Organisatie | Helmond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS WET TAALEIS 2016 |
Citeertitel | BELEIDSREGELS WET TAALEIS 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Beleidsregel Wet taaleis 2016 - Toelichting |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-02-2016 | 01-01-2016 | 18-09-2018 | nieuwe regeling | 02-02-2016 | Collegebesluit, 2016, 858955 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,
gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;
gelet op artikel 18 b van de Participatiewet;
gelet op artikel 47c van de Participatiewet
overwegende dat het om redenen van rechtszekerheid en doelmatigheid wenselijk is ombeleidsregels vast te stellen inzake het opleggen van een taaleis bij toepassing van de Participatiewet;
Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal
Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal
Een belanghebbende kan op de volgende wijzen aantonen dat hij voldoende kennis van de Nederlandse taal bezit:
Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond, kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Belanghebbende dient wel een eigen verklaring te overleggen dat hij tenminste acht jaar Nederlandstalig basis- en/of vervolgonderwijs heeft gevolgd.
Een belanghebbende is niet verplicht een taaltoets af te nemen, in de navolgende situaties:
Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F / A2 machtig te worden.
Hoofdstuk IV Kennisgeving, (geen) bereidverklaring en aanleren van taalvaardigheden, verlaging
Artikel 5 Kennisgeving en bereidverklaring
Als de uitkomst van de toets als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onvoldoende is, stelt het college de belanghebbende gelijktijdig met het mededelen van de uitkomst de toets, in kennis van het redelijke vermoeden als bedoeld in artikel 18b, derde lid van de Participatiewet. De volgende procedure wordt daarbij gevolgd:
Artikel 6 Aanleren van de taalvaardigheid
Het college kan in individuele gevallen inventariseren of een leerwerktraject in het kader van de Wet educatie beroepsonderwijs of in het kader van de re-integratie mogelijk en wenselijk is. Per situatie wordt dan ook gekeken op welke manier de uitkeringsgerechtigde gaat werken aan de verbetering van de taalbeheersing en welke mogelijkheden er zijn (zie toelichting).
Wanneer belanghebbende niet binnen een maand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, tweede lid een aanvang maakt met het volgen van een taaltraject of daarin naar het oordeel van het college onvoldoende voortgang boekt, gaat het college middels een herzieningsbeschikking over tot het daadwerkelijk verlagen van de uitkering met 20%. Basis is de oorspronkelijke taaltoets.
Alvorens kan worden besloten tot het toepassen van een verdere verlaging van 40% na zes maanden onderscheidenlijk 100% na 12 maanden na de eerste kennisgeving, dient belanghebbende een taaltoets af te worden genomen. Alleen wanneer uit de taaltoets blijkt dat belanghebbende Nederlandse taal onvoldoende beheerst kan tot verdere verlaging worden overgegaan. Een weigering tot het afleggen van een taaltoets wordt gelijkgesteld aan het niet slagen voor de taaltoets. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Als de uitkering van de belanghebbende is verlaagd op grond van het gestelde in lid 1 of lid 2, en de belanghebbende aantoont weer voldoende inspanningen verricht om op het gewenste taalniveau te komen, kan het college dit zien als omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld in artikel 18b, zevende lid, Participatiewet en de verlaging stopzetten.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien toepassing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.