Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk |
Citeertitel | Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Artikel 16 bevat een overgangsrecht.
Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-02-2015 | 01-01-2017 | nieuwe regeling | 04-12-2014 | 31 |
artikel 8 en 8a van de Participatiewet;
artikel 149 van de Gemeentewet
de Participatiewet gemeenten verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen van personen uit de doelgroep, het verlenen van een studietoeslag en het verrichten van een tegenprestatie;
Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk
uitkeringsgerechtigde: de bijstandsgerechtigde die algemene bijstand ontvangt of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
Het college draagt zorg voor een evenwichtig aanbod van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep, rekening houdend met de afstand tot de arbeidsmarkt van de persoon, diens functionele beperkingen, alsmede met omstandigheden die betrekking hebben op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep voor loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in elk geval verstaan: de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar en de noodzaak van het verrichten van mantelzorg.
Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep
Onverminderd alle overige verplichtingen, voortvloeiend uit de wet, waaronder de verplichting om mee te werken aan een door het college geboden voorziening, is de belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening op grond van deze verordening verplicht alle inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting ervan.
Artikel 4. Plichten werkgevers
De werkgever of beoogd werkgever die met betrekking tot een persoon uit de doelgroep in aanmerking wil komen voor een voorziening is verplicht:
Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder overeenkomstig artikel 10a van de wet (participatieplaats) onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten voor een periode van maximaal 6 maanden met de mogelijkheid tot verlenging voor 6 maanden. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.
Met betrekking tot degene die op grond van het vorige lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van 6 maanden na de aanvang van de werkzaamheden of het voortzetten van de werkzaamheden de kans op uitstroom naar werk vergroot. Als dit het geval is kan het college door middel van een gemotiveerd besluit, de termijn van 6 maanden verlengen met maximaal 6 maanden.
Het college biedt aan een persoon van 27 jaar of ouder die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in het derde lid een premie, als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet De hoogte van de premie bedraagt €300 per 6 maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op uitstroom naar regulier werk.
Artikel 6. Participatievoorziening en beschut werk
Het college stelt het aantal beschutte werkplekken tegen WML vooralsnog vast op nul, met dien verstande dat, in geval op een later tijdstip het college het aantal beschutte werkplekken vaststelt op een hoger aantal dan nul, de volgende bepalingen van toepassing zijn:
Het college kan de voorziening beschut werk tegen WML aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Wanneer het college besluit deze voorziening aan te bieden maakt het college uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Artikel 7. Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie
Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:
die persoon heeft als gevolg van beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie met een loonwaarde tussen 50% en 80%. In individuele gevallen kan het college een loonkostensubsidie toekennen aan personen met een lagere loonwaarde dan 50%.
Het college kan op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, vaststellen of die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10c, eerste lid, onderdeel b, van de wet kan de vaststelling ook ambtshalve plaatsvinden, behalve voor niet uitkeringsgerechtigden en ANW gerechtigden.
Het college stelt in samenwerking met de colleges in de arbeidsmarktregio en het UWV en met inachtneming van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en de ministeriële regeling loonwaardebepaling Participatiewet vast welke methode wordt gehanteerd voor de vaststelling van de loonwaarde en draagt zorg voor de bekendmaking van een actuele beschrijving van deze methode.
Artikel 8. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing
Het college kan aan de persoon, behorend tot de doelgroep, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding.
Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:
meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de belanghebbende zijn afgestemd; en
Het college kan een subsidie verlenen ter dekking van een deel van de loonkosten aan de werkgever bij wie een persoon behorende tot de doelgroep in dienst treedt of blijft, dan wel een subsidie verstrekken als vergoeding van de aantoonbare extra kosten die een werkgever maakt bij het in dienst nemen van een bijstandsgerechtigde.
Artikel 12 Verlening studietoeslag
Het college kan op aanvraag van een persoon die voldoet aan het gestelde in 36b, eerste lid van de wet, een individuele studietoelage verlenen.
Bij de vaststelling, bedoeld in artikel 36b, eerste lid onderdeel d van de wet, neemt het college in aanmerking of sprake is van:
Artikel 12.1 Hoogte individuele studietoeslag
De studietoeslag bedraagt € 100,-- per maand. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt naar boven afgerond in hele euro’s.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud en duur van de aangeboden voorzieningen alsmede met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of een voorziening passend is.
Het college kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de niet-uitkeringsgerechtigde of de ANW-gerechtigde ouder dan 27 jaar aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.
Op voorzieningen, tegemoetkomingen en premies die zijn ingezet of toegekend op grond van de Re-integratieverordening 2011, blijven de bepalingen uit deze verordening van toepassing tot het einde van de periode waarvoor ze zijn toegekend, dan wel zoveel eerder tot de datum waarop de voorziening, de tegemoetkoming of de premie op grond van omstandigheden van de belanghebbende dienst te worden gewijzigd of beëindigd.
Ten aanzien van loonkostensubsidies die zijn verleend over een periode die is ingegaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, maar waarvan de vaststelling op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog niet heeft plaatsgevonden, gelden de bepalingen van de Re-integratieverordening 2011 inzake de vaststelling van de subsidie. De loonkostensubsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening bij beschikking zijn verleend, maar betrekking hebben op een periode gelegen na de datum van inwerkingtreding, worden vastgesteld in overeenstemming met de regels van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 4 december 2014.
De griffier, De burgemeester,
Drs. A.A.H. Smits Mr. J.H.C. van Zanen
Er is gekozen voor een raam verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.
Deze verordening stelt daarnaast regels voor het verlenen van een studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de wet en het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:
als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
Op grond van de Participatiewet bieden we de mogelijkheid om beschut te werken. Omdat arbeidsmatige activering en beschut werk vaak voor grotendeels dezelfde doelgroep wordt ingezet, willen we dit in samenhang inrichten. Door niet te kiezen voor een aparte voorziening waarbij altijd sprake is van een dienstverband tegen wettelijk minimumloon, kunnen we voor een grotere groep werk op maat creëren en voorkomen we langdurig extra beslag op het participatiebudget ten koste van andere instrumenten .Door aan deze groep werkplekken te bieden dicht bij de arbeidsmatige dagactivering maken we gebruik van bestaande infrastructuur en de kennis en expertise van de doelgroep die in de stad aanwezig is (SW-bedrijf in combinatie met dagbestedingorganisaties
Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep
De Participatiewet legt in beginsel aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Uiteraard wordt er wel gekeken naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Hiertegenover staat dat iemand ook aanspraak kan maken op ondersteuning, overeenkomstig de bepalingen in deze verordening.
Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Het recht op inzage in gegevens en zonnodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).
Voorzieningen worden alleen ingezet als deze de kortste weg naar werk bieden. Onder 'werk' zijn begrepen werkvormen als deeltijdbanen, flexwerk, detacheringsplaatsen en tijdelijke klussen, maar ook het tijdelijk werken met behoud van uitkering. Werken met behoud van uitkering op de reguliere arbeidsmarkt gaat in beginsel om beloonde werkzaamheden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van ondermeer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door werkgevers worden gemaakt. De werkzaamheden op een participatieplaats zijn altijd additioneel en zijn nuttig voor de ontwikkeling van betrokkene richting de arbeidsmarkt. Onder additionaliteit wordt verstaan dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.
Daarnaast kunnen voorzieningen worden ingezet om belanghebbenden aan het werk te houden, zoals begeleiding op de werkplek of scholing. Alleen als uitstroom naar werk niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van een voorziening zijn. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de inzet van een voorziening bij het college. Het college kan in beleidsregels vastleggen op welke wijze een specifieke voorziening wordt ingezet.
Rekening houden met omstandigheden en beperkingen
Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon.
Artikel 6. Participatievoorziening en beschut werk
Het college creëert beschutte werkplekken in samenhang met arbeidsmatige dagactivering en sociale prestatie (WMO). Op deze manier maakt het college gebruik van bestaande infrastructuur en de kennis en expertise van de doelgroep die in de stad aanwezig is. Het college kan de
participatievoorziening aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).
Het college maakt gebruik van de wettelijke ruimte om nieuw beschut op een andere manier in te vullen dan bepaald in de wet en stelt het aantal beschutte werkplekken tegen WML vooralsnog op nul.
Het college behoudt met dit artikel de mogelijkheid om flexibel te zijn bij de vormgeving van beschut wanneer landelijke besluitvorming daarom vraagt.
Artikel 7 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon wordt betaald, terwijl de werkgever iemand nog niet ten volle kan inzetten. In dit artikel staat omschreven wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren.
De in dit artikel omschreven loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 9, lid 1.
De regering vindt het van belang dat een aantal uitgangspunten rondom loonwaardebepaling landelijk gelden en verankert deze daarom in de regeling Loonkostensubsidie Participatiewet. Eén van de uitgangspunten is dat de loonwaarde op basis van de feitelijke werkzaamheden op de werkplek wordt vastgesteld. Een ander uitgangspunt is dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van een deskundige. Het is van belang dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van iemand met een zekere scholing, vakbekwaamheid en kennis van de arbeidsmarkt. De regering laat aan gemeenten de keuze door of onder verantwoordelijkheid van welke deskundige zij de loonwaardevaststelling laten doen. De loonwaardevaststelling moet tot slot in ieder geval plaatsvinden op basis van een beschreven methode, zodat voor een ieder transparant is hoe tot een loonwaarde wordt gekomen.
Artikel 8. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing
Het gaat hier om werkvoorzieningen voor personen met arbeidsbeperkingen zoals hulpmiddelen en werkplekaanpassingen maar ook om persoonlijke ondersteuning door een jobcoach.
Het doel van het verstekken van een subsidie aan een werkgever is extra uitstroom naar werk te realiseren voor bijstandsgerechtigden. Op de huidige arbeidsmarkt is het lastig voor bijstandsgerechtigden om aan het werk te komen. Door het verstrekken van subsidies worden de financiële risico's en/of de extra inzet van een werkgever om iemand uit de doelgroep in dienst te nemen gecompenseerd en wordt de kans op uitstroom naar werk groter. De vorm van loonkostensubsidie die bedoeld wordt in artikel 9 eerste lid is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen om sneller uit te stromen naar werk.
Artikel 10. Premies en onkostenvergoeding
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om een premie toe te kennen zoals opgenomen in artikel 10a, zesde lid van de WWB. In voorkomende gevallen moet een belanghebbende onkosten maken ten behoeve van deelname aan een voorziening. Denk hierbij aan kosten voor kinderopvang of reiskosten. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om voor zulke kosten een tegemoetkoming of volledige vergoeding te verstrekken. Over de hoogte van de tegemoetkoming of vergoeding en de voorwaarden die van toepassing zijn, kan het college nadere regels stellen. Deze nadere regels zijn vastgelegd inde Beleidsregel Wet kinderopvang en in de Regeling vergoeding reiskosten.
Artikel 11. Compensatie van ziekteverzuim
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Het college kan de kosten van de no-riskpolis voor werkgevers vergoeden (eerste lid). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).
In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-risk polis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal zes maanden duren.
Voorts is voor inzet van de no-risk polis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.
Het college kan de kosten van de no-riskpolis vergoeden voor werkgevers. Niet elke verzekering komt voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor zijn regels gesteld in het tweede lid.
Het college zal voor toekenning van de vergoeding moeten toetsen of de door de werkgever gekozen verzekering voldoet aan deze voorwaarden.
Artikel 12 Verlening studietoeslag
De individuele studietoeslag biedt een compensatie aan studerende jongeren met een lichamelijke, verstandelijke, psychische of medische urenbeperking voor het feit dat zij door hun beperking niet in staat zijn om zelf bij te verdienen. Deze compensatie draagt eraan bij dat jongeren een studie kunnen volgen om zo hun kansen op uitstroom naar werk te vergroten.
Tot de doelgroep van deze verordening behoren ook niet –uitkeringsgerechtigden en personen die een uitkering ingevolgde de ANW ontvangen. Gegeven het beschikbare financiële kader kan het college besluiten tot het instellen van een eigen bijdrage voor deze personen voor deelname aan een voorziening. Jongeren onder de 27 jaar zijn geen eigen bijdrage verschuldigd.
In de nieuwe regelgeving wordt gemeentes opgedragen beleid te ontwikkelen rond de tegenprestatie en dit vast te leggen in de verordening. Het vrijwillig uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage door de uitkeringsgerechtigde wordt gezien als tegenprestatie. Uitkeringsgerechtigden worden actief gewezen op de mogelijkheid en het belang hiervan. De invulling van de maatschappelijke bijdrage moet passen bij de wensen en mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde. Uitstroom naar werk staat echter voorop. Een uitkeringsgerechtigde is verplicht om deel te nemen aan activiteiten gericht op uitstroom naar werk. Het uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage mag dit niet in de weg staan.