Organisatie | Hilversum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Re-integratie Hilversum 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Re-integratie Hilversum 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-05-2015 | 01-01-2015 | 01-04-2016 | Nieuwe regeling | 24-03-2015 Officiele bekendmakingen | Onbekend |
De gemeenteraad heeft in het zgn. ‘Transitieplan Participatie 2015-2016’ de uitgangspunten en kaders van het beleid m.b.t. arbeidsinschakeling van mensen met een uitkering van de gemeente Hilversum vastgesteld. In de Re-integratieverordening 2015 zijn voorts de instrumenten en voorzieningen opgenomen die het college kan inzetten ter bevordering van de arbeidstoeleiding. Het betreft een groot aantal instrumenten en voorzieningen die ook al in de vorige re-integratieverordening waren opgenomen. De wijze waarop het college invulling geeft aan de bevoegdheid om deze instrumenten in te zetten, wordt in deze beleidsregels beschreven.
De gemeente Hilversum is verantwoordelijk voor arbeidstoeleiding van de doelgroep, genoemd in artikel 7 Participatiewet (PW). Dat zijn naast algemene bijstandsgerechtigden en Ioaw- en Ioaz-gerechtigden ook de zgn. ‘niet-uitkeringsgerechtigden’ alsmede Anw-gerechtigden. In het re-integratiebeleid wordt vooralsnog onderscheid gemaakt tussen:
Voor inwoners die verminderd sociaal zelfredzaam zijn als gevolg van beperkingen, psychische of psychosociale problemen, zet de gemeente ondersteuning vanuit de PW en de Wmo2015 in met het doel de participatie te vergroten en/of de sociale zelfredzaamheid te behouden. Aan belanghebbenden uit deze doelgroep kan het college een maatwerkvoorziening aanbieden gericht op sociale zelfredzaamheid (art. 6 Re-integratieverordening). Dit wordt per geval beoordeeld.
Beleidsregel 1.1: Het college zet de instrumenten en voorzieningen die vastgelegd zijn in de Re-integratieverordening Hilversum 2015 met voorrang in voor de doelgroep die is genoemd in de PW en die naar het oordeel van het college over gedeeltelijke economische zelfredzaamheid beschikt (arbeidsvermogen 40-80%).
Toelichting: het staat de gemeente vrij om beleid te voeren m.b.t. de arbeidsinschakeling van de doelgroep. Uitgangspunt is dat bij de inzet van instrumenten en voorzieningen onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds belanghebbenden die werken of direct bemiddelbaar zijn (arbeidsvermogen 80-100% WML), en anderzijds belanghebbenden met een beperkt arbeidsvermogen (arbeidsvermogen 40-80% WML). Het college kiest ervoor om conform het ‘Transitieplan’ de beschikbare instrumenten en voorzieningen primair in te zetten voor deze laatste doelgroep. De betreffende instrumenten zijn o.a. premies voor arbeidsinschakeling, begeleiding op de werkplek, scholing en kostenvergoedingen (zie Re-integratieverordening artikelen 8 t/m 14). Het gaat enerzijds om de inwoners die een ontwikkelbaar arbeidsvermogen hebben maar ook om de inwoners die permanent ondersteuning nodig hebben bij het verrichten van werk.
De belanghebbende met een arbeidsbeperking, van wie de algemene bijstands-, Ioaw- of Ioaz-uitkering wordt beëindigd vanwege werkaanvaarding, komt voor een periode van in beginsel maximaal 6 maanden in aanmerking voor ondersteunende begeleiding door het college, met toepassing van artikel 11 Re-integratieverordening. De inhoud en duur van die begeleiding wordt naar het oordeel van het college per geval vastgesteld op basis van de behoefte van werkgever en werknemer.
Toelichting: Voor alle uitkeringsgerechtigden die worden geplaatstop een reguliere werkplek, met ondersteuning van een gemeentelijke voorziening i.v.m. een arbeidsbeperking, biedt het college bij werkaanvaarding een actieve vorm van nazorg aan die vervolgens zo snel mogelijk maar zorgvuldig wordt afgebouwd. Zowel de nazorg als de afbouw ervan is maatwerk op basis van de individuele behoefte van werkgever en werknemer. Richtpunt is dat deze nazorg 6 maanden duurt. In deze periode blijkt het afbreukrisico namelijk verreweg het grootst. Niettemin kan het soms raadzaam zijn de nazorg langer te laten voortduren. Anderzijds zal een kortere inzet soms ook adequaat zijn. Uitgangspunt is dat er na deze periode sprake zou moeten zijn van een reguliere werkgever/werknemer relatie waarbij de werkgever nadrukkelijk ook een eigen zorgplicht heeft. Het werkgeversservicepunt is verantwoordelijk voor de nazorg.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om premies en vergoedingen als bedoeld in artikel 12 Re-integratieverordening Hilversum 2015 toe te kennen.
Toelichting: Het college benut de beleidsruimte om het beleid dat tot 1 januari 2015 onder het regime van de Wwb goldm.b.t. het verstrekken van premies en vergoedingen, conform het Transitieplan Participatiewet, vooralsnog voort te zetten. Dat geldt ook voor de inkomstenvrijlating voor deeltijdwerk, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, PW. Zie ook de onderstaande beleidsregels 1.4 r/m 1.6. Deze voorzieningen dienenactiefte worden aangeboden aan de doelgroep. Dat is een noodzakelijke voorwaarde om het doel, stimuleren van participatie, te bereiken. Het betreft de volgende instrumenten:
De belanghebbende die algemene bijstand ontvangt en die arbeid in deeltijd heeft of heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft recht op vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de Participatiewet.
Toelichting: een vrijlating van inkomsten is slechts van toepassing op inkomsten uit arbeid die lager zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsuitkering. Voor een uitkeringsgerechtigde die werkt in deeltijd, wordt gedurende een korte tijd (maximaal zes maanden aaneengesloten) een deel van de inkomsten uit arbeid vrijgelaten. De vrijlating is gebonden aan een percentage van 25% van de inkomsten met een maximum van thans € 196,-, dat jaarlijks door de wetgever wordt aangepast. Bij geconstateerde inlichtingenfraude past de gemeente bij de fraudeberekening de vrijlating achteraf niet toe.
Voorwaarde is dat het werk in deeltijd naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling. Wij gaan er van uit dat een deeltijdbaan op zich al bijdraagt aan urenuitbreiding of (volledige) arbeidsinschakeling en dat een vrijlating van inkomsten kan worden toegepast. De klantmanager beoordeelt of uitbreiding van uren mogelijk is om uitkeringsonafhankelijkheid te bereiken.
De vrijlatingsperiode betreft 6 aaneengesloten maanden. Een periode van bijstandsonderbreking heeft niet tot gevolg dat er sprake is van een onderbreking van de vrijlating. De periode van zes aaneengesloten maanden loopt dus tijdens de uitkeringsopschorting gewoon door. De wet is niet duidelijk of na een bijstandsonderbreking opnieuw een periode van zes maanden aaneengesloten een vrijlating kan worden verstrekt. Gelet op het doel van de inkomstenvrijlating – een prikkel om zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud te voorzien – kiest het college ervoor de inkomstenvrijlating, na succesvolle uitstroom, per uitkeringsgerechtigde en per periode waarin de uitkering is verstrekt, toe te kennen. Met succesvolle uitstroom wordt bedoeld een periode van bijstandonafhankelijkheid van 6 maanden.
Het college kan aan de belanghebbende een premie toekennen met in achtneming van het gestelde in artikel 31, tweede lid onder j van de Participatiewet. Bij de besluitvorming over een ingediende aanvraag worden de volgende algemene uitgangspunten betrokken:
Toelichting: Op gemeentelijk niveau is gekozen voor verruiming van de toepassing van activeringspremies. Dit heeft voor de klant, maar ook voor de gemeente voordelen. Een eenmalig per jaar te verstrekken premie is inkomensonafhankelijk en geeft dus meer bestedingsruimte voor de klant, daarbij komen premies ten laste van het Participatiebudget en mogen gemeenten zelf de spelregels vaststellen.
Onder omstandigheden kan aanspraak worden gemaakt op een
Bij het bereiken van volledige uitkeringsonafhankelijkheid wordt de uitstroompremie na 3 maanden bij wijze van dienstverlening overgemaakt naar de klant. De klant hoeft hiervoor dus niet zelf een aanvraag in te dienen.
Indien sprake is van het aanvaarden van een parttime baan, waarmee geen volledige uitkeringsonafhankelijkheid wordt bereikt, kan na 3 maanden aanspraak worden gemaakt op een
Als aansluitend aan de parttime baan alsnog volledige uitkeringsonafhankelijkheid wordt bereikt, wordt eenmalig per uitkeringsperiode de resterende € 300,- uitgekeerd na 3 maanden. Ook hier geldt dat géén aanvraag hoeft te worden ingediend, maar dat bij wijze van dienstverlening de premie wordt overgemaakt naar de klant.
Ter bevordering van de participatie van burgers en uitgaande van het gegeven dat vrijwilligerswerk per definitie leidt tot verbetering van de arbeidsmarktpositie, kan in geval van vrijwilligerswerk na 3 maanden aanspraak worden gemaakt op een;
*Het aantal uren is gebaseerd op de minimale periode van 3 maanden van 12 uur per week.
Vrijwilligerswerk wordt als volgt omschreven:
Activiteiten zonder vergoeding, met een maatschappelijk doel en uitgevoerd binnen een organisatie. Het mag geen oneigenlijke concurrentie geven voor andere bedrijven of instellingen, het mag niet de plaats innemen van een betaalde kracht en het mag de arbeidsinschakeling niet belemmeren.
De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor bijv. vrijwilligerswerk is verstrekt. In geval van cumulatie zijn beide belast. Ter voorkoming hiervan wordt in overleg met de klant het betaalmoment van de premie vastgesteld.
Toelichting: Onder de doelgroep wordt verstaan de belanghebbenden als bedoeld in de re-integratieverordening en de verordening Wet Inburgering. Vergoeding van kosten is alleen mogelijk als deze noodzakelijk zijn ter bevordering van de arbeidsinschakeling. De noodzakelijkheid wordt beoordeeld door de klantmanager.
Tot de te vergoeden kosten worden o.a. gerekend:
reiskosten op basis van goedkoopste vorm van openbaar vervoer, boekengeld voor het volgen van scholing of taalles en alle andere kosten die naar beoordeling van de klantmanager van de gemeente noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling. Dus ook: kosten van kleding, visagie, kapper, computer of bijvoorbeeld een vervoersmiddel (fiets). Dit is géén limitieve opsomming, veel is mogelijk, mits de kosten bijdragen aan toeleiding naar de arbeidsmarkt. Voor enkele kostensoorten kan voor de vergoeding aansluiting worden gezocht bij Nibud-richtprijzen. Voor andere kosten ligt de beoordeling en de vaststelling van de hoogte van de vergoeding bij de klantmanager van de gemeente.
Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Re-integratie Hilversum 2015.
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015.
Toelichting: met deze beleidsregels geeft het college invulling aan enkele aan hem toegekende bevoegdheden. Conform artikel 3:40 Algemene wet bestuursrecht (Awb) treden deze beleidsregels in werking de dag nadat ze zijn bekend gemaakt. Het college beschikt reeds vanaf 1 januari 2015 over de betreffende bevoegdheden. Door het verlenen van terugwerkende kracht wordt beoogd de beleidsregels ook toe te passen op aanvragen die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend en waarop voor de datum bekendmaking nog niet is beslist, e.e.a. onverminderd de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 4:84 Awb (verplichting om af te wijken van beleid in bijzondere omstandigheden).