sociale beperkingen, licht psychiatrische beperkingen, lichamelijke beperkingen en/of een verstandelijke beperking.
De activiteiten bij Begeleiding individueel basis zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid die strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing. Verder kan het gaan om ondersteuning bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven.
Artikel 7.7.4.2. Begeleiding individueel speciaal
Bij Begeleiding individueel speciaal gaat het om inwoners met niet aangeboren hersenletsel (NAH) of ernstige psychiatrische problematiek. Het is alleen aan de orde als gespecialiseerd begeleiding noodzakelijk is vanwege ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen dan wel ernstig regieverlies als gevolg van NAH of psychiatrische problematiek.
Het aanbod bij Begeleiding individueel speciaal onderscheid zich van het aanbod bij begeleiding individueel basis door de inzet van een medewerker met specifieke vaardigheden en/of deskundigheid in verband met ernstige tekort schietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen/zwaar regieverlies als gevolg van NAH of psychiatrische problematiek. Naast praktische begeleiding en ondersteuning bij het dagelijks leven, wordt ook ondersteuning geleverd voor het omgaan met de beperking.
In individuele gevallen kan ook een inwoner met multiproblematiek vanwege bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld een beperkt probleeminzicht, risico van zorgmijding) en bij afwezigheid van andere ondersteuning (tijdelijk) onder begeleiding individueel speciaal vallen.
Artikel 7.8. Resultaatgebieden
Er zijn vijf resultaatsgebieden bij maatwerkvoorziening begeleiding:
Ad 1) Resultaatgebied: Begeleiden bij een schoon en leefbaar huis
-de inwoner is in staat taken uit te voeren die leiden tot een schoon en leefbaar huis
Ad 2) Resultaatgebied: Ondersteuning bij en het opbouwen van sociaal netwerk inwoner
NB. Bij bemoeizorg en geïsoleerde inwoners zonder een sociaal netwerk is het resultaat ‘Inwoner heeft een gezond sociaal netwerk’ een brug te ver. Het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling mensen uit isolement of uit ‘verkeerde/foute sociale omgeving’ te halen.
Ad 3) Resultaatgebied: Ondersteuning bij onderwijs/arbeidsparticipatie/ dagbesteding
Ad 4) Resultaatgebied: Mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning (alleen in combinatie met een van de eerdergenoemde drie resultaten).
Ad 5) Resultaatgebied: Ondersteunen bij zelfzorg
De zorgaanbieder kan een of meer van de volgende activiteiten uitvoeren binnen de in artikel 7.8 genoemde resultaatsgebieden:
Het begeleiden bij onderwijs, arbeidsmatige dagbesteding (activiteiten met een zelfstandig karakter waarbij het vaak zal gaan om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden en interesse van de Inwoner). Het begeleiden bij “activering” (activiteiten gericht op zinvol besteden van de dag, aangepast aan mogelijkheden en interesse van de Inwoner, waaronder handvaardigheid, expressie, beweging, belevingsactiviteiten).
Artikel 7.10. Specialistische begeleiding bij personen met een zintuiglijke beperking
Bij de ondersteuning aan inwoners met een zintuiglijke beperking gaat het om specialistische ondersteuning. Het gaat om ondersteuning waarvoor geldt dat er een gering aantal inwoners gebruik van maakt, er een beperkt aantal aanbieders voor is en de inhoud van het aanbod zeer specialistisch is.
Artikel 7.10.1. Landelijke inkoop specialistische begeleiding
De VNG heeft, in afstemming met het ministerie van VWS, landelijke inkoopafspraken voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking tot stand gebracht. Deze afspraken zijn opgenomen in een raamovereenkomst tussen gemeenten en aanbieders van specialistische begeleiding betreffende mensen met een zintuiglijke beperking. De raamovereenkomst gaat over de inhoud van de ondersteuning en de afgesproken werkwijze tussen de gemeenten en aanbieders. Het college moet beoordelen of de beperkingen van de betreffende inwoner onder deze landelijke afspraken valt. Zo ja, dan heeft het college geen ‘aparte’ ondersteuningsplicht. Het college geeft de beschikking af voor de specialistische begeleiding. Voor de doelgroep is een (landelijk) programma van eisen vastgesteld.
Het college is gehouden om een maatwerkvoorziening te verlenen aan de inwoner voor zover het ondersteuning betreft die niet is opgenomen in de landelijke inkoop afspraken én de inwoner vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een doventolk bij het voeren van een gesprek in de normale leefsituatie zoals een bezoek aan huisarts of specialist, een notaris, de kerk, een conferentie of een ouderavond op school.
Artikel 7.11. Afgeleide aanspraak mantelzorgers
Het resultaatgebied mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning betreft een afgeleide aanspraak op begeleiding. Het kan daarbij specifiek gaan om het omgaan met de beperkingen van de persoon waar de mantelzorg geleverd wordt. Een maatwerkvoorziening daarvoor wordt afgegeven op naam van de persoon die de mantelzorg ontvangt.
Hoofdstuk 8. Maatwerkvoorziening woonvoorziening
Het te bereiken resultaat ”wonen in een geschikte woning” omvat de elementaire woonfuncties. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Er wordt geen rekening gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de inwoner deze noodzakelijk en regelmatig gebruikt.
Artikel 8.2. Eigen verantwoordelijkheid
Uitgangspunt is dat iedere inwoner zelf zorg dient te dragen voor een geschikte woning. Daarbij mag er vanuit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Als de problemen een gevolg zijn van een verhuizing naar een niet geschikte woning (al dan niet vanuit een geschikte woning) en er zijn geen belangrijke redenen, zoals een medische noodzaak of de nabijheid van mantelzorg of sociale problematiek, voor de verhuizing, is de inwoner zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een oplossing voor deze problemen. Wanneer de ondervonden problemen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woning is het oplossen van deze problemen de verantwoordelijkheid van de inwoner.
Artikel 8.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Voor het resultaat “wonen in een geschikte woning” geldt dat dit gerealiseerd kan worden met de algemeen gebruikelijke voorzieningen uit bijlage 1. Een inwoner is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf, en eventuele montage van deze voorzieningen, tenzij tijdens het onderzoek is gebleken dat een inwoner daar niet toe in staat kan worden geacht.
Niet relevant is of men gebruik wil maken van eigen mogelijkheden of van een algemeen gebruikelijke of voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de eigen mogelijkheden dan wel voorliggende of algemeen gebruikelijke voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk, te weten een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.
Artikel 8.4. Plotselinge noodzaak
Bij plotselinge noodzaak gaat het om problemen met de geschiktheid van de woning die onverwacht zijn ontstaan, doordat een inwoner op een bepaald moment, zonder dat dit op basis van leeftijd te verwachten is, geconfronteerd wordt met een beperking met consequenties voor de geschiktheid van de woning.
Artikel 8.5. Zelfstandige woonruimte
Een zelfstandige woning kan zowel een gekochte woning als een huurwoning zijn. Voorwaarde is dat het een zelfstandige woonruimte betreft. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. De woonwagen/de woonboot mag niet ouder zijn dan tien jaar en moet een technische levensduur hebben van nog minimaal vijf jaar, vastgesteld door een taxateur. De woonwagen/de woonboot moeten daarnaast nog minimaal vijf jaar op de standplaats/ligplaats kunnen blijven staan dan wel liggen. Tenslotte moet de woonwagen ten tijde van de melding en het onderzoek bij de gemeente op de standplaats staan en moet de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit zijn van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.
Artikel 8.6. Primaat van verhuizen
Als blijkt uit het onderzoek dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om het probleem op te lossen beoordeelt het college eerst of het resultaat “wonen in een geschikte woning” ook te bereiken is via een verhuizing. Dit gebeurt in ieder geval indien de individuele maatwerkvoorziening het bedrag van € 10.000,- overstijgt.
Hierbij zullen tenminste de volgende aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een nieuwe woning beschikbaar komt (in verband met de medisch en sociaal verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de inwoner en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Hierbij kunnen de volgende aspecten aan de orde komen:
Artikel 8.6.1. Tijdelijke maatwerkvoorzieningen
Het aanbrengen van eenvoudige, tijdelijke maatwerkvoorzieningen is mogelijk als de situatie in de huidige woning zodanig is, dat er per direct enige aanpassingen noodzakelijk zijn.
Indien er direct grote aanpassingen nodig zijn en de verwachting is dat een nieuwe woning niet direct beschikbaar komt, dan dient opnieuw een afweging tussen aanpassen en verhuizen plaats te vinden.
Artikel 8.6.2. Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten bij primaat van verhuizen
Als het primaat van verhuizen van toepassing is, kan het college, zonder aparte aanvraag, een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken. Bij beoordeling van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.
Artikel 8.7. Maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning
De maatwerkvoorziening moet er zorg voor dragen dat de inwoner zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden zodat normaal, of in ieder geval acceptabel, functioneren mogelijk is. Het gaat hierbij dus om alle verplaatsingen die nodig zijn voor een normaal gebruik van de woning. Bij het normale gebruik van de woning horen ook verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon. Wat het balkon betreft moet het mogelijk zijn daar te komen, de inrichting van het balkon is een eigen verantwoordelijkheid.
Artikel 8.7.1. Bouwkundige en niet bouwkundige maatwerkvoorzieningen
Als het gaat om het wonen in een geschikte woning kan het college zowel bouwkundige als niet-bouwkundige, evenals losse en nagelvaste, maatwerkvoorzieningen verstrekken. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen. De maatwerkvoorzieningen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de maatwerkvoorziening altijd een nieuwe voorziening moet zijn.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen moet worden gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden conform het gemeentelijk inkoopbeleid.
Artikel 8.7.2. Specifieke criteria ten aanzien van een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning
Artikel 8.8. Eigenaar maatwerkvoorziening
De kosten van een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. De beschikking wordt verstuurd aan de inwoner aan wie de maatwerkvoorziening wordt verstrekt, met een afschrift aan de eigenaar. In overleg met de Woningbouwvereniging kan hiervan worden afgeweken.
Artikel 8.9. Gestegen woningwaarde als gevolg van een maatwerkvoorziening
Indien een maatwerkvoorziening is verstrekt in de vorm van een uitbouw aan de woning, die eigendom is van de inwoner, kan er vanuit worden gegaan dat de woning in waarde is gestegen. Daarom dienen de door het college gesubsidieerde kosten bij verkoop van de woning te worden terugbetaald volgens een afschrijvingsschema dat is opgenomen in het Financieel besluit.
Artikel 8.10. Bezoekbaar / logeerbaar maken van de woning voor inwoners van een instelling
De situatie waarbij de inwoner in een instelling verblijft en er een maatwerkvoorziening aangevraagd wordt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of van de partner is een uitzonderingssituatie. Er is dan weliswaar sprake van één hoofdverblijf, namelijk de instelling, maar er wordt ook één woning zeer regelmatig bezocht, namelijk de woning van ouders of van de partner. De ondersteuningsplicht gaat hier in beginsel niet verder dan dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer, een slaapvoorziening (kan bed in woonkamer zijn) en het toilet moet kunnen bereiken en gebruiken.
Artikel 8.11. Verstrekkingsvorm
Het college kan een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning verstrekken in natura en via een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de ondersteuning in natura. Dit kan vastgesteld worden aan de hand van prijslijsten in natura, maar ook op offertebasis (complexe aanpassingen).
Artikel 8.12. Onderhoud, keuring en reparatie maatwerkvoorzieningen voor wonen in een geschikte woning
Indien het college wettelijk verplicht is een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning te onderhouden en te repareren kunnen deze vergoed worden. Dat deze kosten onderdeel uitmaken van de maatwerkvoorziening wordt vermeld in de beschikking. Het gaat daarbij alleen om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden, zoals een traplift of plafondlift. Bij het bepalen van de hoogte van de maatwerkvoorziening, kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud en reparatie voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij wordt ook de afweging gemaakt of het verwijtbare/ te voorkomen kosten betreft. De kosten worden op declaratiebasis, indien het incidentele kosten betreft met toestemming van het college vooraf, toegekend.
Indien een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, zijn de kosten van keuring en onderhoud en/of reparatie in het persoonsgebonden budget als instandhoudingskosten meegenomen.
Artikel 8.13. Verwijderen maatwerkvoorzieningen
Er kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een vergoeding voor het verwijderen van een ingrijpende woningaanpassing, die op grond van de Wmo is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.
Er kan eenmalig een maatwerkvoorziening voor het wonen in een geschikte woning in de vorm van een woningsanering worden verstrekt. Hiervoor gelden wel een aantal voorwaarden.
Artikel 8.15. Belang mantelzorgers
Bij het bepalen van een maatwerkvoorziening in de vorm van bouwkundige woonvoorzieningen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Artikel 8.15.1. Mantelzorgwoning
Als sprake is van een voornemen tot realisatie van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen et cetera. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.
De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor de plaatsingskosten van de mantelzorgwoning wordt geen subsidie verleend.
Hoofdstuk 9. Maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening
Een maatvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening is bedoeld om een inwoner in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning en om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Onder het verplaatsen in de woning wordt verstaan dat een inwoner in staat moet zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging indien daar noodzakelijk en regelmatig gebruik van wordt gemaakt, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is. De maatwerkvoorziening kan nieuw of gebruikt zijn.
Artikel 9.2. Aanvullende criteria
In aanvulling op de onder artikel 3.8. genoemde algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen gelden voor rolstoelen nog een aantal specifieke criteria.
Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om inwoners die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Hierbij is bepalend dat de verleende mantelzorg relevant en substantieel is. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.
De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt gezien als een maatwerkvoorziening bedoeld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten.
Artikel 9.3. Incidenteel rolstoelgebruik
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een inwoner zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om inwoners die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn (bijvoorbeeld in ziekenhuizen, pretparken).
Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de inwoner is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen.
Artikel 9.4. Verstrekkingsvorm
Het college kan een voorziening verstrekken in de vorm van een in natura voorziening of een persoonsgebonden budget.
Artikel 9.4.1. Persoonsgebonden budget
De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij gelden als maximum de in het Financieel besluit 2016 opgenomen bedragen voor de aanschaf en inclusief standaard fabrieksopties en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering.
Artikel 9.4. Restwaarde rolstoel
Indien vaststaat dat de inwoner de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de inwoner binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de inwoner.
Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.
Indien de inwoner aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt. De restwaarde van de rolstoel wordt bepaald op basis van een in het Financieel besluit 2016 opgenomen percentage.
Hoofdstuk 10. Maatwerkvoorziening vervoersvoorziening
De maatwerkvoorziening vervoer zal ingezet worden wanneer een inwoner geen gebruik kan maken van het regulier- en het aanvullend openbaar vervoer. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie. Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan scootmobielen, driewielfietsen en de Regiotaxi. Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt. Andere voorbeelden van mogelijke voorzieningen zijn een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of ander verplaatsingsmiddel en, in uitzonderlijke gevallen, een auto of een gesloten buitenwagen.
Artikel 10.2. Gemiddelde vervoersbehoefte
De omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer bedraagt tenminste 1500 kilometer per jaar. Dit betekent niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het kan voorkomen dat er een grotere of kleinere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of er een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de inwoner.
Artikel 10.2.1. Aanpassing omvang bij grotere vervoersbehoefte
Een aanpassing van de omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer kan bijvoorbeeld plaatsvinden in situaties waarbij het vervoer noodzakelijk zo frequent is (bijvoorbeeld bij intensieve medische behandeling of een partner die in een verpleeghuis verblijft) dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan een aanvullende maatwerkvoorziening worden geboden in de vorm van extra vervoer.
Artikel 10.2.2. Aanpassing omvang bij combinatie met andere vervoersvoorziening
Als gebruik wordt gemaakt van een andere verstrekte maatwerkvoorziening voor vervoer zoals een scootmobiel, dan wel van een eigen verplaatsingsmiddel kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening. Het aantal kilometers kan worden verlaagd, afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.
Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer, kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte.
Tenslotte kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening indien het gaat om een vervoersvoorziening voor kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.
Artikel 10.3. Directe leefomgeving
Als leefomgeving in het kader van het vervoeren en verplaatsen wordt een afstand van 15 tot 20 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt. Wel is het zo dat de inwoner een minimaal aantal basisvoorzieningen moet kunnen bereiken. Daaronder vallen bijvoorbeeld een NS-station met dienstverlening, winkels voor het doen van boodschappen, artsen, paramedici of specialisten en een ziekenhuis. De ondersteuningsplicht van het college is gericht op de leefomgeving waarin bovengenoemde voorzieningen te bereiken zijn. Verder kan de vervoersvoorziening worden toegekend om betrokkene de mogelijkheid te bieden bestemmingen te bereiken waar men contact heeft met medemensen en/of deel kan nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.
Bij dreigend sociaal isolement kan de vervoersvoorziening worden afgegeven voor reizen buiten de directe woon- en leefomgeving.
Artikel 10.4. Voorliggende voorzieningen
Het college houdt tijdens het gesprek en het onderzoek rekening met de mogelijkheden om de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie op het gebied van vervoeren en verplaatsen rekening met voorliggende voorzieningen.
Artikel 10.4.1. Vervoer in het kader van betaalde arbeid
Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een vervoermiddel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid en regulier onderwijs. Heeft men voor dit vervoer een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan kan deze voorziening vergoed worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia of via de werkgever.
Artikel 10.4.2. Vervoer in het kader van onderwijs
Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van het leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap. In het kader van de Wet passend onderwijs worden scholen (waarschijnlijk) verantwoordelijk voor het vervoer.
Artikel 10.4.3. Vervoer in het kader van dagbesteding
Vervoer naar en van dagbesteding is opgenomen in de maatwerkvoorziening Begeleiding groep (zie artikel 7.7.3.).
Artikel 10.4.4. Ziekenvervoer via de Zorgverzekeringswet (Zvw)
Op grond van de Zvw bestaat aanspraak op zittend ziekenvervoer als de inwoner onder de doelgroep valt (nierdialyses moet ondergaan, oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moet ondergaan, zich uitsluitend per rolstoel kan verplaatsen of het gezichtsvermogen zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen) of met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Ook ambulancevervoer valt onder de Zvw.
Artikel 10.4.5. Vervoer in het kader van ontspanning en recreatie
Het college heeft geen ondersteuningsplicht als de ondersteuningsbehoefte enkel bestaat uit verplaatsingen en vervoer gericht op recreatie en ontspanning.. Te denken valt hierbij aan bewoners van een Wlz-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.
Wanneer een inwoner een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner (met andere woorden: buiten de directe woon- en leefomgeving) kan het vervoer geregeld worden met de Valysregeling. Voordat gebruik gemaakt kan worden van de Valysregeling zal de inwoner hiervoor een pas moeten aanvragen.
Artikel 10.6. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Voor het resultaat “de mogelijkheid om te verplaatsen, vervoeren en sociale contacten aan te gaan ” geldt dat dit gerealiseerd kan worden met de algemeen gebruikelijke voorzieningen uit bijlage 1. Een inwoner is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van deze voorzieningen.
Artikel 10.7. Beoordelingscriteria ten aanzien van de mobiliteit
Tijdens het onderzoek naar de vervoersbehoeften houdt het college rekening met de volgende aspecten:
Organisatie en begeleiding van de reis
Combinatiemogelijkheden bij vervoer in de taxi
Artikel 10.8. Primaat van collectief vraagafhankelijk vervoer
Indien het onderzoek aangeeft dat er sprake is van een ondersteuningsplicht ligt het primaat, voor het verplaatsen in de directe woonomgeving, altijd bij het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV of regiotaxi). Een uitzondering op dit primaat geldt voor de vergoeding voor het gebruik van de eigen auto.
In de regio Leiden en de bollenstreek is het collectief vervoer beschikbaar middels de Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Deze taxi rijdt van deur tot deur. Net als een gewone lijnbus rijdt de Regiotaxi in zones die de ritprijs bepalen. Dit zijn dezelfde zones als in het reguliere openbaar vervoer. Het vervoerssysteem is toegankelijk voor een ieder die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen. De Regiotaxi kent een aantal vaste opstapplaatsen daar waar er mogelijk misverstanden kunnen ontstaan over de exacte ophaalplaats (station, winkelcentrum). Met de Regiotaxi kan ook buiten de regio (meer dan 5 zones) worden gereisd, hiervoor geldt het volledige tarief.
Inwoners met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding voor dit collectieve vervoersysteem vanuit de Wmo.
Voor wat betreft de Regiotaxi is de gemeente verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.
Artikel 10.9.1. Vorm van verstrekken
De standaardvergoeding betreft een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi, waarbij een tegemoetkoming wordt gegeven voor de meerkosten van het CVV ten opzichte van het reguliere openbaar vervoer voor een maximaal aantal zones per jaar. Dit aantal is opgenomen in het Financieel Besluit. De meerkosten worden door de gemeente rechtstreeks afgerekend met de vervoerder. De inwoner met beperkingen heeft een pasje en betaalt in de Regiotaxi het regulier openbaarvervoerstarief.
Daarnaast wordt een vrij besteedbaar bedrag toegekend ten behoeve van vervoer per eigen auto, (rolstoel)taxi of vervoer door derden, of vervoer met de Regiotaxi. Uitbetaling van het vrij besteedbare bedrag vindt op basis van declaratie in twee termijnen plaats, in de maanden juli en januari. Het vrij besteedbaar bedrag kan ook geheel worden overgeheveld naar de Regiotaxi.
Artikel 10.9.2. Begeleiding bij het gebruik van de Regiotaxi
Inwoners kunnen voor hun verplaatsingen met de Regiotaxi aangewezen zijn op begeleiding. Die noodzaak van begeleiding kan verschillende achtergronden hebben:
1)Medische noodzaak van begeleiding onderweg
De begeleider moet kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld bij een epilepsieaanval of een andere uiting die het gevolg is van de beperking. Bij deze groep is het noodzakelijk dat er iemand aanwezig is die kennis van zake heeft en kan ingrijpen wanneer dat nodig is.
2) Medische noodzaak waardoor er behoefte is aan toezicht onderweg
De noodzaak van begeleiding tijdens de rit ligt vervat in het feit dat er een medische oorzaak is waardoor de inwoner de regie kwijt kan raken.In verband met bijvoorbeeld gedragsproblemen kan er niet zonder toezicht worden gereisd, omdat extra aandacht is vereist van iemand met enig overwicht. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische (bijvoorbeeld dementie), psychiatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld fobieën) of mensen met gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen.
Artikel 10.10. Afwijken van primaat van collectief vraagafhankelijk vervoer
Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een (rolstoel)taxi of het gebruik van de eigen auto verstrekken. Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde mensen geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:
Artikel 10.11. Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto
Een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto is bedoeld voor inwoners die in aanmerking zouden komen voor een vergoeding voor de Regiotaxi en beschikken over een eigen auto. Voor deze groep inwoners is de mogelijkheid gecreëerd om te kiezen tussen de Regiotaxi inclusief het bijbehorende vrij besteedbare budget en een bedrag voor het gebruik van de eigen auto. Uit cijfers en enquêtes blijkt immers dat zij zelden of nooit gebruik (zullen) maken van de Regiotaxi. Deze keuze is niet toegestaan als men meereist in de auto van anderen.
Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto, wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan kan er sprake zijn van een vervoersprobleem en komt men in aanmerking voor een individuele voorziening (zie hoofdstuk 15).
Artikel 10.13. Maatwerkvoorziening vervoer
Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen en driewielfietsen, die al dan niet in combinatie met de Regiotaxi voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen.
Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt.
Andere voorbeelden van mogelijke voorzieningen zijn een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of ander verplaatsingsmiddel en in uitzonderlijke gevallen een auto of een gesloten buitenwagen.
Artikel 10.13.1. Criteria maatwerkvoorziening
Het college kan een maatwerkvoorziening voor verplaatsen en vervoeren vertrekken. Deze noodzaak zal aanwezig zijn als een inwoner geen gebruik van het regulier openbaar vervoer en de Regiotaxi kan maken. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, zal afhankelijk zijn van de individuele situatie.
Artikel 10.13.2. Omvang maatwerkvoorziening
Uitgangspunt is een gemiddelde vervoersbehoefte van tenminste 1500 km per jaar (zoals vastgesteld in jurisprudentie). Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom in individuele gevallen bevoegd om af te wijken. Het kan voorkomen dat er een grotere of kleinere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de inwoner. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.
Een aanpassing van de omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer kan bijvoorbeeld plaatsvinden in situaties waarbij het vervoer noodzakelijk zo frequent is (bijvoorbeeld bij intensieve medische behandeling of een partner die in een verpleeghuis verblijft) dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan een aanvullende maatwerkvoorziening worden geboden in de vorm van extra vervoer.
Artikel 10.14. Aanpassing eigen auto
Wanneer inwoners een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi of wanneer mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassingen. Deze aanpassingen kunnen betreffen:
Artikel 10.14.1. Voorwaarden aanpassing eigen auto
De financiële tegemoetkoming voor de autoaanpassing wordt voor een periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor een zelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De tegemoetkoming wordt alleen toegekend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld. De auto moet
Tenslotte dienen de aanpassingen aan de auto door de eigenaar verzekerd te worden. Meerkosten van onderhoud en verzekering van uitsluitend de aanpassingen komen voor compensatie in aanmerking.
Artikel 10.15. Andere maatwerkvoorzieningen
Ook kan een scootermobielpool een oplossing bieden voor inwoners met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de inwoner uitgangspunt zijn bij de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Algemene en/of andere voorliggende voorzieningen kunnen maatwerkvoorzieningen voorkomen.
Bij inwoners met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
Bij inwoners met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Een dergelijke individuele maatwerkvoorziening kan alleen worden verstrekt indien de inwoner verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Indien deze niet aanwezig is, kan het college het realiseren van een stalling opnemen in een maatwerkvoorziening. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 11. Maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf is het logeren van een inwoner, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw), of de Wet langdurige zorg (Wlz). Er is geen sprake van spoed of crisis. Bij kortdurend verblijf logeert iemand maximaal 72 uur per week in een instelling. Hierdoor wordt degene die thuis die inwoner verzorgd, tijdelijk ontlast. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die (permanent) toezicht nodig hebben. Bij de uitvoering van deze maatwerkvoorziening is altijd iemand in de buurt aanwezig en meerdere malen per dag zal een medewerker langsgaan bij de inwoner. Het kortdurend verblijf zal maximaal 72 uur (3 overnachtingen) per week bedragen, maar kan flexibel worden ingezet. Het betreft maximaal 52 etmalen per jaar. Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren, met als doel het overnemen van het permanente toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.
Een inwoner komt in aanmerking voor kortdurend verblijf, wanneer:
-er sprake is van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;
-de inwoner zowel een maatwerkvoorziening begeleiding ontvangt als een indicatie heeft voor persoonlijke verzorging.
Artikel 11.3. Varianten maatwerkvoorziening
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf kent het onderscheid tussen basis, speciaal en speciaal plus.
Artikel 11.3.1. Maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf basis
De basiszorg wordt geleverd zoals thuis. Er is sprake van toezicht, maar geen permanent toezicht. Ruimtes worden niet afgesloten voor de inwoner. Dit product is gebaseerd op een kamer en verblijf, inclusief huishoudelijke ondersteuning en maaltijden.
Hoofdstuk 12. Maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding
Indien een inwoner een probleem heeft bij het bereiden van de maaltijden wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen (kant-en-klaar-maaltijden, maaltijd-aan-huis) of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de maaltijdvoorbereiding. Indien al deze mogelijkheden niet tot een oplossing leiden kan een maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding verstrekt worden. Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die om uiteenlopende redenen niet in staat zijn om de maaltijd te bereiden of om deze op te warmen met behulp van (bijvoorbeeld) een magnetron.
Hoofdstuk 13. Maatwerkvoorziening Beschermd wonen
Op grond van de Wmo worden (samenwerkende) gemeenten ook verantwoordelijk voor het bieden van een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen. Bij beschermd wonen en opvang gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding van personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Beschermd wonen is wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen.
Beschermd wonen is bestemd voor inwoners met psychische en/of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Er moet sprake zijn van een diagnose en/of een advies van een specialist op gebied van GGZ of maatschappelijke opvang. Als diagnose niet mogelijk is, moet er aantoonbaar onvermogen zijn om zichzelf staande te houden in een zelfstandige woning.
De maatwerkvoorziening Beschermd Wonen gaat om het bieden van onderdak en begeleiding aan inwoners met psychische aandoening. Het gaat om inwoners bij wie op participatie gericht ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat.
Artikel 13.3. Categorieën beschermd wonen
De maatwerkvoorziening beschermd wonen is voor inwoners met een psychiatrisch probleem die een beschermende woonomgeving nodig hebben. De woonomgeving geeft structuur, stabiliteit en veiligheid. De cliënt krijgt iedere dag uitgebreide begeleiding van de zorginstelling. Er is altijd een begeleider dichtbij die kan helpen bij problemen of vragen.
De ZZP’s GGZ01 en GGZ02 worden in de Wmo 2015 niet meer verstrekt.
Artikel 13.4. Doel beschermd wonen
Het doel van maatwerkvoorziening Beschermd Wonen is gericht op wat de inwoner nodig heeft voor (herstel van of stabiliseren van) het evenwicht bij het functioneren bij:
Artikel 13.5. Resultaatgebieden beschermd wonen
Er zijn vier resultaatgebieden:
Ad 1) Resultaatgebied: Wonen in een beschermde setting
Ad 2) Resultaatgebied: Begeleiden bij een schoon en leefbaar huis
-de inwoner is in staat taken uit te voeren die leiden tot een schoon en leefbaar huis of cliënt wordt begeleidt bij het voorkomen van overlast en/of vervuiling en/of verwaarlozing.
Ad 3) Resultaatgebied: Ondersteuning bij en het opbouwen van sociaal netwerk inwoner
Ad 4) Resultaatgebied: Ondersteuning bij onderwijs/arbeidsparticipatie/dagbesteding
Artikel 13.6. Overbruggingszorg
Wanneer intramuraal verblijf niet direct beschikbaar is, dan is de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van een passend alternatief voor overbruggingszorg in afwachting van de beschikbaarheid van een passende plek Beschermd wonen in een accommodatie van een instelling. Een inwoner kan met een indicatie beschermd wonen op de wachtlijst worden geplaatst. De gemeente beheert de wachtlijst en zal actief sturen op doorstroom op de wachtlijst. De termijn voor overbruggingszorg is 1 jaar.
Artikel 13.7. Aanmelding voor Beschermd wonen
Beschermd wonen is financieel belegd bij de centrumgemeente, de regiogemeenten hebben de centrumgemeente gemandateerd voor de uitvoering. De centrumgemeente financiert de plekken voor beschermd wonen voor de regio Holland Rijnland. Aanmelding voor beschermd wonen loopt via de consulenten beschermd wonen van de gemeente Leiden. De consulenten beschermd wonen toetsen de noodzaak van deze maatwerkvoorziening.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als maatwerkvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking gemaakt kan worden gemaakt. Ook zal worden opgenomen of er sprake is van een te betalen bijdrage en wat het beoogde resultaat is.
Artikel 14.2. Beschikking bij maatwerkvoorziening in natura
Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:
De geldigheid van een beschikking is maximaal 5 jaar. Met inachtneming van de beperkingen van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen binnen de periode van 5 jaar bestaat de mogelijkheid om een kortere geldigheidsduur vast te stellen.
Artikel 14.4. Beschikking bij maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget
Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt dit bij beschikking bekend gemaakt aan de inwoner. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, voor welke periode, of resultaat, het persoonsgebonden budget bedoeld is en welke verplichtingen er aan zijn verbonden. Indien noodzakelijk (ten minste in complexe situaties) wordt een programma van eisen opgesteld voor de maatwerkvoorziening, dat met de beschikking wordt meegestuurd.
In de beschikking wordt de verplichting gesteld dat het persoonsgebonden budget besteed moet worden aan het resultaat, doel of de activiteit waarvoor het budget is toegekend. De voorziening die de cliënt met het persoonsgebonden budget verwerft, hoeft niet exact dezelfde voorziening te zijn als de voorziening die is beschreven in het programma van eisen, maar het mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn.
Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan bestaat de mogelijkheid dat de inwoner met beperkingen zijn probleem niet volledig compenseert. Voor de daaruit voortvloeiende consequenties is de inwoner met beperkingen zelf verantwoordelijk.
In de beschikking voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding wordt opgenomen dat het budget moet worden besteed aan huishoudelijke ondersteuning of begeleiding, en voor welk resultaat het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Daarnaast dient de inwoner een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener.
De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording waarin naast een ondertekening door beide partijen aan de orde moeten komen:
Hoofdstuk 15. Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
De Wmo 2015 geeft gemeenten de verplichting en de mogelijkheid tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Met het persoonsgebonden budget kan ondersteuning op maat geleverd worden en kan innovatie in het ondersteuningsaanbod worden gestimuleerd.
De keuze voor een persoonsgebonden budget dient altijd een bewuste (en vrijwillige) keuze van de inwoner te zijn.Gemeenten zorgen ervoor dat de inwoner (en bij minderjarige ook de ouders) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en de gevolgen van deze keuze.
Artikel 15.2. Motivatie en aard van de hulpvraag
Voor de Wmo geldt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wens te krijgen. Het kan daarbij ook gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstig, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen. Indien de aanvrager dit heeft beargumenteerd is deze voorwaarden geen grond voor de gemeente om een persoonsgebonden budget te weigeren.
Artikel 15.3. Overwegende bezwaren
In artikel 2.3.6. lid 2 van de Wet wordt aangegeven dat als er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget, het college geen keuze hoeft te bieden tussen een maatwerkvoorziening in natura en een persoonsgebonden budget.
In onderstaande opsomming wordt een aantal situaties benoemd waarin een persoonsgebonden budget niet verstrekt hoeft te worden. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. In deze situaties kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Het betreft een toekenning voor het collectief vervoer.Het verantwoord kunnen laten functioneren van het collectiefvervoerssysteem kan een zwaarwegend belang zijn voor het college om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer. Deze zwaarwegende bezwaren bestaan volgens het college uit de verwachting dat een substantieel deel van de pashouders, dat nu niet of nauwelijks gebruik maakt van de Regiotaxi, gebruik zal maken van een persoonsgebonden budget, indien er sprake is van een keuzemogelijkheid tussen de Regiotaxi en een persoonsgebonden budget. Dit zal leiden tot een aanzienlijke stijging van de uitgaven doordat de hoogte van het persoonsgebonden budget bij veel inwoners hoger zal zijn dan de uitgaven die nu voor hen worden gemaakt bij de Regiotaxi. Daarnaast zullen de uitvoeringskosten voor de gemeente toenemen. Een goede controle zal in de praktijk ook moeilijk en bewerkelijk te realiseren zijn en in ieder geval gepaard gaan met veel extra administratieve handelingen.
Het is voorzienbaar dat in de (medische) situatie van de persoon met beperkingen zich binnen de looptijd van het persoonsgebonden budget een ingrijpende wijziging voordoet.De maatwerkvoorziening zal kortere tijd adequaat zijn dan de looptijd van het budget. Bij de in natura verstrekking kunnen de in deze situatie verstrekte maatwerkvoorzieningen worden herverstrekt. Omdat herverstrekking van een door een cliënt met een persoonsgebonden budget gekocht middel zeer complex is, ontstaan hoge extra kosten. Dit treedt op bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die voorzieningen ‘mee moeten groeien’, en bij mensen bij wie te voorzien is dat de (medische) situatie zich binnen de looptijd van het budget ingrijpend zal wijzigen.
Het betreft een toekenning voor een maatwerkvoorziening die reeds in natura is verstrekt of een aanpassing daaraan.De uitsluiting van een aanpassing aan een reeds in natura verstrekte maatwerkvoorziening voorkomt dat één voorziening twee ‘eigenaren’ krijgt. Voor een reeds verstrekt middel dat nog adequaat is wordt daarom geen persoonsgebonden budget verstrekt.
De inwoner niet in staat wordt geacht om de regie over het persoonsgebonden budget tevoeren. Hierbij wordt ook gerekend het beheren van het persoonsgebonden budget via het sociale netwerk dan wel via een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde. Personen die niet in staat worden geacht de regie over het persoonsgebonden budget te voeren betreffen in ieder geval personen waarbij sprake is van ernstige cognitieve en/of psychische problemen, maar kan ook personen betreffen waarbij sprake is van bijvoorbeeld schuldenproblematiek of verslaving.
Indien het persoonsgebonden budget wordt aangewend voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk of niet professionele ondersteuning tenzij wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden vermeld bij onderstaand onderdeel “persoonsgebonden budget voor niet-professionele hulp”.De producten begeleiding individueel en groep speciaal worden veelal verstrekt aan inwoners met complexe problematiek en problemen op meerdere leefgebieden, waarover onvoldoende regie gevoerd kan worden. Het betreft bovendien zorgproducten die niet op de reguliere markt te verkrijgen zijn. Daarnaast dient de uitvoerder van deze zorgproducten specifieke competenties te bezitten om de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Met name het actief kunnen signaleren van problemen en veranderingen of het motiveren van de inwoner om mee te helpen.
Indien het persoonsgebonden budget niet is aangewend volgens de eisen zoals gesteld in de beschikking.Indien een voorziening wordt aangeschaft die niet aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet zal gedurende de looptijd van het budget een aanvraag voor een voorziening voor hetzelfde probleem als waarvoor het budget is toegekend niet in behandeling worden genomen. Ook eventuele meerkosten van onderhoud aan en verzekering van de niet adequate voorziening worden door de gemeente niet vergoed.
Artikel 15.4. Persoonsgebonden budget voor niet-professionele hulp
Het persoonsgebonden budget kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand uit het sociale netwerk van de inwoner zijn. Er dient altijd rekening gehouden te worden met mogelijke gebruikelijk zorg.
Het betalen van ondersteuning of hulp die anders geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de cliënt komt niet voor vergoeding in aanmerking. Er zijn situatie die hierop een uitzondering kunnen zijn. Aan de hand van de volgende criteria wordt bepaald of dit het geval is:
1)Er moet sprake zijn van zorg die de algemeen gebruikelijke hulp overstijgt.
Als iemand vanuit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat tijdens het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociale netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig buiten de inzet die al door het sociale netwerk geleverd wordt.
2)De inzet van het sociaal netwerk is (aantoonbaar beter, en) flexibeler dan professionele ondersteuning.
Het uitgangspunt is dat het persoonsgebonden budget voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de cliënt staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:
3)De ondersteuning moet passend, adequaat en veilig zijn.
Als iemand vanuit het sociale netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet diegene wel de juiste vaardigheden hebben. Of een persoon in staat is om de ondersteuning te bieden wordt besproken tijdens het gesprek. Vanwege het specialistische karakter van de zorg bij de maatwerkvoorzieningen begeleiding individueel speciaal en begeleiding groep speciaal is inzet van niet-professionele hulpverleners in principe niet passend.
4)Het netwerk moet zich bewust zijn van de consequenties.
De persoon die vanuit het netwerk de ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. Vraag die daarbij gesteld moet worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat, en hoe wordt de hulp dan geleverd?
5)Geen persoonsgebonden budget bij dreigende overbelasting.
Wanneer ondersteuning wordt ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting, kan geen persoonsgebonden budget worden ingezet, voor de overbelaste persoon. Het is aan de consulent van het loket Zorg, Werk en Inkomen om dit te beoordelen.
Artikel 15.5. Omvang van het persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning en begeleiding dient in beginsel vergelijkbaar in resultaat te zijn met een voorziening in natura. Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel worden toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Bij verblijf van drie maanden of langer in een recreatiewoning of in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.
Artikel 15.5.1. Huishoudelijke ondersteuning en begeleiding
Voor de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning en begeleiding is de hoogte van het persoonsgebonden budget per resultaat vastgelegd in het Financieel besluit 2016.
De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het te bereiken resultaat. Voor dit persoonsgebonden budget geldt dat het budget per kalenderjaar wordt vastgesteld. Daarnaast geldt dat reiskosten alleen vergoed worden indien deze onderdeel uitmaken van het resultaattarief.
Artikel 15.5.2. Woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen
Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening in de vorm van woonvoorzieningen,
vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen wordt vastgesteld op maximaal het niveau van de kosten van de maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt.
De kosten van de maatwerkvoorziening bij verstrekking in natura worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten en worden zoveel mogelijk opgenomen in het Financieel besluit 2016. Als er voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten dan worden de kosten bepaald op basis van een door de gemeente op te vragen offerte.
Bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen wordt voor onderhoud een budget vastgesteld dat afhangt van de voorziening zelf, deze bedragen worden opgenomen in het Financieel besluit 2016. Voor de verzekering een budget toegekend dat tenminste gelijk is aan de prijs die de leverancier waarmee een contract is afgesloten in rekening brengt.
Voor woonvoorzieningen wordt in principe geen budget toegekend voor onderhoud en verzekering. Hier zijn uitzonderingen mogelijk zoals bijvoorbeeld de onderhoudskosten van een traplift of een plafondlift. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor deze kosten is dan gelijk aan de kosten voor onderhoud van een voorziening in natura. Voor roerende woonvoorzieningen worden na toestemming vooraf, op declaratiebasis, reparatiekosten toegekend.
Artikel 15.6. Vrij besteedbaar bedrag
Het persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning en Begeleiding mag niet worden aangewend voor:
Bovenstaande betalingen kunnen worden gedaan uit het vrij besteedbaar bedrag. De hoogte van het vrij besteedbaar wordt vastgelegd in het Financieel besluit.
Artikel 15.7. Kwaliteit van het persoonsgebonden budget
De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert of inkoopt. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met een persoonsgebonden budget gelden dezelfde kwaliteitscriteria als voor maatwerkvoorzieningen in natura.
Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1-op-1 worden toegepast. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
De inwoner dient inzichtelijk te maken in zijn motivatie:
Artikel 15.8. Betaling van het persoonsgebonden budget voor begeleiding en huishoudelijke ondersteuning (het trekkingsrecht)
Artikel 15.8.1. Trekkingsrecht
In de Wet is sprake van trekkingsrecht. Trekkingsrecht wil zeggen dat de gemeente het persoonsgebonden budget niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Artikel 15.8.2. Zorgovereenkomst
Voor de maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke Ondersteuning en Begeleiding dient de inwoner een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener. De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording waarin naast een ondertekening door beide partijen in ieder geval aan de orde moeten komen:
Artikel 15.8.3. Uitbetaling persoonsgebonden budget
Na ontvangst van de beschikking voor Begeleiding groep, Begeleiding individueel of Huishoudelijke ondersteuning en na ontvangst van de zorgovereenkomst wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt aan de SVB. De budgethouder dient vervolgens facturen in bij de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ondersteuning is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. Door het trekkingsrecht is het voor inwoners niet meer mogelijk om te betalen via een automatische incasso. Wanneer aanbieders hiervoor extra kosten rekenen mogen deze kosten worden voldaan vanuit het persoonsgebonden budget.
Artikel 15.8.4. Terugbetaling niet volledig besteedde persoonsgebonden budget
Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget wordt door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget kan niet worden overgeschreven naar de volgende budgetperiode.
Artikel 15.9. Verantwoording van het persoonsgebonden budget
Ten aanzien van Begeleiding groep, Begeleiding individueel en Huishoudelijke ondersteuning vindt in principe controle van het persoonsgebonden budget plaats via de SVB. De SVB betaalt op declaratiebasis het persoonsgebonden budget uit aan de budgethouder.
Voor andere voorzieningen voert de gemeente de controle uit. Declaratie vindt plaats op basis van een van de volgende stukken (afhankelijk van de voorziening):
Artikel 15.9.1. Steekproefsgewijze controle
De gemeente kan daarnaast steekproefsgewijs onderzoeken of het persoonsgebonden budget rechtmatig wordt besteed en de wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren.
Blijkt bij controle dat het budget is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor het is toegekend, dan hoeft er niets te worden terugbetaald.
Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij wordt in redelijkheid en billijkheid gehandeld.
Artikel 15.10. Beëindiging van het persoonsgebonden budget
De intrekking of beëindiging van het persoonsgebonden budget gedurende de looptijd (zoals b.v. bij overlijden) dient de aangeschafte voorziening te worden overgenomen, door cliënt of nabestaanden, tegen de restwaarde.
In bijzondere gevallen kan vanuit de gemeente verzocht worden het eigendomsrecht over te dragen aan de gemeente in verband met hergebruik. Deze voorwaarden dienen in de beschikking opgenomen te worden.
Artikel 15.11. Eenmalige uitkering voor materiele voorzieningen
Wanneer er sprake is van een persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een woonvoorziening, individuele vervoersvoorziening en rolstoel levert de inwoner met beperkingen binnen zes maanden een aankoopverplichting aan bij de gemeente.
De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en - indien van toepassing - een verzekeringsbewijs.
De component voor de voorziening wordt in één keer volledig uitbetaald; de componenten voor het onderhoud en de verzekering worden betaald in jaarlijkse termijnen.
Wanneer het persoonsgebonden budget duurder is dan de voorziening in natura, wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de natura-voorziening (of het bedrag wat voor de betreffende maatwerkvoorziening is opgenomen in het Financieel besluit 2016). De melder kan dan de extra kosten zelf bijbetalen.
Artikel 15.12. Terugvordering en verrekening
In de wet is één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van personen die medewerking hebben verleend aan het “misbruik” van de wet. Namelijk indien opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Er is daarom gekozen de terugvorderingsgronden in dit artikel uit te breiden. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de Verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Voor zover sprake is van de wettelijke terugvorderingsbepaling kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dat geeft een executoriale titel. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg plaatsvinden. Denk aan de terugvordering van de tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in artikel 4.13 van de Verordening. Of sprake is van onverschuldigde betaling zal in de praktijk geen problemen opleveren, mits het college een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt. De Verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening met een persoonsgebonden budget of een tegemoetkoming meerkosten. Wel moet rekening worden gehouden met de individuele situatie. Het college kan immers - gelet op de ondersteuningsplicht - niet zonder meer over gaan tot volledige verrekening.
Hoofdstuk 16. Financiële tegemoetkoming meerkosten
Naast het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget bestaat de mogelijkheid om, als alternatief voor een maatwerkvoorziening, een financiële tegemoetkoming te verstrekken. Een financiële tegemoetkoming is een subsidie waarvoor een beschikking op cliëntniveau wordt afgegeven. In de beschikking worden de voorwaarden aan de gesteld worden aan de financiële tegemoetkoming opgenomen.
Artikel 16.2. Aantoonbare meerkosten
Het college kan op basis van artikel 4.13 van de Verordening een financiële tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie aan inwoners die, als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, aantoonbare of aannemelijke meerkosten hebben, die met de beperking of de chronische psychische of psychosociale problemen verband houden. Tijdens het gesprek met de inwoner zal aangetoond moeten worden of er sprake is van aannemelijke meerkosten. Het kan hierbij gaan om een verhuizing die door plotseling optredende beperkingen eerder plaatsvindt of kosten door het sporten met een beperking. Ook het meergebruik van de auto als gevolg van een beperking kan meerkosten met zich meebrengen.
Een financiële tegemoetkoming kan in ieder geval worden verstrekt voor de hiernavolgende meerkosten in verband met:
De tegemoetkoming wordt rechtstreeks uitbetaald aan de inwoner. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is een vast bedrag en is opgenomen in het Financieel besluit 2016. De financiële tegemoetkoming wordt betaalbaar gesteld op declaratiebasis.
Artikel 16.3. Geen aantoonbare meerkosten
In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zijn bij het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.
Gedacht kan worden aan het gebruik van de eigen auto. Het kan zijn dat inwoners al jaren in een eigen auto rijden en na het optreden van beperkingen een financiële tegemoetkoming aanvragen voor het gebruik van de eigen auto. Deze inwoners maken in die zin geen meerkosten, omdat zij altijd al gebruikmaakten van de auto. Er hoeft in die situaties geen financiële tegemoetkoming toegekend te worden voor het ontstane probleem omdat er feitelijk geen verandering optreedt in het vervoerspatroon en er dus geen sprake is van meerkosten.
Artikel 16.4.1. Verhuis- en inrichtingskosten
Een verhuiskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-compenserende wijze kunnen worden opgelost. De verhuiskostenvergoeding is bedoeld als goedkoopst-compenserend alternatief voor een (dure) woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. De verhuiskostenvergoeding is een tegemoetkoming in de meerkosten van verhuizing.
Artikel 16.4.1.1. Uitsluitingen
Er wordt tevens geen verhuiskostenvergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning of niet geschikt zijn voor de specifieke situatie van de inwoner. Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.
Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.
Artikel 16.4.2. Gebruik van de eigen auto
De bijdrage voor het gebruik van de eigen auto is bedoeld voor diegenen die in aanmerking zouden komen voor een vergoeding voor de Regiotaxi en beschikken over een eigen auto. Voor deze groep inwoners is de mogelijkheid gecreëerd om te kiezen tussen de Regiotaxi inclusief het bijbehorende vrij besteedbare budget en een bedrag voor het gebruik van de eigen auto. Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen voor het vervoer met de eigen auto, wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan kan er sprake zijn van een vervoersprobleem en komt een inwoner in aanmerking voor een individuele voorziening.
De aard en de zwaarte van de beperkingen hebben geen invloed op de hoogte van de bijdrage. Dit heeft immers geen gevolgen voor het benzinegebruik. Het betreft namelijk een kilometervergoeding. Uitbetaling van het bedrag vindt net zoals het vrij besteedbaar bedrag op declaratiebasis in twee termijnen plaats, juli en januari.
Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een bijdrage voor het gebruik van een eigen auto moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Er kan alleen bij toekenning en bij de aanvang van een nieuw jaar gekozen worden voor de bijdrage eigen auto.
De hoogte van het bedrag ten behoeve van de eigen auto is in het Financieel besluit 2016 vastgesteld. Met dit bedrag kunnen zij, uitgaande van een vergoeding per kilometer, tenminste 1500 kilometer reizen.
Indien een inwoner actief lid is van een gehandicaptensportvereniging, kan deze voor een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht indien belanghebbende zonder sportrolstoel, op grond van de beperkingen, niet in staat is tot sportbeoefening.
Verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het bedrag waarmee voor een periode van 3 jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden, wort gezien als meerkosten ten opzichten van een persoon zonder beperkingen die sport beoefent. Betaling vindt plaats aan de inwoner zelf of rechtstreeks aan de leverancier van de sportrolstoel na overlegging van de definitieve nota.
Indien de kosten van de gekozen rolstoel de gemaximeerde vergoeding overschrijden, dient de inwoner de meerkosten zelf te betalen.
Na afloop van de periode van 3 jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportrolstoel, maar zal, bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportrolstoel.
Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe gemaximeerde vergoeding.
Topsport zal net als bij niet-gehandicapten vaak hogere uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Vanuit de Wmo vindt hiervoor geen vergoeding plaats. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken en dit uitgangspunt geldt ook voor de elektrische sportrolstoel. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend.
Hoofdstuk 17. Bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening
In artikel 5.1 en artikel 5.2. van Verordening zijn de regels neergelegd over de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen, ontvangers van een persoonsgebonden budget en gebruikers van algemene voorzieningen.
Artikel 17.2. Bijdrage in kosten van algemene voorzieningen
Gebruikers van algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, zijn in principe een bijdrage in de kosten verschuldigd. Ook kan bij het vaststellen van de hoogte rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. Denk aan de kosten van een warme maaltijd die iemand heeft ongeacht het hebben van beperkingen. De bijdrage is doorgaans verschuldigd aan de aanbieder.
De hoogte van deze bijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de hoogte van het inkomen van de gebruiker van de algemene voorziening. Wel wordt rekening gehouden met een onevenredige cumulatie van verschillende bijdragen. Het college kan de cliënt in voorkomende gevallen in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming van een vergoeding middels de Bijzondere bijstand of bijvoorbeeld een korting op de bijdrage.
Artikel 17.3. Regels voor bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget
Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is verschuldigd.
Voor de eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen geldt een anticumulatiebepaling: men betaalt voor alle voorzieningen tezamen nooit meer dan een bepaald maximum bedrag. Dit maximum is gerelateerd aan het inkomen en aan het vermogen en is vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Hoofdstuk 18. Toezicht en handhaving
Artikel 18.1. Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen
Een eenmaal verstrekte maatwerkvoorziening kan door veranderingen in de situatie niet meer adequaat of zelfs noodzakelijk zijn. Het is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de inwoner (artikel 2.3.8 lid 1 van de Wet) alle feiten en omstandigheden waarvan het de inwoner redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de beslissing, aan het college te melden. Daarbij heeft het college een verantwoordelijkheid (artikel 2.3.8 lid 2 van de Wet) voor zover het gaat om gegevens waar het college over kan beschikken (zoals de basisadministratie van de gemeente). Ook is in artikel 2.3.8 lid 3 van de Wet nadrukkelijk geregeld dat een inwoner verplicht is de medewerking te verlenen die nodig is voor de uitvoering van de wet. Voorts regelt de Wet in artikel 2.3.9 dat het college periodiek onderzoekt of er aanleiding is een beslissing te heroverwegen.
Alles bij elkaar levert dit een systeem op waardoor zo veel mogelijk gewaarborgd is dat toegekende maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten steeds noodzakelijk en adequaat zijn. Daardoor is het mogelijk dat er ontdekt wordt dat er een maatwerkvoorziening verstrekt is op onjuiste gegevens of dat een maatwerkvoorziening reeds geruime tijd niet meer verstrekt had hoeven worden. Tevens wordt ook bepaald wanneer de beslissing in werking treedt en wordt aangegeven wanneer een herziening of een intrekking aan de orde kan zijn.
Artikel 18.2. Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen
Indien een beslissing aangaande een verstrekking is ingetrokken en er sprake is van opzet, dan is het mogelijk geheel of gedeeltelijk de geldswaarde te vorderen van de inwoner en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend. Artikel 2.4.1 van de Wet geeft hiervoor in lid 2 een titel: het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.
In artikel 6.2. van de Verordening worden deze wettelijke regels weergegeven en verder uitgewerkt. De verordening voegt aan de wettelijke regelingen toe dat voorzieningen die in eigendom of in bruikleen zijn verstrekt, kunnen worden teruggevorderd. In dit systeem is het van belang dat de volgorde goed wordt aangehouden: eerst dient te worden vastgesteld dat er sprake is van een van de in artikel 2.3.10 van de Wet geschetste situaties, dan dient beoordeeld te worden of dit vast staat en of er sprake is van opzet. Is dit het geval dan kan de genomen beschikking gewijzigd of ingetrokken worden. Pas als de beschikking is ingetrokken en er sprake is van opzet, kan overgegaan worden tot terugvordering, indien nodig via een dwangbevel.
Gaat er in deze volgorde iets fout en gaat inwoner naar de rechter, dan zal de beslissing geen stand kunnen houden.
Verder regelt de Verordening dat bij de berekening van een terugvordering niet zijnde diensten, rekening wordt gehouden met afschrijvingstermijnen, welke door het college worden vastgesteld in het besluit.
Hoofdstuk 19. Kwaliteit en klachten
Artikel 19.1. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Onder kwaliteitsinstrumenten verstaan we begrippen als richtlijnen, standaarden, samenwerkingsafspraken, protocollen en productbeschrijvingen die tot doel hebben de ondersteuning voor de melder te optimaliseren. Deze instrumenten worden in de huidige Wmo vanaf 2007 toegepast. In de Wet wordt aandacht besteed aan de kwaliteit in artikel 3.1 t/m 3.4). In deze beleidsregels richten we ons op nieuwe onderdelen van kwaliteitseisen te weten klantervaringsonderzoek, rol en functie toezichthoudend ambtenaar, werkwijze bij klachten.
Artikel 19.2. Klantervaringsonderzoek
Jaarlijks dienen gemeenten uitvraag te doen naar de ervaringen van inwoners die maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen. De ministeriële regeling geeft nadere regels over de inrichting van het onderzoek. Het onderzoek is bedoeld om te meten hoe inwoners de aan hen geboden maatschappelijke ondersteuning ervaren en geeft de gemeente input voor de lokale beleidscyclus.
Artikel 19.3. Contractmanagement Wmo
De gemeente Zoeterwoude heeft het contractbeheer van de Wmo uitbesteed aan Servicepunt71. Zij bewaken namens de Leidse regio de uitnutting van de contracten en zien toe op het nakomen van de contractafspraken door de leveranciers en gemeente. Kwaliteitseisen zijn een onderdeel van de contracten. Servicepunt71 werkt pro-actief door bijvoorbeeld voortgang van het contract te meten en in gesprek te zijn met de leveranciers over de uitvoering van de contracten. Contractbeheer werkt ook re-actief door bij wanprestatie verbetertrajecten te initieren en monitoren en eventueel boetes op te leggen.
Artikel 19.4. Werkwijze bij klachten
Voor de afhandeling van klachten hanteert de gemeente de volgende route:
Klachtafhandeling bij de gemeente (onafhankelijk klachtenpersoon): Om in deze situatie en/of bij conflict met een zorgverlener inwoners de mogelijkheid te bieden hun klacht kenbaar te maken, is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de gemeente. De klacht wordt dan opgepakt door de toezichthoudend ambtenaar, of, zolang die nog niet is aangewezen, door de klachtencoördinator. Deze zorgt ook voor registratie, toetsing en afhandeling van de klachten. Uitgangspunt bij de klachtenafhandeling is om door middel van mediation en mondeling horen klachten af te handelen. De mogelijkheid om klachten schriftelijk in te dienen staat ook open. Dit kan per post of digitaal via de website van de gemeente. De procedure die hierbij wordt gehanteerd is conform de klachtenverordening Zoeterwoude 2014;
Een klacht betreft geen bezwaar. Een bezwaar naar aanleiding van een besluit kan via de mogelijkheid van bezwaar en beroep worden afgehandeld. Een bezwaarschrift naar aanleiding van een beschikking wordt ter behandeling voorgelegd aan de Regionale bezwaarcommissie. Ook in de werkwijze bij behandeling van bezwaren kan mediation een belangrijke rol vervullen.
Artikel 19.5. Toezichthoudend ambtenaar
De gemeente is verplicht een toezichthoudende ambtenaar aan te stellen. Dit betreft een nieuwe functie die binnen de Leidse regio is opgepakt. De toezichthoudende ambtenaar moet toezien dat de uitvoering van de taken door derden aan deze kwaliteitsvereisten voldoet. Het gaat hier niet (alleen) om controleren, maar juist ook om voortdurend monitoren en in gesprek zijn en blijven over de kwaliteit én de meetinstrumenten die daarvoor ingezet worden. Voor de toezichthoudend ambtenaar is samenwerking met contractbeheer Wmo essentieel omdat door contractbeheer Wmo toeziet op het uitnutten van de contracten en het nakomen van gemaakte contractafspraken. In alle contracten met betrekking tot de Wmo zijn kwaliteitseisen opgenomen.
Toezichthouden betekent ook tijdig signaleren van factoren die de kwaliteit van de dienstverlening en ondersteuning negatief kunnen beïnvloeden. De extra taken en de grote geldsommen die daar mee gemoeid zijn en de grote kwetsbaarheid van sommige doelgroepen maken dit goed toezichthouderschap’ nog meer dan voorheen van belang.
Hoofdstuk 20. Overige bepalingen
Artikel 20.1. Ondersteuning aan 18-23 jarigen
Wanneer iemand een individuele jeugdhulpvoorziening ontvangt en 18 jaar wordt, kan de begeleiding doorlopen. Of en op welke wijze dit het geval is, zal in nauwe onderlinge afstemming met de jongere, het Jeugd- en Gezinsteam en loket Zorg, Werk en Inkomen beoordeeld worden. Hierbij zal ook gekeken worden of de situatie qua problematiek het best afgehandeld kan worden door het jeugd- en gezinsteam. De invulling van de begeleiding is zowel afhankelijk van de mogelijkheden van de aanbieder(s) als van de behoefte van de jongere.
Jongvolwassen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar die kampen met onderstaande problematiek kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening:
De criteria voor toewijzing zijn onder meer (niet limitatief):
Artikel 20.1.1. Doorlopende jeugdhulp
Soms kan de begeleiding vanuit de jeugdhulp doorlopen. Het gaat dan om verlengde jeugdhulp. Of, en op welke wijze, dit het geval is, zal in nauwe onderlinge afstemming met de jongere, het jeugd- en gezinsteam, en het loket Zorg, Werk en Inkomen beoordeeld worden. Van verlengde jeugdhulp kan alleen sprake zijn als er geen ander wettelijk kader is waarin hulp kan worden aangeboden. Om in aanmerking te komen voor verlengde jeugdhulp dient tijdig - tenminste een half jaar voor de 18e verjaardag - op basis van een perspectiefplan een verzoek te worden ingediend bij de Tijdelijke Werk Organisatie Jeugd van Holland Rijnland.
Artikel 20.2. Meldcode huiselijk geweld
De gemeente heeft een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De gemeente bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.
Eén van de uitgangspunten van de decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers voorop staat. Inwoners die vrijwillig een beroep doen op hulp hebben zélf de regie over hun gegevens. Voor eventuele uitwisseling is altijd hun toestemming nodig. Om die toestemming zal dus altijd gevraagd moeten worden. Het uitwisselen van informatie over burgers is immers een middel en geen doel op zich. De informatie-uitwisseling staat ten dienste van de dienstverlening aan de inwoner.
Voordat de professional, besluit samen te werken met andere professionals en wel of geen informatie over een melder met andere professionals te delen, dient hij/zij zorgvuldig af te wegen waarmee het uit eindelijke belang van de inwoner het meest gediend is: het respecteren van diens privacy, of een inbreuk op deze privacy (en het eventueel doorbreken van de geheimhoudingsplicht).
Gegevensuitwisseling is mogelijk indien:
Artikel 20.3.1. Voorwaarden Wet bescherming persoonsgegevens
In geval van gegevensuitwisseling gelden onder andere de voorwaarden van de Wet bescherming persoonsgegevens. Dat houdt onder meer het volgende in:
Artikel 20.3.2. Bijzondere situaties
Soms is het noodzakelijk dat professionals persoonsgegevens met elkaar uitwisselen, bijvoorbeeld om verschillende vormen van zorg op elkaar af te stemmen of als de veiligheid van betrokkenen of omgeving in het geding is. Als uitwisseling van persoonsgegevens écht noodzakelijk is, dan kan dat in bijzondere gevallen ook zónder toestemming van de betrokken persoon. In de praktijk zal dit vooral aan de orde zijn bij personen of gezinnen, waar sprake is van meervoudige problematiek. Voor de beperkte groep van gezinnen met meervoudige problemen kán gegevensuitwisseling zonder toestemming plaatsvinden. Voorwaarde is wel dat de gemeente dit samen met alle hulpverleners goed regelt. Voor de overige inwoners is het verstandig om als uitgangspunt te nemen dat er ófwel geen gegevens worden uitgewisseld ófwel om toestemming wordt gevraagd.
Bijlage 1. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
Bijlage 2. Onderzoek dreigende overbelasting
Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.
Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.
Factoren die van invloed zijn op de draagkrachtzijn onder meer:
Factoren die van invloed zijn op de draaglastzijn onder meer:
Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.
Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.
Afwegingskader gebruikelijke hulp
Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp om te voorkomen dat sprake is van toeval of van willekeur. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007. In de beleidsregels wordt dan ook onderscheidt gemaakt tussen de gebruikelijk hulp bij ondersteuning en dagbesteding en bij het overnemen van gebruikelijke huishoudelijke werkzaamheden.
Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden
Het college houdt bij de boordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:
Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.
De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de melder
De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de melder daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen.
Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt’ van deze beleidsregels.
Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als bovengebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.
Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte
Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de melder. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de melder
Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.
Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:
Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.
Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij elk van de ondersteuningsterreinen die in artikel 3.3.1. van deze beleidsregels staan genoemd, zal het college zich een oordeel moeten vormen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.
De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Als de melder thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.
In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
Als uitgangspunt hanteert het college 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder geleden de volgende uitgangspunten.
De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.
Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren.
Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de melder door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Ook de leerbaarheid van de melder speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.
Overbelasting en gebruikelijke hulp
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Verwezen wordt naar de bijlage 2 ‘onderzoek dreigende overbelasting’ van deze beleidsregels.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden is van invloed op de belastbaarheid van de degene geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.
Bijlage 4. Maaltijdvoorbereiding en (kortdurende) kindverzorging
Gebruikelijke hulp Bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding en (kortdurende) kindverzorging wordt uitgegaan van de onderstaande normtijden.
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
Uit bed halen: 10 minuten per keer per kind
Naar bed brengen: 10 minuten per keer per kind
Wassen en kleden: 30 minuten per dag per kind
Eten en drinken geven: 20 minuten per broodmaaltijd 25 minuten per warme maaltijd
Babyvoeding geven: 20 minuten per flesje per kind
Luier verschonen: 10 minuten per keer per kind
Naar school/crèche brengen 15 minuten per keer per gezin
Bijlage 5. Lijfgebonden Wmo-verzorging
Per 1 januari 2015 valt de persoonlijke verzorging onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), geregeld door de zorgverzekeraars. De wijkverpleegkundige bepaalt de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard inhoud en omvang. Naast persoonlijke verzorging via de Zvw wordt een deel van de persoonlijke verzorging geregeld via de Wmo 2015.
In de beleidsregel Verpleging en verzorging van het ministerie wordt persoonlijke verzorging als volgt omschreven: “Verpleging en verzorging omvat zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg: verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop .”
Door te verwijzen naar ‘zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden’ valt het gehele beroepsarsenaal van de verpleegkundigen onder de Zvw; niet alleen de verpleegkundige handelingen (zorgverlening en verzorging), maar ook het coördineren, signaleren, coachen en preventie . De toevoeging ‘of een hoog risico daarop’ is de basis voor inzet van enkel persoonlijke verzorging, zoals hulp bij het opstaan of wassen. Bijvoorbeeld bij mensen op een hoge leeftijd die nog geen directe behoefte hebben aan geneeskundige zorg, maar wel een hoog risico hebben hieraan behoefte te krijgen. De wijkverpleegkundige heeft nadrukkelijk de ruimte om, op basis van de professionele afweging, persoonlijke verzorging te bieden in een situatie waar nog geen sprake is van dominante medische problematiek.
Voor inwoner welke in het kader van de AWBZ persoonlijke verzorging ontvingen is op basis van de eerste grondslag bepaald onder welke regeling zij per 1 januari 2015 aanspraak kunnen maken op persoonlijke verzorging.
In het kader van het bepalen van het recht op verzorging onder de Zvw hebben wijkverpleegkundigen tot en met 1 mei 2015 alle inwonera met verzorging in natura opnieuw beoordeeld. Hierbij zijn ook bijna alle bestaande inwoners met één van de drie grondslagen die (vooralsnog) onder de Wmo waren geplaatst, op basis van de bovenstaande definitie van verzorging toch onder de Zvw geplaatst.
De verzorging zoals die via de AWBZ werd verleend, kan ook samenhang hebben met de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Deze ondersteuning is een taak via de Wmo 2015. De Wmo 2015 regelt namelijk de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van inwoners die er niet op eigen kracht of met hulp van hun sociale netwerk in slagen zelfredzaam te zijn of te participeren in de samenleving.
De omschrijving van zelfredzaamheid omvat twee elementen:
De persoonlijke verzorging valt binnen deze begripsbepalingen. Iemand die als gevolg van beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hierbij hulp nodig hebben.
Voor zelfredzaamheid van inwoners zijn de volgende ADL-verrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen ontspanning en sociaal contact.
De beoordeling of er sprake is van verzorging via de Zvw of dat er vanuit de Wmo ondersteuning op dit vlak moet worden geboden, ligt dus eerst bij het oordeel van de wijkverpleegkundige en is afhankelijk van de geneeskundige zorg of het risico daarop. Het is niet zo dat er via de Wmo enkel ‘gestimuleerd wordt’ tot het verzorgen en er alleen sprake is ‘handen-op-de-rug-zorg’. Er kan ook daadwerkelijk lijfgebonden zorg worden geleverd.
Beoordeling door wijkverpleegkundige
Indien een inwoner zich bij het loket Zorg, Werk en Inkomen meldt met een vraag voor persoonlijke verzorging zal eerst moeten worden gekeken of deze inwoner niet voorliggend gebruik kan maken van de persoonlijke verzorging binnen de Zvw. Dit zal beoordeeld moeten worden door een wijkverpleegkundige.
De wijkverpleegkundige bepaalt, indien er sprake is van geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard en omvang via de Zvw. Indien de wijkverpleegkundige constateert dat er geen sprake is van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw dan wel dat de zorgverzekeraar negatief beslist op het verstrekken van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw, zal een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo verstrekt moeten worden.
Onderscheid begeleiding individueel en lijfgebonden Wmo-verzorging
Het kan binnen de Wmo gaan om twee “soorten van persoonlijke verzorging”:
1.De behoefte aan ondersteuning vanuit de Wmo op het gebied van verzorging bestaat alleen uit “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging
In deze situatie is een inwoner (fysiek) in staat zelf de handelingen uit te voeren, maar heeft begeleiding nodig om tot deze handelingen te komen. Er is in deze situaties geen sprake van lijfgebonden zorg (incidentele basis uitgezonderd, bijvoorbeeld vanwege het aanleren van deze taken). Deze vorm van ondersteuning krijgt in de Wmo niet de titel verzorging, maar valt onder individuele begeleiding basis. Op basis van het advies/oordeel van de wijkverpleegkundige kan de omvang (intensiteit) van de Wmo-ondersteuning wordt vastgesteld. Indien een inwoner zowel individuele begeleiding voor andere doelen als voor “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging individuele begeleiding krijgt dan bepaalt de totale som van de benodigde uren van de verschillende onderdelen, in welke intensiteit de begeleiding wordt ingezet.
2.Er is geen sprake van geneeskundige zorg of een risico daarop, maar wel van een noodzaak tot het leveren van lijfgebonden zorg.
Als er geen geneeskundige zorg of een groot risico daarop aanwezig is, maar er zijn wel beperkingen bij het uitvoeren van de ADL-verrichtingen zal ondersteuning moeten worden ingezet via de Wmo 2015. Het is van belang dat de wijkverpleegkundige die bij de bepaling dat het geen Zvw-zorg kan zijn, wel een advies kan geven over de behoefte en benodigde omvang van de Wmo-ondersteuning. Het gaat hierbij om uitzonderingen en (vooralsnog) hele kleine aantallen. Deze verzorging past niet of minder goed binnen de individuele begeleiding.
Bij het bepalen van de omvang van de noodzakelijke zorg zal door de wijkverpleegkundige gebruik gemaakt worden van de normtijden zoals van toepassing bij de Zvw.