Organisatie | Krimpenerwaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ |
Citeertitel | Beleidsregels intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 2.33, tweede lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-02-2016 | Nieuw beleid | 09-02-2016 | ZK15006200 |
Hoewel meer en meer bouwactiviteiten door de wetgever als vergunningvrij worden aangemerkt, verleent de gemeente Krimpenerwaard nog veel omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. Ook de voormalige gemeenten Bergambacht, Ouderkerk, Nederlek, Schoonhoven en Vlist verleenden samen jaarlijks ruim 500 omgevingsvergunningen voor bouwwerkzaamheden. Al met al een aanzienlijk vergunningenbestand waarop toezicht gehouden moet worden.
Niet in alle gevallen wordt direct gebruik gemaakt van een omgevingsvergunning, omdat daartoe het geld of de tijd ontbreekt bij de initiatiefnemer. Daarnaast komt het voor dat de werkzaamheden om wat voor reden dan ook geruime tijd stil liggen. In de loop der tijd kan dan ook de situatie ontstaan dat bouwplannen niet meer voldoen aan de op het moment van vergunningverlening geldende eisen voor onder meer brand- en constructieve veiligheid uit het Bouwbesluit en de Bouwverordeningen. Ook vanuit planologisch oogpunt kunnen bouwplannen ‘verouderd’ raken, omdat deze niet langer voldoen aan een goede ruimtelijke ordening.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bestaat de mogelijkheid omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ in te trekken als daar geen of niet langer gebruik van wordt gemaakt. Om op een actieve en structurele wijze invulling te geven aan deze mogelijkheid, zijn de onderhavige beleidsregels opgesteld. Hiermee wordt tegelijkertijd rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gecreëerd, omdat elke vergunninghouder weet wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ door het college wordt ingetrokken.
Een bijkomend effect van het intrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteit ’bouwen van een bouwwerk’ is een actuele Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG). Vanaf het moment dat de omgevingsvergunning is verleend, worden de voorlopige gegevens (zoals het huisnummer, het bouwjaar, het gebruiksdoel, de gebruiksoppervlakte en de geometrie) vastgelegd in de BAG. Wanneer een omgevingsvergunning niet wordt geëffectueerd, is het dan ook wenselijk om de eerder opgenomen voorlopige gegevens na het intrekken van de omgevingsvergunning uit de BAG te verwijderen.
Artikel 2.33, tweede lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ geheel of gedeeltelijk kan intrekken voor zover gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
Artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder g van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat een vergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht en onherroepelijk is, wordt voorzover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
Artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijke uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Onder beleidsregel wordt ingevolge artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht verstaan een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
omgevingsvergunning voor de activiteit ‘handelen in strijd met een ruimtelijk plan’: vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
urgente en/of zwaarwegende planologische belangen: een situatie waarin voor het gebied waarin het vergunde bouwwerk is geprojecteerd een voorbereidingsbesluit of een ontwerpbestemmingsplan (als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening) ter inzage is gelegd en het vergunde bouwwerk dit toekomstig planologisch kader frustreert.
Indien de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ onlosmakelijk samenhangt met een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘handelen in strijd met een ruimtelijk plan’ en tot stand is gekomen met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
In de volgende situaties is sprake van een concreet geval als bedoeld onder b.:
de vergunninghouder kan persoonlijke omstandigheden, zoals een sterfgeval, ziekte in de familie of langdurige werkloosheid, opvoeren welke aantoonbaar tot uitstel van het bouwen hebben geleid, waarbij de persoonlijke omstandigheid zich niet meer dan 26 weken voor de start van de procedure als bedoeld in artikel 4 heeft voorgedaan of deze op dat moment nog voortduurt.
Deze beleidsregels laten besluitvorming ten aanzien van de overige in artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen intrekkingsgronden onverlet.
Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Voor omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ die zijn verleend voor de inwerkingtreding van dit beleid, geldt dat deze niet eerder dan 26 weken na inwerkingtreding worden ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard op 9 februari 2016.
burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard,
de secretaris, mw. mr. M. Plantinga
de burgemeester, mr. T.P.J. Bruinsma
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij wettelijke bepalingen, jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Integraal Toezicht Protocol van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland.
Dit artikel bepaalt dat, indien er geen urgente en/of zwaarwegende planologische belangen zijn, een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ waarvan geen gebruik is gemaakt na 2 jaar na het verlenen van de verleende omgevingsvergunning, wordt ingetrokken. Voor deze termijn is gekozen in verband met diverse aspecten die invloed kunnen hebben op het bouwproces. Hierbij kan worden gedacht aan:
Wanneer wel sprake is van urgente en/of zwaarwegende planologische belangen, wordt de omgevingsvergunning direct na het verstrijken van 26 weken na het verlenen daarvan ingetrokken. Zodoende wordt het toekomstig planologisch kader niet gefrustreerd.
Dit artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’, waarbij het bouwen gedurende 26 weken aaneengesloten heeft stilgelegen, wordt ingetrokken. De termijn start op het moment van de constatering dat het bouwen stilligt. De termijn die hiervoor wordt gehanteerd is aanzienlijk korter dan bij het uitblijven van de aanvang van de bouw. De reden hiervoor is dat wanneer wordt geconstateerd dat de bouw stilligt er al een aanzienlijke periode is verstreken vanaf het verlenen van de omgevingsvergunning. Daarnaast zijn niet voltooide gebouwen bouwkundig en ruimtelijk ongewenst. Het komt de bouw en het bouwwerk niet ten goede wanneer de constructie en bouwelementen langdurig worden blootgesteld aan de weersomstandigheden. Ten aanzien van het straatbeeld is een gebouw in aanbouw niet wenselijk.
Indien de omgevingsvergunning is ingetrokken wegens het stilliggen van de bouw, zal naderhand handhavend worden opgetreden tegen het in aanbouw zijnde bouwwerk. Op dat moment is namelijk sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en artikel 2.3a, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: het bouwen en in stand laten van een bouwwerk dat is gebouwd zonder daartoe benodigde omgevingsvergunning.
In dit artikel is de procedure uiteen gezet die wordt doorlopen voor het intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. De intrekking van een omgevingsvergunning volgt dezelfde procedure als de voorbereiding van de omgevingsvergunning, aldus artikel 3.15, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het artikel maakt dan ook onderscheid tussen omgevingsvergunningen die tot stand zijn gekomen met de reguliere en met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. In principe wordt bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ de reguliere procedure uit paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gevolgd. Het volgen van de uitgebreide procedure zal zich slechts voordoen indien sprake is van een met het bouwen van een bouwwerk onlosmakelijke activiteit ‘handelen in strijd met een ruimtelijk plan’ waarvoor niet binnen- of buitenplans kan worden afgeweken door het college. Voor de duidelijkheid zijn beide procedurevormen in dit artikel volledig uitgeschreven, conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om in concrete gevallen een ruimere termijn te bieden voor de start of herstart van de bouwwerkzaamheden. Een ruimere termijn wordt slechts eenmaal gegund, omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat de genoemde concrete gevallen zich meermaals voordoen.
In dit artikel is opgenomen dat indien de eventueel toegekende ruimere termijn voor de start of herstart van de bouwwerkzaamheden is verstreken en start of herstart van de bouwwerkzaamheden is uitgebleven, de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ alsnog wordt ingetrokken.
Met dit artikel wordt aangegeven dat deze beleidsregels de overige in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangegeven situaties waarin een omgevingsvergunning moet of kan worden ingetrokken, onbelemmerd laten. Het college kan derhalve ook tot intrekking van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ overgaan, als geen sprake is van het uitblijven van de aanvang of het stilliggen van de bouwwerkzaamheden.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om, indien het intrekkingsbesluit onevenredige gevolgen heeft ten opzicht van het doel dat wordt nagestreefd, af te zien van het intrekken van de omgevingsvergunning.
Dit artikel geeft een overgangsregeling voor omgevingsvergunningen (en daarmee gelijkgestelde bouwvergunningen) voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ die zijn verleend voor de datum dat deze beleidsregels in werking treden.
Dit artikel geeft de citeertitel van deze beleidsregels weer.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze beleidsregels.