Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heerenveen

Beleid stoken van vuur (waaronder paasvuren)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeerenveen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleid stoken van vuur (waaronder paasvuren)
CiteertitelBeleid stoken van vuur
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpopenbare orde en veiligheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene Plaatselijke Verordening, art. 5:34
  2. Wet milieubeheer, art. 10.2
  3. Wet milieubeheer, art. 10.63
  4. Gemeentewet, art. 108
  5. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-02-2016Nieuwe regeling

09-02-2016

gmb-2016-20551

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleid stoken van vuur (waaronder paasvuren)

Het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen maakt bekend dat zij op 9 februari 2016 heeft besloten om het beleid stoken van vuur vast te stellen.

In de gemeente Heerenveen geldt namelijk een ontheffingenbeleid voor het stoken van vuur in de open lucht. De ontheffingen voor dit soort vuren worden verleend op basis van de Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (artikel 10:63 lid 1 Wet milieubeheer en artikel 5:34 lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening). Door toevoeging van het grondgebied van de voormalige gemeente Boarnsterhim en vanwege het feit dat ‘ons oude’ beleid dateert uit 1999, was het wenselijk het beleid te actualiseren.

Het voorgenomen beleid heeft van 12 november 2015 tot 24 december 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een zienswijze worden ingediend, waar geen gebruik van is gemaakt. Het college heeft dan ook besloten het beleid ongewijzigd vast te stellen, waarbij de gezondheid en de veiligheid voor omwonenden alsmede de milieuaspecten zoveel mogelijk worden beschermd.

Het beleid houdt in dat wij geen ontheffingen verlenen voor het verbranden van snoei- en tuinafval door particulieren. Voorts heeft het college besloten om:

  • maximaal acht ontheffingen voor paasvuren af te geven, met een geldigheidsduur van maximaal drie jaren op Eerste Paasdag per ontheffing; mits in samenwerking met een buurt- of (belangen)vereniging.

  • ontheffing voor aangetoonde rietlocaties te verlenen voor maximaal drie jaren in een bepaalde nader aan te duiden tijdsperiode.

  • in geval van een ingediende aanvraag voor overige nog niet genoemde vuren te beoordelen of een ontheffing kan worden verleend.

Bovengenoemde ontheffingen zullen dan onder de nodige voorschriften/beperkingen worden afgegeven.

 

Beleidsnotitie stoken van vuur

1. Inleiding

In de gemeente Heerenveen geldt vanaf 1994 een ontheffingenbeleid voor het stoken van vuur in de open lucht. Het in het jaar 1999 geactualiseerde beleid houdt in dat alleen ontheffingen worden verleend voor paas- en oudejaarsvuren en het verbranden van hout dat door besmettelijke boomziekten is aangetast (hierna: ziek hout).

Omdat een paasvuur een dusdanig culturele/folkloristische activiteit is, is het beleid erop gericht dit alleen onder bepaalde omstandigheden te kunnen laten plaatsvinden. Het verlenen van een ontheffing is dan ook uitsluitend bedoeld om de folklore in stand te houden en daarbij het milieurisico te minimaliseren. Er is daarom toentertijd bepaald dat er maximaal vijf ontheffingen voor paasvuren worden afgegeven. Het verbod voor andere vuren is ingegeven door milieuhygiënische motieven en de invoering van diftar.

Door toevoeging van het grondgebied van de voormalige gemeente Boarnsterhim, die hier geen beleid voor hadden opgesteld, en vanwege het feit dat ‘ons oude’ beleid dateert uit 1999, is het wenselijk het beleid te actualiseren.

2. Wet- en regelgeving

In de Wet milieubeheer (Wm) is in artikel 10.2 het verbod om afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden opgenomen. Op grond van artikel 10.63 Wm heeft het college de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van het verbod.

In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is in artikel 5:34 ook een verbod opgenomen om afvalstoffen buiten inrichtingen te verbranden of anderszins vuur te stoken. Op basis van lid 3 van dit artikel kan het college ontheffing van het verbod verlenen.

Op basis van beide regelingen kan aldus een ontheffing worden afgegeven, waarbij het verbod in de Wet milieubeheer het milieubelang beschermt en het verbod in de APV ondermeer de belangen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en de flora en fauna. De APV-ontheffing heeft dan ook een ander motief dan de Wet milieubeheer-ontheffing.

3. Beleidsdoelstellingen/uitgangspunten

In de praktijk is gebleken dat er in 2014 meer ontheffingen (totaal 8) voor paasvuren zijn afgegeven dan eigenlijk beleidsmatig is toegestaan (=5). In het jaar 2015 zijn overigens wel vijf paasvuren verleend. Vervolgens is er ook één ontheffing voor het verbranden van rietsluik afgegeven. 1

Bij het maken van nieuw beleid zal de gezondheid en de veiligheid voor omwonenden alsmede de milieuaspecten zoveel mogelijk moeten worden beschermd, in het kader van de Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening.

Bovendien is uit onderzoek gebleken dat het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen leidt tot milieuhygiënische schade. Door de ongecontroleerde verbranding ontstaat luchtverontreiniging, terwijl ook de bodem- en waterkwaliteit in het geding is. Openluchtvuren worden gekenmerkt door een relatief hoge vochtigheidsgraad door het verse materiaal en door lage temperaturen, waardoor de verbranding vaak onvolledig is. Bij deze emissies komen de volgende schadelijke stoffen vrij: verzurende stoffen (stikstofoxiden en zwaveloxiden), broeikasgas veroorzakende stoffen (koolmonoxide, kooldioxide en methaangas), bodem- en waterverontreinigende stoffen (methaangas), kankerverwekkende stoffen (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) en giftige stoffen (kwik en dioxinen). Wanneer niet alleen schoon onbehandeld hout verbrand wordt, worden de emissies nog hoger. Daarnaast blijven asresten en niet verbrande materialen achter die tot water- en bodemverontreiniging kunnen leiden. Verbranden buiten inrichtingen draagt tevens bij tot onnodige uitstoot van het broeikasgas CO2.

Uitgangspunt van het beleid is tevens om de uitvoerbaarheid van het bestaande ontheffingenbeleid te verbeteren, waarbij ook het kader is aangegeven waarbinnen ontheffingen worden verleend en welke voorschriften van toepassing zijn. Op deze manier beschikt het bevoegd gezag over een duidelijk afwegingskader, op grond waarvan de beslissing om een ontheffing te verlenen kan worden gebaseerd. Vooral door de bepaling in de Wet milieubeheer als zijnde een hogere regeling kan er niet veel worden gedereguleerd, wij hebben echter bij het opstellen van nieuw beleid wel afgewogen waar en hoe wij hier rekening mee kunnen houden. Bovendien is afgevraagd of je wel iets moet regelen, als er geen (aan)vraag voor is (gedaan).

4. In welke gevallen ontheffing c.q. beleid

Het huidige beleid is dat wij geen ontheffingen verlenen voor het verbranden van snoei- en tuinafval door particulieren, hetgeen zal worden aangehouden. Het thans voorliggend beleid zal antwoord geven op de vraag voor welke vuren in de openlucht wij nog wel een ontheffing afgeven en welke beperkingen daaraan worden gesteld.

Voor onderstaande verbrandingen van afvalstoffen buiten inrichtingen zijn de afgelopen jaren ontheffingen afgegeven, waar nader op zal worden ingegaan c.q. beleid voor zal worden ontwikkeld, immers onder het motto ‘regelen waar vraag naar is’:

  • I.

    Paasvuren

  • II.

    Verbranding van rietsluik

Voor de duidelijkheid hierbij opgemerkt dat er volgens de Algemene Plaatselijke Verordening geen ontheffingen nodig zijn voor:

  • verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • vuur voor koken, bakken en braden.

Hier zal in deze notitie dan ook niet op worden ingegaan.

Voorts geldt dat er bij geconstateerde boomziekten geen ontheffingen voor de verbranding van dit zieke hout (in tegenstelling tot het ‘oude beleid’) meer wordt afgegeven. Voor gemeentelijke percelen wordt het zieke hout namelijk versnippert en meteen afgevoerd naar een gespecialiseerd bedrijf, waar het op gepaste wordt vernietigd. Ziek hout afkomstig van particuliere percelen wordt eerst door de gemeente opgehaald.

De inwoners van de gemeente Heerenveen worden overigens gewezen op de mogelijkheid tot alternatieve verwerkingsmogelijkheden voor grote partijen hout (bijvoorbeeld versnipperen) en het kunnen aanbieden van grof/grote hoeveelheden tuinafval bij de milieustraten (Heerenveen en Grou). De algemene regel is dat milieuhygiënisch gezien hergebruik in de vorm van versnipperen of composteren altijd de voorkeur heeft boven verbranden. De toegestane verbrandingen zijn daarmee feitelijk de uitzonderingen naast de algemene regel, waarmee rekening is gehouden met de zogenaamde ‘ladder van Lansink’ (artikel 10.4 Wet milieubeheer plus zie bijlage).

5. Beleid soorten verleende en te verlenen ontheffingen

I. Paasvuren

Het verbranden van gerooid/onbewerkt, schoon hout en snoeihout heeft hierbij een culturele achtergrond en is in onze gemeente reeds jarenlang een traditie. Voor het opstellen van beleid voor dit soort vuren zijn omliggende gemeenten bevraagd wat hun beleid is/wordt. Het beleid van omliggende gemeenten blijkt heel divers, namelijk van één paasvuur per dorp tot een maximaal aantal met uitsterf constructie. De uitsterf constructie houdt dan in dat als in enig jaar geen ontheffing wordt aangevraagd, aan dat dorp of stad geen ontheffing meer zal worden verleend.

Daarnaast is de brandweer geconsulteerd. Gezien de kerntaak preventie, het voorkomen van brand, adviseren zij om eigenlijk helemaal geen paasvuren toe te staan. Als wij dit soort vuren uiteindelijk 2

toch willen laten blijven voortbestaan, dan is het advies van de brandweer om dit niet voor één per dorp te laten gelden omdat dit teveel risico’s geeft. Voor Heerenveen zal één paasvuur per dorp neerkomen op een totaal van 21 op Eerste Paasdag. De brandweer kan dan echter bij calamiteiten niet overal (meteen) aanwezig zijn, waardoor zij de veiligheid op dit punt niet kunnen waarborgen. Gezien de jarenlange traditie en het feit dat er geen problemen/klachten hierover bekend zijn, vinden wij echter dat paasvuren mogelijk moeten blijven. Daarbij is wel positief kritisch gekeken naar het aantal ontheffingen, het milieubelang en het advies van de brandweer.

Na afweging van de verschillende belangen en adviezen zijn wij dan ook tot de conclusie gekomen dat wij in Heerenveen thans acht paasvuren kunnen toestaan, hetgeen ook het aantal is dat in het jaar 2014 is afgegeven. Om te voorkomen dat ons diftar-systeem wordt ondermijnd, door het verbranden van snoeiafval door particulieren op één van deze dagen onder de noemer van een paasvuur, vinden wij dat zo’n dergelijk vuur alleen mogelijk moet zijn als kan worden aangetoond dat dit in samenwerking met of ondersteund wordt door een buurt- of (belangen)vereniging. Dit temeer omdat bij het afsteken van paasvuren de saamhorigheid centraal staat. Daarnaast zal er op worden gewezen dat een paasvuur voor publiek toegankelijk moet blijven.

De ontheffing zal, in tegenstelling tot de huidige situatie, dan gaan gelden voor drie opeenvolgende jaren, waarna opnieuw een ontheffing dient te worden aangevraagd. Er is een tijdsperiode van drie jaren gesteld omdat deze volgens het ministerie van Infrastructuur en Milieu maximaal denkbaar is, vanwege het karakter van de ontheffingen en de in het Wet milieubeheer opgenomen criterium. Er moet in de ontheffing dan echter wel exact worden aangegeven dat de ontheffing voor drie jaar geldt en dat het verbranden alleen op Eerste Paasdag mag.

Tot slot hierbij de vermelding dat de brandweer een adviserende rol heeft. Als zij echter adviseren om bij bepaalde weersomstandigheden (bijvoorbeeld droogte) om af te zien van het stoken, dan zal dit advies (moeten) worden nageleefd.

II. Verbranding van rietsluik

Voor de periode half december 2014 tot half maart 2015 is een ontheffing voor het verbranden van rietsluik afgegeven (rietveld aan de Oranje Nassaulaan). Rietsluikafval is restafval dat ontstaat bij het onderhoud (snoeien) van rietkragen en dat verwijderd moet worden. Verbranding heeft als voordeel dat het terrein zodanig opgeschoond wordt dat het riet ook weer goed kan uitlopen. Dit is weer gunstig voor de natuur en de rietproductie. Wij vinden dan ook dat het verbranden van rietsluik moet worden toegestaan voor de daarvoor bestemde locaties met rietgroei. Ook voor dit soort ontheffingen zal een periode worden gesteld voor maximaal drie jaar, waarin ook een tijdsperiode zal worden aangegeven (volgens het toetsingscriterium rekening houdend met de bescherming van de flora en fauna). Dit temeer omdat vaak per rietveld wordt gebrand onder de daarvoor gunstigste weersomstandigheden.

III. Overig

In onze gemeente is het de laatste jaren zeer sporadisch voorgekomen dat er een ontheffing wordt verleend voor andere niet genoemde vuren. In dat kader en onder het eerder gestelde motief achten wij het dan ook niet nodig hiervoor beleid te ontwikkelen. Bovendien blijft het verboden om snoeiafval door particulieren te verbranden. Als alsnog een aanvraag voor een vuur wordt gedaan die niet onder de genoemde categorieën valt, kan afzonderlijk een afweging worden gemaakt de ontheffing al of niet onder bepaalde voorwaarden te verlenen.

Zoals hiervoor vermeld zijn er voor het nemen van het besluit twee verschillende wettelijke regelingen en daarmee twee verschillende afwegingskaders. Zoals ook thans gebeurd, zullen beide ontheffingen echter in één besluit/brief worden opgenomen.

Vervolgens de vermelding dat wij voor de paasvuren alleen het verbranden van gerooid/onbewerkt, schoon hout en snoeihout toestaan, ter bescherming van het milieu.

IV. Samenvatting

Omwille van de duidelijkheid een korte samenvatting van hetgeen hiervoor is genoemd.

  • °

    Geen ontheffingen verlenen voor het verbranden van snoei- en tuinafval door particulieren, hetgeen conform het oude beleid in verband met diftar zal worden aangehouden.

  • °

    Paasvuren: maximaal acht ontheffingen met een geldigheidsduur van maximaal drie jaren op Eerste Paasdag per ontheffing; mits in samenwerking met een buurt- of (belangen) vereniging.

  • °

    Verbranding van rietsluik: ontheffing voor aangetoonde rietlocaties voor maximaal drie jaren in een bepaalde nader aan te duiden tijdsperiode.

  • °

    Rest categorie:in geval van aanvraag beoordelen of al of niet onder bepaalde voorwaarden een ontheffing kan worden verleend (eventueel voor 3 jaren).

6. Voorschriften

Op basis van de aspecten veiligheid, openbare orde, overlast, milieu, flora en fauna worden onderstaande voorschriften aan de ontheffingen toegekend. De voorschriften kunnen wel naar inzichten en behoefte (tussentijds) worden aangepast, nieuw beleid is hiervoor dan ook niet nodig.

Aan de ontheffingen voor paasvuren worden de volgende voorschriften verbonden.

  • 1.

    Het aanleggen, stoken of het hebben van vuur moet onder voortdurend toezicht staan van twee meerderjarige personen.

  • 2.

    Er moet op worden toegezien dat het eventueel vrijkomend vliegvuur geen brandbare materialen kan doen ontbranden.

  • 3.

    Er dient een minimale afstand van 100 meter tot woningen en gebouwen te worden aangehouden.

  • 4.

    Bij het verlaten van een stookplaats moet het vuur zijn geblust, zodat geen gevaar bestaat voor doorsmeulen of wederom opvlammen van brandbare stoffen.

  • 5.

    De maximale windkracht mag niet meer bedragen dan 5 Beaufort.

  • 6.

    De bij de verbranding vrijkomende rook mag niet over een voor het openbaar verkeer openstaande weg drijven indien daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht of kan worden gebracht.

  • 7.

    De aanwijzingen gegeven door de gemeente, plaatselijke politie en de brandweer dienen strikt te worden nageleefd.

  • 8.

    Het te verbranden materiaal mag alleen uit onbewerkt schoon hout/snoeihout bestaan, maximaal200 m3.

  • 9.

    Het gebruik van olie, benzine of andere vloeistoffen of voorwerpen welke de verbranding bevorderen of kunnen bevorderen, is verboden.

  • 10.

    Bij mist is verbranding niet toegestaan.

  • 11.

    Na het doven van het vuur moeten eventuele verbrandingsresten op de stookplaats grondig worden verwijderd, zodanig dat er geen milieuschade aan bodem en water kan ontstaan.

  • 12.

    De ontheffing sluit de aansprakelijkheid en verplichtingen krachtens andere wettelijke regelingen, waaronder de Wet bodembescherming, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet inzake luchtverontreiniging, niet uit.

  • 13.

    De opstelling van het vuur moet zodanig zijn dat blus- en hulpverleningsvoertuigen van de brandweer altijd tot op 40 meter kunnen naderen.

  • 14.

    Het verbranden is niet toegestaan bij groot of zeer groot gevaar voor natuurbrand bij droogte (wordt afgekondigd door de brandweer).

  • 15.

    Het publiek bij het vuur dient op veilige afstand te worden gehouden.

  • 16.

    Er dienen voldoende blusmiddelen aanwezig te zijn om rondom het vuur beginnende brandjes van vliegvuur te kunnen blussen.

Voor verbranding van rietsluik worden bovengenoemde voorschriften verbonden, behalve voorschrift 8, 11 en 13.

Voor de rest categorie worden naar inzicht voorschriften toegekend, waarin bovengenoemde voorwaarden een leidraad kan zijn.

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 9 februari 2016.

Burgemeester en wethouders van Heerenveen.

De gemeentesecretaris,

F.H. Perdok

De burgemeester,

T.J. van der Zwan

Bijlagen: Relevante artikelen uit de Wet milieubeheer

Artikel 10.2

  • 1.

    Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

  • 2.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het zich ontdoen van afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10.63

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft. Op de ontheffing, bedoeld in de vorige volzin, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten of anderszins op of in de bodem te brengen, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft, en, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van de in de artikelen 10.37 en 10.54 gestelde verboden.

  • 3.

    Onze Minister kan, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het bepaalde in een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 10.28, 10.29, 10.47, 10.51 en, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, van 10.52, van het bepaalde bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 10.41, eerste en tweede lid, 10.42, eerste lid, 10.43, eerste lid, 10.44, derde lid, en 10.46, eerste lid, alsmede van het bepaalde in de artikelen 10.23, derde lid, en 10.48.

Artikel uit de Algemene Plaatselijke Verordening

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Uitleg zogenaamde ‘Ladder van Lansink’:

De gemeente dient bij het verwijderen van afvalstoffen, in het belang van het milieu, rekening te houden met de zogenaamde ‘Ladder van Lansink’ (artikel 10.4 Wet milieubeheer).

De Ladder van Lansink is een standaard op het gebied van afvalbeheer. De standaard is genoemd naar de Nederlandse politicus Ad Lansink, die in 1979 in de Tweede Kamer een motie voor deze werkwijze indiende. Internationaal wordt het algemene principe achter de Ladder van Lansink vaak aangeduid met de term ‘afvalhiërarchie’. De ladder bepaalt de voorkeursvolgorde in het afvalstoffenbeleid, te weten:

  • 1.

    Preventie

  • 2.

    Hergebruik

  • 3.

    Sorteren en recyclen

  • 4.

    Verbranden

  • 5.

    Storten