Organisatie | Noordenveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening |
Citeertitel | bouwverordening gemeente Noordenveld |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting op de bouwverordening |
Geen
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Woningwet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 13-11-2018 | Onbekend | 22-09-2010 De Krant, 28-09-2010 | Onbekend |
(Geconsolideerde versie bijgewerkt tot en met de 13e serie van wijzigingen)
vastgesteld door de raad van de gemeente
Noordenveld op 22 september 2010
Gepubliceerd in de Krant op 28 september 2010
Inwerking getreden op 1 oktober 2010
Noordenveld op 22 september 2010 0
Gepubliceerd in de Krant op 28 september 2010 0
Inwerking getreden op 1 oktober 2010 0
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 6
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 6
Paragraaf 2.1. Gegevens en bescheiden 8
Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning 8
Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens 8
Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden 8
Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen 8
Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek 8
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning 9
Artikel 2.1.7 Bouwregistratie 9
Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag bouwvergunning woonwagens en standplaatsen 9
Paragraaf 2.2. Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning 10
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag 10
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening 10
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen 10
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening 10
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek 10
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning 10
Paragraaf 2.3. Welstandstoetsing 10
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria 10
Paragraaf 2.4. Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem 10
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem 10
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen 10
Paragraaf 2.5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard 11
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen 11
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling 11
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen 11
Artikel 2.5.3A Brandweeringang 11
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten 11
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn 12
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn 12
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn 12
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn 12
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg 13
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken 13
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn 13
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn 14
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn 14
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn 15
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen 15
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen 16
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken 16
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen 16
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen 16
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn 17
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn 17
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn 17
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen 18
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken 18
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen 18
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken 18
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte 18
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte 19
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid 19
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen 20
Paragraaf 2.6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 21
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties 21
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties 21
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties 21
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties 21
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties 21
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties 21
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties 21
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen 21
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen 21
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen 21
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid 21
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten 21
Paragraaf 2.7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen 22
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding 22
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet 22
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet 22
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering 22
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering 23
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen 23
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen 24
Artikel 3.1 De wijze van melden 25
Artikel 3.2 Welstandscriteria 25
4.Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk 26
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden 26
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden 26
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie 26
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw 26
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden 26
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen 26
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten 27
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein 28
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein 28
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder 28
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden 29
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen 29
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming 29
5.Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte 30
Paragraaf 5.1 Staat van open erven en terreinen 30
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen 30
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen 30
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten 30
Paragraaf 5.2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 32
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 32
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen 32
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard 32
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen 32
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen 32
Paragraaf 5.3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen 32
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding 32
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet 32
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet 32
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering 33
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering 33
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen 33
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen 33
Paragraaf 5.4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid 34
Paragraaf 1 Gebruiksvergunning 35
Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk 35
Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning 35
Artikel 6.1.3 In behandeling nemen 35
Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing 35
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning 35
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning 35
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden 35
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar 35
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken 35
Artikel 6.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben 35
Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen 35
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand 35
Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen 36
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen 36
Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid 36
Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid 36
7.Overige gebruiksbepalingen 37
Paragraaf 7.1 Overbevolking 37
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen 37
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens 37
Paragraaf 7.2 Staken van het gebruik 37
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid 37
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne 37
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen 37
Paragraaf 7.3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen 37
Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf 37
Paragraaf 7.4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid 39
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water 39
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties 39
Paragraaf 8.1 Omgevingsvergunning voor het slopen 40
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen 40
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning 40
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen 40
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing 40
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen 40
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen 40
Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen 41
Paragraaf 8.2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen 41
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen 42
Paragraaf 8.3 Verplichtingen tijdens het slopen 42
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein 42
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden 42
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen 42
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt 43
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest 43
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen 43
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen 43
Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie 44
Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie 44
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur 44
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording 44
Artikel 9.5 Termijn van advisering 45
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting 45
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat 45
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht 45
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken 46
Artikel 9.10 Reglement van orde voor de welstandscommissie van de gemeente Noordenveld 46
10.Overige administratieve bepalingen 47
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning 47
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen 47
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen 47
Artikel 10.4 Overdragen mededeling 47
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen 47
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften 47
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw 48
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming 48
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen 48
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek 48
12.Straf-, overgangs- en slotbepalingen 49
Artikel 12.1 Strafbare feiten 49
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek 49
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen 49
Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning 49
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding 49
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning 51
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning 52
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken 53
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de 54
Bijlage 5 Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen 55
Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen 56
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven 57
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare 58
Bijlage 9 Reglement van orde voor de welstandscommissie van de 59
Artikel 1: Samenstelling van de welstandscommissie en quorum 59
Artikel 2: Benoeming en zittingsduur 60
Artikel 3: Taakomschrijving 60
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties) 66
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallatie) 67
Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding) 68
2. De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 2.1. Gegevens en bescheiden
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 2.4. Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval hij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hem bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 2.5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Behoudens het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 25 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte, van de hoek af gemeten gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt, geldt ter bepaling van de maximale hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van de onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de – krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 – maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van de parkeerkencijfers die in het kader van het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP) zijn vastgesteld en voor de wijze van berekening van de uitgave ‘Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom’ (ASVV) van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW). Bepalend is de meest actuele versie van het GVVP en het ASVV zoals die gelden ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Paragraaf 2.7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is.
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:
Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
4. Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag – onverminderd het in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen bepaalde – niet worden begonnen alvorens door of namens het bevoegd gezag voor zover nodig:
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Het bouwtoezicht dient – voor zover het betreft bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van die omgevingsvergunning – ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouwbesluit nodig acht.
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
5. Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 5.1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang van een gebouw meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw dat niet vereisen.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Paragraaf 5.2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Paragraaf 5.3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Niet van toepassing is voorgaande eis op:
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.6, op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien het gestelde in artikel 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:
voor de opvang van faecaliën afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Paragraaf 7.2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Het is verboden een bouwwerk, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens Burgemeester en Wethouders is meegedeeld, dat dat gevaarlijk is in verband met:
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Indien tengevolge van het niet functioneren – hieronder begrepen het afgesloten zijn – van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van faecaliën het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.
Paragraaf 7.3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken of de Bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
Paragraaf 8.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Verder is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan aan zijn besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.
De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:
Paragraaf 8.2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:
geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voor zover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt; mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij Burgemeester en Wethouders en door Burgemeester en Wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht het gestelde in een door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer uitgegeven publicatie ter zake van het slopen van asbest bevattende vloerbedekking in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht de voorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:
Paragraaf 8.3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het sloopterrein moet de omgevingsvergunning voor het slopen of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie
De welstandscommissie is bevoegd zelfstandig, dan wel door tussenkomst van het bevoegd gezag, die deskundigenadviezen in te winnen die dienstig zijn in het kader van haar advisering en waarvan de deskundigheid niet reeds in de commissie is vertegenwoordigd. Indien hieraan kosten zijn verbonden, is vooraf machtiging van het bevoegd gezag vereist.
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
Burgemeester en Wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door Burgemeester en Wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wat algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien Burgemeester en Wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen Burgemeester en Wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien Burgemeester en Wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen Burgemeester en Wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Artikel 9.10 Reglement van orde voor de welstandscommissie van de gemeente Noordenveld
Vaststelling en/of wijziging van het Reglement van orde voor de welstandscommissie van de gemeente Noordenveld vindt plaats door het College van Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders mogen bij de vaststelling en/of wijziging van het reglement van orde niet afwijken van het bepaalde in de bouwverordening.
10. Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
12. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing, gebruiksvergunning of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1 van de Bouwverordening gemeente Noordenveld.
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
Bijlage behorende bij artikel 6.1.2 van de Bouwverordening gemeente Noordenveld.
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken
Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, eerste lid van de Bouwverordening gemeente Noordenveld.
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de
niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, tweede lid van de Bouwverordening gemeente Noordenveld.
Bijlage 5 Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen
Bijlage behorend bij artikel 6.2.2. van de Bouwverordening gemeente Noordenveld.
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6. van de Bouwverordening gemeente Noordenveld.
De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende:
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare
bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
(NB Inhoudelijk keert deze bijlage terug als bijlage 10 bij de toelichting op de verordening in de vorm van een handreiking voor visuele inspectie op aanwezigheid van asbest als hulpmiddel bij de uitvoering van hoofdstuk 8.)
Bijlage 9 Reglement van orde voor de welstandscommissie van de
In dit Reglement van orde worden de instelling van de welstandscommissie voor de gemeente Noordenveld, de samenstelling, benoeming en werkwijze van die commissie, alsook de dienstverlening van de stichting Drents Plateau in het kader van de welstandscommissie aan de gemeente vastgelegd. Het Reglement van orde voor de locale welstandscommissie vindt haar juridische basis in de gemeentelijke Bouwverordening.
Vaststelling en/of wijziging van het Reglement van orde voor de welstandscommissie van de gemeente Noordenveld vindt plaats door het College van Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders mogen bij de vaststelling en/of wijziging van het reglement van orde niet afwijken van het bepaalde in de bouwverordening.
3.1.2 Niet-wettelijk verplichte taken
Vergoedingen leden welstandscommissie
Artikel 1: Samenstelling van de welstandscommissie en quorum
De welstandscommissie bestaat ten minste uit 3 leden, waaronder een voorzitter. Van de leden dienen ten minste 2 deskundig te zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie. Een van de deskundige leden is de architect-adviseur van de stichting Drents Plateau. Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.
De welstandscommissie wordt ter voorbereiding van de vergaderingen, voor het uitwerken en afhandelen van de welstandsadviezen, alsmede voor alle overige werkzaamheden ten dienste van de commissie, bijgestaan door een (ambtelijk) secretaris of diens plaatsvervanger. De secretaris is geen lid van de commissie.
Artikel 2: Benoeming en zittingsduur
De leden van de welstandscommissie kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar. Omwille van de continuïteit van de welstandsadvisering worden leden van de welstandscommissie in beginsel benoemd en herbenoemd in een alternerend systeem.
Het College van Burgemeester en Wethouders bereidt de werving en selectie van de voorzitter van de welstandscommissie voor, alsmede zijn plaatsvervanger, faciliteert het wervings- en selectieproces en doet een voordracht aan de gemeenteraad. Daartoe stelt het college een benoemingsprocedure vast.
Indien gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid die artikel 1, lid 2 biedt wordt door het college daartoe eveneens een benoemingsprocedure vastgesteld.
De gemeenteraad kan in afwijking van lid 3 van dit artikel de welstandscommissie in voorkomende gevallen in één keer ontslaan en/of leden van de welstandscommissie tussentijds ontslaan, wanneer de commissie, dan wel een commissielid naar zijn oordeel of het oordeel van Burgemeester en Wethouders niet naar behoren functioneert. Ontslagen commissieleden kunnen in dergelijke gevallen geen aanspraak maken op enige schadeloosstelling.
3.1 Taken van de welstandscommissie
De welstandscommissie is belast met zowel wettelijke als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken worden uitgevoerd op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo), de Woningwet en de bouwverordening zoals die op dat moment gelden.
De welstandscommissie als collectief dient haar taken in onafhankelijkheid uit te voeren. Dat betekent dat er geen bindingen of relaties mogen bestaan op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed.
De welstandscommissie is gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid. Van de commissie mag worden verwacht dat zij zich verdiept in de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en het daaraan verbonden gemeentelijke welstandsbeleid.
De welstandscommissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. De inhoud van dit jaarverslag wordt in artikel 3.5 uitgewerkt.
3.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De welstandscommissie krijgt opdracht van het College van Burgemeester en Wethouders om naast de wettelijke, ook de volgende niet wettelijk verplichte taken uit te voeren:
De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voorgang van de agenda. In de discussies draagt hij/zij er zorg voor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen. Hij/zij geeft na de inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een korte en voor alle aanwezigen heldere samenvatting van het uit te brengen advies, als basis voor de schriftelijke uitwerking door de secretaris.
3.3 Taken van de (deskundige) leden van de welstandscommissie en de architect-adviseur
De secretaris van de welstandscommissie onderhoudt de contacten met de vakgroepen Ondersteuning en Administratie (OA), Bouw- en Woningtoezicht (BWT) en de andere relevante vakgroepen en afdelingen, neemt de adviesaanvragen voor bouwplannen in, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van bouwplannen in de welstandscommissie voor.
De secretaris verzorgt (in overleg met de voorzitter) de agendering, de publicatie van de agenda van de bouwaanvragen die aan de orde komen en de administratieve afwikkeling van de commissievergaderingen. Tijdens de commissievergadering introduceert de secretaris en/of de architect-adviseur de bouwplannen. De secretaris draagt zorg voor een verslag van de vergaderingen.
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
4.1 Voorbereiding door Ondersteuning en Administratie en/of Bouw- en Woningtoezicht
OA en/of BWT draagt er zorg voor dat alleen bouwplannen waarvan de planologische aanvaardbaarheid in principe vaststaat, voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Hetzelfde geldt voor conceptaanvragen om een omgevingsvergunning en bouwplannen in het kader van een aanvraag om vooroverleg die worden aangeboden voor vooroverleg.
4.2 Conceptaanvraag om een omgevingsvergunning/vooroverleg
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.1 biedt de gemeente de mogelijkheid om een nog niet formeel ingediend bouwplan als conceptaanvraag om een omgevingsvergunning of een bouwplan in het kader van een aanvraag om vooroverleg in vooroverleg met de welstandscommissie toe te lichten en te bespreken.
Het vooroverleg met de welstandscommissie vindt in principe in het openbaar plaats. Indien Burgemeester en Wethouders al dan niet op verzoek van de aanvrager een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen Burgemeester en Wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als het uit te brengen advies naar aanleiding van de conceptaanvraag om een omgevingsvergunning of een bouwplan in het kader van een aanvraag om vooroverleg.
4.3 Openbare vergadering van de welstandscommissie
De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar, tenzij de voorzitter, de gemeente, de aanvrager of belanghebbenden van oordeel is/zijn dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen aanwezig zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling, als voor het formuleren van de conclusie, dan wel het advies.
De agenda voor een openbare vergadering van de welstandscommissie wordt minimaal een dag voor de vergadering ter inzage gelegd bij de balie van de Afdeling Ruimte en Samenleving in het gemeentehuis te Roden. Op het voorgaande wordt op de gemeentelijke pagina in het plaatselijke huis-aan-huisblad 'De Krant' wekelijks gewezen.
Als nadere toelichting gewenst is en zinvol wordt geacht, wordt de aanvrager en/of ontwerper uitgenodigd voor de vergadering van de welstandscommissie waarin het betreffende plan wordt behandeld. Indien de aanvrager van een omgevingsvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag heeft verzocht, wordt deze door de welstandscommissie uitgenodigd (schriftelijk, telefonisch of per e-mail) voor het geven van een toelichting op het ingediende bouwplan. In verband met de fatale termijnen in de wetgeving wordt geen uitstel van de behandeling door de welstandscommissie verleend.
Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag heeft verzocht, wordt deze door de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een uitnodiging (schriftelijk, telefonisch of per e-mail) te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld. In verband met de fatale termijnen in de wetgeving wordt geen uitstel van de behandeling door de welstandscommissie verleend.
Alleen belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht tijdens de vergadering van de welstandscommissie. Belanghebbenden die gebruik wensen te maken van het spreekrecht dienen dit voor de aanvang van de vergadering te melden aan de voorzitter of de secretaris. Als er belanghebbenden zijn licht de voorzitter bij de start van de vergadering de vergaderprocedure en de rol van de welstandscommissie in de omgevingsvergunningprocedure toe. Dit kan ook schriftelijk of per e-mail door het verspreiden of toezenden van een folder/flyer waarin de gang van zaken van de vergadering is beschreven.
introduceert de secretaris en/of de architect-adviseur het plan, licht dit toe en verstrekt relevante gegevens over het welstandsbeleid voor het betreffende object en/of gebied. Indien van toepassing, vat de voorzitter of de gemandateerde het in het vooroverleg gegeven commentaar samen voor de commissie en het publiek.
De welstandscommissie beoordeelt het bouwplan op grond van de welstandscriteria als opgenomen in de vigerende welstandsnota van de gemeente Noordenveld. Indien de commissie van oordeel is dat omstandigheden nopen tot afwijking van deze criteria, geeft zij bij het uitbrengen van het advies aan Burgemeester en Wethouders schriftelijk gemotiveerd aan op grond waarvan een afwijking gerechtvaardigd is.
positief advies: de welstandscommissie adviseert Burgemeester en Wethouders positief indien het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. De commissie kan aan een positief advies geen voorwaarden verbinden (b.v. voldoet aan redelijke eisen van welstand mits …, of voldoet aan redelijke eisen van welstand op voorwaarde dat …). Desgevraagd kan de commissie haar advies nader schriftelijk motiveren.
negatief advies: de welstandscommissie adviseert Burgemeester en Wethouders negatief indien het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria in strijd is met redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven indien de commissie van oordeel is dat het bouwplan (wezenlijk/ingrijpend) moet worden aangepast. De commissie voorziet haar oordeel van een schriftelijke motivering. De commissie kan aan een negatief advies geen voorwaarden verbinden (b.v. voldoet niet aan redelijke eisen van welstand tenzij …).
Ingeval van een negatief advies kan de commissie wel in haar advies aangeven welke aanpassingen haars inziens vereist zijn om alsnog een positief advies te krijgen. De gemeente maakt een inschatting of de vereiste aanpassingen nog binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, alsmede de resterende beslistermijn te realiseren zijn. Indien dat niet mogelijk is betekent een negatief advies dat de omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden geweigerd (artikel 2.10, lid 1 onder d. van de Wabo).
Het uit te brengen advies formuleert de commissie in heldere en duidelijke bewoordingen. Het gebruik van abstracte taal en vakjargon wordt zoveel mogelijk vermeden. Wanneer dit onvermijdelijk blijkt, bevat het advies ten behoeve van Burgemeester en Wethouders, de aanvrager en/of de ontwerper(s) een nadere uiteenzetting. Indien de commissie adviseert een plan te laten aanpassen of een omgevingsvergunning te weigeren, geeft ze een duidelijke, schriftelijke motivering. Deze omvat een omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten.
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op conceptaanvragen om een omgevingsvergunning of een bouwplan in het kader van aanvragen om vooroverleg.
De welstandscommissie is bevoegd zelfstandig, dan wel door tussenkomst van het college, die deskundigenadviezen in te winnen die dienstig zijn in het kader van haar advisering en waarvan de deskundigheid niet reeds in de commissie is vertegenwoordigd. Indien hieraan kosten zijn verbonden, is vooraf machtiging door of namens het College van Burgemeester en Wethouders vereist.
In overleg met Burgemeester en Wethouders kunnen aan de commissievergadering informanten en of adviseurs, zoals deskundigen van de stichting Drents Plateau, stedenbouwkundigen of personen die zich in de sfeer van particuliere belangenorganisaties inzetten voor de kwaliteit van de gebouwde omgeving, worden toegevoegd voor het leveren van een inbreng in de overwegingen van de welstandscommissie. Zij hebben evenwel geen stemrecht met betrekking tot het eindoordeel van de welstandscommissie. Bij de instemming tot het toelaten van dergelijke informanten en/of adviseurs verlenen Burgemeester en Wethouders tevens machtiging tot het bedrag van de aan dit advies verbonden kosten. De welstandscommissie kan zich met instemming van Burgemeester en Wethouders voor het adviseren omtrent complexe bouwplannen laten bijstaan door andere onafhankelijke deskundigen met specifieke kennis op het gebied van ruimtelijke kwaliteit.
Van plaats en tijdstip van het onderzoek wordt de aanvrager, de ontwerper, alsmede in voorkomend geval belanghebbenden, die een bezwaarschrift op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht hebben ingediend, mededeling (schriftelijk, telefonisch of per e-mail) gedaan. Daarbij wordt gewezen op de mogelijkheid om bij het onderzoek aanwezig te zijn.
De welstandscommissie mandateert de architect-adviseur en diens plaatsvervanger tot het uitbrengen van welstandsadviezen voor bouwplannen van een relatief geringe ruimtelijke betekenis of van bouwplannen waar de mening van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld. De welstandscommissie is verantwoordelijk voor het onder mandaat uitgebrachte advies.
Behandeling van plannen onder mandaat is openbaar. Indien Burgemeester en Wethouders al dan niet op verzoek van de aanvrager een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen Burgemeester en Wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Artikel 5: Afwijking van het welstandsadvies/second opinion/hardheidsclausule
Het College van Burgemeester en Wethouders kan bij het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning afwijken van het advies van de welstandscommissie, indien hij van mening is dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De redenen voor een afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Alvorens definitief te besluiten, biedt het College van Burgemeester en Wethouders de welstandscommissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies.
Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op grond van artikel 2.10, lid 1 onder d. van de Wabo de mogelijkheid om bij strijd van een bouwplan met redelijke eisen van welstand toch de omgevingsvergunning te verlenen indien het college van oordeel is dat daarvoor andere redenen zijn (bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard). De afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd.
Het college kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:84 (hardheidsclausule) van de Algemene wet bestuursrecht en eventueel op advies van de welstandscommissie gemotiveerd afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota vastgelegde welstandscriteria. Dat kan in het geval dat een bouwplan niet voldoet aan de welstandscriteria, maar wel aan redelijke eisen van welstand. In die gevallen moet worden verwezen naar algemene beoordelingscriteria die in de welstandsnota zijn opgenomen.
desgewenst een second opinion aanvragen.
Artikel 6: Nadere motivering dan wel reactie naar aanleiding van bezwaar en/of beroep
Burgemeester en Wethouders kunnen in het kader van bezwaar en/of beroep tegen een verleende dan wel een geweigerde omgevingsvergunning de welstandscommissie om een nadere motivering van het uitgebrachte advies, dan wel om een standpunt naar aanleiding van het bezwaar- of beroepschrift vragen.
Naar aanleiding van het jaarverslag van de welstandscommissie als bedoeld in artikel 12b, lid 3, alsmede het jaarverslag van het college als bedoeld in artikel 12c van de Woningwet vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het college en een vertegenwoordiging van de welstandscommissie.
Artikel 8: Vergoedingen leden welstandscommissie
De leden van de welstandscommissie ontvangen voor hun werkzaamheden een door het College van Burgemeester en Wethouders vast te stellen vergoeding.
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
Bijlage behorend bij artikel 2.6.1. van de Bouwverordening gemeente Noordenveld.