Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Brunssum

AFSTEMMINGSVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ ISD BOL 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBrunssum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAFSTEMMINGSVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ ISD BOL 2016
CiteertitelAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD BOL 2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageToelichting

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening ISD BOL 2015 per 1 januari 2016.

Artikel 20 bevat een hardheidsclausule.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 8, lid 1
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35, lid 1
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-02-201601-01-2018nieuwe regeling

26-01-2016

Elektronisch Gemeenteblad, 03-02-2016

617930

Tekst van de regeling

Intitulé

AFSTEMMINGSVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ ISD BOL 2016

De Raad van de gemeente Brunssum;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 december 2015, dienst/afdeling Beleid en strategie; gelet op het bepaalde in;

 

  • artikel 8, eerste lid onderdelen a en e Participatiewet;

  • artikel 35, eerste lid onderdelen a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • artikel 35, eerste lid onderdelen a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

Besluit met ingang van 1 januari 2016 vast te stellen:

 

"AFSTEMMINGSVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ ISD BOL 2016"

 

En daarmee de Afstemmingsverordening ISD BOL 2015 vanaf 1 januari 2016 in te trekken.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    a. de wet: de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

    • b.

      Dagelijks Bestuur: Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum, Onderbanken, Landgraaf.

    • c.

      uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet, alsmede een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ.

    • d.

      bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld inartikel 5 onderdeel c Participatiewet of, voor zover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ, artikel 10 Bbz 2004.

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

  • 1.

    In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de bijstandsnorm als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid, 18, tweede, vijfde en zesde lid, en artikel 18b van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden van de verlaging;

    • b.

      de duur van de verlaging;

    • c.

      het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

    • d.

      als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van de standaardverlaging en de wijze waarop het verzuim kan worden hersteld.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging wordt verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het Dagelijks Bestuur het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 4 Afzien van verlaging

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur ziet af van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de gedraging meer dan drie jaar voor constatering daarvan door het Dagelijks Bestuur heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het Dagelijks Bestuur afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet vanaf de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.

  • 3.

    Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.

Artikel 6 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 1, tweede lid sub d.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

HOOFDSTUK 2 NIET NAKOMEN VAN DE NIET GEÜNIFORMEERDE VERPLICHTINGEN MET BETREKKING TOT ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 7 Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 of 57 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    • 1°.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    • 2°.

      het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • 3°.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

    • 4°.

      Het niet meewerken aan de verplichting tot medewerking als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet waaronder:

      • a.

        Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op eenaangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met arbeidsinschakeling of re-integratie;

      • b.

        Het niet overleggen van de gevraagde documenten zoalsbedoeld in artikel 18b, tweede lid van de Participatiewet;

      • c.

        Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om op eenaangegeven plaats en tijd te verschijnen in verband met hetafnemen van de taaltoets zoals bedoeld in artikel 18b, tweedelid, tiende en elfde lid van de Participatiewet;

    • 5°.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het Dagelijks Bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

    • 6°.

      het niet of onvoldoende nakomen van een door het Dagelijks Bestuur opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 of 57 van de Participatiewet.

  • c.

    derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    • 1°.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • 2°.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het Dagelijks Bestuur aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • 3°.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ

    • 4°.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het Dagelijks Bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ;

  • c.

    derde categorie:

    • 1°.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • 2°.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het Dagelijks Bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op:

a.waarschuwing bij de gedragingen van de eerste categorie, wanneer het een eerste gedraging betreft;

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    40% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie.

HOOFDSTUK 3 niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling

Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

  • 1.

    Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende:

    • a.

      1 maand, bij een eerste gedraging

    • b.

      2 maanden bij recidive

  • 2.

    Van de bevoegdheid tot gedeeltelijk verrekening zoals bedoeld in artikel 18 lid 5 van de Participatiewet wordt geen gebruik gemaakt.

Artikel 11 Herzien verlaging

  • 1.

    Indien het Dagelijks Bestuur de bijstand verlaagt in verband met het niet nakomen van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen, kan het Dagelijks Bestuur op verzoek van belanghebbende de verlaging herzien.

  • 2.

    Herziening vindt plaats zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet nakomt.

  • 3.

    Indien het college besluit om de verlaging te herzien wordt toch een verlaging van 100% toegepast bij:

    • a.

      recidive op grond van artikel 18 lid 7 van de Participatiewet van gedurende 1 maand;

    • b.

      herhaalde recidive op grond van artikel 18 lid 8 van de Participatiewet gedurende 2 maanden.

HOOFDSTUK 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Er is sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid indien de belanghebbende voorafgaande aan de aanvraag om bijstandsverlening, dan wel ten tijde van de bijstandsverlening;

    • a.

      het meer dan bescheiden vermogen op een onverantwoorde wijze inteert of;

    • b.

      deze door eigen toedoen zijn recht op een voorliggende voorziening verspeelt. In genoemde gevallen verlaagt het Dagelijks Bestuur de uitkering.

  • 2.
    • a.

      De in het eerste lid onder a bedoelde verlaging wordt vastgesteld op twintig procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor de duur van het aantal maanden dat geen beroep op een uitkering nodig zou zijn geweest indien wel op een verantwoorde wijze zou zijn ingeteerd op het meer dan bescheiden vrij te laten vermogen.

    • b.

      De in het eerste lid onder b bedoelde verlaging wordt vastgesteld op twintig procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor de duur van het aantal maanden dat geen beroep op een uitkering nodig zou zijn geweest indien het recht op de voorliggende voorziening niet door eigen toedoen verloren zou zijn gegaan.

    • c.

      De in het tweede lid bedoelde verlaging kan voor maximaal 36 maanden worden opgelegd.

Artikel 13 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

In afwijking van het bepaalde in artikel 12 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt de bijstand verlaagd met 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekend gemaakt.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het Dagelijks Bestuur, personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, dan wel die hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van IOAW of IOAZ, wordt een verlaging opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

HOOFDSTUK 5 SAMENLOOP EN RECIDIVE

Artikel 15 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, dan wel van artikel 18 onder b van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, of van artikel 18 onder b, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, of van artikel 18 onder b, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, of artikel 18 onder b van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 16 Recidive en herhaalde recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onder b of c, 8, onder b of c, 12, eerste lid, of 14 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onder a, en 8, onder a opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 3.

    Als een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden.

  • 4.

    Een besluit tot het afzien van verlaging, anders dan wegens het ontbreken van verwijtbaarheid of tijdsverloop, dan wel een besluit tot het opleggen van een waarschuwing wordt meegenomen bij het bepalen van de recidive.

HOOFDSTUK 6 BLIJVENDE OF TIJDELIJKE WEIGERING IOAW/IOAZ

Artikel 17 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het Dagelijks Bestuur de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Artikel 18. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur kan de uitkering tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en een persoon ter zake een verwijt kan worden gemaakt, of

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van een persoon zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur kan de uitkering blijvend weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als een persoon:

    • a.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of

    • b.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19.Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het Dagelijks Bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21. Intrekken verordening

De Afstemmingsverordening ISD BOL 2015 wordt ingetrokken per 1januari 2016.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2016.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD BOL 2016.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 januari 2016.

De raad van de gemeente Brunssum.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting  

Toelichting