Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Giessenlanden

Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden voor de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGiessenlanden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden voor de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2015
CiteertitelMandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2015 gemeente Giessenlanden
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpRuimtelijke ordening, verkeer en vervoer; Volkshuisvesting en woningbouw

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geconsolideerde versie incl. 'Wijzigingsbesluit Mandaatbesluit OZHZ 2015 en Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ inzake Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder 2012'.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, afdeling 10.1.1
  2. de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-02-201601-01-2016Wijziging artikel 7, lid 1 en 2, betref electronische ondertekening

11-01-2016

GVOP, dd 3 februari 2016

Zaak nr 15-18424
04-02-201601-10-201501-01-2016Vervangt Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 van 4 maart 2014

20-10-2015

GVOP, dd 3 februari 2016 / Rectificatie dd 10 februari 2016

Zaak nr 15-18046

Tekst van de regeling

Intitulé

Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2015 gemeente Giessenlanden

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Giessenlanden van 20 oktober 2015 inzake de verlening van mandaat en machtiging aan de directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden voor de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2015)

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Giessenlanden

Gelet op

  • -

    de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

  • -

    afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit

vast te stellen:

het Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2015 gemeente Giessenlanden

Artikel 1: Begripsbepalingen

In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • b.

    directeur: de directeur van de Omgevingsdienst, bedoeld in artikel 30 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid;

  • c.

    gemeente: de gemeente Giessenlanden;

  • d.

    Omgevingsdienst: het openbaar lichaam Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, bedoeld in artikel 2 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid

  • e.

    Portefeuillehouder: lid van het college dat zich bezig houdt met het betreffende beleidsterrein.

Artikel 2: Mandaat

  • 1.

    Aan de directeur wordt, voor zover het bevoegdheden van het college betreft, mandaat verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende mandaatlijst.

  • 2.

    Aan de directeur wordt, voor zover het de in het eerste lid genoemde bevoegdheden betreft, in mandaat opgedragen de bevoegdheid tot het machtigen van ambtenaren van de Omgevingsdienst om het college te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures.

  • 3.

    Aan de directeur wordt, voor zover het bevoegdheden van het college betreft, in mandaat opgedragen de bevoegdheid tot het aanvragen van subsidies, bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht, ten behoeve van de uitvoering van de programmataken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, mits en voor zover het lid, afkomstig uit het college, in algemeen bestuur van de Omgevingsdienst heeft aangeven akkoord te gaan met het aanvragen van de betreffende subsidie.

  • 4.

    De directeur neemt bij de aan hem in mandaat opgedragen bevoegdheden de algemene instructies en de instructies per geval van het college in acht, als bedoeld in artikel 10:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5.

    Indien ten gevolge van wijziging van wetten alsmede uitvoeringsbesluiten, circulaires, beleidsregels en regelingen uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in de bij dit besluit behorende mandaatlijst gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het in werking treden van dit besluit strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken zoals genoemd in de bij dit besluit behorende mandaatlijst, die aan de Omgevingsdienst zijn opgedragen.

Artikel 3: Kaders uitoefening bevoegdheden

  • 1.

    De directeur betrekt bij de uitoefening van de aan hem opgedragen bevoegdheden het beleid van het college ter zake, alsmede de door de gemeenteraad van de gemeente vastgestelde kaders.

  • 2.

    Het college treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur van de Omgevingsdienst inzake uitvoeringsaspecten indien dat beleid raakt aan de taken en bevoegdheden die de Omgevingsdienst uitvoert.

  • 3.

    Het college zendt de directeur alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.

  • 4.

    Indien de directeur het wenselijk acht dat in afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt besloten, treedt hij hierover in overleg met het college. Een besluit wordt in dat geval niet in mandaat genomen

Artikel 4: Informatieplicht

  • 1.

    Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend informeert het college bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, heeft de directeur een aan de uitoefening van de bevoegdheid voorafgaande informatieplicht en een signaleringsplicht jegens het college indien de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid voor het college naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de gemeente aansprakelijk zal worden gesteld of anderszins aangesproken zal worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur alle benodigde informatie en voert hij overleg met het college alvorens de bevoegdheden bedoeld in artikel 2 uit te oefenen.

  • 3.

    De directeur en de portefeuillehouder overleggen regelmatig over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de te nemen en reeds genomen besluiten door de directeur namens het college.

Artikel 5: Ondermandaat

  • 1.

    De directeur kan de bevoegdheden, genoemd in artikel 2, in ondermandaat opdragen aan onder zijn bevoegdheid ressorterende ambtenaren.

  • 2.

    Artikel 2, vierde lid, artikel 3 en artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van bevoegdheden in ondermandaat.

Artikel 6: Machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover van toepassing en in verband met de activiteiten waarvoor mandaat wordt verleend, met mandaat gelijkgesteld de machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 7: Ondertekening

  • 1.

    Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 2 luidt de ondertekening:

    Burgemeester en wethouders van Giessenlanden,

    namens dezen,

    directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

    Gevolgd door de handtekening en naam van de functionaris of gevolgd door een ondertekening door middel van naam-functieaanduiding en een automatisch gegenereerde disclaimer.

  • 2.

    Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 5, luidt de ondertekening:

    Burgemeester en wethouders van Giessenlanden,

    namens dezen,

    Hoofd (naam afdeling of bureau) van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

    Gevolgd door de handtekening en naam van de functionaris of gevolgd door een ondertekening door middel van naam-functieaanduiding en een automatisch gegenereerde disclaimer.

Artikel 8: Slotbepalingen

  • 1.

    Het Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2014 van 4 maart 2014 wordt ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag nadat het overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 1 oktober 2015.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden voor de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2015.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Giessenlanden op 20 oktober 2015.

de secretaris,

drs. M. Does MCM

de burgemeester,

ir. W.E. ten Kate

Bijlage MANDAATLIJST

BEHORENDE BIJ

HET MANDAATBESLUIT VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GIESSENLANDEN VOOR DE OMGEVINGSDIENST ZUID-HOLLAND ZUID 2015

 

MANDAATLIJST EX ARTIKEL 2, EERSTE LID, VAN HET HET MANDAATBESLUIT VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GIESSENLANDEN VOOR DE OMGEVINGSDIENST ZUID-HOLLAND ZUID 2015

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

VOORWAARDEN EN INSTRUCTIES

 

 

Algemene wet bestuursrecht

 

1.

a. Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 4:5 en 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht inzake het niet behandelen van een aanvraag en het afdoen van een nieuwe aanvraag na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking.

 

b. Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht inzake het horen van de aanvrager en de belanghebbende.

 

c. Het nemen van besluiten op grond van afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht inzake het verlengen en opschorten van de beslistermijn en inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen.

 

d. Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 8:51a, 8:51b, 8:51c, 8:80a en 8:80b van de Algemene wet bestuursrecht inzake de bestuurlijke lus en tussenuitspraak.

 

2.

Het voeren van correspondentie in het kader van toezicht en handhaving, waaronder in ieder geval begrepen:

 

a. een bezoekbevestigingsbrief;

 

b. een voorwaarschuwingsbrief;

 

c. een vooraankondiging last onder bestuursdwang en last onder dwangsom of hoorbrief;

 

d. vorderingen om informatie in het kader van de controle op de naleving van regelgeving, alsmede de reacties op de in dit kader toegezonden informatie (art. 5.16, Algemene wet bestuursrecht);

- In afstemming met de portefeuillehouder v.w.b. de vooraankondiging of hoorbrief (ad c))

3.

Het nemen van besluiten op verzoeken van derden om handhavend op te treden op grond van de Algemene wet bestuursrecht jo. artikel 125 van de Gemeentewet

- Indien en voorzover het verzoek betrekking heeft op de bevoegdheden als genoemd in het mandaatbesluit.

- In afstemming met de portefeuillehouder.

4.

Het nemen van besluiten op grond van de afdelingen 5.3.1 en 5.3.2 van Titel 5.3 (Herstelsancties) van de Algemene wet bestuursrecht jo. artikel 125 van de Gemeentewet

- Indien en voorzover de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom betrekking heeft op de bevoegdheden als genoemd in het mandaatbesluit of de mandaatlijst.

- In afstemming met de portefeuillehouder.

5.

Het nemen van besluiten inzake bestuursrechtelijke procedures

 

 

 

Omvat:

- Uitbrengen van verweerschriften in procedures die tegen het college worden gevoerd.

- Vragen van uitstel van behandeling van bezwaar- en beroepszaak en het verrichten van andere proceshandelingen.

- In afstemming met de portefeuillehouder.

 

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

 

6.

Het nemen van besluiten op grond van hoofdstuk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en procedurehandelingen in het kader van voorbereidingsprocedures op grond van Hoofdstuk 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Aanvragen betreffende monumenten: in afstemming met de portefeuillehouder.

Aanvragen betreffende het kappen van bomen: in afstemming met de betreffende ambtelijke afdeling van de gemeente (thans de afdeling civiel). Indien noodzakelijk stemt deze afdeling verder af met de bij dit onderwerp betrokken portefeuillehouder.

Aanvragen voor afwijkingen van het bestemmingsplan, inritten en het vergunningonderdeel verkeer worden voor advies voorgelegd aan de betreffende ambtelijke afdeling van de gemeente.

7.

Het nemen van besluiten over op grond van vergunningvoorschriften te overleggen meldingen en rapportages.

 

8.

Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede het bepaalde bij of krachtens dein artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten, juncto 5.2 van die wet

 

9.

Het aanwijzen van ambtenaren belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede het bepaalde bij of krachtens dein artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten, op grond van artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

 

10.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 5.14 tot en met 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inzake het opleggen van de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom

In afstemming met de portefeuillehouder.

 

 

Wet milieubeheer

 

11.

Het in behandeling nemen en beoordelen van meldingen en het nemen van besluiten ingevolge het gestelde bij of krachtens de artikelen in paragraaf 8.1 van de Wet milieubeheer

 

12.

Het nemen van besluiten inzake het beoordelen van milieuverslagen, overeenkomstig de bij of krachtens titel 12.3 van de Wet milieubeheer gestelde regels

 

13.

Het nemen van besluiten op grond van de hoofdstukken 17 en 19 van de Wet milieubeheer inzake maatregelen bij ongewoon voorval en de openbaarheid van milieu-informatie

Een ongewoon voorval als bedoeld in hoofdstuk 17 wordt zo spoedig mogelijk doorgemeld aan de burgemeester van de gemeente.

14.

Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het gestelde bij of krachtens de artikelen in paragraaf 8.1 van de Wet milieubeheer en het verrichten van (rechts)handelingen ter voorbereiding van de bestuursrechtelijke handhaving ingevolge de bepalingen van hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer

 

15.

Het nemen van besluiten op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer inzake milieueffectrapportage: de procedurestappen, het advies reikwijdte en detailniveau m.e.r. en het besluit m.e.r.-beoordeling.

Geldt alleen voor een milieueffectrapportage in het kader van vergunningverlening Wabo als bedoeld bij nr. 6 in deze mandaatlijst.

 

Besluit bodemkwaliteit

 

16.

Het toetsen van meldingen inzake het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen op grond van de artikelen 2 en 3 jo. de artikelen 5, 6, 7 en 8 van het Besluit bodemkwaliteit.

 

 

Waterwet

 

17.

Het nemen van besluiten ingevolge artikel 3.8 van de Waterwet inzake het zorgdragen voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden, voorzover het betreft de indirecte lozingen van inrichtingen

Betreft de samenwerking met de waterbeheerder bij het stellen van voorschriften voor indirecte lozingen bij inrichtingen.

In afstemming met de betreffende ambtelijke afdeling van de gemeente.

 

Wet vervoer gevaarlijke stoffen

 

18.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 22 en 28 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen inzake het verlenen van ontheffing van de vastgestelde route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van het laden en lossen over wegen en vaarwegen.

 

 

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

 

19.

Het vragen van advies op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, alsmede het nemen van besluiten op grond van artikel 3 van die wet inzake het weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking in te trekken.

Indien en voor zover het vragen van het advies en het nemen van een besluit betrekking heeft op taken en bevoegdheden als genoemd in het mandaatbesluit.

 

Woningwet, Bouwbesluit en bouwverordening

 

20.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 1.17, 1.18, 1.19, 1.20, 1.21, 1.22, 1.24, 1.25, 1.26, 1.28, 1.29, 1.30, 1.31, 1.33, 6.18, 6.20, 6.23, 6.36, 6.37, 6.38, 6,40, 7.6, 7.20, 8.3, 8.4, 8.5 van het Bouwbesluit 2012 indien en voorzover in die artikelen de bevoegdheid is opgenomen van het college tot het nemen van een besluit inzake een vergunning of een ontheffing dan wel het in ontvangst nemen van een melding, alsmede de daarmee samenhangende overige rechtshandelingen en overige publiekrechtelijke toestemmingen.

 

21.

Het nemen van besluiten op grond van de Bouwverordening, voorzover het betreft:

a. Het beslissen op aanvragen om ontheffing op grond van artikel 2.1.5 inzake bodemonderzoek;

b. Het beslissen op aanvragen om ontheffing op grond van artikel 2.4.2 inzake het verbinden van voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwen;

c. Het beslissen op aanvragen om vergunning en ontheffing als bedoeld in de bepalingen van paragraaf 5 van hoofdstuk 2 inzake voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen, alsmede de daarmee samenhangende overige rechtshandelingen en overige publiekrechtelijke toestemmingen.

Artikel 30 van paragraaf 5, hoofdstuk 2 (ontheffing parkeernorm) alleen na advies van de betreffende ambtelijke afdeling van de gemeente.

 

 

22.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 13 en 13A van de Woningwet inzake het verplichten tot het treffen van voorzieningen aan een gebouw of een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, alsmede het nemen van besluiten op grond van artikel 15 van de Woningwet strekkende tot het opleggen van een last onder dwangsom.

 

23.

Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet op grond van artikel 92 van de Woningwet juncto de artikelen 5.2, tweede lid, en 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

 

Wet veiligheidsregio’s, Brandbeveiligingsverordening

 

24.

Het nemen van besluiten op grond van de artikelen 2 en 3 van de Brandbeveiligingsverordening inzake het in gebruik hebben van een inrichting (zijnde een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is).

 

25.

Het aanwijzen van ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Brandbeveiligingsverordening op grond van artikel 61, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

 

26.

Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Brandbeveiligingsverordening.

Uitoefening van het toezicht geschiedt in overleg met de betrokken organisatie-eenheden van de gemeente.

 

Vuurwerkbesluit

 

27.

Het nemen van besluiten op grond van het Vuurwerkbesluit inzake het stellen, wijzigen, aanvullen en intrekken van nadere eisen.

 

 

Besluit lozen buiten inrichtingen

 

28.

Het in ontvangst nemen en behandelen van een melding als bedoeld in artikel 1.10a van het Besluit lozen buiten inrichtingen, alsmede het nemen van besluiten op grond van hoofdstuk 3a “Algemene regels ten aanzien van bodemenergiesystemen” van dat besluit.

 

 

Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen

 

29.

Het opmaken van een processen-verbaal van constatering, als bedoeld in art. 10, eerste lid, onder b van de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen.

 

30.

Het opmaken van schriftelijke verklaringen, strekkende tot het signaleren van een wijziging in de feitelijke situatie die van invloed is op een of meer in de gebouwenregistratie opgenomen gegevens en die niet voortvloeit uit een krachtens de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen aangewezen brondocument.

 

 

 

 

Toelichting bij het Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden voor de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2015

1 Inleiding

Het Mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden voor de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2015 vervangt het mandaat voor milieutaken dat het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden (hierna: het college) op 4 maart 2014 heeft verleend aan de directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: OZHZ). Het mandaatbesluit is gebaseerd op het uniforme modelbesluit dat is ontwikkeld op basis van het mandaat dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Dordrecht, Alblasserdam en Leerdam al eerder aan de directeur van OZHZ hebben gegeven voor de uitvoering van brede omgevingstaken.

 

Voor OZHZ is het praktisch en efficiënt dat de gemeentelijke mandaatbesluiten zo uniform mogelijk zijn. In het voorliggende mandaatbesluit en bijbehorende mandaatlijst is dit uitgangspunt verwerkt doordat de tekst van de milieumandaten gelijkluidend is, en daarnaast doordat voor de colleges van de gemeenten Dordrecht (sinds 1 januari 2011), Alblasserdam (per 1 juni 2013), Leerdam (per 1 januari 2014) en thans Giessenlanden (per 1 oktober 2015) toevoegingen zijn opgenomen vanwege de uitvoering van het takenpakket voor het brede omgevingsdomein.

 

In juridische zin is in het voorliggende mandaatbesluit sprake van een beslismandaat. Dat betekent dat de directeur van OZHZ bevoegd is om namens het college besluiten te nemen, met inachtneming van de voorwaarden en instructies die zijn opgenomen in het mandaatbesluit en de mandaatlijst. Het college is en blijft eindverantwoordelijk, en daarmee politiek aanspreekbaar, op de in mandaat genomen besluiten.

2 Artikelsgewijze toelichting op het mandaatbesluit

Artikel 1 van het besluit bevat een omschrijving van de belangrijkste begrippen die in het mandaatbesluit worden gebruikt.

In het eerste lid van artikel 2 van het mandaatbesluit is de koppeling gelegd naar de mandaatlijst waarin de taken en bevoegdheden zijn opgenomen die de directeur van OZHZ uitvoert namens het college. Hierop wordt hierna in de toelichting op de mandaatlijst ingegaan.

 

Artikel 2, tweede lid, regelt de bevoegdheid van de directeur tot het machtigen van ambtenaren van OZHZ om het college te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures. Dit omvat bezwaar- en beroepzaken, alsmede procedures inzake voorlopige voorziening. Met deze bepaling wordt voorkomen dat per zaak door het college een aparte machtiging moet worden opgesteld. In de mandaatlijst is de instructie opgenomen dat de (wijze van) procesvertegenwoordiging wordt afgestemd met de portefeuillehouder.

 

Het derde lid van artikel 2 bevat de bevoegdheid voor de directeur om subsidies aan te vragen ten behoeve van de uitvoering van de programmataken. De directeur kan alleen van dit mandaat gebruikmaken indien het lid van het college in het algemeen bestuur van OZHZ heeft aangeven akkoord te gaan met het aanvragen van de betreffende subsidie. Door deze constructie kan de relatie met de eigen gemeentelijke begroting worden geborgd.

 

In het vijfde lid van artikel 2 is een voorziening opgenomen waarmee wordt geborgd dat het mandaat ook kan worden toegepast bij tussentijdse veranderingen in de genoemde wet- en regelgeving, voor zover hun strekking en omvang door die verandering niet wezenlijk veranderen.

 

De artikelen 3 en 4 dienen in onderling verband te worden bezien. Artikel 3 bevat een informatieplicht van het college, in artikel 4 is de informatieplicht van de directeur van OZHZ opgenomen. Bij een geval als bedoeld in het vierde lid van artikel 3 (de wens om in een concreet geval af te wijken van het door het college vastgestelde beleid of de door de gemeenteraad gestelde kaders) treedt de directeur in overleg met het college. Een besluit wordt in dat geval door het college genomen, derhalve niet in mandaat door de directeur.

 

In het tweede lid van artikel 4 is vastgelegd dat – bij te verwachten politieke en maatschappelijke gevolgen of mogelijke aansprakelijkheid van de gemeente – de directeur alle benodigde informatie verschaft en overleg heeft met het college alvorens gebruik te maken van een gemandateerde bevoegdheid. Vooraf is niet uitputtend te omschrijven wat dergelijke politieke en maatschappelijke gevolgen zouden kunnen omvatten. Als voorportaal wordt daarom het zogenaamde ‘driehoeksoverleg’ benut, zijnde het overleg tussen de portefeuillehouder, de bestuurlijk accounthouder (manager) van OZHZ en het betrokken ambtelijke dienstonderdeel van de gemeente. In een concreet geval kan ervoor worden gekozen om een besluit niet in mandaat te nemen.

 

In het derde lid van artikel 4 is vastgelegd dat de directeur van OZHZ en de portefeuillehouder regelmatig overleggen over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de te nemen en reeds genomen besluiten door de directeur. De portefeuillehouder kan besluiten hierbij het college te betrekken.

 

Veelal worden in mandaatbesluiten ook algemene uitzonderingen opgenomen, bijvoorbeeld in die gevallen waarin correspondentie plaatsvindt welke is gericht aan de Koningin, de Tweede Kamer of een bestuursorgaan van provincie of waterschap. In het voorliggende mandaatbesluit is ervan uitgegaan dat deze gevallen vallen onder de algemene noemer van artikel 4, en ter sprake zal komen in het driehoeksoverleg. Alsdan kan voor het specifieke geval worden bepaald op welk niveau de correspondentie uitgaat.

 

Artikel 5 maakt duidelijk dat de directeur van OZHZ de aan hem gemandateerde bevoegdheden in ondermandaat kan opdragen aan een onder hem ressorterende ambtenaren. Dit is vanuit oogpunt van transparantie gewenst. De in de artikelen 2, 3 en 4 genoemde algemene instructies, de kaders en de informatieplicht zijn ook van toepassing op het ondermandaat.

 

Artikel 6 regelt dat met mandaat wordt gelijkgesteld de machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. Er wordt in het besluit geen volmacht gegeven tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen.

 

In artikel 7 is de ondertekening van de in mandaat genomen besluiten geregeld.

 

In artikel 8 is onder andere geregeld dat het mandaatbesluit in werking treedt na bekendmaking en terugwerkt tot en met 1 oktober 2015. Dit laatste sluit aan bij de datum waarop OZHZ de brede omgevingstaken voor de gemeente Giessenlanden is gaan uitvoeren. De in de periode van 1 oktober 2015 tot aan de inwerkingtreding van het mandaatbesluit in mandaat genomen besluiten zijn daarmee gedekt.

3 T oelichting op de mandaatlijst

De mandaatlijst geeft per wet een opsomming van de besluiten die de directeur van OZHZ namens het college mag nemen.

Algemene wet bestuursrecht (nrs. 1 t/m 5).

De nrs. 1 t/m 5 beschrijven een aantal gevallen waarin de directeur van OZHZ mandaat wordt gegeven voor het nemen van besluiten in het kader van de Algemene wet bestuursrecht. De hier genoemde bevoegdheden dienen altijd in samenhang met de door het college bij OZHZ belegde taken, de overige mandaten in het mandaatbesluit en de mandaatlijst te worden bezien.

Zowel in het kader van vergunningverlening als in het kader van handhaving is de directeur van OZHZ bevoegd een aantal besluiten en beslissingen te nemen die aan de feitelijke vergunningverlening of een handhavingsbesluit vooraf gaan. Soms worden deze expliciet in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven (zoals de bevoegdheid om een aanvraag niet in behandeling te nemen bij vergunningverlening, nr. 1), in andere gevallen volgen zij uit het systeem van de wet. Dit laatste is het geval bij de handhaving, waarbij het systeem van de wet voorschrijft dat de overtreder in voorkomende gevallen eerst de gelegenheid moet krijgen de overtreding ongedaan te maken. Met de voorwaarschuwingsbrief (nr. 2) wordt hieraan uitvoering gegeven. De daadwerkelijke vooraankondiging van handhavend optreden, ook wel hoorbrief genoemd, wordt vooraf afgestemd met de portefeuillehouder. Het is aan de portefeuillehouder om in voorkomende gevallen te besluiten het college hierin te betrekken. De directeur van OZHZ is eveneens bevoegd tot het nemen van besluiten op verzoeken van derden om handhavend op te treden (nr. 3). Vanwege de mogelijke integraliteit van het handhavingsverzoek vindt ook hier voorgaande afstemming plaats met de portefeuillehouder, en door zijn tussenkomst eventueel ook met het college.

In nr. 4 is de bevoegdheid opgenomen tot het opleggen van een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom, alsmede de daaruit volgende vervolgbesluiten zoals bijvoorbeeld de invordering van de dwangsom. Ook hier geldt dat voorafgaande afstemming plaatsvindt met de portefeuillehouder. Op zijn aangeven wordt ook het college betrokken. Zoals vermeld blijft het college immers verantwoordelijk, en daarmee aanspreekbaar, op de in mandaat genomen handhavingsbesluiten

Nr. 5 regelt dat OZHZ namens het college kan handelen in bestuursrechtelijke procedures. Het betreft het uitbrengen van verweerschriften en het verrichten van andere processuele handelingen. De voorafgaande afstemming hierover met de portefeuillehouder kan tevens inhouden dat afspraken worden gemaakt over de proceshouding tijdens het voeren van verweer ter zitting.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (nrs. 6 t/m 10)

In nr. 6 is het mandaat opgenomen voor de integrale vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarbij geldt dat aanvragen waarbij afwijkingen van een bestemmingsplan, monumenten, inritten, verkeer en het kappen van bomen spelen voor advies worden voorgelegd aan de betreffende afdeling van de gemeente.

Nr. 7 geeft de directeur van OZHZ het mandaat om meldingen te accepteren en rapportages te beoordelen die worden aangeleverd in het kader van vergunningvoorschriften. Daarnaast wordt mandaat gegeven voor het uitoefenen van toezicht op de Wabo en op de wetten die in artikel 5.1 van de Wabo worden genoemd (nr. 8), met inbegrip van de algemene maatregelen van bestuur en regelingen op basis van die wetten. Het betreft derhalve de Wabo zelf, alsmede de Flora- en faunawet, de Kernenergiewet, de Monumentenwet 1988, de Natuurbeschermingswet 1998, de Ontgrondingenwet, de Wet bescherming Antarctica, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet en de Woningwet. Artikel 6, waarin wordt bepaald dat machtiging wordt gelijkgesteld met mandaat, borgt vervolgens dat ook feitelijke handelingen, zoals het uitvoeren van het toezicht en het verrichten van onderzoek, onder het mandaatbesluit vallen. Ook wordt de directeur gemandateerd om ambtenaren van OZHZ aan te wijzen als toezichthouder (nr. 9).

In nr. 10 zijn enige bevoegdheden opgenomen die samenhangen met de bevoegdheid tot het opleggen van de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom (zie nr. 4). Het betreft (ten eerste) het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichting tot het verlenen van medewerking aan toezichthouders, (ten tweede) het opleggen van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom gericht op de naleving van de wet of regelgeving hetgeen kan inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen worden getroffen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, en (ten derde) het bepalen dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger. In dat geval kan het besluit, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen naar het oordeel van het bestuur verzetten, jegens die rechtsopvolger of iedere verdere rechtsopvolger worden ten uitvoer gelegd en kunnen de kosten van die tenuitvoerlegging en een te innen dwangsom bij die rechtsopvolger of verdere rechtsopvolger worden ingevorderd. Ook hier is de instructie opgenomen van voorafgaande afstemming met de portefeuillehouder.

Wet milieubeheer (nrs. 11 t/m 15)

Nr. 11 heeft betrekking op het in behandeling nemen, beoordelen, accepteren van meldingen en nemen van besluiten ingevolge het gestelde in paragraaf 8.1 van de Wet milieubeheer. Deze paragraaf bevat regels voor de uitvoering van algemene regels voor niet-vergunningplichtige inrichtingen alsmede van algemene regels voor vergunningplichtige inrichtingen. Het betreft onder andere de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen en om voorschriften te verbinden aan een omgevingsvergunning voor een inrichting. Het toezicht op de regels die bij of krachtens paragraaf 8.1 zijn gesteld is geregeld in hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer (nr. 14).

Het nemen van besluiten ingevolge titel 12.3 van de Wet milieubeheer (nr. 12) heeft betrekking op de afhandeling van een PRTR-verslag door het bevoegde gezag. Het nemen van besluiten op grond van de hoofdstukken 17 en 19 van de Wet milieubeheer (nr. 13) ziet op de afhandeling van ongewone voorvallen en de openbaarheid van milieu-informatie.

Mandaat nr. 15 heeft betrekking op besluiten op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer inzake milieueffectrapportage: de procedurestappen, het advies reikwijdte en detailniveau m.e.r. en het besluit m.e.r.-beoordeling. Het mandaat geldt alleen voor een milieueffectrapportage in het kader van vergunningverlening Wabo.

Besluit bodemkwaliteit (nr. 16)

Dit mandaat bevat het toetsen van meldingen krachtens het Besluit bodemkwaliteit voor de toepassing van grond, baggerspecie en bouwstoffen.

Waterwet (nr. 17)

Dit mandaat betreft het zorgdragen voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden, voorzover het betreft de indirecte lozingen van inrichtingen. Gezien de verantwoordelijkheid voor het riool dient afstemming plaats te vinden met de betrokken afdeling van de gemeente.

Wet vervoer gevaarlijke stoffen (nr. 18)

Dit betreft de ontheffingverlening van de vastgestelde route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van laden en lossen over wegen en vaarwegen.

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (nr. 19)

Het mandaat ziet op het vragen van advies aan het 'Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur' naar aanleiding van een ingekomen vergunningaanvraag voor milieubeheer. Het bevoegde gezag kan de vergunning weigeren of intrekken op grond van artikel 3 van de Wet Bibob. Het advies wordt gevraagd in de gevallen waarin het beleid van het college dat voorschrijft.

Woningwet, Bouwbesluit en bouwverordening (nrs. 20 t/m 23)

Het Bouwbesluit 2012 kent een groot aantal artikelen waarin de bevoegdheid is opgenomen van het college om vergunningen of andere publiekrechtelijke toestemmingen te verlenen. Deze worden gemandateerd aan de directeur van OZHZ. Voorheen was een groot deel van deze toestemmingen geregeld in de gemeentelijke bouwverordening. Het gaat onder andere om de toestemmingsbesluiten bij gebruiksmeldingen, de afhandeling van sloopmeldingen en maatregelen ter voorkoming van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.

De nog in de bouwverordening resterende bevoegdheden van het college worden eveneens gemandateerd aan de directeur van OZHZ, evenals de bevoegdheid op grond van de Woningwet inzake het opleggen van een verplichting tot het treffen van voorzieningen aan een gebouw of bouwwerk, al dan niet onder gelijktijdige oplegging van een last onder dwangsom. Ook voert OZHZ het toezicht uit. Het opleggen van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 15 van de Woningwet is vooralsnog niet gemandateerd aande directeur van OZHZ.

Wet veiligheidsregio’s en Brandbeveiligingsverordening (nrs. 24 t/m 26)

Gemandateerd wordt de bevoegdheid om een gebruiksvergunning te verlenen of te weigeren voor het in gebruik hebben van een inrichting, niet zijnde een bouwwerk. Ook voert OZHZ het toezicht uit. Dit geschiedt in overleg met de betrokken organisatie-eenheden van de gemeente.

Vuurwerkbesluit (nr. 27)

Op grond van het Vuurwerkbesluit kan het college nadere eisen stellen inzake de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, de wijze waarop verpakt of onverpakt vuurwerk wordt opgeslagen, bouwkundige voorzieningen en de interne afstanden binnen de inrichting teneinde domino-effecten te voorkomen. De bevoegdheid hiertoe wordt gemandateerd aan de directeur van OZHZ.

Besluit lozen buiten inrichtingen (nr. 28)

Dit mandaat bevat het in ontvangst nemen en behandelen van meldingen, alsmede van het nemen van besluiten krachtens het Besluit lozen buiten inrichtingen ten aanzien van bodemenergiesystemen.

Wet basisregistraties Adressen en Gebouwen (nrs. 29 en 30)

Dit mandaat betreft het opmaken van processen-verbaal van constatering en schriftelijke verklaringen inhoudende het signaleren van wijzigingen in de feitelijke situatie die van belang zijn voor de gebouwenregistratie.