Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ferm Werk

Beleidsregels bestuurlijke boete 2015 GR Ferm Werk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieFerm Werk
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregels bestuurlijke boete 2015 GR Ferm Werk
CiteertitelBeleidsregels bestuurlijke boete 2015
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpBijstandverlening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Beleidsregels bestuurlijke boete 2017 GR Ferm Werk

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 18a Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-07-201711-07-2017intrekking

06-07-2017

blad gemeenschappelijke regeling 2017nr 373

Beleidsregels boete 2015
13-09-201611-01-201611-07-2017Aanpassing naar aanleiding van jurisprudentie

08-09-2016

blad gemeenschappelijke regeling 2016nr 423

besluit dagelijks bestuur
25-09-201524-11-201411-01-2016Onbekend

10-09-2015

blad gemeenschappelijke regeling 2015 nr 302

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete 2015 GR Ferm Werk

Het dagelijks bestuur van Ferm Werk,

gelet op

  • ·

    artikel 18a van de Participatiewet

  • ·

    de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014

besluit vast te stellen de navolgende

Beleidsregels bestuurlijke boete 2015 GR Ferm Werk

Hoofdstuk 1 Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 , de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Schending inlichtingenplicht

Van schending van de inlichtingenplicht is geen sprake in de volgende situaties:

  • a.

    Een belanghebbende verstrekt de van belang zijnde gegevens als bedoeld in artikel 17 eerste lid van de Participatiewet binnen de daartoe door Ferm Werk gestelde termijn of uit eigen beweging binnen niet meer dan 7 dagen (1 week) nadat het te melden feit of de omstandigheid zich voordoet, bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.

  • b.

    Een belanghebbende die verplicht is gebruik te maken van een inkomstenformulier, levert dit formulier ingevuld en voorzien van bewijsstukken in op de laatste werkdag van de maand waarop het formulier betrekking heeft dan wel uiterlijk op de 10de dag van de maand die volgt op de maand waarop het formulier betrekking heeft.

Artikel 3 Beoordeling mate van verwijtbaarheid

  • 1.

    De mate waarin het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht aan de belanghebbende kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen. Bij deze beoordeling leiden de volgende criteria in ieder geval tot verminderde verwijtbaarheid:

    • a.

      belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

    • b.

      belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;

    • c.

      belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd;

    • d.

      er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd, wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid;

    • e.

      Er is sprake van gedeelde verwijtbaarheid als gevolg van (gedeeltelijke) omissies in de uitvoering.

  • 2.

    Het enkele feit dat belanghebbende de inhoud van de correspondentie van Ferm Werk niet begrijpt (bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal niet beheerst), of niet in staat is om zijn zaken te behartigen, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Van belanghebbende mag immers worden verwacht dat hij zich laat bijstand als dit het geval is.

Artikel 4 Hoogte bestuurlijke boete

  • 1.

    De hoogte van de bestuurlijke boete boete is gerelateerd aan het benadelingsbedrag en wordt bepaald in evenredigheid met de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en zijn individuele omstandigheden waaronder begrepen zijn draagkracht.

  • 2.

    Met de mate van verwijtbaarheid wordt op de volgende wijze rekening gehouden:

    • a.

      Een beboetbare gedraging leidt bij gemiddelde verwijtbaarheid tot een boete ter hoogte van 50% van het benadelingsbedrag.

    • b.

      Onder gemiddelde verwijtbaarheid als bedoeld onder a. wordt tevens verstaan de situatie waarin belanghebbende heeft nagelaten om wijziging van feiten of omstandigheden tijdig en op voorgeschreven wijze te melden waarvan hij wist of waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat deze van belang zijn voor de uitkering.

    • c.

      Als er sprake is van opzet wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd.

    • d.

      Als er sprake is van grove schuld wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd.

    • e.

      Er wordt een boete van 25% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Van verminderde verwijtbaarheid is sprake in de situaties als bedoeld in artikel 2 lid 1.

    • f.

      Bij het volledig ontbreken van verwijtbaarheid wordt geen boete opgelegd.

  • 3.

    Met de draagkracht van belanghebbende wordt op de volgende wijze rekening gehouden:

    • a.

      De boete als bedoeld in het tweede lid wordt verlaagd als de belanghebbende deze gezien zijn draagkracht niet binnen een redelijke termijn kan aflossen.

    • b.

      De fictieve draagkracht per maand bedraagt 10% van de toepasselijke bijstandsnorm plus 75% van het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm.

    • c.

      In afwijking van het gestelde onder b. bedraagt de fictieve draagkracht € 45,00 per maand als de belanghebbende een uitkering ontvangt naar de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet.

    • d.

      Onder een redelijke aflossingstermijn wordt verstaan:

      • -

        6 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid

      • -

        12 maanden bij gemiddelde verwijtbaarheid

      • -

        18 maanden in geval van grove schuld

      • -

        24 maanden in geval van opzet

    • e.

      Bij de bepaling van de fictieve draagkracht wordt het vermogen buiten beschouwing gelaten.

  • 4.

    Bij herhaling van de schending van de inlichtingenplicht binnen een periode van vijf jaar (recidive) wordt

    • a.

      het boetebedrag als bedoeld in het tweede lid verhoogd met 50%;

    • b.

      de redelijke aflossingstermijn als bedoeld in het derde lid onder d verlengd met 50%.

  • 5.

    De hoogte van boete bedraagt maximaal de maximumboetes zoals die van toepassing zijn conform art. 23, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. In geval van bewezen opzet is dit maximaal € 81.000,- en alle andere gevallen, maximaal € 8.100,-.

Artikel 5 Schriftelijke waarschuwing en hoogte bestuurlijke boete bij nul-fraude

  • 1.

    Als belanghebbende tijdens de aanvraagprocedure gegevens, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op uitkering, pas inlevert nadat een hersteltermijn is geboden, dan wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven en wordt geen boete opgelegd

  • 2.

    Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag (zgn. nulfraude) wordt in plaats van een boete een schriftelijke waarschuwing gegeven, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar vanaf de datum waarop eerder een zodanige waarschuwing is gegeven;

  • 3.

    Als de inlichtingenverplichting opnieuw geschonden wordt binnen 2 jaar nadat een waarschuwing werd gegeven, zonder dat dit een benadelingsbedrag tot gevolg heeft, wordt een boete opgelegd ter hoogte van vijf procent van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm afgerond naar beneden op hele euro’s.

  • 4.

    Als de schending van de inlichtingenplicht betrekking heeft op het verzwijgen van inkomsten die achteraf alsnog met de uitkering worden verrekend o.g.v. art 58 lid 4, wordt als uitgangspunt de hoogte van de verzwegen inkomsten genomen. De hoogte van de boete wordt vervolgens bepaald met inachtneming van artikel 5.

Artikel 6 Afzien bestuurlijke boete

Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een boete bij dringende redenen. Hiervan kan sprake zijn als er in de individuele situatie van de belanghebbende op het moment waarop over de oplegging van de boete moet worden besloten, sprake is van zeer uitzonderlijke, bijzondere omstandigheden waardoor het opleggen van een boete onaanvaardbare consequenties zou hebben.

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking vanaf de eerste dag nadat deze zijn bekendgemaakt en werken terug tot 24 november 2014.

  • 2.

    Deze regeling kan worden aangehaald als “Beleidsregels bestuurlijke boete 2015 GR Ferm Werk”.

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van Ferm Werk in zijn vergadering van 10 september 2015.

Y.Koster-Dreese

Voorzitter dagelijks bestuur Ferm Werk

M.Wilke

Secretaris dagelijks bestuur Ferm Werk

Algemene toelichting

Een belanghebbende heeft op grond van artikel 17, lid 1 lid van de Participatiewet of artikel 13 van de IOAW/IOAZ de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging gegevens te verstrekken waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Als iemand deze inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt, dan dient in beginsel een boete te worden opgelegd.

 

Artikel 18a van de Participatiewet en artikel 20a van de IOAW/IOAZ en het Boetebesluit sociale zekerheidswetten geven een aantal bepalingen over het opleggen van boetes bij het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van de inlichtingenplicht ingevolge artikel 17 Participatiewet en artikel 13 IOAW/IOAZ.

 

De Centrale raad van Beroep (CRvB) heeft op 24 november 2014 een uitspraak gedaan waarbij het zonder meer volgen van deze wettelijke bepalingen onder meer in strijd wordt geacht met het evenredigheidsbeginsel. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de minister in een schrijven aan de Tweede Kamer laten weten dat de regelgeving zal worden aangepast. Vooruitlopend op de nieuwe regelgeving worden gemeenten geacht de uitvoering van de regelgeving in de lijn van de uitspraak van de CRvB te doen plaatsvinden (verzamelbrief 22-12-2014 van het ministerie SZW) In deze beleidsregels legt Ferm Werk regels vast over de uitvoering van de bestuurlijke boete.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 2 Schending inlichtingenplicht

Op grond van artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi en artikel 13, eerste lid onder a van de IOAW/IOAZ is de belanghebbende verplicht om alle gegevens, die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling of het geldend maken van het recht, de duur en de hoogte van de uitkering of de inkomensvoorziening op verzoek of onverwijld uit eigen beweging te melden. In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan het begrip onverwijld uit eigen beweging.

Als belanghebbende binnen de in het artikel genoemde termijn inlichtingen verstrekt is er geen sprake van schending van de inlichtingenplicht.

In het tweede lid is het beleid opgenomen in geval de belanghebbende tijdens de aanvraagprocedure niet tijdig gegevens aanlevert. Er wordt in dat geval een waarschuwing opgelegd.

 

Artikel 3 Mate van verwijtbaarheid

De CRvB stelt in haar uitspraak van 24 november 2014 dat de hoogte van de boete bij overtredingen in alle individuele gevallen moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) omstandigheden van de betrokkene(n). Door deze uitspraak hebben de bepalingen met betrekking tot de minimumboete geen praktische betekenis meer.

In artikel 18a van de WWB, artikel 20a IOAW, artikel 20a IOAZ en het Boetebesluit socialezekerheidswetten zijn algemene regels opgenomen voor het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete. In het Boetebesluit heeft de wetgever vastgelegd in welke gevallen in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 1.

    Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan problemen in de situatie thuis waardoor belanghebbende onder ernstige psychische druk staat, zoals een ernstige ziekte of het overlijden van de partner of kinderen.

  • 2.

    Hierbij gaat het om de situatie dat de geestelijke toestand van de belanghebbende zelf zodanig is dat de gedraging niet volledig kan worden toegerekend.

  • 3.

    Door alsnog op eigen initiatief de juiste informatie te leveren, vormt dit een grondslag voor verminderde verwijtbaarheid. Indien de juiste informatie alsnog wordt gegeven in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting dan levert dit evenwel geen omstandigheid op die leidt tot verminderde verwijtbaarheid.

  • 4.

    Hierbij gaat het om een combinatie van verschillende factoren (gestapelde verminderde verwijtbaarheid).

  • 5.

    Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om onduidelijke voorlichting over rechten en plichten of fouten in de uitvoering (bijv. het laten voortduren van een incorrecte situatie terwijl de uitvoering van het bestaan wist).

 

Artikel 4 Hoogte van de bestuurlijke boete

De CRvB heeft op 24 november 2014 uitspraak gedaan over de Fraudewet (CRVB:2014:3754). Ze stelt dat boetes die zo hoog zijn, om een indringender toets aan het evenredigheidsbeginsel vragen. Het ligt naar het oordeel van de CRvB in de rede om alleen een boete van 100% op te leggen als opzet is bewezen en van 75% als grove schuld is bewezen. In de overige gevallen is 50% het uitgangspunt. Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt de boete verlaagd tot 25%.

Bij recidive geldt dat voor de berekening van de boete 150% van het benadelingsbedrag als uitgangspunt wordt genomen. Op dit bedrag wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid (100% bij opzet tot 25% bij verminderde verwijtbaarheid).

 

Opzet

Van opzet is sprake, indien vaststaat dat belanghebbende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat.

 

Grove schuld

Grove schuld is een in laakbaarheid, aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid zoals het bijvoorbeeld niet meer reageren op oproepen van het college. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan bijstand zou kunnen worden toegekend.

 

Geen verwijtbaarheid

In de Participatiewet is niet geregeld dat in het geval van het ontbreken van verwijtbaarheid wordt afgezien van het opleggen van een boete. Wel is in artikel 18a lid 7 onderdeel a Participatiewet bepaald dat de boete kan worden verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

 

Op grond van artikel 5:41 Awb geldt echter dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Belanghebbende zal hiervoor een beroep moeten doen op afwezigheid van alle schuld en deze afwezigheid aannemelijk moeten maken.

 

Toepassing van geen verwijtbaarheid zal in de praktijk echter zelden voorkomen: het ontbreken van iedere vorm van verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen. Afzien van het opleggen van een boete wegens het ontbreken van iedere verwijtbaarheid zal dus tot de uitzonderingen behoren. Uitgangspunt is dat als belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden, dit ook verwijtbaar is. De bewijslast om aan te tonen dat de schending van de inlichtingenplicht niet verwijtbaar is ligt bij belanghebbende.

 

Artikel 5 Schriftelijke waarschuwing en hoogte bestuurlijke boete bij nul-fraude

Op grond van artikel 18a lid 4 van de Participatiewet en artikel 20a lid 4 van de IOAW/IOAZ is het dagelijks bestuur bevoegd, af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete en te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing in gevallen zoals vastgelegd in artikel 18a lid 3 van de Participatiewet en artikel 20 a lid 3 van de IOAW/IOAZ (nulfraude). Van deze bevoegdheid maakt het dagelijks bestuur gebruik door bij de eerste keer nulfraude een waarschuwing te geven.

 

De minimale boete is als gevolg van de uitspraak van de CRvB komen te vervallen.

De boete zonder benadelingsbedrag (en de mogelijkheid een waarschuwing te geven) is geregeld in artikel 18a lid 3 en 4 Participatiewet. In artikel 2, derde lid Boetebesluit socialezekerheidswetten is het bedrag van deze recidiveboete bij nul fraude gesteld op € 150, -.Dit bedrag is wel gelijk aan het bedrag dat ook voor de minimumboete gold, maar er is in de redactie van artikel 2 lid 3 Boetebesluit geen relatie gelegd met de minimumboete.

 

Hierdoor kan de situatie zich voordoen dat iemand die voor de tweede keer de inlichtingenplicht schendt met een benadelingsbedrag van € 100,- een boete krijgt van 50% x 150% van € 100, -. Dat is € 75, -. Iemand die voor de tweede keer de inlichtingenplicht schendt zonder benadelingsbedrag krijgt een boete van € 150, -. Het is de vraag of dit de toets der redelijkheid kan doorstaan. Het dagelijks bestuur heeft daarom in dit artikel opgenomen dat de hoogte van de boete bij geen benadelingsbedrag vastgesteld wordt op een percentage van de geldende bijstandsnorm. Vijf procent van de bijstandsnorm zal leiden tot een boete tussen € 12,00 en € 78,00.

 

 

Artikel 6 Afzien bestuurlijke boete

Wanneer er sprake is van dringende redenen dan wordt op grond van artikel 5:41 Awb afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing.

 

Artikel 18a lid 7 onderdeel b Participatiewet bepaalt dat het college kan afzien van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Indien door het opleggen van een bestuurlijke boete voor belanghebbende (of zijn gezin) onaanvaardbare consequenties zouden optreden, kan deze regel worden toegepast.

 

Uit het woord 'dringend' blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Dat het belanghebbende (of zijn gezin) door de bestuurlijke boete aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (zie ook CRvB 01-04-2003, nr. 00/5643 NABW). Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van een bestuurlijke boete volstrekt onvermijdelijk is.