Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Beleidsregels vervangen de huidige Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Uden 2013
Wettelijke grondslag paragraaf 6.4 van de Participatiewet, paragraaf 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-01-2016 | Nieuwe regeling | 19-01-2016 Gemeenteblad, 26-01-2016 | Collegebesluit 19-01-2016 |
Het college van de gemeente Uden;
gelet op paragraaf 6.4 van de Participatiewet, paragraaf 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen IOAZ)en artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, verrekening en brutering
Het college maakt gebruik van de bevoegdheden, zoals deze in de Participatiewet, IOAW en IOAZ aan het college zijn gegeven en acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:
Artikel 3. Uitzonderingen op artikel 2 voortvloeiende uit de jurisprudentie
Het college vordert een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Het college beperkt de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan uitkering zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
Hoofdstuk II Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
De artikelen 5 tot en met 8 zijn niet van toepassing op fraudevorderingen.
Artikel 5. Afzien van terugvordering of kwijtschelding van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 6. Uitzondering op artikel 5
Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
Van invordering wordt afgezien indien het terug te vorderen bedrag, na de verrekening van het vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering, lager is dan € 50,00 en de belanghebbende niet reageert op het verzoek om het resterende bedrag te voldoen.
Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Artikel 9 Fraudevordering en schuldregeling
Een fraudevordering wordt meegenomen in een schuldregeling, waarbij het resterend bedrag na afloop van de schuldregeling alsnog wordt ingevorderd.
Artikel 10 Afzien van terugvordering of kwijtschelding van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting bij fraudevorderingen
Het genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering van de fraudevordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 11 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering.
Artikel 13. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting
De aflossingsverplichting bij een niet fraudebedrag bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
De aflossingsverplichting bij een fraudebedrag bedraagt 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 14. Uitstel van betaling
Tussentijdse wijziging van een lopende betalingsverplichting
Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
Artikel 16. Herziening van het aflossingsbedrag op verzoek van de belanghebbende
Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot terugbetaling in één keer, het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt er zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een aanmaning verzonden.
Indien er binnen 2 weken na aanmaning geen terugbetaling heeft plaatsgevonden of een regeling is getroffen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd (aangetekend). Belanghebbende dient binnen 2 dagen na verzending van het dwangbevel tot terugbetaling over te gaan. Bij weigering volgt beslaglegging of inschakeling van een gerechtsdeurwaarder.
Artikel 18. Kosten van invordering
Artikel 19. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het afdelingshoofd van de afdeling maatschappelijke dienstverlening van de gemeente Uden.
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ”.
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW, IOAZ 2013.
Aldus vastgesteld op 12 januari 2016
Het tweede artikel bevat de hoofdregel, te weten de wijze waarop in beginsel ten volle gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering.
In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn.
Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
De zesmaanden jurisprudentie De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zesmaanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hier achter dan is zij in wezen gerechtigd om de uitkering over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
Afzien van brutering Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Hoofdstuk II Geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering
In dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.
Bij de bepaling betreffende kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting maakt het college kenbaar op welke wijze een schuldenaar zijn betalingsverplichting ten minste moet zijn nagekomen.
Daarnaast maakt het eerste lid, onderdeel d het mogelijk om een resterende vordering door middel van een eenmalige betaling af te kopen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 5 wordt geen kwijtschelding verleend voor:
andersoortige schulden, niet zijnde fraudevorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes. De terugvorderingsplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete;
schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en Daarnaast benoemt het college tevens gronden op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. Dit is het geval als later blijkt dat de kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.
In dit artikel heeft het college de hoogte en de voorwaarden bepaalt waarbij wordt afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit vanwege een zogenaamd kruimelbedrag.
In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt
ingevorderd. De bepalingen zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de
betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
Beleid is dat de inning van een bestuurlijke boete voorrang heeft op de inning van een terugvordering. De redenen hiervan zijn de volgende:
Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingbesluit een uitkering ontvangt maakt het
college gebruik van haar bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan.
Zoals eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee
samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.
Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting voor belanghebbenden. De verplichting moet aan de klant kenbaar worden gemaakt.
In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden
betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te
verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald:
welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt. Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten.
De tussentijdse beoordeling of wijziging van een betalingsverplichting
Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 11 en 13 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting. Hierbij is overwogen dat het inkomen na uitstroom uit de uitkering doorgaans niet zodanig stijgt dat een herziening van de aflossingsverplichting voor de gemeente ruimschoots meer opbrengst geeft dan het handhaven van de lopende verplichting. Bij uitstel van betaling of een lager aflossingsbedrag dan op basis van artikel 13 is berekend vindt binnen 12 maanden wel een herbeoordeling plaats
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot herziening van het aflossingsbedrag, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In dit artikel is bepaald welke criteria worden toegepast voor het op verzoek van de belanghebbende herzien van de aflossing. Het is van belang om zoveel als mogelijk maatwerk te leveren, waarbij wordt gestreefd naar een voor zowel de belanghebbende als de gemeente acceptabele terugbetalingsverplichting. Hierdoor wordt de betalingsbereidheid gestimuleerd.
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt aan deze beleidsvrijheid invulling gegeven.