Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht (Utr)

Verordening individuele inkomenstoeslag Utrecht 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht (Utr)
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening individuele inkomenstoeslag Utrecht 2015
CiteertitelVerordening individuele inkomenstoeslag Utrecht 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Utrecht 2017.

Artikel 5 bevat een hardheidsclausule.

Deze regeling vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag Utrecht 2008 per 1 januari 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 8, lid 1
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2017nieuwe regeling

04-12-2014

Gemeenteblad, 15-12-2014

33

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag Utrecht 2015

gelet op:

artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet;

artikel 149 van de Gemeentewet;

 

overwegende dat:

de Participatiewet gemeenten verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

 

stelt vast de

Verordening individuele inkomenstoeslag Utrecht 2015

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Participatiewet

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

  • c.

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de wet, al dan niet aangevuld met algemene bijstand;

  • d.

    gezin: de gehuwden tezamen en de alleenstaande met zijn of haar ten laste komende kind of kinderen;

  • e.

    individuele inkomenstoeslag: toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • f.

    peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • g.

    referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

  • 1.

    Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet als hij aangewezen is op een inkomen dat gedurende referteperiode niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21 van de wet, aangevuld, indien van toepassing, met de tegemoetkoming op grond van de Wet op de kindregelingen. Artikel 22a van de wet blijft hierbij buiten toepassing.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot de toepassing van het eerste lid ten aanzien van bepaalde categorieën personen.

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • alleenstaande: € 371,00

    • alleenstaande ouder: € 477,00

    • gehuwden/samenwonenden: € 530,00

    • gezin met 2 of meer kinderen, tenminste 1 kind is 12 jaar of ouder: € 596,00

    De Individuele Inkomenstoeslag komt alle personen van het huishouden gezamenlijk toe. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op Individuele Inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 2.

    Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college kan, in afwijking van de verordening, besluiten tot toekenning van de Individuele Inkomenstoeslag als afwijzing daarvan naar het oordeel van het college kennelijk onredelijk is.

Artikel 6. Intrekken oude verordening

De Verordening Langdurigheidstoeslag Utrecht 2008 wordt ingetrokken per 1 januari 2015.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Utrecht 2015

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 4 december 2014.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. J.H.C. van Zanen

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag.

 

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Deze verordening stelt regels over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels hebben betrekking op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, zonder toepassing teven aan artikel 22a van de wet (kostendelersnorm). Eventueel inwonende derden spelen bij de beoordeling van het inkomen geen rol. De wet laat aan de raad de bevoegdheid te bepalen wat een laag inkomen is.

Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' houdt het college rekening met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Het college legt in beleidsregels vast op welke wijze toepassing gegeven wordt aan deze bepaling.

 

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de Individuele Inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Gekozen is, om in aansluiting op de Langdurigheidstoeslag, de referteperiode vast te stellen op drie jaar, ofwel 36 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft.

 

Artikel 3 Langdurige laag inkomen

De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet die in deze verordening nader zijn ingevuld waarbij het college de bevoegdheid heeft om bepaalde categorieën personen uit te sluiten van recht op Individuele Inkomenstoeslag.

Voor de beoordeling of sprake is van een laag inkomen wordt het inkomen gerelateerd aan de normensystematiek van de Participatiewet, met één belangrijke uitzondering: artikel 22a van de wet wordt voor de toepassing van deze verordening buiten beschouwing gelaten.

 

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

 

Artikel 4 Hoogte Individuele Inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt uitsluitend onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder, gehuwden en gezinnen met 2 of meer kinderen, tenminste 1 kind is 12 jaar of ouder.

 

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

 

Indexering

In het derde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.

Onderkant formulier